Ik ben Eric De Bruyn
Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
WEMELDINGEN
Tijd is ruimte in beweging
08-05-2015
FILM: Cidade de Deus (Fernando Meirelles) (Brazilië, 2002)
CIDADE DE DEUS (Fernando Meirelles) (Brazilië, 2002)
(135)
Cidade de Deus (Stad van God) is een sloppenwijk in de buurt van Rio de Janeiro en een mislukt sociaal woningproject uit de jaren zestig. De relatief kleine criminaliteit die toen reeds, vooral bij de jongeren, aanwezig was, leidde in de jaren zeventig en tachtig tot een ware, rond drugsdealen en illegale wapenverkoop draaiende bendeoorlog waarin de door en door corrupte politie geen geringe rol speelde. De jonge Braziliaan Meirelles verfilmde een boek van Paulo Lins waarin dit alles beschreven wordt. Meer dan twee uur lang overdondert Meirelles de kijker met enerzijds zijn flitsende, hyperkinetische, aan zijn videoclip- en TV-reclame-tijd herinnerende stijl vol flashbacks, flashforwards, freeze-frames, splitscreens, versnelde en vertraagde beelden, en anderzijds met zijn op een verwarrende mozaïekstructuur en vol gewelddadige en keiharde scènes stekende verhaal. In dat verhaal spelen vooral de bendes van Kleine Z (Z Pequeno) en Wortel een hoofdrol, terwijl de centrale spilfiguur de brave Voetzoeker (Buscapé) is, een knaap met twee ambities: zijn maagdelijkheid verliezen en beroepsfotograaf voor een krant worden. Wat uiteindelijk ook lukt, doordat hij er bij toeval in slaagt de uiteindelijke afrekening tussen de twee bendes te fotograferen, en hij daarbij ook nog eens de corrupte politie ontmaskert.
De eindgeneriek verzekert ons dat dit alles gebaseerd is op waar gebeurde feiten en de secundaire literatuur leert ons dat de socialistische Braziliaanse president Lula da Silva na het zien van de film geld vrijmaakte om de situatie in de sloppenwijken te verbeteren. Een film met een (overigens niet opdringerig gebrachte) boodschap dus en bovendien een film waarvan het engagement erin slaagde de werkelijkheid te beïnvloeden. Op het eerste gezicht redenen genoeg om hoera te roepen. Wij hebben deze film in totaal drie keer bekeken: één keer in de bioskoop, één keer op dvd en vandaag nog een keer in de bioskoop, naar aanleiding van het filmforum op school. De eerste keer word je inderdaad overdonderd door deze tsunami van beelden, maar de tweede keer als je het warrige mozaïekstructuurtje beter kan volgen merk je al snel dat heel dat verhaaltje nogal oppervlakkig in elkaar steekt en eigenlijk weinig te vertellen heeft (al is dat weinige dan ook behartenswaardig), en de derde keer begint de film na een uurtje ronduit te vervelen.
Bovendien. Mijn dochtertje van dertien volgde vorig jaar een muziekkamp van Jeugd & Muziek in Leuven en in één van die cursusgroepjes ging het erom zelf een kortfilm te maken. Op het einde van die kampweek mogen de ouders dan komen luisteren en kijken naar wat hun kroost heeft bijgeleerd. Welnu, dat filmpje, gedraaid op één week tijd door snotneuzen van min-vijftien jaar, stak van begin tot einde vol met dezelfde filmtechnische snufjes die ook Meirelles over zijn Cidade de Deus heeft gestrooid. Een aantal kinderen wandelen bijvoorbeeld door een gang, plots versnelt het beeld ongelooflijk zodat die kinderen door de gang stuiven, en dan even plots wandelen ze weer normaal. Dat relativeert een beetje die ogenschijnlijk erg originele, flashy stijl van Meirelles.
Bovendien (bis). Als wij eerlijk zijn, zitten wij niet echt te wachten op dit soort films, waarin op epaterende wijze kinderen door hun voet geschoten worden of neergeknald worden door een ander kind of waarin maffe bendeleiders één van hun bendeleden doodschieten omdat ze vinden dat hij aan het zagen is, en dat alles twee uur lang aan één stuk door (en dan moeten wij omwille van een stukje TV-interview tijdens de eindgeneriek geloven dat het àllemaal echt gebeurd is). Wij gaan hier niet beweren dat Cidade de Deus een slechte film is, maar volgens ons wordt hij door sommigen toch een beetje overschat.
Tien jaar later deze film nog eens opnieuw gezien en het nog steeds volledig eens met wat hierboven staat. Cidade de Deus is niet het soort film dat je in je leven tien keer opnieuw wil bekijken. Meirelles maakte in 2005 nog The Constant Gardener maar sindsdien hebben we echt niet veel meer van hem gehoord. Niks eigenlijk.
In een interview met Stefanie de Jonge [Humo, nr. 3818, 5 november 2013, pp. 38-43] zei Herman Koch over deze verfilming van zijn gelijknamige roman: Ik heb het scenario niet gelezen en heb me nergens mee bemoeid. Een schrijver die het scenario voor de verfilming van zijn eigen boek schrijft, daar begrijp ik helemaal niks van. In die tijd kan je toch een nieuw boek schrijven? Bovendien kan een auteur onmogelijk zelf beslissen wat hij uit zijn eigen boek kan weglaten. Je laat het dus volgens mij maar beter helemaal los. Het enige risico dat je dan loopt is dat het resultaat enorm tegenvalt. Maar dat is niet gebeurd. Ik ben zonder reserve heel tevreden over de film.
Merkwaardig en ook een beetje vreemd. Zou Koch het menen of zou hij de kool en de geit willen sparen? Let wel: deze verfilming van Het diner is zeer vakkundig gemaakt. Knap gemonteerd, passende muziekscore, goed geacteerd (met Jacob Derwig, Thekla Reuten, Daan Schuurmans en Kim van Kooten als Paul, Claire, Serge en Babette). Valt allemaal weinig op aan te merken. Maar wat mij een beetje stoort, zijn regisseurs die het beter willen weten. In dit geval: ofschoon de film over het algemeen de verhaallijn van het boek weergeeft, is Menno Meyjes met de hulp van enkele anderen die verhaallijn toch gaan herwerken en hij heeft enkele serieuze veranderingen aangebracht. Ik bedoel dan niet het feit dat de film begint met Paul die de schoolrector van zijn zoon in elkaar timmert (wat in de roman pas halverwege gebeurt), maar wel dat in de film aan de thematiek van het boek gekrabd wordt, met enkele lelijke schaafwondjes tot gevolg.
In de roman vormt het gelukkige gezin één van de hoofdmotieven en door wat er gebeurt rond de zoon (en de neef) groeien Paul en Claire nog dichter naar elkaar, wat op zeer functionele wijze de thematiek versterkt: ons kind is loos gegaan, maar wij dekken dat toe en zorgen dat de buitenwereld zich daar verder niet mee bemoeit. In de film echter spannen moeder en zoon samen, en wordt Paul gaandeweg meer en meer een outsider binnen zijn eigen gezin. In een interview met Eline Durt [Filmmagie, nr. 640, december 2013, pp. 34-35] geeft Thekla Reuten (Claire dus in de film) deze gewijzigde thematiek heel helder weer: Ik denk dat (Claire) door dat alles enorm in haar man is teleurgesteld en dat ze haar hoop daarom verlegt naar haar kind. Het toekomstige familiegeluk ligt nu in de handen van haar zoon. En het is dat broze familiegeluk waarvoor ze vecht. ( ) Doorheen het verhaal ontwikkelt Claire zich dan van de geduldige echtgenote, die Paul steeds maar weer van de lastige situaties redt en haar kind telkens opnieuw probeert te sussen waardoor er ook op een enge manier een soort frontje ontstaat van de zoon en de moeder tegenover de vader tot een soort Lady Macbeth naar het slot toe, die alles gewoon empathieloos bestuurt.
Vandaar natuurlijk dat we in de tweede sequens van de film zien hoe Paul Claire, vlak vóór ze naar het restaurant vertrekken, op nogal brutale wijze achterlangs neemt, tot de zoon binnenkomt en de coïtus onderbroken wordt. Tegelijk is zon seksscène natuurlijk een leuke binnenkomer voor de kijker, al krijgen we alleen het verkrampte gezicht van Claire te zien. Vandaar natuurlijk ook het einde van de film, waarbij Paul zich opsluit in zijn kamer en Claire en Michel aan zijn deur staan te soebatten om naar buiten te komen. Paul bekijkt dan op zijn gsm een oude foto van zijn (toen nog) gelukkige gezinnetje, en: doek. Kort daarvoor heeft Paul Claire opgedragen om Michel te bellen: deze moet Beau met rust laten, anders zal Paul de politie bellen. In de roman is dat ondenkbaar. En vandaar ook de in de film toch totaal uit de lucht vallende scène op het einde waarin Babette Paul voorstelt om regelmatig eens te gaan kameren (wat door Paul weliswaar afgewezen wordt).
Dit alles doet danig afbreuk aan de hechte thematiek die in de roman aanwezig is en maakt van Paul een sympathieker (of in elk geval minder onsympathiek) personage dan in het boek. Waarom overigens in de film nergens vermeld wordt dat Paul én Michel erfelijk belast zijn met een neiging tot overdadige agressie, is nog iets dat ik niet goed begrijp. Toegegeven: voor iemand die het boek niet gelezen heeft, zal dit wellicht allemaal veel minder of helemaal niet meespelen, maar ik had het boek dus wel (twee keer zelfs) gelezen. Blijft natuurlijk het feit dat Het diner van Menno Meyjes er als film voortreffelijk uitziet, maar een volgende keer blijft hij volgens mij toch beter met zijn handjes af van de oorspronkelijke verhaallijn, zeker als het gaat om een prima, kant-en-klare verhaallijn.
FILM: Full Metal Jacket (Stanley Kubrick) (UK-USA, 1987)
FULL METAL JACKET (Stanley Kubrick) (UK-USA, 1987)
(116)
Onze bespreking uit 1987 luidde als volgt.
Zeven jaren hebben we moeten wachten op de nieuwe Kubrick en wat krijgen we dan? Een amusant (nou ja, amusant) eerste deel over de opleiding van de Marines op Parris Island, met een bittere ontknoping. Een vol déjà vus stekend tweede deel dat zich afspeelt in Vietnam en waarvan het thema (de dualiteit in de mens: enerzijds hang naar vrede, anderzijds lust om te doden, zie Joker en zijn peace-teken + born to kill op zijn helm) wel duidelijk is, maar emotioneel geen enkele impact maakt. De climax van de film zou moeten zijn het moment waarop Joker de Noord-Vietnamese sniper (een vrouw) afmaakt: uit mensenliefde, want zij ligt te lijden, maar zijn collegas beschouwen hem daarom als een zware.
Een slechte film kan je dit uiteraard moeilijk noemen, daarvoor is Kubrick te veel een filmvakman, maar een meester-werk is het zeker ook niet. De tijd dat we over Kubrick dolenthousiast konden doen, ligt nu wel definitief achter ons, zo lijkt het. Jammer.
Quotering: ***½ (2de visie: 2 juni 1994, video)
Twintig jaar later nog steeds helemaal mee eens. Full Metal Jacket blijft ver beneden het peil van Dr. Strangelove, 2001 en A Clockwork Orange, Kubricks briljante hattrick. Debet daaraan zijn het ontstellend zwakke scenario, dat aan elkaar hangt als los zand en alleen maar bedoeld lijkt om wat modieuze anti-oorlogspropaganda te spuien, en de bijzonder oppervlakkig uitgewerkte, bordkartonnen personages die je niet of nauwelijks weten te raken. Als Vietnamfilm moest Full Metal Jacket het opnemen tegen de norm die door Apocalypse Now en The Deer Hunter was bepaald, en dat lukte hoegenaamd niét! De evaluatie mag nog met een halfje naar beneden.
Quotering: ***
(3de visie: 1 mei 2015) (opgenomen van Canvas)
Er werd gebruik gemaakt van de licentie-editie in de reeks Boektoppers: Herman Koch, Het diner, Van In, Wommelgem, 2014, 294 blz. Bij deze analyse gaan we ervan uit dat de lezer het boek reeds gelezen heeft en het concrete verhaal dus van a tot z kent.
1a Uitwendige structuur
De tekst bestaat uit 46 hoofdstukken die ingedeeld zijn volgens de fasen van een etentje in een restaurant: Aperitief (hoofdstukken 1-7), Voorgerecht (8-15), Hoofdgerecht (16-35), Nagerecht (36-39), Digestief (40-45) en Fooi (46). Deze opbouw is tegelijk ook grotendeels functioneel op het narratieve vlak. Zo wordt het onderdeel Hoofdgerecht aangekondigd door het zinnetje we moeten het over onze kinderen hebben [p. 92] en dit is inderdaad de hoofdzaak waar heel het verhaal rond draait. Ook het laatste onderdeel (Fooi) speelt in het verhaal een speciale rol (zie verder bij Motto). Verder verloopt het verhaal chronologisch, maar wel met een aantal uitgebreide flashbacks die onmisbare, aanvullende informatie leveren.
