KOMENDE ZATERDAG HERDENKING IERSE DIVISIES & FATHER WILLIE DOYLE
Vandaag precies 101 jaar geleden sneuvelde de legendarische Ierse
aalmoezenier Father Willie Doyle tijdens de Derde Slag om Ieper. Voor wie meer wil weten over deze in meer dan
één opzicht merkwaardige man verwijs ik graag naar mijn boek Verdrongen Verleden over de 16e
(Ierse) Divisie in Vlaanderen in 1917 waar ik uitgebreid stil stond bij Doyles
leven en dood.
Gelukkig bestaat er de laatste jaren weer wat aandacht voor Doyle. Zo
was er de heruitgave van de klassieke maar helaas ook ietwat apocriefe
biografie van Doyle door Alfred ORahilly. Er was het kinderboek Man of
the People door Carmel Kelly, To
raise the Fallen, een bloemlezing door Patrick Kenny van Doyles brieven,K.V. TurleysFr. Willie Doyle & World War I A
Chaplains Story en tot slot de erg lezenswaardige biografie Worshipper an Worshipped door Carole
Hope.
Een paar dagen geleden verscheen de aan het leven van father Doyle
gewijde film Bravery under Fire. Voor
meer info over deze productie, klik op onderstaande link:
Ook in Vlaanderen besefte men dat het bijna tussen de plooien van de
geschiedenis verdwenen bloedoffer van de twee Ierse Divisies (de 16e
en de 36e ) in herfst van 1917 niet mocht vergeten worden. Op initiatief
van de onvermoeibare Erwin Ureel wordt nu zaterdag 18 augustus om 15.00 u. een
bescheiden herdenking georganiseerd in de Haezeweidestraat 14 in
Langemark-Poelkapelle en wordt een monumentje in de vorm van een oude Ierse
wegwijzer onthuld. Iedereen welkom en uiteraard van harte aanbevolen !
ZONDAG FRONTPÃÃZIEDAG - HOUD DE WACHT OP HET DUIN
Vandaag in Zondag
Frontpoëziedag een gedicht van de expressionistische dichter en gewezen
mijnwerker Paul Zech (1881-1946). Hij evolueerde tijdens de oorlog van een door
de strijd begeesterde patriottische dichter tot een sceptische pacifist. In
1914 had hij zich als oorlogsvrijwilliger gemeld maar hij belandde achter een
bureau in het ministerie van Oorlog waar hij als vertaler werd tewerkgesteld. In
mei 15 kreeg hij zijn oproep voor dienst in de Landsturm. Hij belandde eerst
aan het oostfront maar in de late herfst van 1915 kwam hij in Vlaanderen
terecht. In de zomer van 1916 werd hij bij Verdun gewond en kreeg hij het
IJzeren Kruis IIe klasse. Er verschenen tijdens de oorlog twee bundels met zijn
gedichten, maar de laatste werd omwille van het uitgesproken pacifistische
karakter onder schuilnaam uitgegeven. Verschillende gedichten over zijn
verblijf in Vlaanderens velden verschenen in de Kriegszeitung van het IVe Leger.
Vandaag breng ik zijn gedicht Houd de wacht op het duin
De avond
wolkt grijs op uit het duingras / en heeft de weidsheid van de zee gestolen /
Je ziet het als door benevelde ruiten / vaag en groots dichterbij komen.
Aan de
hemel staan zelfs nog roe strepen / en eronder het rookgerei / van een zwarte
boot / als een brug naar de overzij.
Regelmatig
scheert een meeuw langszij / een waakzaam oor voorbij als een schot / en
kortstondig kletteren de geweren.
De maan
staat er ook / en trekt het zware, zilveren vlot / over het water.
In mijn vorige blog verwees ik naar 8
augustus als de Zwartste dag in de
geschiedenis van het keizerlijke Duitse Leger. Hoe het zo ver kon komen kan u zien in deel 9
van de erg interessante tiendelige WWI documentaire die was gebaseerd op het
standaardwerk van de Schotse militaire historicus Hew Strachan over de Grote Oorlog.
