Vandaag past in deze rubriek een nieuwjaarsgedicht.
De Duitse dichter, schrijver en kunstschilder Max Dauthendy (1867-1918) was een
bekende figuur in Berlijnse kunstkringen waar hij onder meer bevriend was
met figuren als Edvard Munch, Sefan George, Hugo von Hofmannstahl en August Strindberg.
Dauthendy was net begonnen aan een tweede wereldreis toen de Eerste Wereldoorlog
uitbrak. Hij had pech want hij bevond zich net in Nederlands Indië waar hij
prompt op bevel van de overheid, samen met enkele duizenden andere Duitsers en
Oostenrijkers, werd geïnterneerd voor de rest van de oorlog.
Hij schreef dit nieuwjaarsgedicht op 31 december 14
in een interneringskamp aan het Toba-Meer op Sumatra. Hij bezweek op 29
augustus 18, 51 jaar oud, aan malaria in het Javaanse Malang. In 1930 werden zijn
stoffelijke resten overgebracht naar zijn geboortestad Würzburg waar ze werden
bijgezet in de tuin van het Fränkischen
Luitpoldmuseums. Zijn graf werd op 16 maart 45 zwaar beschadigd door een
geallieerde luchtaanval. Zijn weduwe, Annie zu Ende stierf overigens ook door
oorlogsgeweld. Zij kwam, samen met tienduizenden anderen, om in de nacht van 13
op 14 februari 45 bij de vuurstorm die was veroorzaakt door het bombardement
op Dresden.
EVEN STILSTAAN BIJ... DE LAATSTE DODENDRAADSLACHTOFFERS VAN '17
Op deze blog sta ik geregeld stil bij het - te lang vergeten - verhaal van de slachtoffers van de Dodendraad, de onder stroom staande draadversperring aan de Belgisch / Nederlandse grens . 1917 Was een bijzonder bloedig jaar met minstens 14 dodelijke slachtoffers in de Noorderkempen. De man op deze ietwat wazige en langzaam door de tand van de tijd vervangende foto uit de Collectie van het Turnhoutse Stadsarchief lijkt vredig te slapen maar in realiteit werd hij geëlektrocuteerd. Hij stierf een vreselijke dood op een godvergeten plek in een uithoek van ons land. Hij was één van de twee laatste slachtoffers die in 1917 in onze regio omkwamen. In de vroege ochtend van 1 september '17 probeerden twee uit Duitsland ontsnapte Britse krijgsgevangenen in Weelde-Station de grens over te steken. Ze raakten beiden op een of andere manier de Dodendraad en werden op slag gedood. Hun stoffelijke overschotten werden naar het mortuarium van het Gasthuis in Turnhout gebracht war ze werden opgebaard. Wellicht werden er foto's van beide lijken gemaakt, maar er resteert er slechts één. Twee dagen later werden Edward Johnson (PO/744(S) en James J. Kilcloyne (PLY 15994), die beiden gediend hadden bij de Royal Marine Light Infantry van de Royal Naval Division (RND) begraven op de oude stedelijke begraafplaats in de Kwakkelstraat. Vreemd genoeg werden hun twee eenzame graven later niet geïntegreerd in het CWGC-perk dat een paar meter verder, kort na de Tweede Wereldoorlog voor de gesneuvelden uit het Bitse Gemenebest werd aangelegd. Ik heb, jammer genoeg, tot nu toe nog niet kunnen achterhalen of deze twee onfortuinlijke Britten werden gevangen gemaakt in oktober '14 toen de RND nog op het laatste ogenblik en vruchteloos werd ingezet bij de verdediging van Antwerpen, dan wel later aan het Westelijke front waar de RND zich onder meer aan de Somme en in het Ieperse had onderscheiden...