Herman Koch heeft zijn verhaal bewust opgebouwd met een crescendo-structuur die de lezer meer en meer in zijn greep houdt. Aanvankelijk lijkt er nog weinig aan de hand en krijgt men slechts af en toe alarmbelletjes te horen: wat zou het heerlijk zijn als Michel alleen maar wat puberproblemen had [p. 15], hoe zou de avond eruit gezien hebben als Paul niet naar Michels kamer was gegaan [p. 17], Paul ziet blijkbaar iets ergs op de gsm van Michel [p. 20] maar pas op pagina 116 vernemen we dat het om geweldfilmpjes gaat, het gebeurt Paul de laatste tijd vaker dat hij met zijn gedachten totaal ergens anders is [p. 26-27]. Op pagina 92 zegt Serge dat ze het over hun kinderen moeten hebben en op de volgende bladzijde begint het onderdeel Hoofdgerecht. Op pagina 113 zegt Paul: Het hoofdgerecht is er.
Vanaf dan is er niet langer sprake van alarmbelletjes maar van een hele reeks ontploffende bommen die de lezer doen opschrikken. Michel en Rick hebben een zwerfster vermoord [pp. 116-117], Paul luistert Michels voicemail af en hoort zijn vrouw zeggen dat papa van niets weet en dat zij dat zo wil houden [p. 123], Paul ontdekt dat Michel en Rick speciaal nog eens zijn teruggekomen om te kijken wat er met de zwerfster is gebeurd [pp. 150-153], op YouTube ziet Paul dat ze dat terugkomen ook nog eens gefilmd hebben om Jackass te zeggen [p. 158-159], Michel bekent aan Paul dat Beau die filmpjes op YouTube heeft gezet [p. 166] en dat hij hen daarmee chanteert [p. 169], Paul is moeten stoppen met lesgeven [p. 174], Paul heeft zijn broer met een pan KO geslagen toen Serge en Babette Michel kwamen ophalen omdat het met Paul mis ging toen Claire in het ziekenhuis lag [p. 218], Serge kondigt aan dat hij zich wil terugtrekken als lijsttrekker [p. 237], dat hij de zaak naar buiten wil brengen [p. 240] en dat hij de volgende dag al een persconferentie zal geven [p. 242], Paul slaat de directeur van Michels school in elkaar [p. 264], Paul ontdekt dat Claire weet dat Beau Michel en Rick chanteert [p. 271], Claire zegt dat Paul zijn broer iets moet aandoen zodat hij de persconferentie niet kan geven [pp. 276-277], Claire zelf blijkt Serge verminkt te hebben met de afgebroken steel van een glas wijn [pp. 283/288], Michel blijkt Beau uitgeschakeld te hebben [p. 289].
1b Inwendige structuur
Titel
Het diner is een voor de hand liggende titel want het verhaal speelt zich af vlak voor, tijdens en vlak na een diner in een restaurant. Een thematische meerwaarde lijkt deze erg neutraal klinkende titel echter niet direct te hebben. De lezer verwacht wel dat er speciale dingen zullen gebeuren tijdens dit diner, want waarom er anders een boek van bijna driehonderd bladzijden over schrijven?
Motto
Als motto werd een kort gesprekje gekozen uit Reservoir dogs van Quentin Tarantino, waarbij het belangrijkste is dat één van de personages zegt dat hij niet gelooft in fooien geven. Ongetwijfeld moeten we dit ironisch opvatten, want in het laatste hoofdstuk van de roman (Fooi) geeft hoofdpersoon Paul Lohman de gerant van het restaurant een enorme fooi van 450 euro, met de bedoeling hem om te kopen: de gerant mag nooit vertellen dat hij die avond Paul met zijn zoon heeft zien staan praten, anders zou kunnen uitkomen dat zoon Michel samen met zijn neef de geadopteerde Beau heeft vermoord. Het geld is bedoeld als zwijggeld en Paul Lohman gelooft dus duidelijk wél in fooien geven. Dat het motto afkomstig is uit Reservoir dogs is vast ook niet toevallig: het is een extreem gewelddadige film, wat spoort met de erfelijke, tot agressiviteit en geweld leidende ziekte van Paul en zijn zoon Michel.
Vertelinstantie
We hebben te maken met een terugblikkende ik-verteller (ex-leraar geschiedenis Paul Lohman), die dus naar believen kan vooruit- en terugwijzen. Paul vertelt dit verhaal blijkbaar enkele maanden na het diner, terwijl het onderzoek naar de zaak (de dood van de zwerfster, de verdwijning van Beau) nog loopt [zie p. 134 boven]. Dat is ook de reden waarom hij bepaalde details (de naam van het restaurant, de naam van zijn vroegere school, de naam van het hospitaal waar Claire geopereerd werd, de naam van zijn ziekte, de naam van Claires ziekte ) niet wil vertellen.
Anticipaties en retroversies
Het diner bevat wel degelijk een heleboel anticipaties, die bij een eerste lectuur de nieuwsgierigheid van de lezer prikkelen en bij een tweede lectuur een gevoel van herkenning genereren. Op pagina 51 wordt trouwens een aardige omschrijving van anticipaties gegeven: als in een toneelstuk in het eerste bedrijf een pistool wordt getoond, kun je er donder op zeggen dat er in het laatste bedrijf mee zal geschoten worden. Enkele voorbeelden.
- Op pagina 52 wil Paul niet dat Serge denkt dat hij (Paul) een verbondje met Babette (Serges vrouw) probeert te sluiten. Op pagina 276 blijkt dat Paul en Claire inderdààd een verbondje met Babette hebben gesloten: Maar om één dakloze geeft zij net zo weinig als jij en ik. Babette wil net zo min als Paul en Claire dat Serge zijn kandidatuur voor het premierschap opzegt en de zaak naar buiten brengt.
- Op pagina 84 vraagt Serge aan Claire wat zij heeft tegen aangepaste negers. Later zal blijken dat aangepaste neger Beau de oorzaak is van alle ellende: hij chanteert Michel en Rick door hun filmpjes op het internet te zetten. Op pagina 121 blijkt dat ook Paul niets moet hebben van de geadopteerde zoon van zijn broer.
- Op pagina 135 reageert Claire op de uitzending Opsporing verzocht door enkel maar te vragen aan Paul of hij nog wijn wil. Later zal blijken dat vooral moeder Claire heel ver wil gaan in het beschermen van haar zoon, die schuldig is aan moord, dubbele moord zelfs: de zwerfster én Beau. Michel vermoordt Beau trouwens op aansporen van Claire!
- Op pagina 138 vraagt Paul zich af wat er zou gebeuren als hij helemaal niet reageert op het feit dat Michel en Rick een zwerfster hebben vermoord. Later zal blijken dat hij inderdaad meewerkt aan het in de doofpot stoppen van de hele zaak.
Van anticipaties wordt ook gebruik gemaakt om de lezer langzaam maar zeker duidelijk te maken dat Paul Lohman een agressieve zot is (weliswaar ten gevolge van een erfelijke ziekte). Dat gebeurt onder meer op de volgende momenten.
- Over Nederlanders die een huisje hebben in Frankrijk: Je zou zon Nederlands watje van huis kunnen weglokken met het voorwendsel dat je ergens een nóg goedkoper wijnboertje wist te zitten, om hem daarna ergens in een maïsveld af te tuigen geen slap pak rammel, nee, iets stevigers, met honkbalknuppels en dorsvlegels [p. 75].
- Paul wordt razend bij de gedachte dat Serge de achtergebleven warmte van Claire door de stof van zijn broek voelt, als deze op haar stoel gaat zitten [p. 91].
- Paul heeft altijd begrip gehad voor pop- en filmsterren die paparazzi aanvallen. Hij zou samen met Serge de man met de baard die om een foto verzoekt, op zijn smoel willen timmeren [pp. 103-104].
- Als de kleine Michel een ruit heeft ingetrapt bij een fietsenhandelaar en Paul de schade wil vergoeden, bedreigt hij de man met een zware fietspomp [p. 142].
- Als Michel Paul vraagt om zich normaal te gedragen: Ik wist waar mijn zoon op doelde [p. 163].
- Claire wilde de zaak eerst verbergen voor Paul: Ik was bang dat je weer opnieuw nou ja, je weet wel [p. 172].
- Paul wil de rector van zijn school slaan: Tanden zouden afbreken, bloed zou uit de neus spuiten [p. 185]. Maar hij doet het net niet.
Vanaf pagina 218 (Paul slaat Serge met een pan neer) wordt deze agressie heel reëel. Paul vindt dat obers lastige klanten mogen slaan [p. 222], hij waarschuwt de eigenaar van het restaurant dat het wel eens uit de hand zou kunnen lopen [p. 231] en op pagina 264 vernemen we dan ten slotte dat Paul de directeur van zijn zoon in elkaar heeft geslagen.
Motieven
Bij dit onderdeel van de analyse gaan we op zoek naar dingen die regelmatig in de tekst terugkeren. Het meest opvallende in dit verband is dat er zeer vaak door Paul gesproken wordt over het gelukkige gezin (MOTIEF A). Het woord geluk komt in het boek 17 maal voor [pp. 11 (2x) / 16 / 17 (3x) / 20/ 21 / 138 / 155 / 170 / 200 / 205 / 250 / 251 (2x) / 291], het woord gelukkig ontmoeten we 20 maal [pp. 11 / 19 / 20 / 110 / 136 / 138 / 154 / 155 (2x) / 158 (2x) / 168 / 170 / 200 (2x) / 272 / 276 / 291 (2x) / 292]. Ernaast kijken is onmogelijk. Wanneer ik een definitie zou moeten geven van geluk, dan is het deze: het geluk heeft aan zichzelf genoeg, het heeft geen getuigen nodig, luidt het de eerste keer dat dit motief voorkomt met een citaat uit Tolstoj [p. 11]. Vanaf het begin tot en met het einde is het duidelijk dat Paul zeer veel belang hecht aan een gelukkige gezinssituatie. In het laatste hoofdstuk lezen we: Een poosje zeiden we niets. We keken elkaar alleen maar af en toe aan. Als man en vrouw. Als twee delen van een gelukkig gezin, dacht ik. Natuurlijk waren er dingen gebeurd, maar ik moest er de laatste tijd steeds vaker aan denken als aan een schipbreuk. Een gelukkig gezin overleeft een schipbreuk [p. 291].
Daarnaast valt ook op hoe vaak Paul kankert op allerlei uitwassen van de maatschappij. We kunnen dit het sociale kritiek-motief noemen (MOTIEF B). Paul heeft het onder meer over: de mensheid aan het begin van de 21ste eeuw die achterlijk is [p. 9], mensen die hele films navertellen [p. 56], Nederlanders die alles wat Frans is enig vinden [p. 69] en die niet begrijpen dat de Fransen niets van hen moeten hebben [p. 76], de vooroordelen tegenover negers [p. 86], ouders die hun kinderen vrij opvoeden [p. 111], sensatiefilmpjes op YouTube die erg populair zijn [p. 156], de vraag hoeveel klootzakken er in een gezelschap van honderd mensen zitten (n.a.v. oorlogsslachtoffers) [pp. 179-180], de vaststelling dat Anne Frank de enige Nederlandse niet-schilder is die internationaal is doorgebroken [p. 182], de schaamte over de Nederlandse premiers [p. 238], onderwijzers die wraak nemen op je kinderen [p. 259] en geadopteerde kinderen die niet echt aanvaard worden [p. 289].
Een onderdeeltje van dit motief is de kritiek die Paul voortdurend spuit op allerlei ergerlijkheden die typisch zijn voor dure restaurants (MOTIEF C). Het gaat dan over: het gezeur rond onbespoten producten en vlees van dieren die leuk geleefd hebben [p. 23], het aanbieden van een aperitief van het huis dat wel moet betaald worden [p. 31], de wijn die veel te duur is [p. 45], het feit dat er zo weinig op je bord ligt [p. 49], het voortdurend bijschenken van wijn om je een nieuwe fles te doen vragen [pp. 53-54], het altijd ja antwoorden van de klant als gevraagd wordt of het gesmaakt heeft [p. 223], het feit dat je snel moet ophoepelen als alles opgegeten is [p. 244], de veel te dure prijzen voor het eten [p. 280] en de veel te hoge fooien die verwacht worden [p. 287]. Het gedrag van de gerant (met zijn wijzend vingertje boven het eten en zijn uitleg bij elke schotel) moet hier natuurlijk ook vermeld worden. Zijdelings dient nochtans opgemerkt dat Paul zelf toch ook niet helemaal vrij is van een zeker snobisme: als zijn broer als dessert steeds kiest voor doorsneetoetjes als ijs met slagroom of pannenkoeken met stroop, vindt hij dat een gebrek aan fantasie [p. 222].
