Inhoud blog
  • Test
  • BOEK: De Bourgondiërs (Bart Van Loo) 2019
  • BOEK: Sinuhe de Egyptenaar (Mika Waltari) 1945
  • BOEK: Dwaal zacht (Lore Mutsaers) 2019
  • BOSCH: Higgs Strickland 2016
    Zoeken in blog

    Over mijzelf
    Ik ben Eric De Bruyn
    Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
    Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
    Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
    WEMELDINGEN
    Tijd is ruimte in beweging
    21-10-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Die Verwandlung (Franz Kafka) 1912

    Die Verwandlung (Franz Kafka) 1912

    [Franz Kafka, Das Urteil und andere Erzählungen, Fischer Bücherei, Frankfurt am Main-Hamburg, 1965, pp. 19-73]

    [Franz Kafka, Verzameld werk, Em. Querido’s Uitgeverij, Amsterdam, 1981, pp. 676-720]

    Dit lange kortverhaal van Kafka bestaat uit drie onderdelen of paragrafen.

    I

    De onvergetelijke eerste zin: ‘Als Gregor Samsa eines Morgens aus unruhigen Traümen erwachte, fand er sich in seinem Bett zu einem ungeheueren Ungeziefer verwandelt’. Toch is het géén droom: ‘Es war kein Traum’. Samsa is ontwaakt! De eigenaardige reactie van Gregor: hij begint te prakkezeren over zijn werk. Zijn inspannend beroep (hij is handelsreiziger in stoffen), opwinding, drukte. Hij moet steeds vroeg opstaan en ‘een mens heeft zijn slaap nodig’. Er wordt zo een verband gesuggereerd tussen de verandering in een ongedierte en de toestand op het werk (+ de algemene toestand van Gregor?). Innerlijke misstanden leiden tot uiterlijke (zie ook Der Prozess).

    Moet Gregor de hulp van anderen inroepen? ‘Nun, ganz abgesehen davon, dass die Türen versperrt waren, hätte er wirklich um Hilfe rufen sollen? Trotz aller Not konnte er bei diesem Gedanken ein Lächeln nicht unterdrücken.’ Het centrale thema, de centrale wantoestand: gebrek aan communicatie. Bijvoorbeeld: als Samsa tot de procuratiehouder spreekt, vraagt deze aan de ouders: ‘Haben Sie auch nur ein Wort verstanden?’

    De verhouding met de vader is slecht: ‘Der Vater ballte mit feindseligem Ausdruck die Faust, als wolle er Gregor in sein Zimmer zurückstossen’. ‘Aber er fürchtete sich, den Vater durch die Zeitraubende Umdrehung ungeduldig zu machen, und jeden Augenblick drohte ihm doch von dem Stock in des Vaters hand der tödliche Schlag auf den Rücken oder auf den Kopf.’ Oedipuscomplex? Maar vooral de goede verhouding met de zuster springt in het oog: ‘Wäre doch die Schwester hier gewesen!’ Belangrijk lijkt: het onderworpen zijn aan een systeem, hiërarchie: ‘Waren denn alle Angestellten samt und sonders Lumpen, gab es denn unter ihnen keinen treuen, ergebenen Menschen?’

    II

    De volgende maanden. De zuster neemt de leiding en de verzorging van Gregor op zich. De moeder: durft eerst niet komen kijken, komt dan toch en valt flauw. De vader is veranderd tegenover vroeger, is nu terug dynamisch, werkt ook opnieuw (op een bepaald moment bekogelt hij Gregor met appels: de moeder redt Gregor door voor zijn leven te smeken).

    III

    Er komt een nieuwe meid: ruw, brutaal, is niet bang van Gregor. Er komen drie heren als kostgangers: als ze Gregor ontdekken, zeggen ze hun kamer op. De zuster neemt nu het initiatief om Gregor buiten te gooien. Die avond sterft Gregor van uitputting.

    Conclusie

    Het kernprobleem lijkt ons: lelijk zijn werkt afstotend, leidt tot een communicatiestoornis. Vergelijk op het einde, over die zuster: ‘Terwijl zij zo met elkaar praatten, trof het mijnheer en mevrouw Samsa bij de aanblik van hun dochter, die steeds levendiger werd, bijna tegelijk, hoe zij in de laatste tijd, in weerwil van alle ellende, die haar wangen bleek had gemaakt, tot een mooi en weelderig meisje was ontloken. Zij werden stiller en terwijl zij elkaar bijna onbewust, begrijpend aanzagen, dachten zij eraan, dat het nu tijd werd ook een brave man voor haar te zoeken. En het scheen hun een bevestiging van hun nieuwe dromen en goede vooruitzichten, toen, bij het doel van hun reis, de dochter het eerst opstond en haar jonge lichaam rekte’.

    De gedaanteverwisseling is één van de beste kortverhalen ooit geschreven. Topklasse.

    Quotering: ***** [explicit circa 1976]

    21-10-2016 om 21:50 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-10-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Poppy en Eddie en Manon en Roy Harper (Herman Brusselmans) 2016
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Poppy en Eddie en Manon en Roy Harper (Herman Brusselmans) 2016

    [Roman, Prometheus, Amsterdam, 2016, 293 blz.]

    De onderhand bekende semiautobiografische zwik. Thema is de eenzaamheid van de hoofdpersoon (een halve Brusselmans dus, zie ook het halve portret op de achterflap) nadat zijn vorig lief Manon (in het echte leven die jonge journaliste waarvan iedereen ondertussen reeds de naam vergeten is en die naar verluidt niet meer wil optreden in de romans van Brusselmans) hem heeft laten zitten. Hij is dus op zoek naar een nieuw lief en vindt ondertussen wat troost bij zijn ex en zijn hond (Poppy en Eddie). Ondanks dat dus wel degelijk herkenbare thema krijgen we nochtans weer honderden bladzijden van de hak op de tak springende, onsamenhangende en met alle romanwetten goochelende toogpraat, vol gescheld en scabreus annex scatologisch gevuilbek. Niets nieuws onder de zon dus.

    Het is wachten tot het laatste, korte onderdeeltje (dat begint op bladzijde 287 en – toch niet onaardig – Een bordeel verbergen in een kathedraal heet) vooraleer we nog eens horen dat Brusselmans echt wel kan als hij wil. Op de laatste bladzijde verwijst hij bijvoorbeeld naar de cd Bullinamingvase zonder te vermelden dat dat een album van Roy Harper is. Dat vraagt dus niet alleen een zekere inspanning van de lezer om te beseffen dat dit de titel van het boek verklaart, maar bovendien staat op de cover ook nog eens een halve stierenkop terwijl op de achterzijde van het boek de halve kop van Brusselmans staat. Met andere woorden (maar ook dat vergt even verder denken van de lezer): Brusselmans is die stier in een kostbare vaas en – nog even verder denkend – zou dat dus kunnen betekenen dat Brusselmans door zijn bonkig gedrag kwetsbare dingen (de liefde?) kapotmaakt. Of eventueel ook: dat zijn woest om zich heen schoppende imago (als van een stier) eigenlijk een gevoelige, tere aard (als van een vaas) verraadt. Of zoiets. De laatste vijf bladzijden van deze roman staan in elk geval in scherp contrast tot de voorgaande 286 pagina’s en bewijzen dat Brusselmans wel degelijk in staat is een literaire meerwaarde te creëren. Alleen jammer dat hij het zo zelden doet.

    Quotering: ** [explicit 19 oktober 2016]

    19-10-2016 om 23:07 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    18-10-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Seks met je eigen vrouw (Bas Vlugt) 2004
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Seks met je eigen vrouw – Een introductie tot het huwelijk (Bas Vlugt) 2004

    [Novelle, Uitgeverij 521, Amsterdam, 2004, 94 blz.]

    Op de cover staat de auteur zelf in een lichtgroen hemd afgebeeld naast een knappe, slechts in een string geklede blondine met een ongelooflijk lekkere kont die (de blondine, niet de kont) haar forse tieten tegen de buik van Bas Vlugt drukt en de toeschouwer achteromkijkend veelbetekenend maar toch ernstig aanblikt (in die blondine menen wij trouwens een of ander pornosterretje te herkennen). Toegegeven, van die cover heb wij veel (kijk)genot gehad, maar daarmee is de kous dan ook af. Want wat moeten wij verder met dit korte romannetje of novelletje?

    De hoofdpersoon, ene Bourbon, staat op trouwen met Lotte (die zwanger van hem is). Hij besteedt het hele eerste hoofdstuk (God mag weten waarom) aan ene Katja die in de Playboy staat, praat vervolgens met zijn aanstaande schoonvader, droomt van een masagehoer in Hong Kong, geilt bij het ontbijt op zijn aanstaande (zestienjarige) schoonzus Minke en haar goed zichtbare tepelpiercing, begint te twijfelen aan zijn keuze, heeft een gesprek met zijn aanstaande schoonmoeder die zegt dat ze hem zou kunnen pijpen maar het niet doet, gaat op consult bij de dokter, krijgt op zijn vrijgezellenavond een stripper cadeau, gaat met Minke naar een concert van James Brown om daarna in een hotel met haar de koffer in te duiken en trouwt uiteindelijk toch met Lotte.

    Dat alles in een rechttoe-rechtaan-stijltje van wij-toffe-jongens-onder-elkaar en zonder ook maar de geringste diepgang. Nee hoor, die cover was en blijft prima maar de rest van dit boekje sucks.

    Quotering: ** [explicit 3 april 2005]

    18-10-2016 om 19:09 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-10-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Middeleeuwers over vrouwen 1 (Stuip/Vellekoop) 1985

    Middeleeuwers over vrouwen – deel 1 (R.E.V. Stuip en C. Vellekoop – red.) 1985

    [Utrechtse Bijdragen tot de Mediëvistiek – III, HES Uitgevers, Utrecht, 1985 = Stuip/Vellekoop I 1985]

    Dit boek is een verzameling van tien opstellen van verschillende auteurs. De bijdragen kwamen voort uit een reeks colleges die in het voorjaar van 1983 werden gegeven aan de Rijksuniversiteit te Utrecht in het kader van het bijvak Middeleeuwse Studies. Gepoogd wordt om het min of meer beperkte beeld dat wij hebben van de middeleeuwse vrouw wat te verruimen door na te gaan wat middeleeuwers zelf vonden van vrouwen. Daarbij mag natuurlijk niet vergeten worden dat het onmogelijk is het beeld te schetsen van de vrouw in de Middeleeuwen en dat de meeste bronnen geschreven werden door mannen, en zo ook weer gekleurd en eenzijdig zijn. Hieronder een kort overzicht van de tien bijdragen.

    1 Vorstin: Ada van Holland (F.W.N. Hugenholtz)

    Over een weinig bekend Hollands gravinnetje uit de twaalfde-dertiende eeuw dat na de dood van haar vader door haar oom van haar graafschap beroofd werd. Niet zo boeiend.

    2 Guinevere (O.S.H. Lie)

    Tracht de vraag te beantwoorden hoe middeleeuwers dachten over Guinevere, de vrouw van koning Arthur. De portretten die van haar bestaan, blijken uiteenlopend te zijn. Interessant is dat in de Lancelot-trilogie (ook wel Proza-Lancelot genoemd en ontstaan tussen 1210 en 1230) de overspelige relatie tussen Guinevere en Lancelot vergoelijkt wordt door de intensiteit en permanentie ervan te stellen tegenover de vluchtige verhouding die koning Arthur had met de verleidster Camille.

    3 De vrouw als echtgenote (Erik Kooper)

    Liefde speelde in het middeleeuwse huwelijk geen toonaangevende rol, en dat was des te meer waar naarmate men tot een hogere klasse behoorde. Volgens de middeleeuwse canonisten en theologen was seks in het huwelijk geoorloofd in drie gevallen: voortplanting / het vervullen van de huwelijksplicht / toegeven aan de begeerte van de ander zodat deze niet in ontrouw vervalt. Meestal wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen het eerste geval en de twee andere omdat het eerste rechtstreeks door God is opgelegd. Naarmate men de huwelijksdaad als zondiger beschouwde, werd daar meer nadruk op gelegd. Kooper stelt ook de door de Kerk in goede banen geleide liefde binnen het huwelijk tegenover de hoofse liefde. Hij kan dan stellen dat de eerste ‘legaal is en beheerst wordt door het verstand, dat “het hart” er een ondergeschikte rol in speelt, evenals het zinnelijk genot, dat de man hierbij boven de vrouw staat hoewel de liefde idealiter wel wederkerig is, en tenslotte [sic] dat hij [sic] gericht is op de voortplanting’ (p. 47). De hoofse, erotische liefde is ‘niet gebaseerd op verstandelijke overwegingen maar op het gevoel, en hij [sic] is zinnelijk van aard en potentieel onwettig, al staat daar tegenover dat er een veredelende werking van kan uitgaan; tenslotte [sic] moet genoemd worden dat bij deze liefde – die, zoals ook de “rationele” soort, voor een volkomen vervulling wederkerig moet zijn – de vrouw de meerdere is van de man’ (p. 49). Over invloeden op en van de Roman de la Rose, zie pp. 52-55.