Eigenlijk feitelijk is het nog wat te vroeg voor vuurwerk maar vandaag mag het volgens mij. Vandaag werd immers weer een 'historische mijlpaal' op deze blog bereikt. De kaap van 200.000 'hits' werd overschreden... Daarvoor kan ik alleen maar mijn nog steeds aangroeiende schare lezers meer dan dankbaar zijn. Ik kan ze alvast gerust stellen: Ik ga nu niet op mijn lauweren rusten... Ook in 2018 zal deze blog zoveel mogelijk mijn hoogstpersoonlijke kijk op de Grote Oorlog en alles wat hieraan gerelateerd is blijven brengen.
Op deze kerstdag lijkt deze tekening van Joe English (1882-1918)
gepast. Hij tekende zijn sobere maar krachtige Kerstnachtvisioen als een
illustratie voor het door Cyriel Verschaeve samengestelde Gebedenboek voor de Vlaamsche Soldaat. Dit gebedenboek verscheen
precies een eeuw geleden, in 1917 bij uitgeverij Paul Brand in Bussum en kende
een ruime verspreiding aan het IJzerfront. De tekening sloeg meteen aan en werd later
door het Secretariaat der Katholieke Vlaamsche Hoogstudenten aan den IJzer
(SKVH) massaal als postkaart verspreid.
100 JAAR GELEDEN WERD VLAAMSE ONAFHANKELIJKHEID UITGEROEPEN...
Precies een eeuw geleden, in de nacht van 22 op 23 december 1917 werd
tijdens een woelige buitengewone vergadering van de activistische Raad van
Vlaanderen in Brussel de onafhankelijkheid van Vlaanderen uitgeroepen. Oorspronkelijk had het in de bedoeling gelegen
om tijdens deze vergadering de niet altijd even efficiënte interne werking van
de Raad te reorganiseren, maar als snel mondde het debat uit in een felle
discussie over de doelstellingen van het activisme. De Antwerpse activistische
voorman August Borms gaf met een emotionele oproep vol zelfkritiek plots een
verassende wending aan het debat: Nu
kom ik tot de grond van de zaak. Het gaat in het Bestuur niet zoals het moet.
Ik kom steeds ziek uit de zittingen van het Bestuur. De afhandeling van de
lopende zaken neemt dan telkens vier uren in beslag ( ) Bedenkt goed dat de
Duitsers bezig zijn met ons op de vingers te kijken en te zien of wij tot
regeren in staat zijn. Wij moeten bewijzen dat wij Vlaanderen besturen en
regeren. Indien ik Vlaanderen kon redden met een staatsgreep, ik alleen, en als
ik ermee moest ten onder gaan, maar Vlaanderen gered zou zijn, ik deed het
onmiddellijk ! ( ) Laat ons heden avond het raam vormen waarop de Politieke
Scheiding zal moeten worden gegrondvest. In het hierop volgende tumult
kwam de interne verdeeldheid goed tot uiting maar Borms beklemtoonde in een laatste
passionele tussenkomst de absolute noodzaak om het momentum aan te grijpen: Wij leven snel in deze tijden; wij weten
niet wat de dag van morgen brengen kan. ( ) Ik zou dan ook vragen, van het
ogenblik gebruik te maken om de Politieke Scheiding uit te roepen. De Duitsers
weifelen omdat zij niet genoeg vertrouwen in ons hebben. Willen wij niet
verrast worden door de gebeurtenissen, dan moeten we onszelf helpen. De
Duitsers willen zich niet verder verbinden. Zij willen de handen vrij houden.
Wij spelen eenvoudig het spel der Duitsers indien we daartegen niet opkomen. Het
is zeker dat er achter de schermen onderhandeld wordt; dit zal tenslotte op
onze rug gebeuren en wij worden het kind van de rekening indien wij niet
krachtdadig de zelfstandigheid eisen. Als wij ze deze avond willen, dan hebben
we ze. Wij stellen een Kommissie van Gevolmachtigden en een Bureel van de Raad
aan, en wij geven opdracht een reis naar Berlijn te ondernemen. Daar gaan we
bij de Rijkskanselier eisen wat Vlaanderen reeds zal hebben beslist.