Knipoogjes van de auteur
Zijn ons in deze roman niet echt opgevallen.
2 Thematiek
Concrete thematiek
Een tiener vertoont een (van zijn vader overgeërfde) ziekelijke neiging tot agressie, wat leidt tot een moord op een zwerfster. De vader en de moeder doen er alles aan om te voorkomen dat de tiener (en zijn medeplichtige neef) veroordeeld worden.
Abstracte thematiek
Deze is vrij gemakkelijk af te leiden uit de concrete thematiek in combinatie met de motieven A en B. Voor Paul en Claire is het hebben van een gelukkig gezinnetje blijkbaar primordiaal en als dat geluk bedreigd wordt door de buitenwereld (die in elk geval door verteller Paul als erg negatief wordt ervaren), zijn zij bereid om héél ver te gaan in het verdedigen van dat geluk: de strapatsen van de zoon worden met de mantel der liefde bedekt, de broer die alles naar buiten wil brengen, wordt lelijk verminkt en wordt gefnuikt in zijn politieke carrière en de chanterende (geadopteerde) neef wordt koudweg vermoord. Men zou in deze context de term cocooning (wij in onze schulp tegen de rest van de wereld) kunnen laten vallen, maar het is dan wel een soort cocooning met ernstige amorele trekjes. Het abstracte thema wordt op het einde van het boek enkele malen letterlijk vermeld. Op pagina 289 zegt Claire over Serge: Ik denk dat hij het begrepen heeft dat sommige dingen gewoon binnen een familie moeten blijven. En op pagina 291 staat: Claire en ik. Claire en Michel en ik. We deelden iets samen. Iets wat er daarvoor niet was geweest.
Dat sommige lezers door dit amorele aspect geshockeerd worden, is niet ondenkbaar. Motief C heeft blijkbaar de bedoeling om het geheel wat verteerbaarder te maken, via een dosis humor rond (voor velen herkenbare) culinaire ergernissen. De hoofdvraag die deze roman stelt blijft echter: kun je als ouder zover gaan om een misdaad van je kind toe te dekken en medeplichtig te worden? In een interview met Stefanie de Jonge [Humo, nr. 3818, 5 november 2013, pp. 38-43] zei Herman Koch in dit verband: In Marseille was ik genomineerd voor een lokale scholierenprijs en toen ik die ging afhalen, kwam ik terecht op een groot, wat marginaal lyceum. Al die jongens en meisjes daar kwamen me vertellen dat ze Het diner zo geweldig vonden omdat ze allemaal wel een oom of broer in de gevangenis hadden. In mijn boek lazen ze eindelijk ns een keer over ouders die er alles voor over hadden om te verhinderen dat hun kind de cel inging. Daar bekeken ze Het diner dus als een pleidooi voor de verdediging van je kind tegen onrecht van buitenaf, een beetje zoals in de Italiaanse maffia de bloedband voorgaat op justitiële rechtvaardigheid. Ze houden alles binnenskamers en leren hun kinderen zelf wel een lesje indien nodig. We kunnen wel doen alsof dat niet zo is, maar in het grootste deel van de wereld wordt er zo aan recht gedaan. Misschien, maar onrecht van buitenaf? Michel en Rick hebben toch wel degelijk een vrouw vermoord (ook al is Michel dan erfelijk belast)?
3 Personages
Het hoofdpersonage van de roman is manifest de ik-verteller, Paul Lohman. Zijn inzichten en zijn gedrag leren we ruimschoots kennen (genuanceerd, rond personage), al dienen we er ons wel van bewust te zijn dat we alles bekijken door zijn gekleurde bril. Dynamisch kan men dit personage niet echt noemen: van begin tot einde staat bij hem het gezinsgeluk voorop en op het einde lijkt hij nóg dichter naar zijn vrouw en zoon te zijn toegegroeid. Dat heeft vooral te maken met zijn erfelijke, tot extreme agressiviteit leidende aandoening die nergens bij naam genoemd wordt (vergelijk p. 189: De psycholoog had een naam genoemd. Een Duits klinkende naam). Paul beseft dat hij bestaat, omdat toen hij geboren werd de aandoening nog niet kon vastgesteld worden via een vruchtwaterpunctie. Tegenwoordig kan dat wel. Pas in het laatste hoofdstuk ontdekt Paul dat bij Claire zulk een vruchtwaterpunctie werd uitgevoerd, toen zij zwanger was van Michel. Claire heeft toen zonder medeweten van Paul een document ingevuld met de beslissing om Michel toch geboren te laten worden [pp. 292-293]. Geheimen stonden het geluk niet in de weg, lazen we dan al op de vorige pagina [p. 291]. Paul besluit om dit geheimpje van Claire te negeren en haar keuze als hun gezamenlijke keuze te beschouwen: Keuze ouders, zei ik hardop toen ik het laatje dichtschoof. Als we in de volgende regel dan lezen dat iedereen na de geboorte zei dat Michel voor honderd procent op mij leek, hebben we toch nog een voorbeeldje van een knipoogje van de auteur richting lezer. Want die denkt op dat moment: honderd procent, inclusief dus die erfelijke aandoening.
De overige personages zijn ongenuanceerde, statische nevenpersonages die we niet echt diepgaand leren kennen (men zou zelfs in zekere zin kunnen spreken van oppervlakkige, bordkartonnen figuren). Claire, Pauls vrouw, valt vooral op doordat ze een aantal jaren vóór de zaak erg ziek is geweest, maar Paul vertelt niet wat er precies met haar aan de hand was [p. 201]. Verder leren we haar kennen als moederkloek die haar zoon vergaand in bescherming neemt: zij geeft af op de zwerfster [p. 236], is bezorgd over de toekomst van Michel [p. 240], spoort Paul aan om zijn broer iets aan te doen [pp. 269/274], geeft haar zoon een vrijgeleide om Beau uit te schakelen [p. 273] en valt ten slotte zelf Serge aan [pp. 283/288]. Opvallend is dat zij op pagina 275 bekent dat zij nog steeds verliefd is op de vroegere Paul, de Paul van vóór de medicatie, de Paul die zijn eigen bureauladen intrapt, en die andere keer toen die scooter vlak voor je de weg op schoot [p. 275]. Met Paul is er duidelijk iets mis, hij is erfelijk belast, maar bij deze Claire is de term freak toch ook niet helemaal ontoepasselijk.
Met zulk een vader en zulk een moeder is het niet verwonderlijk dat Michel een appel is die niet ver van de boom is gevallen. Michel was overigens de leider bij de geweldplegingen, Rick was het volgzame watje [p. 160]. Verzachtende omstandigheid blijft natuurlijk dat Michel, net als zijn vader, erfelijk belast is [pp. 190 / 193 / 293]. Babette heult mee met Paul en Claire [p. 276], maar komt veel minder uit de verf dan deze laatste. Serge is in feite het enige politiek correcte personage in deze roman (hij is dan ook een politicus). Of veel lezers zich daarom met hem zullen identificeren, blijft echter maar de vraag. Als er trouwens in dit verhaal sprake mag zijn van een catharsis (een gelukkig gezin overleeft een schipbreuk. Ik wil niet zeggen dat het gezin daarna nog gelukkiger kan worden, maar in elk geval niet ongelukkiger, p. 291), dan is het in elk geval een catharsis met een nogal bedenkelijk reukje aan.
4 Tijd en ruimte
De verteltijd is 294 paginas en de vertelde tijd is één avond, wat zou doen vermoeden dat het vertelritme heel langzaam is, maar dat wordt grotendeels opgevangen door de (vaak lange) flashbacks die doorheen het verhaal geweven zijn: Paul op de kamer van Michel (hoofdstuk 3), het verhaal van de aanslag op de zwerfster (hoofdstuk 21), Paul die met Michel naar de fietsenwinkel gaat om de kapotte ruit te vergoeden (pp. 140-145), Paul die stopte met lesgeven en Claire die ziek werd (hoofdstukken 29-35) en het incident met de schooldirecteur (hoofdstuk 40).
Alles speelt zich af op een niet nader genoemde plek in Nederland. Van symbolische ruimten wordt nergens opvallend gebruikgemaakt.
5 Stijl
Zinnen die speciaal opvallen door hun esthetiserend woordgebruik, zijn in deze roman met een vergrootglas te zoeken. Wel heel af en toe een raak geformuleerde beschouwing (pagina 201: Wanneer mensen de kans krijgen om dicht bij de dood te komen zonder zelf beschadigd te raken zullen ze die kans nooit laten liggen) of een eenvoudige maar toch verhelderende vergelijking. Pagina 56: Het is of het buiten alweer donker wordt terwijl je pas net bent opgestaan, al is die pas net wel een tautologie. Of nog, pagina 63: Zoals je een slecht boek voorbij de helft niet meer weglegt maar met tegenzin uitleest.
Zoals hierboven reeds vermeld, zorgen de kritische passages rond snobrestaurants voor een verluchtende, komische noot. Humoristisch zijn ook de passages over urineren en over grote penissen op de bladzijden 82-82. Komisch werkt eveneens de laatste zin van hoofdstuk 40 op bladzijde 266. Paul is de directeur in elkaar aan het timmeren en ziet zijn zoon op de speelplaats staan. Hij zwaait en lacht naar hem en wil daarmee duidelijk maken dat ik een meningsverschil met de rector had gehad ( ) maar dat alles inmiddels dichter bij een oplossing was gekomen. Het diner een humoristisch boek noemen zou natuurlijk een brug te ver zijn.
De grootste stilistische troef van deze roman is de manier waarop Koch de lezer in spanning houdt door tijdelijk informatie achter te houden en door kruisverwijzingen in het verhaal aan te brengen. Enkele voorbeelden hiervan.
- Op pagina 79 worden Michel, Rick en Beau gearresteerd door Franse boeren. Pas op pagina 290 (!) komen we te weten dat Beau toen een kip had gestolen.
- Op pagina 248 wil Claire (zogenaamd) naar Michel bellen en vraagt zij aan Babette hoe laat het is. Op pagina 251 vraagt Claire nogmaals aan Babette hoe laat het is. Op pagina 252 heeft Paul de indruk dat Claire niet echt aan het telefoneren is en wordt nog eens vermeld dat Claire twee maal vroeg hoe laat het was. Pas op bladzijde 272 wordt duidelijk dat Babette op die manier (zonder het te beseffen) tot onafhankelijke getuige wordt die kan bevestigen dat Claire die avond belde met Michel thuis (zodat Michel Beau niet kan vermoord hebben).
- Op pagina 278 luistert Paul de gsm van Babette af en hoort hij Beau op de voicemail. Pas op pagina 289 vernemen we wat Beau zei (mama, wat er ook gebeurt ik wil zeggen dat ik van je hou ).
- Van het laatste zinnetje (Michel die Paul lieve papa noemt) loopt er een lijn terug naar de bladzijden 145 (Michel die Paul lieve papa noemt na het bezoek aan de fietsenmaker) en 147 (Paul die tegen Michel zegt dat het beter is om alles te laten rusten en dan denkt dat Michel te oud is om lieve papa te zeggen).
6 Evaluatie
Het diner werd vertaald in meer dan dertig talen, onder meer in het Chinees en het Arabisch. Het stond in de bestsellerlijst van de New York Times, na een negatieve recensie in hetzelfde blad. Koch (°1953) haalde enkele keren de longlist van genomineerden voor de Nobelprijs Literatuur. In 2013 verfilmde Menno Meyjes de roman, met Jacob Derwig in de rol van Paul, en Cate Blanchett zou van plan zijn een Amerikaanse verfilming te regisseren. De recensente van de New York Times vond de personages in Het diner weerzinwekkend en amoreel. Koch hierover (in het interview met Stefanie de Jonge): Een recensent wiens voornaamste kritiek erin bestaat dat de schrijver een boek heeft geschreven met niet zulke leuke mensen erin, maakt volgens mij toch een denkfout. Eén die reden zou kunnen zijn voor ontslag. Binnen de redactie hebben ze kennelijk toch ook gedacht: Dit gaat te ver, we moeten dat boek misschien ook nog eens door iemand laten lezen met iets meer gevoel voor humor. Want vrij kort daarna is er in de boekenrubriek nóg een bespreking van Het diner verschenen, van iemand die ook wel een aantal opmerkingen had ze vond het een beetje oppervlakkig maar in het algemeen vrij positief was. En daarna schopte het boek het ook nog tot Editors Choice. Toch wel een leuke revanche.