    4 Toverende vrouwen (J.E. Toussaint Raven)

    Volgens de bronnen toverden vrouwen meer dan mannen vooral op het gebied van gezondheid en meer nog dat van liefde, potentie en conceptie. Bij de mannelijke tovenaars vallen vooral jagers, herders en… geestelijken op. Zo gauw het gaat over het magisch bedrijf als intellectuele bezigheid (zwarte kunst, nigromantie, alchimia), zijn het natuurlijk weer de mannen die de toon aangeven: intellectuelen waren mannen. Sommige serieuze natuurwetenschappelijke onderzoekers (zoals Roger Bacon en Albertus Magnus) hadden daar zelfs onder te lijden, omdat zij ook vaak door de geheimzinnigheid van hun werk met de naam van tovenaar of duivelaanroeper bedacht werden.

    5 Von den übelen wîben (L. Okken en T. Broeren)

    Hier worden een aantal Franse en Duitse teksten onderzocht die handelen over ‘sterke vrouwen’ en hun huwelijkspartners. Met de ‘slavernij’ van de getrouwde vrouw viel het vermoedelijk wel mee in de Middeleeuwen, maar vrouwen die thuis de broek droegen én hun mannen/pantoffelhelden kregen het vaak zwaar te verduren: zij konden het respect van de samenleving en hun zelfrespect verliezen.

    6 Christine de Pizan (Corry Hogetoorn)

    Deze Franse schrijfster en intellectuele uit de 14de-15de eeuw was zeker geen feministe-avant-la-lettre. Wel was zij een uitzonderlijke persoonlijkheid die ijverde voor meer eerbied van de man voor de vrouw en die er niet zozeer naar streefde de positie van de vrouw te veranderen, dan wel deze meer te doen waarderen.

    7 Arabische courtisanes (Qiyan) (Remke Kruk)

    Schetst een beeld van de ‘qiyan’: Arabische courtisanes, mooie vrouwen (meestal slavinnen) die een speciale opleiding kregen om met muziek, hoogstaande conversatie en ‘de rest’ de mannen te behagen, met als gevolg vaak het niet meer in staat zijn tot oprechte emoties of daden.

    8 Vrouwen in de lyriek (Ria Lemaire)

    Lemaire uit kritiek op een aantal bestaande (moderne) studies (van mannen) over middeleeuwse lyriek. Zij verwijt deze wetenschappers bevooroordeeldheid. Zij verhullen namelijk dat er aanvankelijk twee tradities van liefdespoëzie bestonden: een vrouwelijke (gebaseerd op gelijkheid en een integrale ontmoeting met de Ander) en een mannelijke (gebaseerd op ongelijkheid, macht en toe-eigening van de Ander). Die eerste (vrouwelijke) traditie verdween, en de andere verwierf het monopolie van de ‘eerste, echte, enige liefdespoëzie van onze westerse cultuur’: ‘Wat zo buiten schot kon blijven is de vraag naar de relatie tussen de literatuur die deze liefdesidealen bezingt, de veranderingen daarin en de economische, politieke en sociale verschuivingen van die tijd, die, zoals we al bij Duby (1981) konden lezen, de verhoudingen tussen de beide sexen grondig gewijzigd hebben’ (p. 125).

    9 Hadewijch in conflict (P. Mommaers)

    Mommaers onderzoekt hier de conflicten die Hadewijch had met buitenstaanders én met vrouwen binnen haar eigen beweging van ‘mulieres religiosae’.

    10 De omgekeerde wereld van de Amazonen (W.P. Gerritsen)

    Het matriarchaat van de Amazonen zoals we dat kennen uit oud-Griekse bronnen heeft waarschijnlijk nooit bestaan. De oude Grieken refereerden vermoedelijk aan bestaande culturen in de periferie van de mediterrane wereld, waarin de positie van de vrouw anders was, maar waarvan zij weinig wisten of beter: wilden weten. De Grieken gebruikten het motief van de Amazonen namelijk als negatieve zelfdefiniëring, om een ‘omgekeerde wereld’ te schetsen die lijnrecht tegenover de ideale Griekse stadsstaat stond. Het motief beroerde wellicht ook een diepere laag van het bewustzijn. Amazones vormen namelijk een intrigerende combinatie van ‘virago’ en ‘virgo’, van ‘fortitudo’ en ‘pulchritudo’: zij paren de kracht en de strijdlust van het manwijf aan de kuisheid en lieftalligheid van de maagd. Een diachronische studie van de bewerkingen van het Amazone-motief doorheen de eeuwen (ook in de Middeleeuwen) zou ons heel wat kunnen leren over de veranderende visies op de vrouw en op het eeuwige probleem van de ongelijkheid van de seksen. Gerritsen besluit dat het land van de Amazonen nooit echt bestaan heeft. Het is ‘een product van de verbeelding, een fabelrijk, projectie van diep-verscholen angsten en verlangens, dat zich nu eens als fantasmagorie, dan weer als utopie voordoet’ (p. 175).

    [explicit]

    15-10-2016 om 03:19 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-10-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Het versierde woord (Nicoline van der Sijs) 1999

    Het versierde woord - De epitheta of woordcombinaties van Anthoni Smyters uit 1620 (Nicoline van der Sijs) 1999

    [Contact, Amsterdam, 1999, 237 blz.]

    In 1620 verscheen te Rotterdam onder de titel Epitheta een merkwaardig boek van de uit Antwerpen afkomstige en omwille van zijn hervormingsgezindheid naar Amsterdam uitgeweken schoolmeester Anthoni Smyters. Het betreft hier een slechts in beperkte kring bekend woordenboek waarin 2808 substantieven telkens gevolgd worden door een lange reeks andere substantieven of adjectieven (zogenaamde ‘epitheta’) waarmee het trefwoord in kwestie kan gecombineerd worden. Soms geeft Smyters ook omschrijvingen (bijvoorbeeld ‘vriend der duisternissen’ bij het trefwoord ‘uil’) of encyclopedische informatie (vooral wanneer het geografische of mythologische eigennamen betreft). Naar eigen zeggen verzamelde Smyters dit materiaal in eerste instantie om zijn leerlingen te helpen bij het vertalen van Franse teksten, maar werd hij door een aantal taalliefhebbers aangespoord om zijn woordenboek ter beschikking te stellen van een breder publiek. Smyters, die met zijn linguïstische arbeid de verrijking en versiering van het Nederlands op het oog had, baseerde zijn Epitheta overigens op een gelijkaardige Franse druk uit 1571 en vulde zijn bewerking aan met eigen bevindingen.

    Nicoline van der Sijs zorgde niet alleen voor een beknopte en verhelderende inleiding, maar hertaalde bovendien de Epitheta in modern Nederlands. Zij spreekt de hoop uit dat journalisten, schrijvers en anderen hun taalgebruik zullen kunnen opfrissen aan de hand van Smyters, maar daar hebben wij – gezien het nogal oppervlakkige en vaak melig-schoolse karakter van het woordenboek – eerlijk gezegd een hard hoofd in. Woordcombinaties als ‘mosselachtige fluim’ of ‘appelige borstjes’ lijken niet direct voorbestemd om opnieuw carrière te maken in het Nederlands van de 21ste eeuw. Smyters’ boekje is natuurlijk wel een interessant curiosum voor linguïsten of cultuurhistorici, maar in dat verband rijst dan weer de vraag of deze doelgroep niet meer gediend was geweest met een geannoteerde editie van de oorspronkelijke, zeventiende-eeuwse tekst (die nu beperkt blijft tot de trefwoorden). Een breed publiek zien wij voor de Epitheta niet warm lopen, en op die manier valt deze hertaling een beetje tussen wal en schip.

    [explicit 15 december 1999]

    11-10-2016 om 22:29 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Het doorgeefmeisje (Paul Koeck) 2003
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Het doorgeefmeisje (Paul Koeck) 2003

    [Roman, De Bezige Bij, Amsterdam, 2003, 204 blz.]

    Deze vrij dunne roman vertelt het van het heden via flashbacks naar het verleden springend verhaal van de superknappe mulattin Marianne Quatorze, die opgroeit in een Congolees dorpje als dochter van een negerin en (zoals op het einde pas blijkt) een Belgisch minister. Als meisje wordt zij samen met een dozijn andere bastaardkinderen van de minister naar België gehaald en aldaar geadopteerd door de bisschop van Limbourg. Als tiener nog raakt zij gehuwd met een groentenboer die haar regelmatig slaag geeft en uit deze situatie wordt zij weggehaald door de rechter Bram Bonami, die haar als zijn maîtresse plaatst in een Brussels flatje. Als dit uitkomt, vlucht hij met haar weg naar Brazilië, naar zijn oude studievriend Otelo, die esthetisch chirurg is. Aldaar wordt zij de maîtresse van Otelo en Bonami keert alleen naar België terug. Als Otelo echter voor een symposium naar Leuven komt, papt zij weer aan met Bonami en trouwt zij met hem. Na een tijd start Otelo een kliniek op in Brussel en Marianne papt nu weer aan met Otelo en zij evolueren meer en meer naar een S&M-relatie. Marianne is daarna opnieuw een tijd bij Bonami en ook zij evolueren naar S&M. Dan is zij weer bij Otelo (volgt u nog?), en dan weer bij Bonami en het drietal vertoeft vaak in de S&M-club van Oscar Horemans. Otelo heeft ondertussen ook een domein in Frankrijk gekocht, alwaar allerlei sadomasochistische spelletjes gespeeld worden met Marianne. Uiteindelijk naaien de twee mannen haar vagina dicht. In de seksclub en op het domein worden ook hardepornofilmpjes met Marianne gedraaid en als die in de handen van Bonami’s collega’s vallen, wordt Bonami uit zijn burgerrechten ontzet en Otelo wordt in België en Brazilië uit de geneesherenorde ontslagen. Bonami pleegt zelfmoord, Otelo verdwijnt naar Brazilië en de nu 41-jarige Marianne kwijnt met haar hondje weg in een Brusselse volkswijk.

    Onze eerste kennismaking met een roman van Paul Koeck kan niet bepaald een succes genoemd worden. Dit boekje dat van voren naar achter vol (overigens weinig opwindend beschreven) seks staat, zit van achter naar voren vol onwaarschijnlijkheden en losse draden, is slordig geschreven en gestructureerd, werd oppervlakkig en ongeloofwaardig uitgewerkt en is uiteindelijk zo onbevredigend als wat. Een totaal flutromannetje, kortom. Erik Vissers stelde in De Standaard der Letteren dezelfde diagnose: ‘Dit boek is bijzonder oppervlakkig, onwaarschijnlijk en zelfs ongeloofwaardig. (…) Bovendien heeft Koeck niet eens de moeite genomen om zijn verhaal goed te schrijven: de structuur hangt met haken en ogen aan elkaar, de erbarmelijke stijl verraadt snelschrijverij en wat nog het meest stoort, is de onaanvaardbaar oppervlakkige karakterisering van de personages’.

    Typisch voor het absoluut minder dan middelmatig gehalte van deze roman is alleen al de cover. Het hoofdpersonage heet een beeldschone halfbloed te zijn waarvoor alle mannen uit de bol gaan, maar op de cover zien we slechts de blote rug van een weinig aantrekkelijk blank meisje met een knolneus. Paul Koeck kreeg in het verleden onder meer de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Toneel. We zullen maar veronderstellen dat Het doorgeefmeisje niet representatief is voor zijn oeuvre.

    Quotering: **

    Geraadpleegde lectuur

    - Erik Vissers, “Pijnlijk over de rand”, in: De Standaard der Letteren, 24 april 2003,p. 4.

    [explicit 28 juni 2003]

    11-10-2016 om 01:41 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-10-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Vier vrouwen (Peter van der Ploeg) 2000

    Vier vrouwen (Peter van der Ploeg) 2000

    [Roman, Uitgeverij Contact, Amsterdam-Antwerpen, 2000, 127 blz.]

    Max Wijngaard is een nogal gestresseerde 35-jarige boekhandelaar die het goed weet te vinden met zijn tweelingzus Margot en iets minder met zijn echtgenote Julia. Verder heeft hij een blijkbaar platonische relatie met de twintigjarige babysit Tessa. De vierde vrouw uit de titel is zijn moeder. Die moeder heeft ooit vader aan de deur gezet, toen bleek dat die een minnares had. Ma heeft nooit meer contact gewild met pa. Op het einde van het boek, na zo’n honderd bladzijden middelmatig gezeur van die Max (via lange innerlijke monologen), sterft vader en wordt hij begraven. En dat is het dan.

    Deze eerste roman van de in 1965 geboren Limburger Peter van der Ploeg (hij schreef eerder twee verhalenbundels) is een bijzonder waardeloos gevalletje. Joris Gerits schreef er in De Morgen heel ad rem over: ‘Dit boek drijft mee op de mainstream van de realistische psychologische verhalen waarin de personages voor de lezer zeer herkenbaar zijn en met wie zij desgewenst kunnen solidariseren. Van der Ploeg brengt voldoende conflictstof samen voor een schitterende explosie, maar zijn in elk hoofdstuk aangestoken lonten doven uit, zodat je vergeefs op het boeket wacht’.