Germany s last gamble 1918 is een
productie van Hamilton Film, Southern Star en Channel 4 enwerd geproduceerd en geregisseerd door Emma
Wallace in 2002.
Klik op volgende link: https://youtu.be/6_uljaIkiYI
Morgen zal het precies een eeuw
geleden zijn dat de krijgskansen aan het westelijke front definitief keerden in
het voordeel van de geallieerden.
Een dramatische Brits-Franse
aanval in de omgeving van Amiens bracht de ommekeer aan het Westelijke front.
Met de steun van 450 tanks werd een ware ravage aangericht in de Duitse rangen.
Ludendorff noemde de 8e augustus dan ook niet voor niets de
zwarte dag van het Duitse leger. In zijn hoofdkwartier te Spa verkondigde
de Duitse keizer: "Wij hebben de
grens vanonze krachten
bereikt..." De Duitse oorlogsmoeheid steeg naar ongekende hoogten,
terwijl de geallieerden zich, onder de algemene leiding van de Franse maarschalk
Ferdinand Foch, vol vertrouwen opmaakten voor de eindafrekening. In de
laatste zomermaand volgde er een reeks geallieerde aanvallen over bijna de
hele breedte van het westelijke front en Foch zou het initiatief niet meer uit
handen geven.
Vandaag
een gedicht dat Carl Zuckmayer(1896-1977)
in 1917 schreef. Deze Duitse oorlogsvrijwilliger
werd met werken als Schinderhannes en Der
Hauptmann von Köpenick één van de belangrijkste dramaturgen van zijn
generatie. Dit is zijn bitter-scherpe gedicht
1917
Ik heb zeven dagen niet gegeten. / En een man voor
zijn kop geknald. / Mijn scheenbeen is door luizen stukgevreten. / Straks ben
ik eenentwintig lentes oud.
Ben ik bezopen, dan sla ik alle zeikers / keihard op
hun smoel. Mijn zang is woede./ Waar ik me krab begint het fel te bloeden. /
Mijn baar schiet uit als tuinkers.
Dan neem ik mijn zaad in mijn handen: / Europas
toekomst, zwartgekorreld
gewoel - / Een God verzuipt in het slijk van de paddenpoel ! / Ik schijt mijn
testament op alle wanden.
Vandaag gaat officieel de webstek grensroute.eu
online. Deze webstek is integraal gewijd aan een lange afstand fietsroute die volledig in het teken staat van het te
lang vergeten, mr o zo fascinerende verhaal van de Dodendraad. U fietst van het Drielandenpunt tot aan de Noordzee langs
het oude tracé van deze dodelijke grensafscheiding. Een project van de
Stichting Verhalis in samenwerking met Grote Routepaden. In februari 2019 verschijnt de bijbehorende Fietsgids
tijdens de Fiets- en Wandelbeurs in Gent.
Op 24 juli was het precies een eeuw geleden dat de 25-jarige Minderhoutenaar
Jan Frans Goetschalckx sneuvelde in Kaaskerke. Jan Goetschalckx was een
ongehuwde zoon van Corneel Goetschalckx en Maria Cornelia Tilburghs. Voor hij
bij het uitbreken van de oorlog werd gemobiliseerd was hij landbouwer en woonde
hij nog in bij zijn ouders.
Goetschalckx was korporaal in de 2e
compagnie van het 1e bataljon in het 8e Linieregiment.
Een eenheid, waarin heel wat mannen uit de Noorderkempen dienst deden. Hij werd
in de eerste lijn, ter hoogte van de IJzerdijk in Kaaskerke, dodelijk gewond
door granaatscherven of zoals zijn militair stamboek specificeerde: open breuken aan beide benen, meerdere wonden
aan rechterarm, linkerhand en onderkaak. Hij bezweek ter plekke aan de
opgelopen kwetsuren, nog voor hij naar een eerste hulp-post kon worden
geëvacueerd. Twee dagen later werd hij begraven op de militaire begraafplaats
van Hoogstade waar hij nog steeds ligt.
