Vandaag is het 11 juli, Guldensporenfeest. Precies 100
jaar geleden greep de Frontbeweging, de clandestiene organisatie van Vlaamsgezinden
aan het IJzerfront, deze dag aan om voor de laatste maal naar buiten te treden
met een stunt. In navolging van vorige Open
Brieven werd op 11 juli 1918 een pamflet Aan de Vlaamsche Soldaten gericht. Dit pamflet, dat op enkele duizenden
exemplaren werd verspreid, verwees naar de eerste Open brief aan de koning die exact een jaar eerder was verschenen
en getuigde van de groeiende frustratie: Twaalf
maanden hebben wij opnieuw gevaar gedragen, 12 maanden opnieuw zakjes gevuld,
12 maanden opnieuw aan willekeurige straffen blootgestaan, 12 maanden opnieuw
van nieuws beroofd van ouders, vrouw en kinderen, 12 maanden opnieuw de volste
mate van het menschelijk lijden geleden, het offensief hebben wij meegemaakt en
Vlaamsch bloed ten beste gegeven. Honderden en honderden onzer Vlaamsche
jongens zijn gesneuveld, een nieuwen winter hebben we doorstaan met al zijn
sneeuw en regen, opnieuw dagen en nachten geleden wijl we aan Vlaanderen
dachten. We leefden als echte slaven, meenend, lichtgeloovigen die we waren,
met ons lijden ons recht af te koopen.
Maar tegelijkertijd getuigde dit pamflet opnieuw van
het groeiende zelfbewustzijn en radicalisme van de auteurs die de regering
openlijk uitdaagden. Het lijkt mij gepast om deze woorden vandaag opnieuw in
herinnering te brengen: Maar weet het
wel, Heeren, iedere dag, ieder oogenblik van ons leven is een schreeuwende
grief. We trotseeren U en hier staat Vlaanderens jonge wacht. Eens komt de dag
dat wij, de verdachten, de vervolgden, de gestraften, de Vlaamsche
IJzerjongens, u bij den schabbernak vatten, u, verheerlijkers van kleine volken
in andere landen, van volksrechten die niet de Vlaamsche zijn. Hand in hand met
onze Waalsche broeders, die onzen strijd kennen en steunen, nog met bloed
bedekt en fier op onzen strijd zullen wij U om rekenschap vragen en als vuige
honden aan de deur schoppen.
|