    Dit absolute niemendalletje zou ons nooit opgevallen zijn zonder het briljante idee van de uitgeverij om op de cover een opvallend ontwapenende zwart-witfoto van vier naast elkaar staande, blote jonge vrouwen te zetten. Aan de kapsels en de ferme bossen schaamhaar te zien, moet deze foto uit de jaren vijftig of zestig dateren en in één of ander naturistenkamp genomen zijn. Losjes en zonder enige pudeur tonen deze vrouwen hun naaktheid, terwijl ze hun handen op elkaars schouders leggen en met één been op een op de grond liggende bal steunen. In de boekhandel of de bibliotheek trekt deze cover gegarandeerd onmiddellijk de aandacht, en vooral het nogal mollige tweede meisje van links lijkt ons een lekkertje te zijn. Hoeft het overigens gezegd dat deze frivole foto niets te maken heeft met de inhoud van het boek, behalve dan dat het ook hier om vier vrouwen gaat? Bovendien wordt er een beetje valsgespeeld, want één van de vrouwen uit het boek is een moeder-op-jaren, al zou men wellicht in de meest linkse vrouw op de foto met een beetje goede wil een wat rijpere dame kunnen zien. Schande (nu ja) natuurlijk van de uitgeverij om een prutsromannetje commercieel te pushen door middel van zo’n fraaie naaktfoto. Wij hebben dan ook meer esthetisch genot beleefd aan die cover, dan aan wat erachter verborgen zit.

    Het (leerzame) gevolg van dit alles is wel dat je uiteindelijk nog minder respect hebt voor de auteur dan wanneer er op de cover een bloempot had gestaan, want het gaat hier tenslotte om niet meer of niet minder dan een middenstanderstrucje en dat geeft je een bekocht gevoel. (Gelukkig dat wij geen romans meer kopen, alleen nog ontlenen uit de bibliotheken.)

    Geraadpleegde literatuur

    - Joris Gerits, “Heimwee naar de moederschoot – Van der Ploeg dobbert mee op de mainstream”, in: De Morgen / Boeken, nr. 32, 7 juni 2000, p. 17.

    Quotering: ** [explicit 14 april 2002]

    03-10-2016 om 02:30 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-09-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Rock & roll met Frieda Vindevogel (J.M.H. Berckmans) 1991

    Rock & roll met Frieda Vindevogel (J.M.H. Berckmans) 1991

    [Novelle, Dedalus, Antwerpen, 1991]

    Na twee bundels korte verhalen deze keer een korte roman (eigenlijk novelle) van deze Vlaamse ‘avantgardeschrijver’. Het gaat over Berckmans alter ego, de ‘kierewiete’ psychotische flopauteur Gerrit Matthijs, die onder psychiatrisch toezicht staat en werkt aan zijn 27ste roman (!).

    Naast fragmenten uit die roman krijgen we een beschrijving van het dagelijkse leven van onze marginaal, gelardeerd met flink wat gekanker op de bourgeoismaatschappij. Berckmans heeft zeker talent, hij kan de dingen vaak op een fraaie, zij het ook wat vulgaire manier verwoorden (de vorm is daarbij wel aangepast aan de inhoud), maar deze ‘poging tot roman’ ontbreekt het nog wat te veel aan hechte structuur. Niet onaardig toch en waard om te volgen.

    Quotering: *** [explicit 11 oktober 1992]

    30-09-2016 om 22:49 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Het zomert in Barakstad (J.M.H. Berckmans) 1993

    Het zomert in Barakstad (J.M.H. Berckmans) 1993

    [Verhalen, Nijgh & Van Ditmar-Dedalus, Amsterdam-Antwerpen, 1993]

    Berckmans heeft wel een herkenbare eigen stijl: altijd weer die bezwerende herhalingen en varianten, het miserabilistische toontje, het vulgaire taalgebruik, de nadruk op het scatologische en het obscene, het gebruik van de indirecte rede, het schilderen van de zelfkant van de maatschappij. Jammer genoeg gaat die herkenbare eigen stijl al vlug té herkenbaar en doorzichtig worden, zodat het geheel vervalt in oppervlakkig gezeur.

    Dat dat heel de tijd zomaar doorgaat. Dat dat op den duur altijd hetzelfde is. Jaja. En maar schrijven over scheten laten en zuipen en voor de rest geen kloten doen. In verhalen die het leven en de moderne stadsmens huilend misprijzen. Dat dat het enige is waar het over gaat. Jaja. Dat de lezer het na een tijdje wel weet. Dat die lezer het na een tijdje zelf ook allemaal wel kan schrijven. Van die verhalen die het leven van de moderne mens schreeuwend misprijzen. Jaja.

    Quotering: **1/2 [explicit 3 juli 1993]

    30-09-2016 om 22:45 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Taxi naar de Boerhaavestraat (J.M.H. Berckmans) 1995

    Taxi naar de Boerhaavestraat (J.M.H. Berckmans) 1995

    [Verhalen, Nijgh & Van Ditmar-Dedalus, Amsterdam-Antwerpen, 1995]

    Steeds maar meer van hetzelfde, altijd maar meer van hetzelfde, wat deze Antwerpse marginaal aan kortademig proza de wereld instuurt. Laat men in godsnaam eens ophouden die Berckmans af te schilderen als een belangrijk auteur (bijvoorbeeld Herman Jacobs in De Morgen van 19 mei 1995). Toegegeven, het is soms wel grappig, deze ongelooflijke opeenhoping van pessimisme en uitzichtloosheid aan de rand van de maatschappij, maar het is toch niet omdat iemand toevallig drie zinnen achter elkaar kan schrijven zonder fouten (is dat overigens wel zo, corrector?) dat hij een belangrijk auteur is. Of is dat toch de norm voor Vlaams proza?

    Berckmans is trouwens nog nooit in staat geweest een volwaardig langer verhaal, laat staan een volwaardige roman uit zijn pen te krijgen en vanaf het moment dat hij in deze meest recente bundel eens buiten zijn versleten thematiek stapt (de korte afdeling over enkele revolutionairen), valt hij onmiddellijk door de mand, wordt zijn proza – om in de stijl van de auteur te blijven – strontvervelend.

    Dat men die Berckmans in sommige recensies zo ophemelt, is een zoveelste teken aan de wand in verband met de algehele vervlakking en nivellering-naar-beneden-toe van onze cultuur en maatschappij.

    Quotering: ** [explicit 27 mei 1995]

    30-09-2016 om 22:41 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK : Ontbijt in het vilbeluik (J.M.H. Berckmans) 1997

    Ontbijt in het vilbeluik (J.M.H. Berckmans) 1997

    [Verhalen, Houtekiet-De Prom, Antwerpen-Baarn, 1997]

    In het verleden hebben wij er reeds meermaals op gewezen wat een literaire minkukel die Antwerpse pipo van een Berckmans eigenlijk wel is en hoe sommige recensenten in Vlaanderen hun professionele geloofwaardigheid te grabbel gooiden door de boekjes van dit non-talent goed te vinden. Met dit meest recente boekje van Berckmans, dat niet veel meer is dan groteske woordenkramerij in dezelfde stijl als vroeger maar dan nog onsamenhangender en in feite totaal onbegrijpelijk, is daar een beetje verandering in gekomen. In De Standaard der Letteren van 30 oktober 1997 stelt Karel Osstyn de correcte diagnose: ‘De bekende zwik dus uit Berckmans’ vorige boek, Bericht uit Klein Konstantinopel, alleen nog wat gortiger. (…) Veel meer dan clichés sprokkelt hij niet bijeen’.

    Merkwaardiger is de recensie van Herman Jacobs in De Morgen van 2 oktober 1997. Ook hij gaat uit van een correcte diagnose: ‘De elf in deze (erg dun uitgevallen) bundel verzamelde teksten zijn een merkwaardige, en bevreemdende, mengeling van proza en primitieve poëzie – veel meer valt er zo onmiddellijk niet over te zeggen. (…) Dit zijn geen verhalen meer, maar veeleer de als het ware door de taal zelf opgestuwde litanieën van rottenis en walg, vol radeloze rijmen en gescandeerde scatologieën, van een aan de grond en in de stront, tot zijn nek in de drek zittende ondergangsprofeet’. Waarna Herman toch moet toegeven dat hij regelmatig aangegrepen werd door het boek en dat het een groter publiek verdient dan het waarschijnlijk zal krijgen. Toch zal Berckmans naar verluidt een andere richting moeten uitgaan, want verder op deze weg ligt allen het grote zwijgen of de pure wartaal.

    Kom, kom. Laat ons wel wezen. Ontbijt in het vilbeluik is onleesbare onzin van een schrijver die als onderwerp de zelfkant van de maatschappij heeft gekozen, maar daarover niets zinnigs heeft te melden. Ter illustratie hierbij de eerste regels van dit nieuwe gewrocht van ‘Pafke, het meest concrete mafke’: ‘In den beginne was de oerknal van Videozap. Prot zei z’n gat en z’n gat sprak Deutschland. Uit de oerknal van Videozap ontstonden de schetenfabrieken. Uit het afval van de schetenfabrieken ontstond hulpkas kwadraat, waarvan de gangsters van de Grauwzone getuigenis hebben afgelegd, afleggen, afleggen zullen. Zij zijn de mannen van Nix, zij zijn de mannen van Rix Nix Petix, zij zijn de mannen van ga daar liggen, ga daar liggen’.

    Wel leuk, zo op het eerste gezicht? Inderdaad. Maar dat gaat dan vervolgens zo 79 bladzijden verder, staccato en ad infinitum. Prot zegt mijn gat en mijn gat spreekt Literaturverschmutzung.

    Quotering: ** [explicit 24 december 1997]

    30-09-2016 om 22:36 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Momo (Hafid Bouazza) 1998

    Momo (Hafid Bouazza) 1998

    [Novelle. Wij maakten gebruik van de licentie-editie in de reeks ‘Boektoppers’: Malmberg-Van In, Den Bosch-Wommelgem, 2005, 93 blz.]

    Hafid Bouazza kennen wij van Rond voor rond of als een pikhouweel (2002), een bloemlezing uit de Arabische erotische literatuur van de Middeleeuwen waarin vooral de bladzijdenlange voetnoten met Arabische woorden voor allerlei soorten penissen en vagina’s een merkwaardige indruk maakten. Naar verluidt bevatte ook Bouazza’s debuut, de verhalenbundel De voeten van Abdullah (1996), nogal wat scabreuze passages en uit een dubbelinterview (samen met de Nederlands-Marokkaanse Naema Tahir) in Het Laatste Nieuws (25 maart 2006, p. 17) leren we dat beide 35-jarige auteurs ‘jong, sexy, succesvol en bijzonder expliciet’ zijn en dat zij beiden erotische literatuur plegen. In de novelle Momo (1998), Bouazza’s tweede boek, speelt erotiek geen hoofdrol hoewel deze toch zijdelings aanwezig is.

    Hafid Bouazza werd in 1970 geboren in Marokko en kwam op zevenjarige leeftijd met zijn familie naar Nederland, naar het Zuid-Hollandse Arkel, waar zij lange tijd het enige allochtone gezin waren. Op school werd Hafid regelmatig gepest, hij was in het dorp een buitenstaander en trok zich vaak terug in zijn eigen wereldje (hij las en tekende veel). Van deze biografische gegevens is duidelijk het een en ander terug te vinden in Momo. Weliswaar speelt de allochtonenkwestie in het boekje geen enkele rol, maar de hoofdpersoon is een zevenjarig jongetje dat op school regelmatig gepest wordt en zich als reactie daarop terugtrekt in zijn eigen verbeelding, die geregeerd wordt door een soort niet onvriendelijke demonen. Het zijn die demonen die trouwens het hele verhaal in de wij-vorm vertellen, op een vaak leuk aandoende wijze: ‘Herfsthoven ligt nog steeds, voorzover wij weten, niet dat het ons interesseert, tussen twee dijken, tussen moer en molen, onder de waterspiegel, haha’ [p. 13]. Of nog, wanneer het schoolhoofd tot Momo’s moeder zegt dat haar zoontje een levendige verbeelding heeft: ‘Een levende verbeelding, schreeuwen wij, maar wij roepen tegen dovemansoren’ [p. 50]. Na het eerste hoofdstuk vertellen de demonen in een flashback over Momo’s geboorte en kleutertijd, maar al snel volgt een ellips van zes jaar en is Momo weer zeven jaar, net als in het eerste hoofdstuk, zodat bladzijde 56 verdergaat waar bladzijde 10 (einde hoofdstuk 1) gestopt was.

    Veel gebeurt er overigens niet in dit merkwaardige verhaal. Momo gaat zijn eigen, eenzame gangetje, zijn moeder is altijd en steeds overbezorgd, zijn vader ondergaat alles lijdzaam en de demonen observeren, commentariëren en veroorzaken soms rare dingen (zoals wanneer Momo zich op een bepaald moment in twee persoonlijkheden splitst) [pp. 38-40]. Schokkende of indrukwekkende zaken zijn dit echter allemaal niet, en af en toe wordt er wat erotiek gesuggereerd via het slipjesvertoon van Momo’s vriendinnetje [pp. 5 / 41] of via een buurman die een ongewone belangstelling heeft voor het jongetje [p. 58]. Nogal ongeloofwaardig (in verband met een zevenjarig jongetje) is dat er ook vaag sprake is van masturbatie [p. 7] en van een ‘naaktsessie’ (of meer? – het blijft allemaal wazig) met het vriendinnetje aan zee [p. 54]. Met deze gegevens wordt al evenmin veel gedaan, maar het is toch net genoeg om Bouazza een heel klein beetje van pedofiele neigingen te mogen verdenken.