Eergisteren bracht ik een citaat uit De Heuvel van Willy Spillebeen. Wie dit leest begrijpt de
symboolwaarde die deze Menense auteur hecht aan Troje als metafoor voor oorlog
in de breedste betekenis van het woord.
Mythe
Vier populierenrijen
geplant in drassig weiland
mijn zuilengalerijen
op Ithaka het eiland
waarrond de groene golfslag
van de bossen schuimde.
Ik voer uit die voortijd weg
doorheen de dreef der zuilen
naar mijn geschiedenis.
Sindsdien geschiedde het
door boomzagen en bijlen
dat het eiland ruïne is.
Ik weiger te begrijpen
wat mythe werd in het land
waar ik als toerist zal
sterven:
dat iedere boom die viel
bestemd werd voor de velgen
van een nieuw wagenwiel
Een strijdwagen nà Troje.
(Uit: Voorbij de populieren. Gedichten. Tielt/Bussum 1982, Lannoo,/De
golfbreker.)
Aan de rand van de grote CWGC-site Bailleul
Coummunal Cemetery & Extension ligt een Frans militair ereperk waar
vooral gesneuvelde inwoners van het Frans-Vlaamse grensstadje Belle / Bailleul
een laatste rustplaats kregen. Een van hen was Oscar Clovis Dewinter, die op 14
september 1885 in Belle was geboren. Op de gebarsten geëmailleerde foto bij
zijn grafkruis lijkt hij, in zijn paasbeste pak gestoken en ondanks de
ongetwijfeld ongemakkelijk zittende hoge kraag, hoopvol de toekomst tegemoet te
kijken maar daar besliste la Grande
Guerre anders over. Hij behoorde tot de militieklas van 1905 en had zich in
Duinkerke aangemeld om er zijn legerdienst in het garnizoen van het 110eRégiment d Infanterie te vervullen. Hij
werd in de rangen van deze eenheid gemobiliseerd op 2 augustus 1914 en maakte
onder meer de zomercampagne van 14 in ons land, de hel van Verdun in 1916 en de
gevechten aan de Somme in 1917 mee. Dewinter sneuvelde op 26 november 1917 in
Vlaanderens Velden. Hij trof zijn noodlot in Mangelare tussen Bikschote en
Poelkapelle. In 1919 werden zijn stoffelijke resten herbegraven in zijn
geboortestad.
Wat men over de alom bejubelde en de literaire hemel ingeprezen Stefan
Hertmans ook mag beweren, de Menense auteur Willy Spillebeen (°1932) blijft
naar mijn smaak dé grootste naoorlogse verteller van de Grote Oorlog in het
Nederlands taalgebied. Romans als De
Vossejacht, Herinneringen aan de
toekomst of De Heuvel zijn
gevormd uit de stugge blauwe klei van
het Ieperse en ademen een sfeer uit die Hertmans-tot nu toe- niet heeft kunnen treffen.
Spillebeens vaak rauwe en ongekunstelde klankkleur getuigt van een
authenticiteit die ik benijd
Een fragment uit De Heuvel (2002): Vanaf datzelfde heuveltje dat ze Höhe 60 noemden, zouden de vijandelijke troepen enkele jaren later hunkerend
naar Ieper kijken. En vanuit Ieper dat ze Wipers noemden, zouden de troepen van de vrienden al even hunkerend naar dat
vervloekte, onooglijke heuveltje kijken dat ze Hill 60 noemden.
Zo hadden de Grieken vele eeuwen geleden naar Troje
gekeken. En dit hedendaagse Troje, voor de vrienden een heuveltje en voor de
vijand een versterkt stadje, was in beide gevallen net zo klein of net zo groot
als het toenmalige Troje was geweest. En het was al net zo oninneembaar. Vriend
zowel als vijand zou proberen om zijn Troje te veroveren. Eerst boven de grond.
