Rond voor rond of als een pikhouweel -
Klassieke Arabische erotica
(Samengesteld, vertaald en van commentaar voorzien door
Hafid Bouazza) 2002
[Prometheus, Amsterdam, 2002, 142 blz.]
Gezien de hoofddoeken en de lange ondoorzichtige gewaden van de moslimmeisjes en -vrouwen dachten wij dat de Arabische wereld een weinig libertijnse wereld was die stevig onder de knoet van Allah, Mohammed en de Koran zuchtte. Dat blijkt dus niet helemaal (of helemaal niet?) te kloppen, zeker niet als het gaat over de oude, middeleeuwse Arabische dichters. Dankzij het vertaalwerk van de Nederlandse allochtoon Hafid Bouazza (°1970) kunnen wij ons daar nu voor een deel van vergewissen.
Zijn boekje bestaat uit drie delen. In het eerste deel vertaalt hij De Wedijver tussen Deernen en Knapen van ene Aboe Oethmaan Amr ibn al-Bahr, bijgenaamd al-Djaahiz (= hij met de uitpuilende ogen), die leefde tussen circa 776 en 869. Deze tekst is een vrijmoedige dialoog tussen een hoerenloper en een sodomiet die redetwisten over de vraag met wie je de lekkerste seks kan hebben: met een knaap of met een vrouw. Dat gesprek verloopt eerlijk gezegd nogal eentonig en langdradig, alleen al omdat voortdurend citaten worden gegeven uit het werk van andere (bekende en anonieme) Arabische dichters en auteurs. Een vlotlopend betoog krijg je op die manier niet, wel een soort bloemlezing van erotische lofzangen op respectievelijk de vrouwen en de jongetjes, waarbij de ene lofzang al wat geïnspireerder overkomt dan de andere. Omdat de vrouwenliefhebber het meest aan bod komt en ook het laatste woord krijgt, lijken de vrouwen het in elk geval te winnen van de knaapjes, althans in deze tekst, en dat is wellicht goed zo.
In het tweede (veel kortere) deel wordt de 419de nacht uit Duizend-en-één-nacht vertaald, waarin twee mannen op bezoek gaan bij een soort profetes in Bagdad (lang vóór Sadam Houssein er de plak zwaaide) die eveneens een pleidooi houdt vóór heteroseksualiteit en tegen de knapenliefde. Het derde deel bestaat uit een reeks, meestal nogal lange én langdradige, erotische gedichten van Arabische dichters van de achtste tot de twaalfde eeuw.
Grote wellustige wijsheden vallen er in dit boekje niet echt te rapen (of het moest zijn dat de Arabieren houden van vrouwen met brede heupen en dikke konten, wel zo sympathiek natuurlijk) en de poëtische formuleringen zijn soms wel grappig en exotisch, maar vaak toch ook wat overdreven en op de duur gekunsteld: als vrouwen spreken, rollen er verse parels uit hun mond, zij hebben billen als golvende baren van kristallijn en fallussen staan als een minaret of komen omhoog zoals een vogeljong van twee dagen dat zijn kop opheft naar zijn ouders. Het aardigste aan dit boekje zijn nog de talrijke voetnoten van de tekstbezorger die vaak zo omvangrijk zijn dat ze meer bladzijden beslaan dan de teksten zelf. Een fraai voorbeeld vindt men op de paginas 96-97 waar Hafid Bouazza zich werkelijk twee bladzijden lang in kleine lettertjes uitslooft om tientallen Arabische synoniemen voor allerlei soorten penissen en vaginas te geven, waarna hij olijk afrondt met de opmerking: Ik hoop dat de goede lezer net zoveel van deze noot heeft genoten als ik. Rare kerels, die Arabieren!
[explicit 10 augustus 2003]
|