    Het verhaal eindigt ten slotte met een schoolreisje naar een safaripark, waar de demonen Momo in de struiken doen verdwijnen, zonder dat de juffrouw of de andere kinderen zijn afwezigheid op de terugreis opmerken, wat door de auteur opdringerig wordt aangebracht via het twee maal tellen van de kinderen, één maal op pagina 78 (‘achtentwintig… nee, negenentwintig. Niemand vergeten!’) en één maal op pagina 85, de laatste bladzijde (‘Klopt! Achtentwintig! Niemand vergeten!’). Erg raar dus allemaal. Het verhaal van Momo is gebaseerd op een erg aardig idee (een kind dat gepest wordt en wegvlucht in zijn fantasie die geregeerd wordt door – zelfgecreëerde? – demonen), maar met dit idee wordt teleurstellend weinig aangevangen, die pest-thematiek blijft zeer oppervlakkig, geen enkel personage in dit boek komt tot leven en de lezer blijft met een resem vragen zitten (waarom heet het jongetje bijvoorbeeld Momo: op pagina 12 hebben de demonen het over ‘dat momonster in haar matrix’, maar meer komen we alweer niet te weten).

    Als er echter iets is waardoor deze novelle opvalt, dan is het wel door de stijl. Regelmatig getuigt Bouazza van een niet anders dan sprankelend te noemen schrijftalent. Een raam biedt dan uitzicht op gelover waarin de zon zich pointillistisch vermeide [p. 19] of iemand ligt ’s nachts in zijn bed te staren als een kind dat wacht op de kerstman, die waarschijnlijk pech had onderweg aan de zestien hoeven van zijn voertuig [p. 17]. De taal waarin die demonen praten, is bovendien onmiskenbaar negentiende-eeuws-impressionistisch. ‘We verwringen woorden om het nauwelijks definieerbare te definiëren’, zeggen de demonen [p. 20] en regelmatig krijg je passages als de volgende (Momo wordt geboren): ‘Het grijst en schimmert, een ver getsjilp vangen wij op, luider gekakel, misbaarlijk gemekker. Een dans van caleidoscopische verblindingen verwelkomt ons als moeder het jong met een geleiachtig borbelen naar buiten perst’ [p. 13]. Dat is dus impressionistisch proza pur sang, zoals op het einde van de negentiende eeuw in de mode was [een recent schoolhandboek definieert impressionisme als ‘een manier van schrijven, waarbij de auteur probeert zintuiglijke indrukken (impressies) gedetailleerd weer te geven]. Net als de impressionisten destijds maakt Bouazza daarvoor uitvoerig gebruik van neologismen [‘vagitus’ en ‘schelle’ (p. 12, vagitus wordt op pagina 13 uitgelegd als ‘schreeuw’), ‘meluwe ogen’ (p. 73), een ‘gratsjpende’ hap in een appel (p. 80)], synesthesieën [‘daar ritseldwarrelt iets’ (p. 11)], geforceerde samenstellingen [‘het watergebrokenlichtgevlekte schildpadgeblokte gesteente’ (p. 15)], afleidingen met het prefix ge- [‘geschuifel en gegiechel’ (p. 20)] en zelfs onvervalste Middelnederlandse woorden [‘de korenblonde monke’ (p. 39, monke = meisje), ‘simmengeklauter’ (p. 82, simme = aap)].

    Voor een allochtoon (weliswaar vanaf zijn zevende opgegroeid in Nederland) is dat absoluut bewonderenswaardig en het geeft Bouazza’s proza onmiskenbaar een origineel en poëtisch aandoend cachet. Helaas geldt voor dit modern impressionisme wat ook al gold voor het impressionistisch proza in de negentiende eeuw: het is leuk voor even, maar na een tijd gaat het serieus de keel uithangen, zeker als de tekst je dan ook nog eens inhoudelijk op je honger laat zitten. Natuurlijk was Momo nog maar Bouazza’s tweede boek en dus moeten we misschien ook eens Paravion (2003) gaan lezen, de roman waarmee hij de Gouden Uil won. Ofschoon gebaseerd op enkele bijzonder aardige ideetjes, lijdt Momo echter duidelijk nog aan literaire kortademigheid en is dit boek weer een fraai voorbeeld van ‘te veel vorm, te weinig vent’.

    Quotering: (een heel beleefde) *** [explicit 7 mei 2006]

    30-09-2016 om 21:34 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Rond voor rond of als een pikhouweel (Hafid Bouazza) 2002

    Rond voor rond of als een pikhouweel - Klassieke Arabische erotica (Samengesteld, vertaald en van commentaar voorzien door Hafid Bouazza) 2002

    [Prometheus, Amsterdam, 2002, 142 blz.]

    Gezien de hoofddoeken en de lange ondoorzichtige gewaden van de moslimmeisjes en -vrouwen dachten wij dat de Arabische wereld een weinig libertijnse wereld was die stevig onder de knoet van Allah, Mohammed en de Koran zuchtte. Dat blijkt dus niet helemaal (of helemaal niet?) te kloppen, zeker niet als het gaat over de oude, middeleeuwse Arabische dichters. Dankzij het vertaalwerk van de Nederlandse allochtoon Hafid Bouazza (°1970) kunnen wij ons daar nu voor een deel van vergewissen.

    Zijn boekje bestaat uit drie delen. In het eerste deel vertaalt hij De Wedijver tussen Deernen en Knapen van ene Aboe ‘Oethmaan Amr ibn al-Bahr, bijgenaamd ‘al-Djaahiz (= hij met de uitpuilende ogen), die leefde tussen circa 776 en 869. Deze tekst is een vrijmoedige dialoog tussen een hoerenloper en een sodomiet die redetwisten over de vraag met wie je de lekkerste seks kan hebben: met een knaap of met een vrouw. Dat gesprek verloopt eerlijk gezegd nogal eentonig en langdradig, alleen al omdat voortdurend citaten worden gegeven uit het werk van andere (bekende en anonieme) Arabische dichters en auteurs. Een vlotlopend betoog krijg je op die manier niet, wel een soort bloemlezing van erotische lofzangen op respectievelijk de vrouwen en de jongetjes, waarbij de ene lofzang al wat geïnspireerder overkomt dan de andere. Omdat de vrouwenliefhebber het meest aan bod komt en ook het laatste woord krijgt, lijken de vrouwen het in elk geval te winnen van de knaapjes, althans in deze tekst, en dat is wellicht goed zo.

    In het tweede (veel kortere) deel wordt de 419de nacht uit Duizend-en-één-nacht vertaald, waarin twee mannen op bezoek gaan bij een soort profetes in Bagdad (lang vóór Sadam Houssein er de plak zwaaide) die eveneens een pleidooi houdt vóór heteroseksualiteit en tegen de knapenliefde. Het derde deel bestaat uit een reeks, meestal nogal lange én langdradige, erotische gedichten van Arabische dichters van de achtste tot de twaalfde eeuw.

    Grote wellustige wijsheden vallen er in dit boekje niet echt te rapen (of het moest zijn dat de Arabieren houden van vrouwen met brede heupen en dikke konten, wel zo sympathiek natuurlijk) en de poëtische formuleringen zijn soms wel grappig en exotisch, maar vaak toch ook wat overdreven en op de duur gekunsteld: als vrouwen spreken, rollen er verse parels uit hun mond, zij hebben billen als golvende baren van kristallijn en fallussen staan als een minaret of komen omhoog zoals een vogeljong van twee dagen dat zijn kop opheft naar zijn ouders. Het aardigste aan dit boekje zijn nog de talrijke voetnoten van de tekstbezorger die vaak zo omvangrijk zijn dat ze meer bladzijden beslaan dan de teksten zelf. Een fraai voorbeeld vindt men op de pagina’s 96-97 waar Hafid Bouazza zich werkelijk twee bladzijden lang in kleine lettertjes uitslooft om tientallen Arabische synoniemen voor allerlei soorten penissen en vagina’s te geven, waarna hij olijk afrondt met de opmerking: ‘Ik hoop dat de goede lezer net zoveel van deze noot heeft genoten als ik’. Rare kerels, die Arabieren!

    [explicit 10 augustus 2003]

    30-09-2016 om 19:01 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-08-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Majoor Aebi's overgave (Gianluigi Melega) 1996

    Majoor Aebi’s overgave (Gianluigi Melega) 1996

    [Roman (vertaald door Edwin Krijgsman), Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen, 1999, 184 blz. (origineel Italiaans: Il maggiore Aebi, Milaan, 1996)]

    De ik-verteller (een journalist en schrijver) ontmoet in Locarno een oude Zwitserse majoor die hem een ongepubliceerd manuscript toevertrouwt. Pas na een jaar vindt de ik-verteller de tijd om de tekst te lezen: het blijkt een autobiografie te zijn van de majoor die na de dood van zijn vrouw nog welstellender werd dan hij al was en dat geld gebruikte om vrouwen en later ook jonge meisjes te verleiden tot gevorderde vormen van seksualiteit. De majoor werd omwille van zijn uitspattingen veroordeeld tot een jarenlange gevangenisstraf. Wanneer de ik-verteller terug contact wil opnemen (want om een of andere – nergens echt duidelijk wordende – reden voelt hij zich erg verwant met Aebi), blijkt de majoor ondertussen overleden te zijn. De ik-verteller besluit het manuscript uit te geven en er zijn eigen aantekeningen aan toe te voegen, en dat is dus zogenaamd dit boek.

    De roman bevat logischerwijze een aantal erotische en zelfs perverse scènes (gaande van exhibitionisme over anale seks tot orgietjes met drie vrouwen, waaronder een lesbienne, tegelijk), maar opwindend is het allemaal niet, het is zelfs nauwelijks pikant te noemen. De ‘boodschap’ die achter het geheel zit, bestaat uit een aanklacht tegen de hypocriete burgerlijke maatschappij die de seksuele driften op tegennatuurlijke wijze onderdrukt. Zo lezen we op de bladzijden 122-123: ‘Ik ben er nooit achtergekomen of de majoor het doel bereikte dat hij zichzelf bij die gesprekken gesteld had: laten zien dat alle mensen, als ze zich in dezelfde omstandigheden van ongebondenheid en welstand hadden bevonden als hij, min of meer hetzelfde zouden hebben gedaan, of nog erger, en dat de straf die hem was opgelegd dus een uiting van schijnheilige naijver was, iets wat veelvuldig in deze kleinburgerlijke maatschappij, waar men krampachtig vasthoudt aan uiterlijke vormen om allerhande onvervulde seksuele wensen te verhullen waaraan men zich, als de omstandigheden het mogelijk maakten, ongebreideld zou overgeven’.

    Het verhaal kondigt zich veelbelovend aan: een weduwnaar die plots over een grote hoeveelheid geld en tijd beschikt en het besluit neemt om allerlei dingen te gaan doen op erotisch gebied die normaal niet tot de mogelijkheden behoren. Wat gaat dàt worden, denkt de lezer(es) wellustig. Melega (en zijn anonieme ik-verteller) proberen er bovendien de spanning in te houden door voortdurend te suggereren dat de escapades van de majoor in stijgende lijn zijn gegaan, zonder daarbij aanvankelijk de reden weg te geven waarom de majoor uiteindelijk veroordeeld werd.

    Gaandeweg blijkt echter dat deze roman in twee opzichten faalt. De uiteindelijke climax (het antwoord op de vraag: wàt deed die majoor jarenlang achter de tralies belanden?) wordt heel slecht gebracht: ergens tussendoor (in hoofdstuk 11, er zijn in totaal 17 hoofdstukken en een epiloog) en het blijkt dan te gaan om tienermeisjes die lingerie moeten showen voor de supermarkt die de majoor van zijn vrouw geërfd heeft, en die dan door de majoor (mét toestemming van de met geld gesuste moeders) bepoteld worden. Naar een climax wordt dus niet echt toegewerkt en de lezer(es) blijft zich afvragen waaróm die majoor nu eigenlijk precies veroordeeld werd. Om maar te zeggen: de plot overtuigt niet.

    Bovendien trachten Melega en zijn ik-verteller de erotische passages op een hoger niveau te tillen door het verhaal te doorspekken met brede filosofische en cultuurhistorische beschouwingen, of beter gezegd: wat daar moet voor doorgaan. Want Melega ontbeert manifest het talent om die mengeling van erotiek en filosofie (overigens niet het enige dat in dit boek afgekeken is van de Markies de Sade) tot een bevredigende esthetische vorm te kneden. Naar het einde van de roman wordt het zelfs ronduit gezeur. Op pagina 166 lezen we: ‘Wat de tweede aanging werd ik me ervan bewust dat ik het einde naderde van een onderneming die vele maanden geleden in een tuin in Locarno was begonnen, toen ik had toegezegd om het manuscript van de majoor te lezen, en die gaandeweg een onderzoek was geworden naar de menselijke psyche, naar de zin van het leven, naar de misère en grandeur van het menselijk tekort, naar de tot mislukken gedoemde zoektocht van de mens naar onsterfelijkheid’. Hela, niet overdrijven, denkt de lezer(es) op dat moment, want Majoor Aebi’s overgave is heel wat minder diepgaand en interessant dan hier langs de neus weg gesuggereerd wordt.

    Quotering: **1/2 [explicit 27 juli 2000]

    30-08-2016 om 01:22 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-07-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: O vermiljoenen spleet! (Bart Van Loo) 2010

    O vermiljoenen spleet! - Seks, erotiek en literatuur (Bart Van Loo) 2010

    [Meulenhoff-Manteau, Antwerpen, 2010, 296 blz. = Van Loo 2010]

    Na Parijs retour (2006) en Als kok in Frankrijk (2008) is dit het derde deel van francofiel Bart Van Loo’s trilogie over Frankrijk. Dit keer ligt de nadruk op de geschiedenis van de Franse erotische literatuur (ofschoon zijdelings ook werken uit andere landen aan bod komen). Voor deze beknopte monografie geldt letterlijk hetzelfde als wat de auteur op pagina 276 schrijft over Patrick Kearney’s A history of erotic literature (1981): ‘Verder kun je het bezwaarlijk een doorwrocht historisch overzicht van de erotische letteren noemen, al vat Kearney wel wat romanintriges samen en voegt hij nu en dan een tekstfragment toe’. Van Loo kan evenmin beschuldigd worden van diepgang en volledigheid, wat niet wegneemt dat zijn boekje bijzonder vlot en aangenaam geschreven is, dat het persoonlijke standpunten en evaluaties niet schuwt en dat het regelmatig zijn diensten bewijst als gids om bepaalde dingen op het spoor te komen.