En toen dat niet lukte, dan maar onder de grond. En toen gebeurde er een averechtse
transmutatie : mensen werden mollen ! eerste hier, en later ook elders in de
hele frontstreek. En velen samen weren één reusachtige, dol wordende mol Twee
vijandige mollen die elk van een kant aan het graven gingen in een wedloop
tegen de tijd
Lodewijk Van Nueten, de burgemeester
van het grensdorp Meerle nu een deelgemeente
van de stad Hoogstraten- hield sinds het uitbreken van de Grote Oorlog een
intrigerend en ultrageheim dagboek bij, waarover ik eerder op deze blog al
geschreven heb. Vanaf 4 augustus tot en met 23 december kan u in het Stedelijk
Museum op het sfeerrijke Begijnhof van Hoogstraten terecht voor de
tentoonstelling Herr Bürgermeister De geheime
dagboeken van Lodewijk Van Nueten (1914-1918). Deze tentoonstelling biedt u
de unieke kans om kennis te maken het leven van één van de weinige gemeenten
die vier jaar lang waren geprangd tussen rijksgrens en Dodendraad. Het spreekt vanzelf dat ik deze tentoonstelling warm
aanbeveel .
ZONAG FRONTPOÃZIEDAG - SLAAT DE LEEUWEN UIT HUN SCHILD
Gisteren was het 21 juli de hopelijk laatste tricolore opstoot van het
jaar - en daarom vandaag gepast een gedicht dat de Turnhoutse oorlogsvrijwilliger
Ward Hermans een eeuw geleden schreef terwijl hij aan de Orne in een strafpeloton
met negen andere van het front verwijderde Vlaamsgezinden hout moest hakken
voor de Franse oorlogsindustrie. Momenteel ben ik bezig met het finaliseren van
een boek over de strafkampen en
gevangenissen in Frankrijk waar Belgische militairen in terecht kwamen tijdens
de Grote Oorlog.
SLAAT DE LEEUWEN UIT HUN SCHILD
Als de voogden al te lang / U schoppen en belagen; /
En als ge wordt op laagsten rang / als slavenvolk geslagen;
Als ge al te lang uw hoofden bukt; / Als ge al te lang
reeds wordt verdrukt ; / Als ge al te lang reeds wort gedrild; / Slaat dan de leeuwen
uit hun schild !
Want hij, die t langer nog verkropt, / Die wordt den
mond voor goed gestopt; / Die t onrecht duldt uit schrik en zwijgt / en op den
hoop toe nog slagen krijgt; / Die is het slaaf-zijn weerd !
Daarom, mijn Volk, wilt wat gij wilt / En geeft men u
niet wat ge wilt / Slaat dan de leeuwen uit hun schild !