Niet alle aanwezigen waren het eens met dit
revolutionaire initiatief. Onder meer de Antwerpse afgevaardigden Antoon Jacob
en Herman Vos namen ontslag uit de Raad maar Borms motie werd met 53 stemmen
voor en 2 onthoudingen aangenomen. Zonder democratisch draagvlak en zonder
medeweten van de bezetter had enkele tientallen flaminganten de Belgische staat
de wacht aangezegd. Niet geheel ten onrechte werd dit initiatief later in de
historiografie van de Vlaamse Beweging omschreven als de staatsgreep van Borms
Het uitroepen van de onafhankelijkheid was naar mijn aanvoelen de vrucht
van een diepe frustratie bij een handvol activisten die de oeverloze en vaak
futiele discussies binnen de Raad meer dan beu waren. Het oorspronkelijke opzet van de Raad om tot
een vertegenwoordigendlichaam met
wetgevende bevoegdheid uit te groeien was eind 17 nog ver van gerealiseerd.
Verschillende factoren hadden dit afgeremd. Om te beginnen vertegenwoordigde de
Raad slechts een minuscuul deel van de bevolking. De activisten waren teveel officieren zonder soldaten zoals Paul
van Ostaijen het ooit verwoordde. Ze realiseerden zich niet of wilden gewoonweg
niet inzien dat een revolutionaire minderheid geen kans op slagen heeft wanneer
de massa niet bereid is ze te volgen. Het bondgenootschap met de Duitse
bezetter was voor het grootste deel van de bevolking onaanvaardbaar. Overtuigd
van hun eigen Grote Gelijk negeerden de activistische voormannen de publieke
opinie. Ten tweede was er een manifest gebrek aan politiek geschoold kader en -
nog belangrijker - aan eenheid onder de activisten. Maar al te vaak bleken de
verschillende fracties met geslepen messen tegenover elkaar te staan. Zo
slaagde de Raad van Vlaanderen er in 17 niet in het eens te worden over een
grondwetsontwerp, op basis waarvan, na de bestuurlijke, ook de politieke
scheiding tot stand kon worden gebracht.
De belangrijkste rem op de verdere ontwikkeling van het activisme was
echter welhet feit dat de bezettende
overheid waarmee de Raad meer en meer botste steeds minder vertrouwen in de
activisten stelde. De Duitsers, die om de handen vrij te houden bij eventuele
vredesonderhandelingen, uiteindelijk de voorkeur gaven aan een federalistisch
België, stonden voortdurend op de rem. Ze lieten - tot groeiende frustratie van
velen -niet toe dat de Raad met zijn radicale, separatistische meerderheid,
meer dan een louter adviserend orgaan werd. Het wantrouwen tegenover de
Duitsers was tegen het einde van 17 al even groot bij de activisten, die
willens nillens verward raakten in de verschroeiende Duitse interne
machtsstrijd tussen politici, ambtenaren en diplomaten enerzijds en de militairen
anderzijds. Tussen hen die een systematische en gefaseerde deconstructie van de
Belgische staat voorstonden en de annexionisten die vooral in de kringen van de
keizerlijke marine en de legertop te vinden waren. Een strijd, die uitgerekend
midden 17 was geculmineerd in het tot aftreden dwingen van de als te slap
bevonden Rijkskanselier von Bethmann-Hollweg, de architect van de Flamenpolitik.
Precies om deze impasse te doorbreken stuurde Borms, in samenspraak met
de professoren Josué De Decker en Alfons Jonckx, op die bewuste 22e
december 17 aan op een radicaal initiatief dat alle partijen moest wakker
schudden. Ze wilden niet alleen de Duitsers voor een fait accompli stellen en hen zo tot een stellingname dwingen maar
ook de broodnodige eenheid binnen het activisme forceren. Ze beseften echter in
de euforie van het ogenblik niet dat ze zichzelf en hun zaak nog meer in een
richting hadden gedreven die in het beste geval als solitair kon worden
omschreven .