    Met succes laten zich uit deze tekst ook enkele fraai geformuleerde kleine wijsheden rond erotische literatuur bloemlezen. Enkele voorbeelden: ‘Het aankleden van de taal is minstens even belangrijk als het uitkleden van de personages’ [p. 84], ‘de stijl moet des te fatsoenlijker zijn naarmate de ideeën dat minder zijn’ [p. 139, weliswaar een citaat uit Baudelaire] en ‘een auteur heeft behoefte aan afstand tegenover zijn verhaal om het goed te kunnen neerschrijven. Het is dankzij die afstand dat ironie, poëzie of humor kan ontstaan’ [p. 245-246]. En uit de bespreking van de romans van Emmanuelle Arsan [p. 223] leren we dat een ideale wereld ‘waar de vreugde van goede seks normaal is en schuldgevoelens niet bestaan’ typisch is voor erotische literatuur, dat ironische of humoristische kanttekeningen het geheel verteerbaar kunnen maken en dat niets zo irriteert als een expliciet opgestoken moraliserend vingertje.

    Het valt wel op dat de Middeleeuwen niet Van Loo’s forte zijn. De bespreking van deze periode komt er nogal bekaaid vanaf en wordt ontsierd door enkele kleine foutjes. Zo bijvoorbeeld de vertaling van Les Très Riches Heures du Duc de Berry als De zeer rijke uren van de hertog van Berry ‘(heures’ betekent hier ‘getijden’) en het dateren van het tweede deel van de Roman de la Rose in 1275 [p. 195]: circa 1275 zou correcter geweest zijn. Van Loo begaat ook de vergissing uitspraken in de Roman de la Rose klakkeloos toe te schrijven aan auteur Jean de Meung in plaats van aan het personage dat op dat moment aan het woord is. Vanaf de zestiende eeuw wordt de tekst duidelijk rijker en vakkundiger.

    In Knack [24 februari 2010, pp. 78-80] publiceerde Bart Van der Straeten onder de wervende titel ‘Een boek dat zich openspreidt als benen’ een artikeltje over O vermiljoenen spleet!, maar dat was niet meer dan een vriendelijk interviewtje gelardeerd met enkele citaten uit Van Loo’s publicatie, een vriendendienst kortom (Van Loo is – was? – zelf medewerker van Knack). Desalniettemin: aanbevolen lectuur (het boek, niet het artikel) voor alle geïnteresseerden.

    [explicit 13 juli 2016]

    13-07-2016 om 15:40 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    02-07-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Sex, lies and videotape (Steven Soderbergh) (USA, 1989)

    SEX, LIES AND VIDEOTAPE (Steven Soderbergh) (USA, 1989)

    (100’)

    Indertijd hebben we deze film zeker gezien en toch konden we nergens in onze persoonlijke archieven een bespreking vinden. Dat kan twee dingen betekenen: ofwel vonden we de film toen zo geweldig dat woorden tekortschoten, ofwel vonden we het knudde. Nu we de film teruggezien hebben: het was het tweede.

    John is de coming man van een advocatenbureau die overspel pleegt met Cynthia, de jongere zuster van zijn vrouw Ann, een frigide en gefrustreerde huisvrouw. De trigger van de plot is de aankomst van Johns oude vriend Graham van wie we al snel te weten komen dat hij impotent is (geworden: waarom wordt nooit duidelijk) en dat hij dat compenseert door vrouwen op videotape te laten vertellen over hun intieme seksleven. Hij heeft al twee bakjes vol met zulke videotapes. Cynthia en Ann (die een boontje heeft voor Graham) laten zich allebei (nogal vlot en gemakkelijk volgens ons, maar soit) in die zin videotapen, Ann pas nadat ze Johns overspel ontdekt heeft. Kort daarna vraagt Ann de echtscheiding aan en zoekt ze troost bij Graham.

    Dit was de debuutfilm van Soderbergh die hier zo’n beetje filmt in de trant van Ingmar Bergman, met andere woorden: we krijgen een psychologisch drama voorgeschoteld met veel gebabbel en veel mentaal gekronkel. Nu waren we al geen fan van Ingmar Bergman, laat staan van Ingmar Bergman-epigonen. Indertijd zal deze Sex, lies and videotape ongetwijfeld bedoeld geweest zijn als een moraliserende kritiek op de hypocrisie en schone schijn van de yuppie-generatie, maar we hebben (ondanks de redelijk korte duur van de film) onderweg toch enkele malen moeten geeuwen en in feite was er geen enkel personage in de prent waar wij warm of koud van werden. Bovendien hebben wij Andie MacDowell altijd al een onuitstaanbaar burgertrutje gevonden (ze speelt in deze film dan ook een onuitstaanbaar burgertrutje, goeie casting dus toch wel) en kunnen wij slecht tegen het valse smoel van Peter Gallagher (John, en toegegeven: eigenlijk ook weer goed gecast). Van Laura San Giacomo (Cynthia), die in Film en Televisie [nr. 390, november 1989, p. 23] nog een ‘revelatie’ wordt genoemd door Freddy Sartor, hebben we later nooit meer gehoord en hetzelfde geldt voor James Spader (de slome Graham in de film).

    Het kan allemaal aan ons liggen, hoor, maar volgens de Gewikt-pagina in diezelfde Film en Televisie werd Sex, lies and videotape in 1989 door de Vlaamse filmpers toch maar heel wisselvallig ontvangen (van ‘gewoontjes’ tot ‘zeer goed’). Niet ons kopje thee, dit pseudo-moraliserend, pseudo-psychologiserend gemuizel, dus voor ons mag het bij ‘gewoontjes’ blijven. Soderbergh heeft later veel betere films gemaakt dan deze, onder meer Traffic.

    Quotering: **½ (30 juni 2016 – Cinema Zuid)

    02-07-2016 om 18:27 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-06-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: De Kapellekensbaan (L.P. Boon) 1953

    De Kapellekensbaan (Louis Paul Boon) 1953

    [Roman, De Arbeiderspers, Amsterdam, 1953. Speciale uitgave van De Morgen – Parels uit de Nederlandstalige literatuur – nr. 1, 2008, 404 blz.]

    Eindelijk heb ik dan dit boek van Louis Paul Boon gelezen. Men zou kunnen zeggen dat het een beetje een schande is dat het zo lang heeft moeten duren, voor een germanist/neerlandicus. Maar beter laat dan nooit. Ik las De Kapellekensbaan (ondertitel: of de 1ste illegale roman van Boontje) in een speciale uitgave van de Vlaamse krant De Morgen (overigens aangeschaft in een Kringloopwinkel voor de som van 1 euro) en volgens de verantwoording achteraan is dit de definitieve versie van de roman die geheel overeenstemt met de eerste druk van 1953, dit alles met de zegen en goedkeuring van het Documentatie Centrum voor de Wetenschappelijke Studie van het werk van L.P. Boon van de Universitaire Instelling Antwerpen, onder leiding van Paul de Wispelaere. Met als toemaatje een uitleiding van de hand van Kris Humbeeck en Bart Vanegeren.

    In de recent gepubliceerde vakliteratuur – voor zover ik daar als niet-Boonspecialist een zicht op heb – is het één en al de loftrompet geblazen over dit boek van Boontje. In de jongste literatuurgeschiedenis [Hugo Brems, Altijd weer vogels die nesten beginnen – Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2006, pp. 191-194] blijft Hugo Brems nog redelijk neutraal als hij over De Kapellekensbaan en het daarbij aansluitende Zomer te Ter-Muren (1956) schrijft: ‘Het zijn buitengewoon complexe boeken, die alle geldende wetten van een goede roman met voeten treden’. Of zit er achter dat goede roman toch een evaluatie-tussen-de-regels-door?

    In 2015 verscheen De Canon – De 50 + 1 mooiste literaire werken uit de Nederlanden [KANTL & Uitgeverij Vrijdag, Antwerpen, 2015], een gezamenlijk initiatief van het Vlaams Fonds voor de Letteren en de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, waarbij een ‘canoncommissie’ onder voorzitterschap van Erik Vlaminck (en met als verdere leden: Hugo Brems, Luc Devoldere, Willy Vandeweghe, Leen Van Dijck, Frank Willaert, Samuel Mareel en Bert Van Raemdonck) een canon van de Nederlandse literatuur samenstelde (weliswaar ‘vanuit een Vlaams perspectief en voor een publiek in Vlaanderen’). Op de bladzijden 336-344 noemt een anonieme auteur (wij veronderstellen dat het Kris Humbeeck is, maar dat is niet zeker want nergens wordt aangegeven welke van de op pagina 8 genoemde auteurs welke stukjes geschreven hebben) De Kapellekensbaan een ‘meeslepende roman’ en een ‘naar de keel grijpende kroniek van een ontwrichte wereld’, ook al gaat het naar verluidt om een ‘400 pagina’s dikke pil’. Het boek bevat namelijk ook ‘een echte pageturner’ (bedoeld wordt het in feuilletonvorm vertelde verhaal van Ondine Bosmans, zie infra). We vernemen verder dat De Kapellekensbaan en Zomer te Ter-Muren ‘weergaloos de naoorlogse sfeer van morele ontreddering en de angst voor de Bom’ registreren en lezen ook – niet zonder enige verbazing – het zinnetje: ‘Zwartgallig kan men de boeken over de Kapellekensbaan niet noemen’. Nou (zie infra).

    Ook in 2015 verscheen onder redactie van Nina Geerdink, Jos Joosten en Johan Oosterman De Leeslijst – 222 werken uit de Nederlandstalige literatuur [Vantilt, Nijmegen, 2015]. Ook hier, op de bladzijden 328-329 melden De Kapellekensbaan en Zomer te Ter-Muren zich present. Auteur-van-dienst is Jos Muijres. Het eerste boek, schrijft hij, ‘wordt tot op de dag van vandaag zijn [Boons] belangrijkste werk genoemd’, en het tweede boek is ‘het vreemd genoeg veel minder populaire vervolg’.

    Simultaan met De Kapellekensbaan las ik ook een uit het enthousiasme van het Antwerpse L.P. Boon-documentatiecentrum voortgekomen boek over Boon: Kris Humbeeck m.m.v. Kristoff Tilkin, Onder de giftige rook van Chipka – Louis Paul Boon en de fabrieksstad Aalst [Ludion-Querido, Gent-Amsterdam, 1999, 311 blz.]. Een vlot leesbare en informatieve monografie (alleen al interessant omwille van de uitgave van het dagboek dat Boon tijdens zijn laatste levensjaar bijhield, zie pp. 227-280) die ook weer overloopt van bewondering voor de man van Aalst en zijn geschriften. Daarvan getuigt alleen reeds de volgende passage [p. 177], waarin het gaat over de seismografische kwaliteiten van De Kapellekensbaan (Boon als observator van de naoorlogse maatschappij) : ‘Nergens leest men dat De Kapellekensbaan een overtuigend beeld schetst van het woekerende amoralisme en cynisme. Nooit gaat het in de kritieken over de heimelijke angst in dit sadistische universum voor “de ondergang met grote O die de bedrogen uitkomst is van een te bovenaards georiënteerd christelijk leven”. Zelden verneemt men dat Boontje via Ondineke naspeurt wat ons allen vooruit drijft – een verlangen naar een volstrekt ingebeeld paradijs – en hoe het allemaal zover is kunnen komen met onze wereld-van-vandaag. Zo hoort men ten slotte niet hoe ook in zijn illegale roman Boon een appèl richt aan allen, omdat het hoogdringend allemaal anders moet’. Zoals enigszins te verwachten was, wordt De Kapellekensbaan ook in het nawoord bij de De Morgen-editie uit 2008 zeer positief en welwillend bejegend, waarbij af en toe de Grote Woorden niet geschuwd worden, bijvoorbeeld wanneer het gaat over Boons aansluiting bij de avant-garde en het surrealisme: ‘Schrijvers eigengereide verwerking van dat surrealisme genereert in De Kapellekensbaan een stijl die allesbehalve eenvormig is maar precies in zijn groteske heterogeniteit de roman opentrekt naar het leven van elke dag, enkel en alleen om dat onvatbare leven tot in zijn diepste lagen te peilen’ [ed. 2008: 401]. Nou, nou.