Deze groepsfoto uit het IWM-archief werd op 1 oktober 1917 gemaakt van
een groep mannen van het 4ebataljon Kings
Own Yorkshire Light Infantry terwijl ze in Wieltje even pauzeerden op de
terugweg van de frontlinie. Amper een week later, op 9 oktober 1917 namen dezelfde
mannen, in het raam van de Derde Slag om Ieper, deel aan de aanval op
Poelkapelle. Tijdens deze aanval sneuvelden binnen minder dan een uur vader en
zoon Moorhouse. Majoor Harry Moorhouse, DSO was als dienstdoend
luitenant-kolonel, bevelhebber van het bataljon. Zijn zoon Ronald MC was
kapitein in hetzelfde bataljon (2e van rechts op het bijgevoegde
familiekiekje). Harry Moorhouse was een beroepsmilitair die zich onder meer onderscheiden
had tijdens de Boerenoorlog in Zuid-Afrika. Op 12 april 1915 werd hij gedecoreerd
met de Distinguished Service Order
voor zijn moedig gedrag tijdens de Eerste Slag om Ieper. Zijn zoon Ronald had
zich bij het uitbreken van de oorlog als vrijwilliger gemeld.Op die bewuste 9e oktober behoorde
het 4e bataljon KOYLIs tot de reserve van de 49e Divisie
en had het, althans in theorie, niet in actie moeten komen. Toen de aanvallende
troepen echter werden opgehouden door een ongemeen felle artilleriebarrage en
zware verliezen hadden geleden, kreeg het 4e bataljon de opdracht
naar voor te gaan. Op weg naar het eerste objectief, Kronprinz Farm, tussen s Graventafel en Mosselmarkt werd Ronald
dodelijk gewond terwijl hij zijn mannen aanvoerde. Toen Harry dit vernam verliet
hij zijn hoofdkwartier op zoek naar een dokter. Hij sneuvelde een paar minuten
later bij Fleet Cottage toen hij in
het hoofd werd geschoten door een Duitse scherpschutter. Na de slag konden hun
lichamen niet meer worden geborgen en staan ze bijgevolg op het Memorial to the Missing op Tyne Cot Cemetery
Harrys achterkleindochterRebeca
Lisle legt een emotionele getuigenis af over haar familieleden:
OVER DE SCHREVE - EEN LITERAIRE TRIP NAAR CABARET ROUGE
Cabaret Rouge Military Cemetery in Souchez is één van die CWGC-sites waar ik écht uren heb
doorgebracht. Het is zonder
twijfel één van meest interessante necropolisen in Frans-Vlaanderen. Het is, om
te beginnen, de grootste Britse militaire begraafplaats in de regio rond Arras
en, na Etaples, de grootste in Frankrijk. Tot voor een paar jaar fungeerde Cabaret Rouge als een Open Cemetery wat betekende dat er nog
stoffelijke resten werden bijgezet die in de ruime regio werden gevonden. Het
merkwaardige, veelzijdige ontwerp van deze site is van Sir Frank Higginson
(°1890), een Canadese IWGC-achitect die daadwerkelijk dienst had gedaan tijdens
de Grote Oorlog. De naam van deze begraafplaats verwijst naar een
café-restaurant, het Cabaret Rouge dat
hier stond voor het in maart 15 aan puin werd geschoten. Op deze site worden
7.660 gesneuvelden -waaronder 4 Duitsers- herdacht, waarvan er slechts 3.187 met
naam bekend zijn. Toen de Fransen in maart 1916 deze sector overdroegen aan de
Britten, duurde het niet lang voor hier de eerste gesneuvelden werden begraven.
Tot augustus 1917 waren het vooral eenheden van de 47e(London) Division en het Canadese Korps
die hier hun gevallen kameraden aan de aarde toevertrouwden.
Ik zal op deze blog nog een paar keer op deze begraafplaats terugkomen
maar vandaag geef ik een literaire link met deze site. In zijn, alweer uit 1996
stammende verhalenbundel Over het Kanaal bracht
de Britse sterauteur Julian Barnes het verhaal Immermeer over de hoogbejaarde zuster van Sammy Moss die ieder jaar
zijn graf op Cabaret Rouge kwam
bezoeken.Ongetwijfeld een fictieve
figuur want er liggen in werkelijkheid op Cabaret
Rouge twee Mossen begraven mar geen Sam of Samuel. Second Lieutenant Howard James Moss ligt in XXVI G 47 en zijn collega
Second Lieutenant Percy William Moss in
VII N 19.
Een fragment: En dan, de volgende
morgen, terwijl de dauw nog op het gras lag, vertrok ze stijf van verdriet naar
Cabaret Rouge. Daar vond ze troost in eenzaamheid en natte knieën. Praten tegen
Sam deed niet meer; alles was al tientallen jaren eerder gezegd. Het hart ha
zich uitgesproken, de verontschuldigingen waren gemaakt, de geheimen
prijsgegeven. Huilen deed ze ook niet meer; ook dat was voorbij. Maar de uren die
ze met hem op Cabaret Rouge doorbracht, waren de essentieelste van haar leven. Dat
was altijd zo geweest.