Een roman slecht vinden omdat de hoofdpersonages onsympathiek zijn, is natuurlijk compleet kinderachtig en belachelijk. Er zijn inderdaad wel een paar dingetjes aan te merken op Het diner (de oppervlakkige psychologie bijvoorbeeld, de wat vlakke stijl), maar wat (spannende) opbouw en structuur van een verhaal betreft, heeft Herman Koch van niemand lessen te ontvangen en de sporadische humoristische toetsen zijn meegenomen. Bovendien behandelt hij in deze roman een thematiek die de lezer danig aan het nadenken zet: wat zou ik doen in zon geval? Het vertrekpunt van de roman is overigens gebaseerd op een waar verhaal (een oude zwerfster die door drie jongeren uit een beter milieu in brand werd gestoken in het portaal van een bank, in Barcelona in 2005).
Terwijl we deze SF-western aan het bekijken waren, dachten we: wat een compleet belachelijk, ongeloofwaardig en totaal mislukt snertscenario, het lijkt wel gebaseerd op een mottig, zevenderangs stripverhaal. Toen we er achteraf iets over lazen, bleek: het is gebaseerd op een mottig, zevenderangs stripverhaal! Cowboys die aangevallen worden door aliens (verschrikkelijk clichématig voorgesteld als uit de kluiten gewassen, slijmerige wezens, half hagedis, half schorpioen, wier buik dan ook nog eens opengaat om doorgang te verlenen aan twee vieze klauwen: kan het nog inspiratielozer?) omdat die aliens het gemunt hebben op het goud in de bodem van New Mexico. De cowboys die dan samen met een bende outlaws en een halve indianenstem én met de hulp van een als knappe vrouw opererende alien van een andere soort die eerste aliens verslaan. Hoe is die alien-vrouw op de aarde geraakt? Hoe komt het dat ze Engels en zelfs Indiaans spreekt? Kom nou, mensen!
Het eerste kwartier lijkt deze prent nog wel iets te worden, maar zo gauw de aliens opduiken: oppervlakkigheid en ongeloofwaardigheid alom, haken en ogen te kust en te keur, gaten en onwaarschijnlijkheden overal. Als deze mengeling van SF en western bedoeld was als experimentje, dan kan men rustig zeggen dat dit experimentje een fraaie mislukking is geworden. Dat Daniel Craig en Harrison Ford aan zulk een misbaksel hebben willen meewerken! Het enige onthoudenswaardige is dat in deze film Paul Dano optreedt als Percy, de zoon van de rijke veeboer (Harrison Ford): hij zet hier op een geweldig irritante en dus geslaagde wijze net zon onsympathiek en verwend stukje crapuul neer als in 12 Years A Slave. Duidelijk een one trick pony, maar een leuke one trick pony.
Quotering: **
(11 april 2015 Opgenomen van Proximus TV / VT4)
FILM: Pope Joan (Sönke Wortmann) (D-UK-I-E, 2009)
POPE JOAN (Sönke Wortmann) (D-UK-I-E, 2009)
(149)
Johanna wordt geboren op de dag dat Karel de Grote sterft. Zij groeit in de negende eeuw op in een dorpje, ergens in het oosten van Frankenland. Haar vader, een Engelsman die de Saksen is komen kerstenen, is de dorpspriester, weliswaar gehuwd en met drie kinderen. Die man vindt vrouwen die leren lezen en schrijven heiligschennis, maar gewoon door de lessen van haar twee broers af te luisteren leert de intelligente Johanna snel en dankzij een oude visitator en door indruk te maken op de plaatselijke bisschop kan zij samen met haar broer terecht in een naburige kathedraalschool. Alwaar zij opgevangen wordt door de plaatselijke graaf (Gerold) en uitblinkt als leerlinge (tot nijd van haar valse schoolmeester). Die graaf wordt verliefd op haar en het komt tot (niet meer dan) een kus, maar dan moet de graaf tegen de Vikingen gaan vechten en tijdens zijn afwezigheid probeert de (jaloerse) gravin Johanna uit te huwelijken aan de zoon van een smid. Een inval van de Vikingen tijdens de bruiloftsdienst verhindert dit en Johanna komt (verkleed als mannelijke monnik) terecht in het klooster van Fulda. Als zij jaren later koorts heeft en haar ware geslacht dreigt ontdekt te worden, vlucht zij weg, komt terecht bij het gezin van een jongen wiens moeder zij als monnik geholpen heeft om vervolgens naar Rome te trekken. Dankzij haar kennis van geneeskunde wordt zij daar (onder de naam Johannes Anglicus) al snel de vertrouwelinge van de paus (die net op sterven lag) en als die vergiftigd wordt, kiest het volk van Rome haar als de nieuwe paus. Net daarvoor was koning Lotharius met zijn leger in Rome verhaal komen halen in verband met een ruzie met de paus, en dan ontmoet Johanna opnieuw haar Gerold. Zij is van plan met hem weg te vluchten, maar net dan wordt zij tot paus verkozen. Gerolf wordt leider van de pauselijke wacht maar jaloerse rivalen van Johanna vermoorden hem, terwijl Johanna (die zwanger is van Gerold) sterft ten gevolge van een miskraam. Heel dit verhaal is opgetekend door de dochter van die jongen wiens moeder Johanna ooit hielp: zij loopt nu ook rond als een mannelijke geestelijke.
Tsja, het is me nogal wat, die legende over Pausin Johanna, waar misschien toch wel iets van waar is, gezien het nog steeds bestaande Testiculos habet et bene pendentes-ritueel bij een nieuwe pausverkiezing (of is dat ook een broodje aap-verhaal?). Deze verfilming van de legende door de weinig bekende Duitse regisseur Sönke Wortmann (de oorspronkelijke titel is: Die Päpstin) is een supergeromantiseerd en superbraaf ding met veel haken en ogen dat niet uitstijgt boven het niveau van een weekendfilm op de televisie. Nochtans slaagt hoofdrolspeelster Johanna Wokalek erin een zekere sympathie op te wekken voor haar personage, en dat is volledig haar verdienste.
MIDDELNEDERLANDS: Een scoon spel van Sanct Jooris (anoniem) XVI
Een scoon spel van Sanct Jooris (anoniem) vóór 1565
[Teksteditie: P. Leendertz Jr. (ed.), Middelnederlandsche Dramatische Poëzie. Leiden, 1907, pp. 423-435 (tekst), 600-602 (aantekeningen), LVII-LXI (over het handschrift) = Sanct Jooris ed. 1907] [Hummelen 1 F 2]
Genre
Een rederijkersspel, meer bepaald een heiligenspel.
Auteur
Anoniem.
Situering / datering
Dit toneelspel (296 verzen) bleef bewaard in het verzamelhandschrift Brussel, K.B., ms. 16.912-13, fol. 248v-252r. Het handschrift dateert uit het midden van de zestiende eeuw. De tekst werd hoogstwaarschijnlijk gekopieerd in of kort na 1565, maar is wellicht veel ouder [ed. 1907: LVIII-LIX]. Waarschijnlijk is het handschrift afkomstig uit Gent [ed. 1907: LVIII].
Inhoud
Sint-Joris verlost in de stad Setena in het land Libero een prinses die geofferd wordt aan een draak. Deze helsche drake (zie vers 205) is een symbool van de zondigheid en van het ongeloof (vergelijk verzen 147-154). Sint-Joris verslaat de draak en bekeert de prinses tot het christendom. De prinses voert de draak gevankelijk mee naar de stad die zich vervolgens ook bekeert tot het christendom.
Thematiek
Stichtelijk.
Receptie
Het betreft hier een rederijkersspel (zie het rondeel waarmee de tekst aanvangt en het refrein waarmee de tekst eindigt) dat wellicht gekopieerd werd (en ontstond?) in Gent. Stadsliteratuur. Verband met Gent?
Profaan / religieus?
Manifest religieus en stichtelijk.
Aantekeningen
Een scoon spel van Sanct Jooris krijgt van Van Mierlo acht regels toebedeeld. Knuvelder besteedt er slechts twee regels aan. Een meesterwerkje kan men dit korte toneelstukje inderdaad niet noemen. Interessant is wel dat de draak met zondigheid en ongeloof wordt geassocieerd.
Geraadpleegde lectuur
- J. Van Mierlo, De Middelnederlandsche Letterkunde van omstreeks 1300 tot de Renaissance. Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden Tweede Deel, N.V. Standaard Boekhandel-Teulings Uitgevers-mij. N.V., Antwerpen-Brussel-s-Hertogenbosch, 1940, p. 238.
- G.P.M. Knuvelder, Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde. Deel I, L.C.G. Malmberg, s-Hertogenbosch, 1970 (5de, geheel herziene druk), p. 383.
Blijkbaar het vervolg op een eerdere roman, Met zachte hand. Erotiek staat er op de cover, maar dat mag gerust harde porno heten. Tessy Bénigne schrijft zogenaamd autobio over haar leven als barmeid en callgirl in Rotterdam en Antwerpen. Praktisch elk hoofdstuk bevat daarbij een seksuele escapade met één van haar klanten of met haar vriend Antoine. Bovendien is Tessy ook niet vies van enig lesbisch gedoe. Rode draad doorheen het verhaal (dat voor het overige als los zand aaneenhangt: een klant, een andere klant, een flirtje met een vriendin, weer een andere klant ) zijn haar wraakgevoelens tegenover ene Cebes, de Algerijnse ex-schoonzuster van Tessy die in Met zachte hand Tessys partner om een of andere reden heeft laten vermoorden. Helemaal op het einde van de roman slaagt Tessy erin in Spanje die Cebes met een revolver niet dood te schieten, maar het gezicht in elkaar te kloppen. Waarna zij bij terugkomst haar Antoine betrapt met een knappe negerin (die Antoine is overigens een pimp), zodat zij er weer helemaal alleen voorstaat, mét haar dochtertje Ilona.
Leuk als blikje achter de schermen van het callgirl-wereldje, maar voor het overige is dit een beetje te veel en te duidelijk bedoeld als brutale opgeilerij en daarvoor is de seks dan weer een beetje te klinisch en te weinig geïnspireerd beschreven. De humoristische toetsjes af en toe zouden de sympathie van de lezer moeten wekken voor die arme, door de omstandigheden tot prostitutie gedwongen Tessy, maar zij komt uit haar tekst eerder naar voren als een niet al te kwade, geile teef die het leven liefst van de gemakkelijkste kant neemt: ze doet liever perverse standjes dan de afwas.
Een film gebaseerd op een computerspelletje: dàt belooft niet veel goeds. En inderdaad: het scenario van deze bijzonder vervelende draak bestaat uit een aaneenrijging van oppervlakkigheden, onwaarschijnlijkheden en blaaskakerijen. Komt daar nog bij dat hoofdrolspeelster Angelina Jolie (die zoals we uit andere films weten best wel over het nodige acteertalent beschikt) totaal niet in staat is een overtuigende Lara Croft neer te zetten. De enige reden waarom dat computerspelletje nogal wat succes heeft (had) en waarom ook wij naar deze film gelokt worden (werden), is dat die Lara Croft een fameuze spetter is met een indrukwekkende donderboezem. Maar Angelina Jolie is een spetter zónder donderboezem (ja, wij weten dat dit heel onkies klinkt na wat er in 2013 met die borsten gebeurd is, maar in 2001 was daar natuurlijk nog geen sprake van). En die vlezige botoxlippen (gril van de natuur of niet), daar vallen wij al evenmin voor. Het enige leuke (nou ja, leuke) aan deze film is dat Jon Voight, die in de film de vader van Lara Croft speelt, in het echt ook de vader is van La Jolie. Nee hoor, het is een absoluut onding en een flopperd van jewelste, heel deze Lara Croft Tomb Raider.
Quotering: *
(27 februari 2015 opgenomen van Proximus TV)
Erik Van Looys succesvolle opvolger van De Zaak Alzheimer, succes dat zeker voor een groot deel te danken is aan het slimme scenario van Bart De Pauw (die er vier jaar aan werkte en schaafde). Vijf vrienden die met elkaar een stijlvolle loft delen in Antwerpen om daar ongestoord overspel te kunnen plegen met hun vriendinnetjes. Tot op een morgen het lijk van een jonge vrouw op het bed blijkt te liggen. Na veel broeierige spanning, een aantal flashbacks en enkele onverwachte wendingen in het scenario, komen we uiteindelijk te weten hoe de vork aan de steel zat. Vincent (de vlotte architect die komt aanzetten met het plan van de loft = Filip Peeters) is naar bed geweest met respectievelijk de vrouw, de zus, het vriendinnetje en het begeerde vriendinnetje van de anderen en Luc (een introverte braverik wiens vrouw suikerziekte heeft = Bruno Vanden Broecke) heeft dit allemaal heimelijk gefilmd. Die bewuste nacht heeft Vincent zijn vriendinnetje Sarah (Marie Vinck), die hij leerde kennen in Düsseldorf, gedumpt en alleen achtergelaten in de loft. Luc was verliefd op dit vriendinnetje maar werd door haar afgewezen, en uit jaloezie heeft Luc haar een insulinespuit gegeven en een zelfmoordbriefje geschreven. Samen met de drie anderen, Koen (ongelukkig gehuwd met een bazig type = Koen De Graeve), Chris (een nuchtere psychiater, ongelukkig gehuwd met een frigide trut = Koen De Bouw) en diens jongere broer Filip (ongelukkig gehuwd met de dochter van een rijke bouwheer = Matthias Schoenaerts), die aanvankelijk niets weten van die insulinespuit, wil hij nu de moord in Vincents schoenen schuiven. Ze laten het aan (de aan drugs verslaafde) Filip over om het lijk en het decor te prepareren, maar deze maakt er een bloederige bedoening van door in de arm van het lijk te snijden. Achteraf blijkt dat het meisje niét dood was toen dit gebeurde, zodat Filip de eigenlijke moordenaar is. Als Chris Luc ontmaskert, in de loft op een regenachtige avond, gooit deze laatste zich wel van het dakterras naar beneden.