    Het zal duidelijk zijn dat men onderhand rustig mag stellen dat De Kapellekensbaan vandaag tot de canon van de Nederlandstalige literatuur behoort. Met ‘canon’ wordt in dit geval bedoeld: ‘De groep klassiekers, (…) de “onsterfelijken” van een nationale literatuur. (…) Ook in de moderne tijd bepalen tekstexterne factoren zoals de literatuurgeschiedschrijving, de literaire kritiek, het literatuuronderwijs, bloemlezingen e.d. in grote mate mee of een werk wordt opgenomen in de canon van erkende meesterwerken’ [H. van Gorp e.a., Lexicon van Literaire Termen, Wolters, Leuven, 1991 (5), p. 63]. Dat was nochtans aanvankelijk, toen de roman in 1953 gepubliceerd werd, enigszins anders. Volgens F.V. Toussaint van Boelare miste Boon ‘de gave van de constructie’ (het ging daarbij wel om Abel Gholaerts, Boons tweede roman) [Humbeeck 1999: 140], Maurice Roelants noemde De Kapellekensbaan een ‘poespas van niet-compositorische aard’ [Humbeeck 1999: 176, ed. 2008: 382], Marnix Gijsen vond het ‘een ergerlijke talentverkwisting’ [Humbeeck 1999: 301], Maarten Thijs noteerde: ‘Hij [Boon] schrijft maar, en schrijft, en verliest al schrijvende de grote lijnen uit het oog’ [ed. 2008: 382], en Herman Teirlinck schijnt ooit tegen Boon gezegd te hebben: ‘En wanneer ga je eindelijk eens een boek schrijven, dat ergens op trekt?’ [ed. 2008: 381]. Uitgeefster Angèle Manteau noemde het boek ‘onverkoopbaar’ en stuurde het typoscript retour aan zender [ed. 2008: 381]. Humbeeck en Vanegeren vatten samen: ‘De “vorm” van zijn werk werd door niet weinig beoordelaars, zowel in Zuid als Noord, storend bevonden. Ja, schandalig zelfs’ [ed. 2008: 382].

    Het ging daarbij naar het ons lijkt dus toch niet alleen om Vlaamse katholieke paterkes en pastoorkes die er omwille van ‘ethische bezwaren’ tegen boontje-de-viezentist-passages decennialang voor zorgden dat Boon verboden lectuur was in de Vlaamse katholieke scholen (ik kon er als tiener van meespreken, of eigenlijk net niet). En wat meer is: die kritici hadden volgens mij een punt. Ik ga dat hieronder proberen uit te leggen.

    Sommigen (de die-hard Boon-fans) zullen die initiële negatieve receptie trachten uit te leggen door op te werpen dat Boon in 1953 onrust verwekte met het publiceren van een niet-traditionele, experimentele roman (wat De Kapellekensbaan natuurlijk ook is): de literaire goegemeente was daar niet klaar voor en Boon was een voorloper van de experimentele-roman-golf uit de jaren negentienzestig. In dat verband worden dan voortdurend twee passages uit het begin van De Kapellekensbaan aangehaald: Boon die zijn eigen boek reeds op de eerste bladzijde ‘een plas, een zee, een chaos’ noemt en johan janssens die het in het tweede hoofdstukje heeft over ‘een roman waarin ge alles holderdebolder uitkeert, kwak, gelijk een kuip mortel die van een stelling valt’. Het experimentele (als men wijsneuzig wil doen, zou men ook kunnen zeggen: het modernistische, of zelfs postmodernistische) van De Kapellekensbaan zit in het feit dat er voortdurend drie verhaallijnen door elkaar geweven worden. Ten eerste is er het verhaal van Ondineke (Bosmans), een meisje dat in de negentiende eeuw opgroeit in Aalst en de opkomst van het socialisme meemaakt. Deze gedeelten zijn duidelijk te onderscheiden van de rest van de roman, omdat ze cursief gedrukt zijn. Ten tweede is er de ‘wereld-van-vandaag’, waarin de verteller ‘boontje’ (die zichzelf constant aanspreekt in de gij-vorm) en zijn vrienden (onder meer: de kantieke schoolmeester, Mossieu Colson van ’t minnesterie, de schilderes Tippetotje en vooral johan janssens – die laatste duidelijk Boons alter ego) commentaar geven op het schrijven van dat verhaal rond Ondine en ook op het reilen en zeilen van de wereld rondom hen. Ten derde zijn er dan ook nog de door johan janssens geschreven stukjes waarin de verhalen rond de vos Reinaert en de wolf Isengrimus in een modern pakje worden gestoken.

    Het is hier een schoon moment om eindelijk eens evaluerend kleur te bekennen. Wat volgt, is bijgevolg zeer persoonlijk, dus pin ons daar alstublieft op vast (lol). Positief is in elk geval die typische stijl van Boon die voornamelijk gebaseerd is op een parlando-taal gevuld met talrijke flandricismen, als minder belangrijk kenmerk het spelen met spelling en interpunctie heeft maar verder niet weinig charmeert door de regelmatig opduikende humoristische wendingen, in de trant van ‘en ik vraag hem wat daarover naar zijn gedacht zijn mening is’ [ed. 2008: 12]. Ik denk dat we het daarover allemaal eens zijn, over die zeer herkenbare en ook zeer sympathiek-aansprekende taal van Boon (ik was dan ook zeer teleurgesteld te moeten merken dat Boons stijl in latere boeken zoals Mieke Maaike, De meisjes van Jesses of Zomerdagdroom wellicht door een of andere redacteur van de uitgeverij verschrikkelijk verhollandst was, joost mag weten om welke reden). Ik ken een hele reeks auteurs (bekende en minder bekende) die deze typische Boon-stijl hebben overgenomen (ik zou namen kunnen noemen, maar misschien een andere keer, als het nog gezelliger wordt), wat duidelijk wijst op de invloed die Boon heeft gehad en tegelijk een pluim op zijn hoed is, want hij was toch de eerste om die stijl te hanteren.

    Het tweede positieve punt dat kan vermeld worden, is dat De Kapellekensbaan wel degelijk iets te vertellen heeft. Het is gebaseerd op een interessant idee, het heeft een duidelijk te herkennen grondthema: het verhaal van Ondine schetst de opkomst van het socialisme in de negentiende eeuw en de stukjes die ‘vandaag’ spelen registreren (Boon zelf gebruikt voortdurend het beeld van de seismograaf) de teloorgang van het socialisme en eigenlijk van de hele wereld (communisten, bourgeois en al de rest incluis) na twee wereldoorlogen, en dat alles met de dreiging van de atoombom op de achtergrond. Dat thema wordt door Boon zelf op talrijke pagina’s aangebracht en is later door anderen talrijke malen onder woorden gebracht. Op pagina 101 van de roman lezen we letterlijk: ‘grondidee: de kanker vreet onze beschaving aan’. Humbeeck en Vanegeren hebben het over een ‘romaneske proeve van naoorlogse wanhoop en ontgoocheling’ en over een ‘zo radicale als oneigentijdse, en bovenal onpersoonlijke kritiek van onze naoorlogse cultuur’ [ed. 2008: 385], ook over ‘een eindeloze kroniek van het naoorlogse nihilisme en cynisme’ [ed. 2008: 402] en stellen: ‘Geschokt neemt Boon zich eind 1945 voor het masker van de naoorlogse wereld af te rukken en het morele failliet van de vooruitgangsdriftige westerse “democratieën” te openbaren. Slechts één enkel doel heeft hij: de mens waarschuwen en in zijn dolle vaart naar de afgrond afremmen’ [ed. 2008: 398]. Waarbij men niet mag vergeten dat Boon in 1945 lid werd van de Kommunistische Partij België (KPB), maar dat hij zich daar niet echt thuis voelde. Linksdenkend is hij altijd wel geweest en gebleven, maar om zich achter één bepaalde vlag te scharen was hij toch te sceptisch, te alert en te achterdochtig. In zijn boek uit 1999 vat Kris Humbeeck dit grondthema nogmaals samen als volgt: ‘De onrustbarende tijding dat de mens in zijn steeds groter wordende verlangen om boven de alledaagse sleur uit te stijgen en een onaards geluk te vinden, zijn eigen ondergang voorbereidt en bijna een eindpunt in zijn denkbeeldige heilsgeschiedenis heeft bereikt [Humbeeck 1999: 200]. In De leeslijst [2015: 329] noteert Jos Muijres: ‘Al het zoeken en proberen leidt aan het einde van De Kapellekensbaan tot een negatieve uitkomst: Boontje en zijn vrienden stellen vast dat de teloorgang van de beschaving niet meer te stuiten is en al helemaal niet met een boek. Niemand blijkt immers echt geïnteresseerd te zijn in een boek met een boodschap. Literatuur heeft bijgevolg geen maatschappelijke functie. De verteller en de hoofdpersonages keren daarop de samenleving teleurgesteld de rug toe en trekken zich, op de vlucht voor de barbaren, terug in een reservaat, waar ze een beetje individueel geluk proberen te vinden. In Zomer te Ter-Muren wordt beschreven hoe deze zoektocht op een fiasco uitloopt’.

    Zwartgallig kan men de boeken over de Kapellekensbaan niet noemen, aldus de auteur(s) van het stukje over Boon in De Canon [2015]. Welnee, het is een vrolijk en optimistisch boek dat handelt over de teloorgang van de beschaving. Maar dit even terzijde. Belangrijker is namelijk de volgende bedenking: een geslaagde, sympathieke en aansprekende stijl plus een misschien niet briljant maar in elk geval toch bijzonder uit de kluiten gewassen en interessant grondthema, wat verlang je nog meer van een romanschrijver? Het antwoord is natuurlijk: een goed gestructureerd verhaal waarin dat grondthema op een aangrijpende, overtuigende en boeiende manier wordt uitgewerkt.

    En hier ligt volgens mij in het geval van De Kapellekensbaan het kalf gebonden. De Kapellekensbaan is met zijn rapsodische strctuur en zijn dooreenweven van drie verhaallijnen duidelijk (en zeker anno 1953) een experiment, maar de verhaallijn rond Ondine daarbinnen is veeleer een traditioneel-verteld verhaal en – wat erger is – een erg zwak, om niet te zeggen slecht en onbevredigend traditioneel-verteld verhaal. Tijdens de oorlogsjaren was Boon een roman aan het schrijven, Madame Odile, waarover hij niet tevreden was (‘een berg van onuitgegeven papier’ noemde hij het ooit in een brief aan Gaston Burssens) en die hij dan ook regelmatig weglegde om aan andere dingen te werken. Eind 1945 scheurt hij zijn onafgewerkte roman zelfs in stukken. Pas in 1947 besliste Boon om die Madame Odile in te voegen in zijn ‘illegale boek’ waaraan hij aan het schrijven was [Humbeeck 1999: 141/162, ed. 2008: 387/389/391]. Dat werd dus het verhaal van Ondineke. Een gokje: Boon had jarenlang tijd en energie gestopt in die Madame Odile en was er toch niet gelukkig mee, maar weinig zelfkritische veelschrijver die hij toch ook was, kon hij het niet over zijn hart krijgen het ding weg te gooien, kapte het dan maar in stukken en liet het ‘experimentelerwijze’ deel uitmaken van zijn ‘illegale roman’, denkende dat de opkomst van het socialisme die in Madame Odile/Ondineke aan bod komt wel voldoende zou passen bij de kritiek op onder meer het socialisme in het hedendaagse deel, om opname ervan in De Kapellekensbaan te verantwoorden. In elk geval: als op zichzelf staand verhaal van langere adem is heel dat Ondineke nog altijd een mislukt en onbevredigend geval dat blijkbaar als experimentele excuustruus kon gerecupereerd worden. Dit alles afgezien nog van het feit dat ik persoonlijk heel die geschiedenis van Ondine rijkelijk vervelend vind en het personage Ondine zelf buitengewoon oninteressant. Humbeeck en Vanegeren schrijven [ed. 2008: 396]: ‘De herstructurering van Madame Odile verleent aan de aanvankelijk nog sentimentele geschiedenis van ondineke tegelijkertijd een archeologische en allegorische meerwaarde’. Fel overdreven, vind ik.

    Een gelijkaardige redenering lijkt mij ook op te gaan voor de stukjes over Reinaert en Isengrimus die kwistig maar totaal chaotisch en weinig functioneel over het geheel rondgestrooid zijn, als ging het om zoute chips op een kersentaart. Op zichzelf zijn het geen onaardige brokjes tekst, die niet zouden misstaan als ‘hoekje’ in een krant of tijdschrift (men denke aan de talrijke ‘boontjes’ die Boon maakte voor de geschreven pers en later ook voor de radio), maar als onderdeel van een roman, van déze roman, zijn ze even gepast als een hond in een kegelspel. En dan is er nog het (grootste) onderdeel: de hoofdstukjes die in de wereld-van-vandaag spelen. Die hebben dus, zoals gezegd, wel degelijk een rode draad (zie supra), maar zelfs de grootste Boon-fan zal toch moeten toegeven dat die rode draad in héél veel van die hoofdstukjes slechts héél zijdelings of zelfs helemaal niet aan bod komt. De overgrote meerderheid van die hoofdstukjes maken de indruk niet veel meer te zijn dan aan elkaar geplakte ‘boontjes’, hoekjes uit kranten en tijdschriften waaraan Boon meewerkte. ‘Het ging in zijn “hoekjes” om de betekenis van de meest diverse en alledaagse gebeurtenissen in het licht van het woekerende nihilisme en cynisme’, leren we van Humbeeck [1999: 155]. Bovendien gaat dat aan elkaar knopen van hoofdstukjes (gerecycleerde hoekjes?) haast eindeloos door, honderden bladzijden lang (en in Zomer te Ter-Muren, maar dat ben ik nog aan het lezen, gaat het blijkbaar nog eindelozer verder, met nog eens honderden bladzijden meer van steeds maar hetzelfde). Kan men dan spreken van een meesterwerk, of zelfs maar van een geslaagde roman, ook al is de stijl aardig en origineel en het basisidee de moeite waard? Om dit alles waarderend te vergoeilijken als ‘een weerbarstig soort proza dat de algemeen aanvaarde regels van het literaire spel vrolijk binnenstebuiten keert en stoeit met de inzake verhaalkunst geldende conventies’ [Humbeeck 1999: 163] vind ik nogal gemakkelijk.