Bij Cabaret Rouge maakte de D37 de scherpe,
herinnerende bocht die ervoor zorgde dat je uit eerbied snelheid minderde, je
aandacht vestigde op de fraaie, koepelvormige porticus van brigadegeneraal sir
Frank Higginson die niet alleen dienst doet als toegangspoort maar ook als
herinneringsboog. Vanaf de porticus daalde het begrafenisterrein eerst steil af
en daarna liep het weer op naar het staande kruis waaraan niet Christus hing
maar een ijzeren zwaard. Cabaret Rouge, symmetrisch en amfitheatergewijs aangelegd
telde 6676 Britse soldaten zeelieden, mariniers en luchtmachtmilitairen; 732
Canadezen, 223 Australiërs, 42 Zuid-Afrikanen, 7 Nieuw-Zeelanders, 2 militairen
van de Royal Guernsey Light Infantry, 1 Indiër, 1 militair van een onbekende
eenheid en 4 Duitsers. Het bevatte ook, of juister gezegd, hier was ook eens
uitgestrooid, de as van brigadegeneraal sir Frank Higginson, de secretarisvan het Imperiale Oorlogsgraven Comité die in
1958 op achtenzestigjarige leeftijd was overleden. Het was een gebaar waar
waarachtige loyauteit en gedenking uit sprak. Zijn weduwe, lady Violet Lindsley
Higginson, was vier jaar later overleden en ook haar as was hier uitgestrooid.
Zij wel ! Waarom zou de vrouw van een brigadegeneraal, een militair die
afgezien van alles wat hij in de Grote Oorlog had gedaan er niet de dood in had gevonden, zon benijdenswaardige en
loffelijke begrafenis mogen hebben, terwijl een dergelijke troost werd ontzegd
aan de zuster van een van die soldaten die door de lotswendingen van de oorlog
op het veld van eer waren gevallen ? Het Comité had tot tweemaal toe haar
rekwest afgewezen met de mededeling dat een militaire begraafplaats niet was
bestemd voor de as van een burger. De derde keer dat ze hun schreef, waren ze
minder beleef geweest, hadden ze haar bruusk naar hun vorige brieven verwezen.
Je kan ze hier en daar nog vinden. Fotos bij graven
van gesneuvelde militairen. Heel ersoonlijke, bijna intieme herinneringen, die de dood ineens een
gelaat geven. Volledig in overtreding met de reglementen werd door de nabestaanden
van soldaat Jozef Wuyts een geëmailleerde portretfoto aangebracht op zijn
grafzerk op de militaire begraafplaats
in Adinkerke. Josephus Ludovicus Wuyts was een ongehuwde zoon van Ludovicus Wuyts
en Maria Vervoort. Hij behoorde tot de militieklas van 1914 en was dus in opleiding
toen de oorlog uitbrak. Jef Wuyts woonde nog bij zijn ouders in de Heilig
Geeststraat 5 in Geel en was voor hij in dienst moest fabrieksarbeider. Hij was
soldaat in het 12e Linieregiment en diende in de 11e
compagnie van het 3e bataljon van deze eenheid toen het noodlot hem
trof. Op 30 juni 1916 werd hij in de sector Diksmuide in de nek geschoten door
een Duitse sluipschutter. Met doorgesneden
ruggemerg ter hoogte van de zevende halswervel zoals zijn stamboekdossier
verduidelijkt, werd hij meteen naar het operatiekwartier van het militair
hospitaal Cabour in Adinkerke
geëvacueerd. Ruim een maand later, op 8 augustus om precies te zijn, bezweek hij,
22jaar oud, in datzelfde hospitaal aan
zijn verwonding. Twee dagen later werd
hij begraven op de militaire begraafplaats van Adinkerke.