Loft is een film die doet nadenken over trouw en ontrouw, en ook over mannenvriendschap en dat het allemaal niet zo fraai is wat rond deze morele themas getoond wordt, zal duidelijk zijn. In een interview met Rudi Vandendaele in Humo [nr. 3553, 7 oktober 2008, pp. 10-17] legt Bart De Pauw het zelf uit: Een aantal van die gasten is ook oppervlakkig in de liefde: dat vond ik heel belangrijk om de geest van deze tijd weer te geven. Ik merk dat seks meer dan ooit een banaal consumptieartikel is geworden. Ik ben in de jaren tachtig in een heel andere sfeer opgegroeid: aids stak de kop op, en dat had gevolgen, ook in moreel opzicht ( ). Nu hebben jongeren fuck buddies, las ik, bevriende mogendheden met wie ze occasioneel naar bed gaan zonder dat er van een intieme relatie sprake is, zelfs niet van een relatie tout court. Ik vraag me daar nog steeds bij af: Doe je dat straffeloos? Kun je ongedwongen seks hebben zonder er méér bij te voelen dan alleen maar je erectie? Treffend in dit verband is ook wat Erik Van Looy verderop in hetzelfde interview zegt: Bovendien kun je het zo gek niet bedenken of het bestààt. Een Engelse journalist interviewde me voor Screen International, het vakblad, en hij was zeer nieuwsgierig waar het verhaal van die loft vandaan kwam. Want zijn vriendin had vijf vriendinnen die binnen een tijdspanne van twee maanden allemaal gingen scheiden. En waarom? Omdat het uitgekomen was dat hun mannen samen een appartement huurden voor overspel. Dat stelde mij gerust: Loft kon in het echt gebeuren. Toen ik destijds aan een bekende journaliste van de VRT ik noem wijselijk geen namen vertelde waarover Loft ging, was haar eerste reactie: Wat een toeval, zeg! Daarnet liep ik met vier vriendinnen langs een mooi herenhuis in Brussel, en ik zei: Zou het niet fantastisch zijn mochten we samen dit huis huren om er mannen te ontvangen? Grote God! Zou het Martine Tanghe geweest zijn?
De film eindigt nochtans niet helemaal donker. Chris (Koen De Bouw), sowieso de sympathiekste van de vijf sloebers, is (een jaar na de gebeurtenissen) verlost van zijn truttige vrouw en ontmoet in een parkeergarage opnieuw An (Veerle Baetens), zijn bedvriendinnetje dat door Vincent was betaald om hem naar de loft te lokken, en het ex-hoertje van de burgemeester. An zoekt opnieuw toenadering, zegt dat ze veranderd is en vraagt Chris om mee een koffie te gaan drinken. Waarop Chris antwoordt: Ik ben ook veranderd, An Iedereen denkt van: goed zo, Chris, laat ze maar oprotten. An loopt dan weg naar haar auto, maar na een tiental seconden voegt Chris eraan toe: Maar koffie drink ik nog altijd Waarna doek. Een geslaagd einde, dat de kijker meedeelt: er gebeurt veel shit in menselijke relaties, maar échte liefde bestaat ook
We zijn het er dus over eens dat Loft inhoudelijk en thematisch wel wat te bieden heeft (al komt het verhaal de tweede keer minder overrompelend over dan bij een eerste visie), maar ook de inbreng van Van Looy is niet te onderschatten: hij heeft net als bij De Zaak Alzheimer goed naar zijn Amerikaanse voorbeelden gekeken en Loft is dan ook een erg gestileerde en vooral snelle, dynamische prent geworden, haast on-Vlaams, met al die het tempo opdrijvende cuts die hij bevat. Voeg daar dan nog de overtuigende vertolkingen aan toe, en je hebt een Vlaamse film die mag gezien worden. Ook in het buitenland. En toch is men nu volop bezig aan de verfilming van een Nederlandse versie van Loft en zijn er plannen voor een Amerikaanse versie.
Quotering: ****
(2de visie: 12 augustus 2010 dvd)
De vrij getrouwe Nederlandse remake van Erik Van Looys Vlaamse Loft, met hier en daar enkele kleine verschillen. Onder meer wat meer bloot, een andere locatie (Amsterdam in plaats van Antwerpen) en enkele kleine wijzigingen in de dialogen en het scenario. Bijvoorbeeld als de psycholoog op het einde Ann opnieuw ontmoet. In de Vlaamse versie vraagt Ann of hij mee een kop koffie gaat drinken en hij zegt dan ik ben ook veranderd, Ann, maar koffie drink ik nog altijd. Dat laatste zinnetje is in de Nederlandse versie weggelaten, zodat het einde nu meer open is: zal de psycholoog (Bart in de Nederlandse versie) ingaan op haar uitnodiging of niet?
Als je de Vlaamse versie al enkele malen hebt bekeken, dan voegt de Hollandse versie daar eigenlijk niets essentieels aan toe. Bovendien hadden wij niet de indruk dat de Nederlandse acteurs met uitzondering van Fedja van Huêt als Bart beter presteerden dan de Vlaamse. Integendeel: de helft van de tijd konden wij nauwelijks verstaan wat zij aan tekst afratelden, maar dat kan natuurlijk ook aan ons gelegen hebben. Hugo Bernaers concludeerde in Filmmagie [nr. 612, februari 2011, p. 35]: Wat overblijft is degelijk vakwerk, maar het had iets meer mogen zijn. Onvermijdelijk werpt dit alles de vraag op: was het nu echt nodig om deze Nederlandse remake op poten te zetten? Als een film goed is, dan is hij goed, waarom het dan allemaal nog eens dunnetjes willen overdoen? Dat Nederlanders een film niet zouden kunnen appreciëren omdat hij zich in Antwerpen afspeelt of omdat de acteurs Zuid-Nederlands praten, is toch absurd?
Quotering: ***
(13 februari 2015 opgenomen van Proximus TV)
In deze debuutfilm van de uit Israël afkomstige Oren Moverman ontmoeten we sergeant Will Montgomery (Ben Foster) die in Irak, naar verluidt bij een heldendaad, enkele oorlogswonden heeft opgelopen (onder meer aan zijn been en aan zijn ogen) en die nu de laatste maanden van zijn diensttijd moet functioneren als lid van het casualty notification team: hij moet familieleden van gesneuvelde soldaten gaan informeren dat hun geliefde overleden is. Zijn partner bij deze delicate missies is kapitein Tony Stone (Woody Harrelson). Will heeft een vriendinnetje dat echter kiest om te huwen met iemand anders maar al snel voelt hij zich aangetrokken tot Olivia, jonge weduwe van een gesneuvelde, met zoontje.
In de eerste helft van de film worden humoristische momenten (vooral te danken aan het no nonsense-optreden van macho-ijzervreter kapitein Stone) en pijnlijke passages (de uiteenlopende reacties van de NOKs Next of Kins wanneer zij het smartelijke nieuws te horen krijgen) met elkaar afgewisseld en lijkt de film vooral te focussen op de traumas die een oorlog ook op het thuisfront kan veroorzaken. Naar het einde toe zakken de goede bedoelingen echter als een pudding in elkaar. Olivia is nog niet klaar voor een nieuwe relatie en besluit te verhuizen (maar zij neemt wel Wills adres mee) en wanneer Will het ware verhaal van zijn heldendaad vertelt (tijdens een gevecht met snipers redde hij enkele soldaten, maar toen hij één van hen in veiligheid trachtte te brengen, ontplofte onder die soldaat een bom), barst kapitein Stone in tranen uit.
Onderhuids broeit er het een en ander in deze film en een aantal dingen blijven onuitgesproken. Er blijven echter wat te veel dingen onuitgesproken om de kijker echt te kunnen overtuigen, met als resultaat: een degelijke prent die aanvankelijk intrigeert, maar niet in staat is tot het einde te boeien.
Quotering: ***
(2de visie: 6 februari 2015 opgenomen van Proximus TV)
FILM: Life of Pi (Ang Lee) (USA-UK-Taiwan, Canada, 2012)
LIFE OF PI (Ang Lee) (USA-UK-Taiwan-Canada, 2012)
(127)
Ang Lees verfilming van de gelijknamige bestseller van Yann Martel maakt vooral indruk door de visueel verbluffende computeranimaties (onder meer van de compleet uit nullen en enen opgetrokken tijger Richard Parker, van een uit de oceaan omhoogspringende bultrug en van een eiland vol stokstaartjes). De diepere thematiek van het verhaal (met als pitch: jonge schipbreukeling overleeft samen met een Bengaalse tijger een tocht over de oceaan in een reddingssloep) blijft echter even wankel en wazig als in de roman.
Wel biedt de film (die zich beperkt tot de narratologische essentie van het boek en vooral uit het eerste deel heel wat materiaal weglaat) de gelegenheid om nog eens een poging te wagen Martels bedoelingen te doorgronden. Het valt nu bijvoorbeeld extra op dat er nogal wat nadruk gelegd wordt op het lijden in de wereld (onder meer reeds aangebracht via het gesprek tussen Pi en de priester in het kerkje, helemaal in het begin). Deze rode draad lijkt dan finaal afgewikkeld te worden in de cruciale passage waarin Pi aan de twee Japanners (die de rederij van het gezonken schip vertegenwoordigen) een alternatieve versie van het gebeurde vertelt, waarin verschrikkelijke dingen gebeuren (het been van de matroos dat geamputeerd wordt, de kok die eet van de dode matroos, de kok die de moeder vermoordt en Pi die de kok vermoordt). Pi vraagt dan aan de Japanners welke versie zij verkiezen, die met of die zonder dieren, en de Japanners kiezen voor de versie mét dieren. Zo is het met God nu ook, stelt Pi ten slotte. Zonder verdere uitleg. En waarom het schip gezonken is, weet niemand.
Wat Martel met dit alles bedoelt, blijft in hoge mate raadselachtig en onduidelijk. Sommigen zullen dit zien als een zwakheid van het verhaal, anderen net als een pluspunt. Maar minpunt of pluspunt, de lezer/kijker wordt gedwongen stevig te interpreteren, met alle risicos vandien. Laten wij dus ook eens proberen. De twee Japanners verkiezen de geromantiseerde versie mét dieren (en vooral dan met de bonding die ontstaat tussen Pi en Richard Parker: zie het laatste beeld van de film, waaruit we kunnen afleiden dat de tijger wel degelijk aan Pi terugdenkt, alvorens in de Mexicaanse jungle te verdwijnen). Maar de reden van de schipbreuk blijft onbekend. En zo is het nu met God ook. Bedoelt Martel dat de mens moeite heeft met het lijden in de wereld (gesymboliseerd door de schipbreuk) en dat hij daarom zijn toevlucht zoekt in een soort geromantiseerde versie van de wereld en de werkelijkheid, de godsdienst dus? En is het dus daarom dat Pi Platel zowel hindoe, christen en moslim is: omdat àlle godsdiensten beantwoorden aan deze menselijke behoefte om de vaak wrede en onbegrijpelijk ruwe realiteit aan te kunnen? In een interviewtje in Humo zegt Suraj Sharma, de Indische acteur die Pi vertolkt: Daarom speelt geloof ook een belangrijke rol in de film en in het boek: omdat mensen niet tevreden kunnen zijn met wie ze zijn, kiezen ze ervoor te geloven in iets anders. Wat onze (poging tot) interpretatie lijkt te bevestigen.
Life of Pi zou een verhaal bieden dat je doet geloven in God. Interpreteren wij correct, dan biedt Life of Pi net een verhaal dat je niét doet geloven in God, want God is naar verluidt een verzinsel van de mensen om de wereld en zijn lijden aan te kunnen. Net zoals Pi Platel het verhaal van de tijger verzon om de verschrikkelijke gebeurtenissen in de roeiboot te verhullen. De kwestie is: zou Martel het cynisme en de ironie inderdaad zo ver gedreven hebben? Als we hem ooit ontmoeten, vragen we het hem.
Quotering: ***
(2de visie: januari 2015 opgenomen van Proximus TV) (explicit 8 februari 2015)
[Teksteditie: Patrick De Rynck (vert.), Einhard Het leven van Karel de Grote. Vertaald en toegelicht. Baskerville-serie, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 1999 = Vita Karoli Magni ed. 1999]
Einhard, de auteur van de negende-eeuwse Vita Karoli Magni, werd geboren rond 770 in de Oost-Frankische Main-streek (in het huidige Duitsland) uit een adellijk geslacht. Hij kreeg zijn opleiding in de abdij van Fulda (in de buurt van Frankfurt), vanwaaruit hij kort na 791 naar de befaamde paleisschool van Koning Karel in Aken werd gestuurd, een hofacademie bestaande uit een groep intellectuelen die afkomstig waren uit heel West-Europa. Einhard maakte er al snel carrière, werd een intieme vriend en raadgever van Karel de Grote en volgde Alcuinus op als leider van de paleisschool. Na Karels dood (in 814) bleef Einhard in de gunst staan van Karels zoon en opvolger Lodewijk de Vrome en in deze periode huwde hij met een zekere Imma. In 830 (ongeveer 60 jaar oud) liet hij het hofleven in Aken achter zich en trok hij zich terug in een door hemzelf gesticht klooster in Seligenstadt, waar hij op 14 maart 840 overleed.
Tussen 830 en 836 schreef Einhard een korte vita of biografie van zijn werkgever Karel de Grote (742-814). Het historische belang van deze tekstbron valt moeilijk te overschatten omdat Einhard schreef als bevoorrechte ooggetuige. Anderzijds dient er toch ook een dubbel voorbehoud gemaakt te worden: aangezien Einhard goed bevriend was met Karel de Grote, zal hij eerder diens positieve en minder diens negatieve kantjes beklemtoond hebben, en bovendien schreef hij zijn tekst pas decennia na de gebeurtenissen (met hier en daar kleine onjuistheden als gevolg).
De Vita bestaat naast de proloog uit 33 kleine hoofdstukjes die in drie stukken kunnen verdeeld worden. Het eerste deel bevat een vrij droge opsomming van Karels (indrukwekkende) militaire en politieke prestaties. Interessanter is het tweede deel, dat een portret schetst van Karel en informatie geeft over zijn privéleven. We leren hier onder meer dat Karel groot en fors gebouwd was, dat hij een vrij stevige neus had en een wat dikke, eerder korte hals, en dat zijn buik lichtjes naar voren welfde. Zijn stem was weliswaar helder, maar paste minder goed bij zijn fysieke verschijning [p. 40, hoofdstuk 22]. Tijdens de maaltijden luisterde Karel naar muziek of liet hij zich teksten voorlezen, onder meer De Stad Gods van Augustinus [p. 41, hoofdstuk 24]. Karel was naar verluidt een begenadigd en zelfs wat babbelziek spreker. Hij leerde Latijn en ook een beetje Grieks, maar slaagde er nooit in goed te leren schrijven (hij was er te laat mee begonnen) [pp. 41-42, hoofdstuk 25]. Het derde en laatste deel van de Vita handelt ten slotte over Karels laatste jaren, dood en testament.
Ik las de Vita Karoli Magni in de degelijke en vlotte vertaling van Patrick De Rynck, maar naar verluidt schreef Einhard een bijzonder heldere vorm van het Middellatijn, met heel wat invloed van Suetonius Keizerlevens. Einhards biografie was in de Middeleeuwen een veelgelezen en gekopieerde tekst en lag mee aan de basis van het latere geïdealiseerde beeld van Karel de Grote, dat onder meer zijn sporen heeft nagelaten in de Middelnederlandse Karelroman Karel ende Elegast (geschreven rond 1200, kort na de overigens niet algemeen erkende heiligverklaring van Karel in 1165). De Vita bevat trouwens een passage die verwijst naar de samenzwering tegen Karel van ene Hartrad (in 785-786), welke later model zou staan voor de samenzwering in Karel ende Elegast: Vroeger al had er in Germanië een andere grote samenzwering tegen hem plaatsgevonden. Sommige aanstichters zijn toen blind gemaakt, anderen bleven ongedeerd, maar allemaal zijn ze verbannen. Niemand van hen werd omgebracht, op slechts drie na. Die verdedigden zich met getrokken zwaard tegen hun arrestatie. Ze hadden zelfs enkele mensen vermoord en werden toen zelf uit de weg geruimd; een andere manier om ze te bedwingen was er niet [p. 39, hoofdstuk 20].
Als historische bron is Einhards Vita Karoli Magni een waardevol en bovendien zeer helder en toegankelijk geschreven document. Speciale literaire of filosofische kwaliteiten dringen zich echter niet onmiddellijk op. De beknopte omvang van het geheel (je leest de tekst op één of twee uurtjes uit) zorgt er wel voor dat het leesplezier nergens bedorven wordt.
Geraadpleegde lectuur
- Karl Langosch, Mittellatein und Europa. Führung in die Hauptliteratur des Mittelalters. Wissenschaftliche Buchgesellschaft, Darmstadt, 1990, pp. 56-59.
- Elisabeth Frenzel, Stoffe der Weltliteratur. Ein Lexikon dichtungsgeschichtlicher Längsschnitte. Alfred Kröner Verlag, Stuttgart, 1988 (7., verbesserte und erweiterte Auflage), pp. 396-404.
BOEK: Juan de Flandes en het Mirafloresretabel (Tent. cat.) 2010
Juan de Flandes en het Mirafloresretabel
- Gesignaleerd en opgespoord
(Tentoonstellingscatalogus) 2010
[Museum Mayer van den Bergh, Antwerpen, 11 september 7 november 2010, Ludion, s.l., 2010, 96 blz. = Mirafloresretabel 2010]
Deze bescheiden maar bijzonder boeiende tentoonstellingscatalogus behandelt het Mirafloresretabel dat tussen 1496 en 1499 geschilderd werd door de Vlaamse primitief Juan de Flandes voor het Mirafloresklooster bij Burgos in opdracht van de Spaanse koningin Isabella van Castilië. Het altaarstuk bestond oorspronkelijk uit vijf panelen: een middenpaneel met De doop van Christus (collectie Juan Abelló, Madrid), twee linkerpanelen met bovenaan De geboorte van Johannes de Doper (Cleveland Museum of Art) en onderaan De prediking van Johannes de Doper (Nationaal Museum, Belgrado), en twee rechterpanelen met bovenaan De onthoofding van Johannes de Doper (Musée dArt et dHistoire, Genève) en onderaan Het banket van Herodes (Museum Mayer van den Bergh, Antwerpen).
Verscheidene auteurs werkten mee aan deze catalogus. Eerst geeft Hans Nieuwdorp een algemene inleiding [pp. 6-13]. Mireille Madou informeert ons uitgebreid over het kartuizerklooster van Miraflores [pp. 15-29]. Koningin Isabella I van Castilië had een speciale band met dit klooster: haar ouders, Juan II en Isabella van Portugal, en haar jong gestorven broer Alfonso lagen er begraven. Koningin Isabella I met haar uitgesproken voorliefde voor de Vlaamse kunst zette de beste kunstenaars aan het werk. Het beeldhouwwerk vertrouwde ze toe aan Gil de Siloë. De glasramen zijn gesigneerd door de Leuvense Nicolaes Rombouts. Voor de schilderijen deed de koningin voornamelijk een beroep op Juan de Flandes, die sinds 20 oktober 1498 haar hofschilder was [p. 24]. Uit Madous besluit: Het kartuizerklooster van Miraflores, dat ongetwijfeld een van de mooiste monumenten van Spanje is, voert de lijst van het rijke Iberische kunstpatrimonium aan. Het waren de vorsten uit de Trastámaradynastie die de mogelijkheden creëerden om dit meesterwerk te verwezenlijken. Oorspronkelijk opgevat als een vrome stichting voor de franciscanen, bood het klooster uiteindelijk een onderkomen aan de kartuizers. De volgelingen van de heilige Bruno leven er nu nog in de grootste afzondering en behartigen met zorg een erfenis van eeuwen. Dankzij het mecenaat van koning Juan II en van zijn dochter Isabella I de Katholieke werd het kerkgebouw een echte schatkamer met het beste van wat de kunst van de late vijftiende eeuw te bieden had. Bovendien is de dominante Vlaamse aanwezigheid en concentratie inzake beeldhouw- en schilderkunst nooit elders in Castilië geëvenaard [p. 29].
Matthias Weniger overloopt vervolgens de biografie en het werk van Juan de Flandes, die in de archieven van het Mirafloresklooster Juan Flamenco wordt genoemd [pp. 30-41]. De composities voor de vijf schilderijen van het Mirafloresretabel steunen op vroeg-Nederlandse werken, met name de Greveradetriptiek van Hans Memling, maar waarschijnlijk ook het Retabel van Johannes de Doper van Rogier van der Weyden [p. 32]. Weniger gaat in een apart hoofdstuk ook nader in op de geschiedenis en de iconografie van het Mirafloresretabel [pp. 42-55]. In verband met het middenpaneel vernemen we dat de houding van de handen van de Christusfiguur ooit veranderd werd, maar dat is intussen opnieuw gecorrigeerd. De lendendoek is niet oorspronkelijk: Christus was naakt. Tegenwoordig zien we dus de later toegevoegde lendendoek, en de oorspronkelijke plaatsing van de linkerhand (die vóór het geslacht van Christus hangt) [p. 50]. In verband met De onthoofding van Johannes de Doper vermeldt Weniger wel de twee pauwen op de gekanteelde muur (midden-rechts), maar hij zegt enkel dat het hier een wijdverbreid motief betreft. Over een symbolische betekenis van de pauwen horen we helaas niets, net zo min als over de de bloeiende tak die heel opvallend uit de stenen muur van de poorttoren achter de beul groeit [p. 52]. Naar aanleiding van Het banket van Herodes leren we een interessant motief kennen: Herodias die met een mes naar het hoofd van De Doper steekt, omdat ze na zijn dood nog steeds zijn aanklacht vreest. Achteraan in een deuropening staan twee herauten en de manier waarop Herodes zijn halsketting vasthoudt (deze naar voren trekkend met zijn linkerduim) is naar verluidt ook een traditioneel motief [p. 54].
Livia Depuydt-Elbaum, Pascale Fraiture en Françoise Rosier (van het KIK) bespreken de technologische studie en restauratie van De prediking van Johannes de Doper en van Het banket van Herodes [pp. 56-83]. Interessant is hier vooral de dendrochronologische analyse, omdat we zeker weten dat het retabel geschilderd werd in 1496-99. De vier zijpanelen bestaan uit negen planken en deze zijn afkomstig van twee Baltische eiken. De meest recente jaarring van Boom I dateert van 1469, de meest recente jaarring van Boom II dateert van 1472. De prediking bestaat uit twee planken, één afkomstig van Boom I (jongste jaarring: 1456) en één van Boom II (jongste jaarring: 1362!). De geboorte bestaat ook uit twee planken, één van Boom I (jongste jaarring: 1444) en één van Boom II (jongste jaarring: 1389!). Die oudere jaarringen worden verklaard door de beperkte breedte van de plank die 18,5 cm meet, terwijl de andere planken van dezelfde boom breder zijn dan 31 cm; het is dus het binnenste gedeelte van de stam dat hier gebruikt werd. In een ander retabel, het Retabel van de Maagd (Granada/New York) werden ook planken van Boom II aangetroffen en één van deze planken heeft als jongste jaarring 1473. De jongst gemeten jaarring van al deze planken samen is dus 1473. Statistische studies uitgevoerd op eiken afkomstig van het noorden van Polen brachten aan het licht dat Baltische eiken tussen negen en zesendertig jaarringen spinthout bevatten. Het minimum van negen jaarringen, equivalent aan negen jaren, kan dus worden opgeteld bij de datum van de meest recent gemeten jaarring om de vroegst mogelijke kapdatum te bepalen, hier 1482 (1473 + 9). Deze datering vormt tevens een terminus post quem voor het vervaardigen van de zijpanelen van het Mirafloresretabel, veertien jaar eerder dan de uit archiefdocumenten bekende datum waarop het schilderwerk werd aangevat (1496) [pp. 66-67].
Wat in dit geval dus allemaal mooi blijkt te kloppen, maar wie aandachtig gevolgd heeft, zal toegeven dat het oppassen geblazen is met dendrochronologische analyses. Stel immers dat alleen een denkbeeldig zijluik van het Mirafloresretabel zou bewaard gebleven zijn dat bestond uit de twee planken van Boom II die nu in De prediking en De geboorte zitten, dan zou de terminus post quem voor dit luik kunnen vastgesteld worden op 1398 (1389 + 9), waardoor men zou kunnen geloven dat dit paneel in het begin van de vijftiende eeuw geschilderd werd. Dat zou dan bijna honderd jaar verkeerd zijn! Dit alles lijkt ons niet onbelangrijk in verband met de auteurs die een vroege datering voorstaan van Jheronimus Bosch Tuin der Lusten-triptiek.
En wat wil het toeval? De auteur van het volgende hoofdstuk is Bernard Vermet, die ons verhaalt hoe mede dankzij de alertheid van onder meer Susan Urbach en Till-Holger Borchert het lang verloren gewaande zijluik met De prediking van Johannes de Doper in 2003 teruggevonden werd in het Nationaal Museum van Belgrado [pp. 85-87]. In een laatste hoofdstuk ten slotte stelt Lia Gorter haar Stichting Cultuur Inventarisatie (SCI) voor [pp. 88-91]. Overigens: we zouden ons gelukkig mogen prijzen als we over de functie, de geschiedenis en de technische toestand van Bosch schilderijen altijd even veel wisten als het geval is met dit Mirafloresretabel!
BOEK: De Mislukkingskunstenaar (Willem Otterspeer) 2013
DE MISLUKKINGSKUNSTENAAR
Willem Frederik Hermans Biografie, deel I (1921-1952)
(Willem Otterspeer) 2013
[De Bezige Bij, Amsterdam, 2013, 862 blz.]
Nou moe: 782 bladzijden tekst en dan gaat het nog maar enkel over de periode 1921-1952. Hermans overleed in 1995 dus voor de resterende 43 jaren zullen nog wel enkele boekdelen nodig zijn. Willem Otterspeer (°1950, professor geschiedenis in Leiden) had de beschikking over het volledige (en uitgebreide) Hermans-archief en verwerkt dan ook vaak lange briefcitaten (van Hermans zelf en van anderen die Hermans aanschreven) in zijn tekst. Hij hanteert een redelijk vlotte schrijfstijl, maar soms overdrijft hij toch een beetje met de hoeveelheid materiaal die hij aanbiedt. Van elke prof waar Hermans les van kreeg, krijg je ook nog eens uit de kluiten gewassen bio, de vier snert-detectiveverhalen die Hermans na de oorlog schreef, worden veel te breed naverteld en behandeld, en bijvoorbeeld ook de boeken die Hermans las, worden tot vervelens toe besproken. Dat alles zonder dat het echt veel belangwekkende aarde aan de biografische dijk brengt. Wat ons ook minder vrolijk stemt, is het feit dat Otterspeer voortdurend heen en weer springt in de chronologie, wat voor de niet-Hermans-specialist behoorlijk verwarrend werkt en resulteert in opvallende herhalingen (ettelijke malen krijgen we bijvoorbeeld de Hermans-uitspraak te horen dat hij het lezen van een slechte literaire tekst beschouwt als een persoonlijke belediging). Volgens onze strikt persoonlijke mening die verder niemand bindt, horen biografieën een chronologische structuur te hebben, zodat je letterlijk méé kan leven met de hoofdpersoon in kwestie.
Natuurlijk leren we de jonge Hermans goed kennen (het zou er nog moeten aan ontbreken), al hebben we anderzijds niet de indruk dat er heel veel nieuws in deze gedeeltelijke biografie staat. Wel staat het hier allemaal nog eens duidelijk bij elkaar: Hermans als de betweterige, arrogante koppigaard die geen blad voor de mond neemt en erin slaagt jan en alleman tegen zich in het harnas te jagen, de nazinderende schok die de zelfmoord van zijn oudere zuster teweegbracht, zijn geborneerdheid tegenover zijn ouders, zijn ambitie om het te maken in de wereld en de vaststelling dat dat niet van een leien dakje loopt, en ook: de moeite die Hermans had om zijn eerste romans gepubliceerd (en verkocht) te krijgen. Wel zit hij tot over zijn oren verwikkeld in de tijdschriftenstrijd van kort na de Tweede Wereldoorlog (Podium, Criterium, De Baanbreker, Libertinage, enz ): in feite toch allemaal redelijk kneuterig (wie taalt er nog naar die tijdschriften), maar Otterspeer besteedt er bijzonder veel aandacht aan.
In 2013, toen dit boek verscheen, was er een polemiek tussen Max Pam en Otterspeer, omdat de eerste vond dat de tweede maar half werk had gedaan. En si, en la. Nu zijn wij zelf absoluut geen Hermans-kenner, maar de kritiek op de titel (want Hermans was toch één van de meest succesvolle Nederlandse schrijvers van de twintigste eeuw), lijkt ons niet helemaal terecht. Otterspeer laat die titel namelijk niet slaan op de héle schrijverscarrière van Hermans (tot 1995), maar slechts op de periode tot 1952, en dan valt er voor die titel toch wel iets te zeggen (zeker als je weet dat Hermans zelf in die tijd niet zo enthousiast was over wat hij bereikt had). Duidelijk wordt in elk geval dat Hermans in zijn romans en verhalen uit die vroege periode (als dichter lijkt hij ons totaal onbelangrijk) heel wat autobiografie gestopt heeft, en in die zin heeft een biografie als deze zeker haar nut. Maar een wat strengere selectie van het beschikbare materiaal had vast geen kwaad gekund.
Ten slotte nog enkele kleine dingetjes die ons opvielen tijdens de lectuur. Ik behoor tot die soort schrijvers, schreef hij in een zin die in de Nederlandse literatuur beklijfde, die altijd hetzelfde boek schrijven [p. 17]. Volgens Otterspeer staat in het verhaal Een veelbelovende jongeman één van de belangrijkste zinnen die Hermans schreef: Maar plotseling veranderde hij van voornemen [p. 18]. In augustus 1945 bezoekt Hermans de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten in Brussel. Hij noteert: Ik ben speciaal naar Bosch en Breughel wezen kijken en vond nog een paar andere primitieven, o.a. een Tentation de St. Antoine (de naam van de auteur had ik nog nooit gehoord) die sterk aan Bosch denken deed [p. 28]. Een fraai zinnetje van Otterspeer: Want waar geen geschiedenis is, daar heerst de mythe [p. 35]. Zijn jeugd en jonge jaren voorzagen hem van vele drijfveren en angst was de belangrijkste. Een andere, de volmaakte pendant ervan, was de agressie om die angst te overwinnen [p. 48]. Op het gymnasium tikte leerling Hermans eens de leraar aardrijkskunde op de vingers. Die laatste (ene J. Brummelkamp) schreef hem in 1958: Het is hartverheugend als een leerling zo iets doet, want het bewijst dat hij belangstelling voor de zaak heeft en zelfstandig heeft gewerkt, en onafhankelijk van de leraar. Met die eigenschappen: belangstelling en zelfstandig werken kan men het ver brengen in de wereld [p. 148]. In een interview uit 1995: Ik moet bekennen, ik heb wel eens op een nacht gedroomd dat ik met mijn zuster in bed lag en klaar kwam. Maar dat heb ik in werkelijkheid nóóit gedaan [p. 187].
Hermans over Kafka: Zijn personages zijn zonder uitzondering eenzaam, een eenzaamheid die door de omgeving nog wordt geaccentueerd en onhoudbaarder gemaakt (de Gehilfen van de landmeter K. uit Das Schlosz, de soldaat en de veroordeelde van de officier uit de Strafkolonie die hem helpen moeten, maar het niet doen, de impresario en de dames die de hongerkunstenaar ondersteunen moeten enz. enz.) Maar zij klagen nooit, of op zijn hoogst verachten zij; zij zoeken verder, achtervolgd door hun Gehilfen die eigenlijk piassen zijn. Alles gaan zij na, geen mogelijkheid laten zij onbeproefd. Dit wekt de indruk van compleetheid waar ik zoëven al op doelde. Zij wachten op de plotselinge ommekeer, maar juist die is fataal. Het is het laatste incident, het slot, maar geen verlossing en ook eigenlijk geen einde, evenmin als er van een begin sprake is. Als ooit een jong auteur een brief gebruikte om een schrijversprogramma uiteen te zetten, dan gebeurde dat hier, aldus Otterspeer [p. 366].
De twee belangrijkste literaire figuren van Hermans: het antipathieke romanpersonage en de dubbelganger [p. 376]. Adriaan Morriën over Hermans: Hij heeft veel achter vrouwen aangezeten. Hij was een jongen die een relatie met een meisje alleen aanhield als zij seksueel van hem gediend was [p. 412]. Hermans schreef wel eens pornografische poëzie [p. 418]. Hermans over zijn schrijvende tijdgenoten: Niemand schijnt zich ervoor te schamen dingen te zeggen die een ander gezegd heeft, niemand schijnt te willen leven voor de trots datgene wat hij te zeggen heeft op een wijze te zeggen waarop een ander het niet heeft gezegd [p. 501, in: Nieuwe romanschrijvers]. Hermans over Céline: De simpele waarheid is, dat wij allen, Céline en schrijver dezes en niemand maar dan ook niemand uitgezonderd, bij tijden wensen koesteren, die met het bestaan van de anderen niet verenigbaar zijn. Ook de oplossing is simpel, wij hebben slechts de keuze: tussen het geweld, dat ons tot macht of slavernij voert, of het verstaan van onszelf en de anderen, wat een matiging van de driften met zich meebrengt, maar tegelijk een grote verrijking van ons innerlijk leven. Hermans koos naar verluidt voor het eerste [pp. 511-512]. Een goede roman laveerde volgens Hermans tussen karaktertekening en plot [p. 530]. In een brief aan Fokke Sierksma (5 maart 1954): Het houden van een dagboek is het enige middel om een oninteressant leven interessant te maken [p. 575]. Hermans vrouw Emmy, gevraagd wat ze van zijn werk vond: Nou ja, àls ik het lees, dan denk ik soms wel: ik vind je toch maar een griezel, Wim [p. 666]. Lol!
[explicit 4 januari 2015, gelezen tijdens de kerstvakantie]
BOEK: Het Brabantse landjuweel der rederijkers (1515-1561) (E. van Autenboer) 1981
HET BRABANTS LANDJUWEEL DER REDERIJKERS (1515-1561)
(Dr. E. van Autenboer) 1981
[Leuvense Studiën en Tekstuitgaven, Nieuwe Reeks deel 2, Uitgeverij Merlijn, Middelburg, 1981 = Van Autenboer 1981]
Van Autenboer beschouwt de rederijkerij als volkscultuur. De studie van de rederijkers kan een middel zijn om tot de volksziel door te dringen (een vrij betwistbaar standpunt, lijkt ons, aangezien de rederijkerij in de grond een vrij elitaire bedoening was). Zijn methode is erg degelijk, daar zij een toepassing is van het principe ad fontes. Vermeldenswaard in dit verband is dat hij in het Antwerpse stadsarchief een bundel teruggevonden heeft die heel wat tot nu toe onbekend gebleven gegevens verschaft over het verloop en de organisatie van de landjuwelen in het algemeen en dat van Antwerpen (in 1561) in het bijzonder [pp. 21-22]. Daarnaast heeft hij een hernieuwd bronnenonderzoek in verschillende archieven aan de basis van deze monografie gelegd [p. 22].
Zijn studie is bedoeld als een poging om het landjuweel der rederijkers, en vooral het laatste feest van de cyclus, te behandelen als een cultuurhistorisch verschijnsel waaraan alle lagen van de bevolking hun medewerking verleenden [p. 9]. Het literaire aspect heeft hij onbesproken gelaten.
Van Autenboers tekst is zeer vlot geschreven en verzamelt alle beschikbare informatie rond verloop, organisatie en achtergrond van het Brabants landjuweel der rederijkers dat zich voltrok tussen 1515 (Mechelen) en 1561 (Antwerpen). Vooral dit laatste landjuweel krijgt dankzij de herontdekte bundel uit het Antwerpse Stadsarchief volop de aandacht, maar om dit gebeuren in zijn juiste context te kunnen begrijpen, gaat de auteur eerst in op de voorgaande landjuwelen (waar we jammer genoeg veel minder over weten). Deze monografie is vooral belangrijk omdat zij ons een correct inzicht verschaft in de termen landjuweel en haagspel.
Landjuweel
Aan het landjuweel van 1515-1561 (de enige reeks die we volledig kennen) zijn nog andere landjuwelen van rederijkers voorafgegaan, waar we echter weinig over weten (Leuven 1479, Antwerpen 1496 en wellicht Lier 1500, Leuven 1505, Herentals 1510) [p. 27]. Het begrip landjuweel had bij de rederijkers echter een verschillende betekenis in de vijftiende en de zestiende eeuw!
Zestiende eeuw (na 1510): land slaat op het eigen land of gewest, in casu het hertogdom Brabant. Alleen rederijkerskamers uit dit hertogdom mochten deelnemen. Oorspronkelijk werden deze landjuwelen door de schuttersgilden betwist. Juweel is afgeleid van het Franse joiel. Eerst betekende het kostbare prijs, later werd het voor de wedstrijd zelf gebruikt. Het Brabantse landjuweel bestond in de zestiende eeuw uit een cyclus van zeven wedstrijden. De overwinnaar van de eerste wedstrijd ontving een zilveren schaal en moest de volgende wedstrijd (officieel na drie jaar) inrichten, met als prijs twee zilveren schalen. Enzovoort, tot de zevende wedstrijd, met als prijs zeven zilveren schalen. De hoofdprijs werd niet toegekend aan een spel van sinne, maar wel aan een esbattement [pp. 24-25].
Vijftiende eeuw: deelnemers uit alle gewesten mochten deelnemen en de hoofdprijs werd toegekend aan een spel van sinne [p. 28].
Haagspel
Was een natuurlijke verlenging of een vervanging van het landjuweel, maar minder groots. Alle kamers (ook niet-Brabantse) waren toegelaten, niet alleen steden maar ook dorpen en vrijheden mochten deelnemen, de kamers moesten minder onkosten maken, de winnaar was niet verplicht een volgende wedstrijd te organiseren [pp. 26-27].
BOEK: Volksfeesten en Rederijkers te Mechelen (1400-1600) (E. Van Autenboer) 1962
VOLKSFEESTEN EN REDERIJKERS TE MECHELEN (1400-1600)
(E. Van Autenboer) 1962
[Secretariaat van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, VIe reeks Bekroonde Werken nr. 89, Gent, 1962, 296 blz. = Van Autenboer 1962]
Deze cultuurhistorische studie bestaat uit twee delen. In het eerste deel gaat het over de feestelijkheden (ommegangen, processies, blijde intredes, feestdagen, de rol van de schuttersgilden en de humanisten) in het vijftiende- en zestiende-eeuwse Mechelen. In het tweede deel worden de Mechelse rederijkerskamers (De Peoene, De Lisbloem en De Boonbloem) behandeld. Jammer genoeg bleven er maar weinig Mechelse gedichten en spelen uit de bestudeerde periode bewaard. Hoewel deze monografie indertijd bekroond werd, maakt zij toch maar een oppervlakkige en in elk geval saaie indruk. Van Autenboer maakte veel gebruik van Mechels archiefmateriaal maar springt daar op een vrij slordige, weinig wetenschappelijke wijze mee om. Bovendien hanteert de auteur een naïeve en oubollige stijl. Op bladzijde 144 lezen we bijvoorbeeld: Eindelijk was de grote dag 3 augustus aangebroken. Onder geweldige belangstelling deden de verschillende kamers hun intrede. Wat een festijn voor de ogen! Is dit wetenschap? En wat te denken van een formulering als: Onze rederijkers mochten toch ook hun dag of dagen hebben om zich te verzadigen, niet alleen aan de bronnen der dichterlijke inspiratie, maar ook aan het edele vocht, dat de geesten der mensen kan benevelen! [p. 236]. Het lijkt Marnix Gijsen wel!
Van Autenboer beweert dat in de Late Middeleeuwen de factors van de rederijkerskamers toneel schreven dat door iedereen begrepen werd, terwijl in de zeventiende eeuw de beeldspraak van het toneel niet meer door de gewone man bevat kon worden [p. 8] en naar verluidt konden ook de ommegangen, die plastische uitbeeldingen waren van het Oude en Nieuwe Testament, zowel door klerk als ongeletterd ambachtsman begrepen worden [p. 29]. Een uitspraak die zeker niet volledig opgaat als ze zo categorisch gesteld wordt. Van Autenboer concludeert in het laatste hoofdstuk dat in de vijftiende-eeuwse Mechelse volksfeesten de kiemen aanwezig waren waaruit de rederijkerskamers konden groeien [p. 244] en dat deze rederijkerskamers de zuiverste exponenten waren van de burgerlijke beschaving van de zestiende eeuw [p. 246].
Min of meer interessante weetjes zijn verder nog dat op zaterdag 7 augustus 1546, kort na 10 uur s avonds, de bliksem insloeg in de Mechelse Zandpoorttoren (waar het buskruit lag opgestapeld), wat een geweldige explosie tot gevolg had die de stad gedeeltelijk vernietigde [pp. 7 / 57], dat tot in het midden van de zestiende eeuw burgers uit s-Hertogenbosch (en dat sinds 1384) elk jaar naar Mechelen kwamen om de ommegang bij te wonen en de relieken van Sint-Rombout te dragen [p. 46] en dat de taal van de Mechelse hofhouding Frans was: de bibliotheek van Margareta van Oostenrijk bevatte geen enkel Middelnederlands werk [p. 92]. In de bijlage worden bovendien een aantal in Mechelen ontstane laatmiddeleeuwse gedichten uitgegeven.
FILM: Paths of Glory (Stanley Kubrick) (USA, 1958)
PATHS OF GLORY (Stanley Kubrick) (USA, 1958)
(88)
We recycleren eerst onze oude fiche: Een anti-oorlogsfilm van Kubrick die bij zijn verschijnen op heel wat weerstand stootte omdat hij beledigend zou zijn voor de Fransen. In Frankrijk zelf was de prent tien jaar lang verboden. Ondanks de sobere, maar erg efficiënte zwartwitverfilming lijkt mij de huidige receptie van deze vroege Kubrick toch een béétje te lijden aan regressieve overschatting: technisch zit het allemaal wel snor, met alert gebruik van subjectieve camera en ellips en zo, maar de verbitterde, pessimistische boodschap (de onmenselijkheid van de mens) wordt hier toch een beetje àl te zwartwit (figuurlijk dan) gebracht. Alle Franse generaals zijn harteloze beesten maar kolonel Dax (Kirk Douglas) is een ware held die zonder een spier te vertrekken tegen de Duitsers oprukt terwijl rondom hem zijn soldaten tot moes gebombardeerd worden. Kubrick wil het er wat té dik opleggen en dat stoort wel degelijk. Te zoeterig is ook het einde, waar al die ruige soldaten plots zitten mee te neuriën met een gevangen Duits blondje, dat even tevoren op een podium nog tot een keiharde striptease leek te zullen worden verplicht. Besluit: vormelijk getuigt deze film van aankomend talent (natuurlijk), maar inhoudelijk valt hij toch wat schraal uit. Quotering: 3.
De plot van deze vierde Kubrick-film (overigens naar verluidt gebaseerd op waar gebeurde feiten) is inderdaad erg eenvoudig. 1916, de loopgraven van WOI. De Franse generaal Mireau krijgt van zijn overste, generaal Broulard, het bevel de in Duitse handen zijnde Ant hill te veroveren. Kolonel Dax en zijn mannen moeten de klus klaren, maar het blijkt een onmogelijke zaak en één compagnie is zelfs niet in staat de loopgraven te verlaten. Hierop geeft Mireau het bevel zijn eigen troepen te beschieten, maar de verantwoordelijke kapitein weigert dit zonder schriftelijk bevel. Mireau is woedend en eist dat honderd soldaten van de compagnie gefusilleerd worden. Broulard kan hem wat tot bedaren brengen en uiteindelijk moeten er slechts drie soldaten voor de krijgsraad verschijnen. Dax, die in vredestijd een uitstekende advocaat was, zal hen verdedigen, maar het is een schijnproces en uiteindelijk worden de drie toch neergeschoten, om een voorbeeld te stellen. Dax brengt dan generaal Broulard op de hoogte van het feit dat Mireau zijn eigen troepen wou laten beschieten. Broulard maakt er een zaak van en biedt Dax de post van Mireau aan, omdat hij gelooft dat Dax handelt uit pure ambitie. Als Dax echter weigert omdat hij uit idealisme handelde, maakt de generaal hem belachelijk. De compleet gefrustreerde Dax hoort op het einde hoe de soldaten het Duitse blondje behandelen, wat hem nog depressiever maakt, maar als even later allen zitten mee te neuriën met het Duitse liedje, lijkt er toch nog hoop voor het mensdom te zijn.
Deze film is dus niet door en door pessimistisch. Het is een anti-militaristische en anti-patriottische prent die zich vooral richt tegen het machtsmisbruik van machthebbers (zie ook de antipathieke en incompetente luitenant die in het begin één van zijn eigen mannen doodt tijdens een verkenningstocht omdat hij panikeert, waarna hij het geval in de doofpot wil stoppen) en op een scherpe manier de sociale tegenstellingen in de maatschappij blootlegt. Dat gebeurt op een vakkundige wijze (al blijft de figuur van kolonel Dax bijzonder oppervlakkig en is het inderdaad allemaal wat zwartwit) en Paths of Glory is dan ook de eerste degelijke, volwassen film van Kubrick die indertijd door de kritiek zeer goed ontvangen werd. Merkwaardig is dat we dat einde nu minder zoeterig vonden dan eertijds, we waren zelfs enigszins ontroerd (het ouder worden zeker?). Dat Duitse blondje wordt overigens gespeeld door Susanne Christian (echte naam: Christiane Harlan) die in 1958 Kubricks derde (en definitieve) echtgenote werd.
Quotering: ***
(12 juli 2005 dvd bib Brecht) (30 december 2014 Cinema Zuid)
Blijkbaar is dit boekje een uitgave in eigen beheer van een Weense kunstgalerij naar aanleiding van een paneel van Peeter Baltens, Satan die onkruid zaait (een episode uit de parabel van het onkruid onder de tarwe), dat zich anno 1990 in Zwitsers particulier bezit bevond. In het begeleidende biootje wordt van de auteur (een in 1949 geboren Canadees) voor 1991 de voltooiing van een proefschrift rond de zestiende-eeuwse Antwerpse schilder Peeter Baltens aangekondigd (overigens met als promotor Walter S. Gibson, een bekende Bosch-auteur).
Het bewuste paneel is een (ook voor ons) interessant werk, vooral wat de iconografie betreft. Slapende figuren verwijzen bijvoorbeeld symbolisch naar de zondigheid en in de Latijnse inscriptie wordt naar de duivel verwezen via de metafoor stÿgium canis (= hellehond). Kostyshyn zegt over deze iconografie echter nauwelijks iets. Eerst heeft hij het vooral over de (recente) pedigree van het paneel, waarbij het er blijkbaar in de eerste plaats op aankomt aan te tonen dat het om een originele Baltens gaat (wat er duidelijk op wijst dat Kostyshyn in opdracht van een particuliere bezitter schreef). In het tweede deel van het boekje (vanaf pagina 11) krijgen we een uitgebreide biografie gepresenteerd van Baltens, die duidelijk vooruitloopt op het aangekondigde proefschrift.
Kostyshyn vermeldt dat van Baltens een zestiental originele schilderijen bewaard bleven, terwijl er een klein twintigtal kan toegeschreven worden aan zijn atelier. Voor meer gegevens wordt echter naar zijn proefschrift verwezen [pp. 7 (noot 25) / 24-25]. Baltens werd geboren in Antwerpen in 1527 en stierf er ook in 1584 [p. 17]. De correcte schrijfwijze van zijn naam is Peeter Baltens (alias) Custodis, ofschoon hij soms de s achteraan zijn naam wegliet [p. 14 (noot 18)]. Peeter Baltens wordt in de kunsthistorische literatuur vaak afgedaan als een epigoon van Pieter Bruegel, maar dit is naar verluidt zeer ten onrechte: hij was een veel betere schilder dan de meesten denken [p. 11]. De Mechelaar Dr. A. Monballieu (die overigens had moeten meewerken aan onze tentoonstelling De Zotte Schilders maar forfait gaf omdat hij te oud was en niet energiek genoeg) publiceerde immers in 1964 een artikel, gebaseerd op Mechels archiefmateriaal, waaruit blijkt dat in 1550-51 Baltens en Bruegel samen werkten aan een altaarstuk voor de kapel van de handschoenmakersgilde in de Sint-Rombouts, waarbij Baltens de binnenpanelen deed en Bruegel slechts de (minder belangrijke) buitenpanelen. Wat de vraag doet rijzen of Bruegel misschien opgeleid werd in het atelier van Baltens, en dan zou niet Baltens maar Bruegel de (getalenteerde) epigoon zijn! Het altaarstuk in kwestie is jammer genoeg niet bewaard gebleven [pp. 13 / 19-20].
Eén van Baltens schilderijen is gedateerd (1581) en we kennen een opdracht uit 1582, maar zijn andere werken werden waarschijnlijk geproduceerd in de jaren zestig en zeventig van de zestiende eeuw [p. 24]. Voor de rest bestaat dit dunne boekje uit een heleboel vrij gedetailleerde informatie rond Peeter Baltens en zijn Antwerpse milieu (hij was trouwens niet alleen schilder maar ook schrijver, rederijker, lid van de Sint-Lucasgilde en uitgever van prenten), waarbij het alleen spijtig is dat de tekst ongelooflijk slecht geredigeerd werd: hij staat van voor naar achter vol storende drukfouten. Het zou wel interessant zijn om dat proefschrift of een handelseditie ervan te pakken te krijgen.