    Boon had zijn eigen knip- en plakwerk (copy & paste zouden wij nu zeggen) blijkbaar ook door (zo zelfkritisch was hij dus toch wel). Zo laat hij op bladzijde 356 johan janssens zeggen: ‘Want zie nu eens hoe ik ons levenswerk in stukjes snij en aan de dagbladen verkoop… een stukje langs hier en een stukje langs daar, zodat ik peins: straks doorziet men dat spel en begrijpt men dat ik hen allen op flessen trek’. Bingo! Als in juni 1964 een derde, geheel herziene druk verschijnt, schrapt Boon – weliswaar op vraag van de uitgever – 49 hoofdstukjes uit het wereld-van-vandaag-onderdeel. Veel verschil zal het volgens mij niet uitgemaakt hebben, net zomin als wanneer men uit de boeken van bijvoorbeeld Herman Brusselmans twintig bladzijden wegscheurt: de lezer leest verder en merkt in geen jaren dat er iets ‘ontbreekt’, en in feite ontbreekt er in dat geval ook niets. Altijd een slecht teken natuurlijk, en – maar ik kan mij vergissen – géén kenmerk van een goede roman. Boon geeft overigens in De Kapellekensbaan nog wel meer blijken van zelfkennis, zoals wanneer hij op bladzijde 71 johan janssens (Boons alter ego in het boek) laat zeggen: ‘En dat men van mij een fatsoenlijke historie verlangt “een aanklacht van het proletariaat tegen de trusten” met onbeholpen woorden en enkele taalfouten – dat verhoogt het cachet, de werkjongen die dichter en dagbladschrijver is geworden’. Bingo (bis)! En nog eentje, op bladzijde 147, waar de kantieke schoolmeester zegt: ‘Als ge wilt dat uw boek over de kapellekensbaan een werk is dat de tijd trotseren zal, dan moet er orde in komen… en verwar nu orde niet met vorm…ge moogt een vorm gebruiken, die ge in al uw afkeer om al het gevestigde zo maar uit de grond stampt, maar de eeuwige wetten der orde en der verstaanbaarheid moeten er in aanwezig zijn’. Zo weinig zelfkritisch was Boon dan wellicht toch niet, maar een onverbeterlijke veelschrijver was hij wel, en in De Kapellekensbaan wordt te veel geschreven dat niet past bij een goede roman.

    Overigens, maar dit slechts geheel terzijde: in De Kapellekensbaan wordt op zes plaatsen de naam van Jeroen Bosch gedropt [ed. 2008: 22/61/68/204/233/237), maar steeds samen met de namen van andere schilders zoals Goya, Bruegel en Cranach. Veel heeft dat allemaal niet om het lijf, al gaat het op bladzijde 247 even wat uitgebreider over de naakte popachtige vrouwtjes van Lucas Cranach. Humbeck en Vanegeren [ed. 2008: 393] blazen dit allemaal weer op tot overdreven proporties: ‘In zijn zoektocht naar een romanstijl om de naoorlogse realiteit te analyseren, schakelt de kunstenaar zich geleidelijk in een groteske anti-traditie in. Die blijkt minder een zaak van bewuste overlevering dan een reeks ogenschijnlijk toevallige ontmoetingen, onder anderen met Bosch, Brueghel, Goya, Grosz, De Chirico, Picasso, Dali en Magritte. (…) Voortdurend valt Boons interesse voor het surrealisme op, dat hij overigens al in Bosch en zelfs in Rembrandt herkent’. Ach ja.

    Quotering: ** [explicit 23 juni 2016]

    24-06-2016 om 15:06 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    25-05-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Taste of Cherry (Abbas Kiarostami) (Iran, 1997)

    TASTE OF CHERRY [Ta’m-e gilas] (Abbas Kiarostami) (Iran, 1997)

    (99’)

    Het grootste deel van de tijd rijdt in deze film een man van middelbare leeftijd, meneer Badii, rond in een 4x4 in de barre, kale heuvels vlak buiten Teheran, op zoek naar een man die (tegen forse betaling) de volgende ochtend wil komen checken of hij nog leeft. Nadat hij in de heuvels in een kuil is gaan liggen en een overdosis slaappillen heeft genomen. Leeft hij nog, dan moet hij uit de kuil geholpen worden, indien niet dan moet de kuil met twintig scheppen aarde dichtgegooid worden. Al rondrijdend pikt meneer Badii drie mannen op. Een jonge militair (een Koerd) en een Afghaanse moslim-seminarist weigeren op zijn voorstel in te gaan. Een oudere Turkse taxidermist wil wel op zijn voorstel ingaan, maar vertelt eerst het verhaal van zijn eigen zelfmoordpoging: toen het zover was, plukte hij enkele moerbeien, zag hij de zon opgaan en besefte hij dat het leven toch de moeite van het leven waard was. Zijn zorgen had hij daarna nog, maar hij keek er anders, relativerend, tegenaan. ’s Avonds legt meneer Badii zich in zijn kuil en dan valt de nacht. Plots krijgen we dan videobeelden (van een duidelijk andere, lagere kwaliteit dan de rest van de film) van een filmploeg. De filmploeg van de film die we net gezien hebben blijkbaar. We zien de regisseur zelf, we zien de acteur die meneer Badii speelde, een sigaret roken en we zien hoe een troep soldaten (die ook in de film voorkwam) tijdens een loopoefening gefilmd wordt. De opname wordt beëindigd, de soldaat-acteurs mogen uitrusten, één van hen plukt een bloem terwijl we jazzmuziek horen (in de rest van de film alleen Perzisch muziekgeneuzel alom). En gedaan.

    In het tijdschrift Cinemagie [nr. 223, zomer 1998, pp. 59-66] spreken Ben Reynders en Machteld Verstraeten over een ‘veelzijdige en raadselachtige film’, een ‘quasi ongrijpbare maar uiterst veelzijdige film’. In Film & Televisie [nr. 478, januari 1998, p. 5] had Freddy Sartor het over ‘deze meesterlijke luciede parabel’ die ‘in een simpele oogopslag de poëzie in het alledaagse leven (laat) opmerken’. Voegen we daar meteen twee dingen aan toe. Ten eerste: deze prent won in 1997 de Gouden Palm van Cannes. En ten tweede: dit is overduidelijk een film waar je niet bij het brede publiek moet mee aankomen en – gezien de Gewikt-pagina in Film en Televisie nr. 479 [februari 1998, p. 28] – ook niet bij een deel van de vakpers: ofschoon Patrick Duynslaegher daar de enige is om vier sterren (= buitengewoon) te geven, schenken de meesten toch maar twee sterren (= goed) en Raf Butstraen van De Standaard en Tom & Jerry van Humo slechts één ster (= gewoon). ‘Zo ervaren biedt De smaak van moerbeien helemaal geen statische, zelfs doelloze indruk, zoals hier en daar een oppervlakkige reactie te kennen gaf’, merken Reynders-Verstraeten op het einde van hun artikel venijnig op.

    Dezelfde dubbelauteurs signaleren halverwege hun artikel trouwens: ‘De meeste critici laten de vraag open of er meer betekenissen achter kunnen worden gezocht. Sommigen hebben zich aan enkele ervan gewaagd. Zonder hierop al te zeer te willen doorgaan, stellen we jullie toch graag enkele mogelijke denkpistes voor’. Waarna ze naar die mogelijke betekenissen beginnen te slaan als een blinde naar het ei. Het is uiteraard ook nogal een waagstuk, een film gaan interpreteren die bestaat uit een krakkemikkig verhaal vol narratologische gaten dat volsteekt met zeer wazige symboliek en op het einde een bokkensprong van jewelste vertoont. Het is bovendien een wijsneuzig waagstuk, zeker als je denkt het zelfs beter te weten dan de regisseur zelf, want: ‘De cineast heeft in een vraaggesprek met Freddy Sartor een paar andere aanvaardbare verklaringen gegeven, maar zij kunnen zeker niet gelden als de enige’! Dat interview staat in Film en Televisie nr. 478 [januari 1998, p. 7] en levert weinig verhelderende dingen op. We noteren wel dat Freddy Sartor onder meer moet vragen aan de regisseur hoe we het einde met die filmploeg moeten interpreteren, waarop Kiarostami antwoordt: ‘Het is een manier om te zeggen dat het leven doorgaat. Eenmaal de lichten van de bioscoopzaal terug aan, herneemt het leven zijn gewone gang. En anderzijds is het een manier om triestheid bij de kijker weg te nemen. Ik had niet de moed om de film te eindigen op een black out’. Hazo, op die fiets! Wij onthouden: niemand heeft die film eigenlijk goed begrepen, die Iraanse Kiarostami is blijkbaar niet in staat om een ordentelijk verhaal te vertellen, maar toch: veelzijdige, meesterlijk-luciede film, en een Gouden Palm.

    Misschien (met nadruk op misschien: wij willen niet wijsneuzig doen) is die Gouden Palm te verklaren doordat men zou kunnen vermoeden (met nadruk op zou, kunnen en vermoeden) dat de wazige symboliek van de film referenties inhoudt aan de politieke situatie in Iran in de jaren 1990, referenties die om begrijpelijke redenen niet te expliciet mochten zijn, want de ayatollahs keken mee. In dat interview met Sartor wordt met geen gebenedijd woord over (Iraanse) politiek gesproken (er wordt ook niet naar gevraagd) maar Reynders-Verstraeten gooien toch voorzichtig een paar steentjes in die richting, nadat zij vastgesteld hebben dat enkele passages bijzondere aandacht verdienen, ‘omdat zij allicht ook een symbolische of thematische zin in zich dragen’. We horen dan dingen als ‘allicht houdt dat ook een verwijzing in naar het suïcidaire karakter van een samenleving die zich onder leiding van de ayatollahs isoleert, steunt op principes en op een ideologie en niet op de mogelijkheden van het volle leven, die vele mensen in armoede en werkloosheid laat leven, en ook haar jonge recruten een deel van hun jeugd ontneemt’ en: ‘Er is de nabijheid van de hoofdstad, die geregeld op de achtergrond opduikt, en die wel eens zou kunnen staan voor de alomtegenwoordigheid van een fnuikend politiek bestel’. Of nog, in verband met de bouwwerf in de heuvels waar voortdurend stenen over en weer rollen en schokken: ‘Ook hier stelt men zich spontaan de vraag of de cineast ook niet verwijst naar mensen die geen duidelijk doel voor hun leven kunnen vinden, of naar politieke bewindvoerders die geen bevrijdend en emancipatorisch beleid kunnen uitwerken. Over het stof, het puin, de stenen en de machines hangt een klimaat van fatalisme, ter plaatse trappelen, werken om het immobilisme te verbergen’.

    Allicht, wel eens zou kunnen, stelt men zich de vraag. Het blijft allemaal zo onduidelijk als wat, maar waarschijnlijk heeft men in Cannes grotendeels geredeneerd zoals Reynders & Verstraeten, en de film bekroond omwille van de in westerse ogen (vermoedelijke) sympathieke politieke dubbele bodem. Omwille van de magistrale montage en camerabewegingen zal het toch wel zeker niet geweest zijn? Maar zelfs als Kiarostami het niet politiek bedoeld heeft, maar enkel als een filosofisch-poëtische beschouwing rond zelfmoord en leven en dood, dan hebben we volgens onze strikt persoonlijke mening die verder niemand bindt, nog altijd geen goede film. Het gaat hier toch om een val waar niemand, en zeker geen geschoolde critici, zouden mogen intrappen: het is niet omdat een boek of een film vertrekt van een boeiend of groots idee (laat het nu een verholen politieke satire of een meditatie rond zelfmoord zijn) dat je automatisch een goed boek of een knappe film hebt. Dat idee moet namelijk uitgewerkt worden in een overtuigend, meeslepend verhaal en een originele, boeiende vorm meekrijgen. Twee maal quod non, wat deze film betreft. Men vergelijke overigens met talrijke romans van Herman Brusselmans waarin deze terugdenkt aan zijn overleden moeder. Alsof dat ontroerende motiefje zou volstaan om de bullshit waar de rest van de roman mee gevuld is, goed te maken.

    Ten slotte nog twee dingen (en dan hebben we eigenlijk al veel te veel aandacht besteed aan deze bijzonder middelmatige, om niet te zeggen ronduit zwakke Iraanse prent). Ons Perzisch is niet meer wat het geweest is, maar in het Engels is de titel dus Taste of Cherry, in Film & Televisie vertaalt men met De Smaak van de Kers en in Cinemagie luidt het De Smaak van Moerbeien (wat gezien het zelfmoordverhaal van de taxidermist wel zo passend is, al worden kersen ook even vermeld in de film). Wie spreekt er een mondje Perzisch in de zaal (want als je vertaalmachines googlet, krijg je natuurlijk van die onleesbare Perzische krabbels voorgeschoteld)?