ZONDAG FRONTPOÃZIEDAG - DE DODEN MET HUN OGEN VAN AARDE
Vorige
week heb ik in Zondag Frontpoëziedag
even stilgestaan bij Anton Van Wilderode. Vandaag breng ik in deze rubriek zijn
IJzerbeevaartgedicht De doden met hun
ogen van aarde:
De doden met
hun ogen van aarde / met handen en voeten van gras / zijn de stilste doden der
wereld / Zij zijn gelijkhalmen en aren
/ verbaas zonder woede gevallen / de weerloze akker van Vlaanderen / ligt van
hun aanwezigheid vol
Zij
roepen hun boodschap van vrede / met wrede verhakkelde monden / met
modderspatten en wonden /De levenden
moeten het weten / het nooit meer moedwillig vergeten / terwijl zij ademen eten
/ in het heilig rijk der gezonden
In mijn zoektocht naar individuele gedenktekens langs
het gewezen Westelijke front heb ik mij niet beperkt tot Vlaanderens velden. Op
31 maart 1916 stortte in de omgeving van het Hospice de Montreuil bij Laon een
Frans vliegtuig neer dat was neergehaald tijdens een luchtgevecht. De twee inzittenden, waarnemer luitenant Jean
Moinier, een gewezen cavalerie-officier en piloot Frédéric Quellenec, een
gewezen onderofficier van de artillerie, waren op slag dood en werden door de
Duitsers begraven op de begraafplaats Saint-Amand, waar ze vanaf begin april
1915 een eigen, Duits ereperk hadden aangelegd. Na de oorlog bewogen de ouders van Quellenec
hemel en aarde om het lichaam van hun zoon te mogen herbegraven op de plaats
waar hij omkwam. Blijkbaar met succes want vandaag ligt hij naast de D 131
begraven onder een simpele arduinen steen met volgend opschrift dat in een notendop
zijn laatste levensjaren omschreef: Frédéric
Quellenec, ingénieur, brigadier dartillerie, pilote aviateur, escadrille n°
12. Tué glorieusement en combat aérien le 31 mars 1916 à lâge
de 28 ans, repose ici, à la place ou tomba son avion.
Vandaag is het 11 juli, Guldensporenfeest. Precies 100
jaar geleden greep de Frontbeweging, de clandestiene organisatie van Vlaamsgezinden
aan het IJzerfront, deze dag aan om voor de laatste maal naar buiten te treden
met een stunt. In navolging van vorige Open
Brieven werd op 11 juli 1918 een pamflet Aan de Vlaamsche Soldaten gericht. Dit pamflet, dat op enkele duizenden
exemplaren werd verspreid, verwees naar de eerste Open brief aan de koning die exact een jaar eerder was verschenen
en getuigde van de groeiende frustratie: Twaalf
maanden hebben wij opnieuw gevaar gedragen, 12 maanden opnieuw zakjes gevuld,
12 maanden opnieuw aan willekeurige straffen blootgestaan, 12 maanden opnieuw
van nieuws beroofd van ouders, vrouw en kinderen, 12 maanden opnieuw de volste
mate van het menschelijk lijden geleden, het offensief hebben wij meegemaakt en
Vlaamsch bloed ten beste gegeven. Honderden en honderden onzer Vlaamsche
jongens zijn gesneuveld, een nieuwen winter hebben we doorstaan met al zijn
sneeuw en regen, opnieuw dagen en nachten geleden wijl we aan Vlaanderen
dachten. We leefden als echte slaven, meenend, lichtgeloovigen die we waren,
met ons lijden ons recht af te koopen.
Maar tegelijkertijd getuigde dit pamflet opnieuw van
het groeiende zelfbewustzijn en radicalisme van de auteurs die de regering
openlijk uitdaagden. Het lijkt mij gepast om deze woorden vandaag opnieuw in
herinnering te brengen: Maar weet het
wel, Heeren, iedere dag, ieder oogenblik van ons leven is een schreeuwende
grief. We trotseeren U en hier staat Vlaanderens jonge wacht. Eens komt de dag
dat wij, de verdachten, de vervolgden, de gestraften, de Vlaamsche
IJzerjongens, u bij den schabbernak vatten, u, verheerlijkers van kleine volken
in andere landen, van volksrechten die niet de Vlaamsche zijn. Hand in hand met
onze Waalsche broeders, die onzen strijd kennen en steunen, nog met bloed
bedekt en fier op onzen strijd zullen wij U om rekenschap vragen en als vuige
honden aan de deur schoppen.
Vorige week werd op een aantal plaatsen in de Lage Landen herdacht dat Anton
Van Wilderode, nom de plume van priester,
dichter, classicus en leraar Cyriel Paul Coupé precies een eeuw geleden werd
geboren en twintig jaar geleden overleed. Hij verwierf niet alleen faam met
zijn poëtisch -elegisch oeuvre maar ook bijvoorbeeld met zijn erg geslaagde
Vergilius-vertalingen. Van Wilderode behoorde tot de generatie dichters die
ietwat verloren liep tussen de Vormen-poëzie en de wilde experimenten van de
Vijftigers. Toch wist hij zich moeiteloos staande te houden met zijn heldere
zeggingskracht en romantisch bewogen lyriek. Ik leerde hem, zoals zo veel
anderen, kennen door zijn gedragen bindteksten en gelegenheidsgedichten voor de
Vlaams-nationale Zangfeesten en vooral de IJzerbedevaarten. Combatief, sociaal
bewogen en met een sterke zeggingskracht gaf hij niet alleen telkens opnieuw
vorm aan zijn Vlaams-nationale ideaal maar vertolkte hij ook zijn grote dankbaarheid
voor de generaties die ons voor waren gegaan.
Mijn ouwe kameraad Gust Peters zal het me wellicht niet euvel duiden als
ik vandaag ter ere van deze onvergetelijke dichter in deze rubriek zijn mooie In Memoriam Anton Van Wilderode
publiceer
Hij was hier, onder ons, de zanger van de aarde / door
hem geademd tot de laatste dag / Hij was degene die in woorden hoop bewaarde /
en ver voorbij de einder het ochtendgloren zag / weemoedig neergelegd in strofe
en refrein
Doorleefd het sierlijke bestaan van steden / en dorpen
duurzaam waar moerbeibomen staan / in licht van steeds opnieuw een dag van Eden
/ wijl in het najaar men naar Hellas toe moet gaan / waar in het land der
mensen de zon als immer schijnt
Wacht dan, laatavondlijk, een tent van tamarinde /
voor wie de dag begon bij droefheid van een puin / valt rond een vlinderboom
nog kleurenpracht te vinfen / klinkt van de overoever reeds een zacht gefluit /
aanhoor het land, het éne, dat slechts ons land kan zijn
Eén
van de boeken waar ik al enkele jaren aan werk is een studie over de rol die de
hoofdzakelijk uit Bretoenen bestaande Brigade Marinefuseliers onder bevel van contre amiral Ronarch heeft gespeeld
bij de verdediging van het bruggenhoofd Diksmuide in oktober-november 1914.
Niet écht au sérieux genomen door het Franse opperbevel wisten de démoiselles
aux pompons rouges, niet alleen tegen alle verwachtingen in, stand te houden
tegen een numeriek veel sterkere vijand maar droegen ze ook ontegensprekelijk
bij tot het consolideren van het IJzerfront. In dit, bij tij en wijle erg
grappige filmpje krijgt u een frisse kijk gepresenteerd op het heroïsche verzet
van ar Vrigadenn Ronarch e Dixmude. Omwille van het feit
dat geschiedenis niet altijd gortdroge kost moet zijn, warm aanbevolen.: