Middeleeuwers over vrouwen deel 1
(R.E.V. Stuip en C. Vellekoop red.) 1985
[Utrechtse Bijdragen tot de Mediëvistiek III, HES Uitgevers, Utrecht, 1985 = Stuip/Vellekoop I 1985]
Dit boek is een verzameling van tien opstellen van verschillende auteurs. De bijdragen kwamen voort uit een reeks colleges die in het voorjaar van 1983 werden gegeven aan de Rijksuniversiteit te Utrecht in het kader van het bijvak Middeleeuwse Studies. Gepoogd wordt om het min of meer beperkte beeld dat wij hebben van de middeleeuwse vrouw wat te verruimen door na te gaan wat middeleeuwers zelf vonden van vrouwen. Daarbij mag natuurlijk niet vergeten worden dat het onmogelijk is het beeld te schetsen van de vrouw in de Middeleeuwen en dat de meeste bronnen geschreven werden door mannen, en zo ook weer gekleurd en eenzijdig zijn. Hieronder een kort overzicht van de tien bijdragen.
1 Vorstin: Ada van Holland (F.W.N. Hugenholtz)
Over een weinig bekend Hollands gravinnetje uit de twaalfde-dertiende eeuw dat na de dood van haar vader door haar oom van haar graafschap beroofd werd. Niet zo boeiend.
2 Guinevere (O.S.H. Lie)
Tracht de vraag te beantwoorden hoe middeleeuwers dachten over Guinevere, de vrouw van koning Arthur. De portretten die van haar bestaan, blijken uiteenlopend te zijn. Interessant is dat in de Lancelot-trilogie (ook wel Proza-Lancelot genoemd en ontstaan tussen 1210 en 1230) de overspelige relatie tussen Guinevere en Lancelot vergoelijkt wordt door de intensiteit en permanentie ervan te stellen tegenover de vluchtige verhouding die koning Arthur had met de verleidster Camille.
3 De vrouw als echtgenote (Erik Kooper)
Liefde speelde in het middeleeuwse huwelijk geen toonaangevende rol, en dat was des te meer waar naarmate men tot een hogere klasse behoorde. Volgens de middeleeuwse canonisten en theologen was seks in het huwelijk geoorloofd in drie gevallen: voortplanting / het vervullen van de huwelijksplicht / toegeven aan de begeerte van de ander zodat deze niet in ontrouw vervalt. Meestal wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen het eerste geval en de twee andere omdat het eerste rechtstreeks door God is opgelegd. Naarmate men de huwelijksdaad als zondiger beschouwde, werd daar meer nadruk op gelegd.
Kooper stelt ook de door de Kerk in goede banen geleide liefde binnen het huwelijk tegenover de hoofse liefde. Hij kan dan stellen dat de eerste legaal is en beheerst wordt door het verstand, dat het hart er een ondergeschikte rol in speelt, evenals het zinnelijk genot, dat de man hierbij boven de vrouw staat hoewel de liefde idealiter wel wederkerig is, en tenslotte [sic] dat hij [sic] gericht is op de voortplanting (p. 47). De hoofse, erotische liefde is niet gebaseerd op verstandelijke overwegingen maar op het gevoel, en hij [sic] is zinnelijk van aard en potentieel onwettig, al staat daar tegenover dat er een veredelende werking van kan uitgaan; tenslotte [sic] moet genoemd worden dat bij deze liefde die, zoals ook de rationele soort, voor een volkomen vervulling wederkerig moet zijn de vrouw de meerdere is van de man (p. 49). Over invloeden op en van de Roman de la Rose, zie pp. 52-55.
4 Toverende vrouwen (J.E. Toussaint Raven)
Volgens de bronnen toverden vrouwen meer dan mannen vooral op het gebied van gezondheid en meer nog dat van liefde, potentie en conceptie. Bij de mannelijke tovenaars vallen vooral jagers, herders en
geestelijken op. Zo gauw het gaat over het magisch bedrijf als intellectuele bezigheid (zwarte kunst, nigromantie, alchimia), zijn het natuurlijk weer de mannen die de toon aangeven: intellectuelen waren mannen. Sommige serieuze natuurwetenschappelijke onderzoekers (zoals Roger Bacon en Albertus Magnus) hadden daar zelfs onder te lijden, omdat zij ook vaak door de geheimzinnigheid van hun werk met de naam van tovenaar of duivelaanroeper bedacht werden.
5 Von den übelen wîben (L. Okken en T. Broeren)
Hier worden een aantal Franse en Duitse teksten onderzocht die handelen over sterke vrouwen en hun huwelijkspartners. Met de slavernij van de getrouwde vrouw viel het vermoedelijk wel mee in de Middeleeuwen, maar vrouwen die thuis de broek droegen én hun mannen/pantoffelhelden kregen het vaak zwaar te verduren: zij konden het respect van de samenleving en hun zelfrespect verliezen.
6 Christine de Pizan (Corry Hogetoorn)
Deze Franse schrijfster en intellectuele uit de 14de-15de eeuw was zeker geen feministe-avant-la-lettre. Wel was zij een uitzonderlijke persoonlijkheid die ijverde voor meer eerbied van de man voor de vrouw en die er niet zozeer naar streefde de positie van de vrouw te veranderen, dan wel deze meer te doen waarderen.
7 Arabische courtisanes (Qiyan) (Remke Kruk)
Schetst een beeld van de qiyan: Arabische courtisanes, mooie vrouwen (meestal slavinnen) die een speciale opleiding kregen om met muziek, hoogstaande conversatie en de rest de mannen te behagen, met als gevolg vaak het niet meer in staat zijn tot oprechte emoties of daden.
8 Vrouwen in de lyriek (Ria Lemaire)
Lemaire uit kritiek op een aantal bestaande (moderne) studies (van mannen) over middeleeuwse lyriek. Zij verwijt deze wetenschappers bevooroordeeldheid. Zij verhullen namelijk dat er aanvankelijk twee tradities van liefdespoëzie bestonden: een vrouwelijke (gebaseerd op gelijkheid en een integrale ontmoeting met de Ander) en een mannelijke (gebaseerd op ongelijkheid, macht en toe-eigening van de Ander). Die eerste (vrouwelijke) traditie verdween, en de andere verwierf het monopolie van de eerste, echte, enige liefdespoëzie van onze westerse cultuur: Wat zo buiten schot kon blijven is de vraag naar de relatie tussen de literatuur die deze liefdesidealen bezingt, de veranderingen daarin en de economische, politieke en sociale verschuivingen van die tijd, die, zoals we al bij Duby (1981) konden lezen, de verhoudingen tussen de beide sexen grondig gewijzigd hebben (p. 125).
9 Hadewijch in conflict (P. Mommaers)
Mommaers onderzoekt hier de conflicten die Hadewijch had met buitenstaanders én met vrouwen binnen haar eigen beweging van mulieres religiosae.
10 De omgekeerde wereld van de Amazonen (W.P. Gerritsen)
Het matriarchaat van de Amazonen zoals we dat kennen uit oud-Griekse bronnen heeft waarschijnlijk nooit bestaan. De oude Grieken refereerden vermoedelijk aan bestaande culturen in de periferie van de mediterrane wereld, waarin de positie van de vrouw anders was, maar waarvan zij weinig wisten of beter: wilden weten. De Grieken gebruikten het motief van de Amazonen namelijk als negatieve zelfdefiniëring, om een omgekeerde wereld te schetsen die lijnrecht tegenover de ideale Griekse stadsstaat stond. Het motief beroerde wellicht ook een diepere laag van het bewustzijn. Amazones vormen namelijk een intrigerende combinatie van virago en virgo, van fortitudo en pulchritudo: zij paren de kracht en de strijdlust van het manwijf aan de kuisheid en lieftalligheid van de maagd. Een diachronische studie van de bewerkingen van het Amazone-motief doorheen de eeuwen (ook in de Middeleeuwen) zou ons heel wat kunnen leren over de veranderende visies op de vrouw en op het eeuwige probleem van de ongelijkheid van de seksen. Gerritsen besluit dat het land van de Amazonen nooit echt bestaan heeft. Het is een product van de verbeelding, een fabelrijk, projectie van diep-verscholen angsten en verlangens, dat zich nu eens als fantasmagorie, dan weer als utopie voordoet (p. 175).
[explicit]
|