    En ten tweede, om af te ronden, nog even snel een paar voorbeelden van narratologische zwakheden in de film. Als die taxidermist ’s morgens naar de kuil komt, zal hij een hoop geld meekrijgen, of meneer Badii nu dood is of niet. We zien echter wel meneer Badii in zijn kuil gaan liggen, maar van geld is in heinde en verre niets te bekennen. Hoezo? We vernemen in de loop van de film dat het een feestdag is, maar jan en alleman is aan het werken of zoekt werk (begin van de film) en schoolkinderen gaan blijkbaar op excursie. Hoezo? Over de vraag waarom meneer Badii eigenlijk zelfmoord wil plegen, zwijgen we dan nog. Eindconclusie: dit is weer zo één van die marginale films waar niemand hoogte van krijgt, maar waarover filmsnobs enthousiast kunnen doen (al snappen ze er zelf evenmin de ballen van, maar die stille dynamiek, nietwaar, en die poëzie van het alledaagse leven)! Taste of Cherry is het soort film dat je gratis krijgt (kreeg) bij een jaarabonnement op Film & Televisie / Cinemagie. Nooit zonder reden, dat gratis krijgen.

    Quotering: ** [24 mei 2016 – Cinema Zuid, Antwerpen]

    25-05-2016 om 22:46 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    29-03-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Onderworpen (Michel Houellebecq) 2015

    Onderworpen (Michel Houellebecq) 2015

    [Roman, Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen, 2015, 234 blz., origineel Frans: Soumission]

    De hoofdpersoon van deze roman is professor Franse literatuur aan de Sorbonne en maakt in 2022 mee hoe in Frankrijk de Moslimbroederschap aan de macht komt , met als gevolg een toenemende islamisering van de Franse maatschappij. Na een aantal vijven en zessen bekeert de hoofdpersoon zelf zich ook tot de islam en zo krijgt hij zijn job, die hij eerst was kwijtgespeeld, terug.

    Het is een thema dat weliswaar goed past in het universum van Houellebecq (de kritische observator van onze moderne samenleving), maar de manier waarop het hier wordt uitgewerkt, is flink wat lager van niveau dan we van het Franse enfant terrible gewend zijn. Er wordt veel te veel gemiezemuisd over het oeuvre van Joris-Karl Huysmans (het onderwerp van het proefschrift van de hoofdpersoon dat alleen maar een beetje functioneel is omdat Huysmans zich ook ooit bekeerde, maar dan tot het katholicisme), veel te veel bladzijden worden gevuld met politiek getheoretiseer en de obligate sekspassages komen weinig geïnspireerd over. Het geheel maakt bovendien een nogal ongeloofwaardige indruk en komt eerder over als slappe tafelspringerij dan als onderhuidse islamkritiek. Een bijzonder tamme Houellebecq is dit en een roman die naar ons aanvoelen door een aantal recensenten veel te welwillend is ontvangen.

    Quotering: ** [explicit 7 maart 2016]

    Enkele citaten:

    ‘Mannen praten over politiek, literatuur, financiële markten of sport, afhankelijk van hun aard; over hun liefdesleven twijfen ze, tot hun laatste ademtocht.’ [p. 18]

    ‘Liefde is bij de man niets anders dan erkentelijkheid voor geschonken genot.’ [p. 29]

    ‘De rijke Saoedische vrouwen, overdag gekleed in ondoordringbare zwarte boerka’s, veranderden ’s avonds in paradijsvogels en tooiden zich met taillebanden, opengewerkte bh’s, strings versierd met fleurig kantwerk en edelstenen: precies het tegendeel van de westerse vrouwen, die overdag classy en sexy waren omdat hun sociale status op het spel stond, maar ’s avonds als ze thuiskwamen in elkaar zakten, uitgeput elk idee van verleiding lieten varen en zich omkleedden in losse, vormeloze kleren.’ [p. 72]

    ‘Ik herinnerde me een discussie die ik jaren eerder had gehad met een geschiedenisdocent van de Sorbonne. Aan het begin van de middeleeuwen, had hij uitgelegd, werd de vraag van het individuele oordeel haast niet gesteld; pas veel later, bij Jeroen Bosch bijvoorbeeld, verschenen die angstaanjagende voorstellingen waarin Christus de schare der uitverkorenen van de menigte der verdoemden scheidt; waarin duivels niet-berouwvolle zondaars naar de kwellingen van de hel slepen.’ [p. 131]

    ‘Kuisheid was geen probleem, dat was het nog nooit geweest, voor Huysmans net zomin als voor wie dan ook, en mijn korte verblijf in Ligugé had dat alleen maar bevestigd. Onderwerp je de man aan erotische prikkels (extreem gestandaardiseerd trouwens, decolletés en minirokjes doen het altijd, tetas y culo zoals het bij de Spanjaarden veelzeggend heet), dan zal hij seksuele begeerte voelen; neem je genoemde prikkels weg, dan zal hij die begeerte niet meer voelen en in een paar maanden, soms een paar weken tijd ook de herinnering aan seksualiteit kwijtraken, in werkelijkheid had dat nooit enig probleem gevormd voor monniken, en ook ikzelf voelde mijn prikkels beetje bij beetje tot rust komen sinds de vrouwenkleding zich door toedoen van het nieuwe islamitische bewind in de richting van meer decentie had ontwikkeld, soms dacht ik er hele dagen niet aan.’ [p. 220]

    29-03-2016 om 23:25 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-02-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: De duivel in het drama der middeleeuwen (E.J. Haslinghuis) 1912

    Haslinghuis 1912

    De duivel in het drama der middeleeuwen (E.J. Haslinghuis) 1912

    [Gebroeders Van der Hoek, Leiden, 1912, 208 blz.]

    In 1912 publiceerde E.J. Haslinghuis dit interessante boekje over de figuur van de duivel in het laatmiddeleeuwse, West-Europese drama (met nadruk op de Nederlanden, Duitsland, Frankrijk en Engeland). Interessant is dit werkje onder meer omdat er een aantal dingen uit te leren vallen die ook belangrijk zijn voor het oeuvre van Jheronimus Bosch. Zo wijst de auteur onder meer op het belang van apocriefe geschriften, op de rol van de humor in verband met duivelsscènes (er wordt zelfs een apart hoofdstuk, hoofdstuk VII, aan gewijd), op het gegeven dat toneelauteurs bekende gegevens uit de Bijbel en de teksten daarrond aanvulden met details die uit hun eigen koker kwamen, en last but not least signaleert hij het topische karakter van talrijke elementen uit het middeleeuwse drama: ‘Die [wereld]geschiedenis, de stof dus van het middeleeuwsche drama, was internationaal. Dat was ook het karakter van den duivel zooals hij in het kerkgeloof leefde. De wijzen waarop het Duitsche, Fransche, Engelsche, Nederlandsche drama ’s duivels verhouding tot God, Maria, de engelen, en grootendeels ook tot den mensch voorstelden, verschillen dan ook onderling niet of weinig’ [p. 18]. Waaraan hij enkele regels verder toevoegt: ‘Nationale eigenaardigheden beginnen zich eerst voor te doen zoodra de duivel een komisch personnage wordt’.

    Helaas zijn er ook enkele minpuntjes aan te stippen. Alles wordt breed-schilderend verteld alsof het een badinerende voordracht betrof, waarbij de primaire bronnen veel te weinig (niet vaak genoeg en niet uitgebreid genoeg) aan bod komen, zodat het dikwijls lastig is om de betrouwbaarheid van wat de auteur zegt te checken en te double-checken. Als de primaire bronnen al aan bod komen, dan maakt het gebruikte systeem (onduidelijke afkortingen) het extra lastig voor de lezer, waarbij Haslinghuis het dan ook nog eens vertikt om oud-Franse, -Duitse, -Engelse en Latijnse citaten te vertalen. Ondanks het gesignaleerde topische karakter van veel dramatische stof in de Middeleeuwen, zou men vaak toch wensen dat de auteur duidelijker had aangegeven waar precies bepaalde motieven voorkwamen: in het Engelse, Franse, Duitse of Nederlandse drama. Soms blijft het bij algemene uitspraken, vaak springt het betoog ook van de hak op de tak, van het ene spel naar het andere. Dat Haslinghuis zich af en toe wat preuts opstelt, is wellicht eveneens jammer, maar gezien het jaartal van uitgave wel begrijpelijk (honderd jaar geleden was het blad voor de mond veel groter dan tegenwoordig).

    Een moderne auteur zou dit ongetwijfeld allemaal veel lezersvriendelijker en gestructureerder aanpakken, wat niet wegneemt dat het hier behandelde onderwerp honderd jaar geleden al intrigerend en boeiend was, en dat is het nu nog altijd.

    [explicit 5 februari 2016]

    05-02-2016 om 21:50 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 23/11-29/11 2020
  • 20/04-26/04 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 10/02-16/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 28/10-03/11 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 19/08-25/08 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 05/08-11/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 27/05-02/06 2019
  • 14/08-20/08 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 12/06-18/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 29/12-04/01 2015
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 08/12-14/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 13/10-19/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 25/08-31/08 2014
  • 18/08-24/08 2014
  • 11/08-17/08 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 21/07-27/07 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 07/07-13/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 21/04-27/04 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 30/12-05/01 2014
  • 23/12-29/12 2013
  • 16/12-22/12 2013
  • 09/12-15/12 2013
  • 02/12-08/12 2013
  • 25/11-01/12 2013
  • 18/11-24/11 2013
  • 11/11-17/11 2013
  • 04/11-10/11 2013
  • 28/10-03/11 2013
  • 21/10-27/10 2013
  • 14/10-20/10 2013
  • 30/09-06/10 2013
  • 23/09-29/09 2013
  • 09/09-15/09 2013
  • 02/09-08/09 2013
  • 26/08-01/09 2013
  • 19/08-25/08 2013
  • 12/08-18/08 2013
  • 05/08-11/08 2013
  • 29/07-04/08 2013
  • 22/07-28/07 2013
  • 15/07-21/07 2013
  • 08/07-14/07 2013
  • 01/07-07/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 17/06-23/06 2013
  • 10/06-16/06 2013
  • 27/05-02/06 2013
  • 20/05-26/05 2013
  • 13/05-19/05 2013
  • 06/05-12/05 2013
  • 29/04-05/05 2013
  • 22/04-28/04 2013
  • 15/04-21/04 2013
  • 08/04-14/04 2013
  • 01/04-07/04 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 11/02-17/02 2013
  • 04/02-10/02 2013
  • 28/01-03/02 2013
  • 21/01-27/01 2013
  • 14/01-20/01 2013
  • 07/01-13/01 2013
  • 31/12-06/01 2013
  • 24/12-30/12 2012
  • 17/12-23/12 2012
  • 10/12-16/12 2012
  • 26/11-02/12 2012
  • 12/11-18/11 2012
  • 05/11-11/11 2012
  • 29/10-04/11 2012
  • 01/10-07/10 2012
  • 24/09-30/09 2012
  • 17/09-23/09 2012
  • 27/08-02/09 2012
  • 20/08-26/08 2012
  • 13/08-19/08 2012
  • 06/08-12/08 2012
  • 30/07-05/08 2012
  • 23/07-29/07 2012
  • 16/07-22/07 2012
  • 09/07-15/07 2012
  • 02/07-08/07 2012
  • 25/06-01/07 2012
  • 18/06-24/06 2012
  • 04/06-10/06 2012
  • 28/05-03/06 2012
  • 21/05-27/05 2012
  • 14/05-20/05 2012
  • 07/05-13/05 2012
  • 23/04-29/04 2012
  • 16/04-22/04 2012
  • 09/04-15/04 2012
  • 02/04-08/04 2012
  • 19/03-25/03 2012
  • 12/03-18/03 2012
  • 05/03-11/03 2012
  • 20/02-26/02 2012
  • 13/02-19/02 2012
  • 06/02-12/02 2012
  • 30/01-05/02 2012
  • 23/01-29/01 2012
  • 09/01-15/01 2012
  • 02/01-08/01 2012
  • 24/12-30/12 2012
  • 19/12-25/12 2011
  • 12/12-18/12 2011
  • 05/12-11/12 2011
  • 28/11-04/12 2011
  • 21/11-27/11 2011
  • 14/11-20/11 2011
  • 07/11-13/11 2011
  • 31/10-06/11 2011
  • 17/10-23/10 2011
  • 10/10-16/10 2011
  • 03/10-09/10 2011
  • 26/09-02/10 2011
  • 19/09-25/09 2011
  • 05/09-11/09 2011
  • 29/08-04/09 2011
  • 22/08-28/08 2011
  • 15/08-21/08 2011
  • 08/08-14/08 2011
  • 01/08-07/08 2011
  • 25/07-31/07 2011
  • 18/07-24/07 2011
  • 11/07-17/07 2011
  • 04/07-10/07 2011
  • 27/06-03/07 2011
  • 20/06-26/06 2011
  • 13/06-19/06 2011
  • 06/06-12/06 2011
  • 30/05-05/06 2011
  • 23/05-29/05 2011
  • 16/05-22/05 2011
  • 09/05-15/05 2011
  • 02/05-08/05 2011
  • 25/04-01/05 2011
  • 18/04-24/04 2011
  • 11/04-17/04 2011
  • 28/03-03/04 2011
  • 21/03-27/03 2011
  • 07/03-13/03 2011
  • 28/02-06/03 2011
  • 21/02-27/02 2011
  • 14/02-20/02 2011
  • 07/02-13/02 2011
  • 31/01-06/02 2011
  • 24/01-30/01 2011
  • 17/01-23/01 2011
  • 10/01-16/01 2011
  • 03/01-09/01 2011
  • 26/12-01/01 2012
  • 20/12-26/12 2010
  • 13/12-19/12 2010
  • 06/12-12/12 2010
  • 29/11-05/12 2010
  • 22/11-28/11 2010
  • 15/11-21/11 2010
  • 08/11-14/11 2010

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs