VOLKSFEESTEN EN REDERIJKERS TE MECHELEN (1400-1600)
(E. Van Autenboer) 1962
[Secretariaat van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, VIe reeks Bekroonde Werken nr. 89, Gent, 1962, 296 blz. = Van Autenboer 1962]
Deze cultuurhistorische studie bestaat uit twee delen. In het eerste deel gaat het over de feestelijkheden (ommegangen, processies, blijde intredes, feestdagen, de rol van de schuttersgilden en de humanisten) in het vijftiende- en zestiende-eeuwse Mechelen. In het tweede deel worden de Mechelse rederijkerskamers (De Peoene, De Lisbloem en De Boonbloem) behandeld. Jammer genoeg bleven er maar weinig Mechelse gedichten en spelen uit de bestudeerde periode bewaard. Hoewel deze monografie indertijd bekroond werd, maakt zij toch maar een oppervlakkige en in elk geval saaie indruk. Van Autenboer maakte veel gebruik van Mechels archiefmateriaal maar springt daar op een vrij slordige, weinig wetenschappelijke wijze mee om. Bovendien hanteert de auteur een naïeve en oubollige stijl. Op bladzijde 144 lezen we bijvoorbeeld: Eindelijk was de grote dag 3 augustus aangebroken. Onder geweldige belangstelling deden de verschillende kamers hun intrede. Wat een festijn voor de ogen! Is dit wetenschap? En wat te denken van een formulering als: Onze rederijkers mochten toch ook hun dag of dagen hebben om zich te verzadigen, niet alleen aan de bronnen der dichterlijke inspiratie, maar ook aan het edele vocht, dat de geesten der mensen kan benevelen! [p. 236]. Het lijkt Marnix Gijsen wel!
Van Autenboer beweert dat in de Late Middeleeuwen de factors van de rederijkerskamers toneel schreven dat door iedereen begrepen werd, terwijl in de zeventiende eeuw de beeldspraak van het toneel niet meer door de gewone man bevat kon worden [p. 8] en naar verluidt konden ook de ommegangen, die plastische uitbeeldingen waren van het Oude en Nieuwe Testament, zowel door klerk als ongeletterd ambachtsman begrepen worden [p. 29]. Een uitspraak die zeker niet volledig opgaat als ze zo categorisch gesteld wordt. Van Autenboer concludeert in het laatste hoofdstuk dat in de vijftiende-eeuwse Mechelse volksfeesten de kiemen aanwezig waren waaruit de rederijkerskamers konden groeien [p. 244] en dat deze rederijkerskamers de zuiverste exponenten waren van de burgerlijke beschaving van de zestiende eeuw [p. 246].
Min of meer interessante weetjes zijn verder nog dat op zaterdag 7 augustus 1546, kort na 10 uur s avonds, de bliksem insloeg in de Mechelse Zandpoorttoren (waar het buskruit lag opgestapeld), wat een geweldige explosie tot gevolg had die de stad gedeeltelijk vernietigde [pp. 7 / 57], dat tot in het midden van de zestiende eeuw burgers uit s-Hertogenbosch (en dat sinds 1384) elk jaar naar Mechelen kwamen om de ommegang bij te wonen en de relieken van Sint-Rombout te dragen [p. 46] en dat de taal van de Mechelse hofhouding Frans was: de bibliotheek van Margareta van Oostenrijk bevatte geen enkel Middelnederlands werk [p. 92]. In de bijlage worden bovendien een aantal in Mechelen ontstane laatmiddeleeuwse gedichten uitgegeven.
[explicit 4 januari 2004]
|