HET BRABANTS LANDJUWEEL DER REDERIJKERS (1515-1561)
(Dr. E. van Autenboer) 1981
[Leuvense Studiën en Tekstuitgaven, Nieuwe Reeks deel 2, Uitgeverij Merlijn, Middelburg, 1981 = Van Autenboer 1981]
Van Autenboer beschouwt de rederijkerij als volkscultuur. De studie van de rederijkers kan een middel zijn om tot de volksziel door te dringen (een vrij betwistbaar standpunt, lijkt ons, aangezien de rederijkerij in de grond een vrij elitaire bedoening was). Zijn methode is erg degelijk, daar zij een toepassing is van het principe ad fontes. Vermeldenswaard in dit verband is dat hij in het Antwerpse stadsarchief een bundel teruggevonden heeft die heel wat tot nu toe onbekend gebleven gegevens verschaft over het verloop en de organisatie van de landjuwelen in het algemeen en dat van Antwerpen (in 1561) in het bijzonder [pp. 21-22]. Daarnaast heeft hij een hernieuwd bronnenonderzoek in verschillende archieven aan de basis van deze monografie gelegd [p. 22].
Zijn studie is bedoeld als een poging om het landjuweel der rederijkers, en vooral het laatste feest van de cyclus, te behandelen als een cultuurhistorisch verschijnsel waaraan alle lagen van de bevolking hun medewerking verleenden [p. 9]. Het literaire aspect heeft hij onbesproken gelaten.
Van Autenboers tekst is zeer vlot geschreven en verzamelt alle beschikbare informatie rond verloop, organisatie en achtergrond van het Brabants landjuweel der rederijkers dat zich voltrok tussen 1515 (Mechelen) en 1561 (Antwerpen). Vooral dit laatste landjuweel krijgt dankzij de herontdekte bundel uit het Antwerpse Stadsarchief volop de aandacht, maar om dit gebeuren in zijn juiste context te kunnen begrijpen, gaat de auteur eerst in op de voorgaande landjuwelen (waar we jammer genoeg veel minder over weten). Deze monografie is vooral belangrijk omdat zij ons een correct inzicht verschaft in de termen landjuweel en haagspel.
Landjuweel
Aan het landjuweel van 1515-1561 (de enige reeks die we volledig kennen) zijn nog andere landjuwelen van rederijkers voorafgegaan, waar we echter weinig over weten (Leuven 1479, Antwerpen 1496 en wellicht Lier 1500, Leuven 1505, Herentals 1510) [p. 27]. Het begrip landjuweel had bij de rederijkers echter een verschillende betekenis in de vijftiende en de zestiende eeuw!
Zestiende eeuw (na 1510): land slaat op het eigen land of gewest, in casu het hertogdom Brabant. Alleen rederijkerskamers uit dit hertogdom mochten deelnemen. Oorspronkelijk werden deze landjuwelen door de schuttersgilden betwist. Juweel is afgeleid van het Franse joiel. Eerst betekende het kostbare prijs, later werd het voor de wedstrijd zelf gebruikt. Het Brabantse landjuweel bestond in de zestiende eeuw uit een cyclus van zeven wedstrijden. De overwinnaar van de eerste wedstrijd ontving een zilveren schaal en moest de volgende wedstrijd (officieel na drie jaar) inrichten, met als prijs twee zilveren schalen. Enzovoort, tot de zevende wedstrijd, met als prijs zeven zilveren schalen. De hoofdprijs werd niet toegekend aan een spel van sinne, maar wel aan een esbattement [pp. 24-25].
Vijftiende eeuw: deelnemers uit alle gewesten mochten deelnemen en de hoofdprijs werd toegekend aan een spel van sinne [p. 28].
Haagspel
Was een natuurlijke verlenging of een vervanging van het landjuweel, maar minder groots. Alle kamers (ook niet-Brabantse) waren toegelaten, niet alleen steden maar ook dorpen en vrijheden mochten deelnemen, de kamers moesten minder onkosten maken, de winnaar was niet verplicht een volgende wedstrijd te organiseren [pp. 26-27].
[explicit 6 september 1992]
|