Een van Renaat de Rudders beste frontkameraden was
brancardier Jozef De Clerck uit de Hoogstraatse deelgemeente Wortel. De Clerck
was bij het uitbreken van de Grote Oorlog novice bij de Scheutisten en was met
zijn congregatie naar Nederland gevlucht. Hij kwam in april 16 als brancardier
in de ambulancekolonne van de IV eLegerdivisie
aan het front terecht en raakte er onder meer onder invloed van Prof. Dr. Frans
Daels betrokken bij de Frontbeweging.
Bijzonder emotioneel was de manier waarop Jef De
Clerck in het brancardiersblad Miles
Christi op 6 januari 18 afscheid nam van zijn frontmakker:
AAN RENAAT
DE RUDDER, soldaat bij het 18e linieregiment/3e
kompagnie, gesneuveld ergens in Vlaanderen en begraven te West-Vleteren op 21
december 1917.
21
December 1917! Dien dag, Vlaanderen zijt Gij ons meer dierbaar geworden. Dien
dag is uw toekomst meer hoopvol nog voor onze blikken komen stralen, omdat we
toen, met een getroffen maar kristen-sterk harte, in uwen moederschoot hebben
opgeborgen in spe resurrectionis één uwer schoonste kinderen.
Renaat! Nog staat zijn beeld voor ons: eene
reuzenziel in eene slank opgeschotene kerelengestalte. Die stoere kop
stil-neigend, en die zachte oogen openbloeiend als een azuren hemel, schoten
stralen wanneer zijn grootmoedig hart aan t vonken ging. Gansch zijn schoone
ziel lag daar ontvouwen en bloot in die heldere blikken die u betooverend
toekeken, en doordringend tot in uw zielediep, haar krachtig vastgrepen om niet
meer te lossen. Wanneer
hij zijn diep-doorvoeld en teer-gekoesterd Ideaal door anderen begrepen en
betracht zag, dan jubelde hij de blijheid uit van zijn gelukkige ziel, want t
goede stichten en t goede doen waardeeren, dat was zijn levensdroom. Als t
bloedige weebeeld des oorlogs oprees aan de gloeiende kimme, dan had hij met
een aantal Vlaamsche mede-studenten naar t zwaard gegrepen en in de ontembare
geestdrift zijner zestien jaren, de wijdscheid van zijn offer omvademend, zich
losgerukt uit moeders armen, en hij sloot zich aan in de stappende schare die
te wapen snelde onder t noodgeschrei van de kleppende Roeland. Sinds dien was
zijn vuurgloed niet gedempt, maar onder den adem der harde werkelijkheid zwelde
machtig zijne liefde voor t Vaderland omdat er in dat Vaderland zijn
Vlaanderen lag.
t Deed steeds goed aan t harte met hem in
voeling te komen. Wanneer er om reden van de neerdrukkende omstandigheden des
oorlogs soms sombere wolken den jeugdshemel kwamen bedonkeren, dan wist zijn
meëvoelend gemoed u een riem onder t harte te steken en de duisternisse dreef
stilaan weg, want hij bracht steeds in uwe ziel het licht der helderstralende
zonne. Steeds ging zijn broederwoord (om zijn woord te herhalen), tot den
bleeken Man des lijdens op t bloedbedropen Kruise en dan schouwde hij in die
brekende oogen die zoo spreken van liefde, van d hoogste liefde en van
erbarmen ons lijden is niets in vergelijking met het Zijne, niets niets. En
wij zijn menschen en zondaars en weten zelf niet welk een afgrond van ellende
en afkeer er besloten ligt in het woord zondaar en Hij is God, t hoogste
woord der wereld
Renaat,
veel zijn wij allen u verschuldigd. Gij waart voor ons steeds een sprekend
voorbeeld: als soldaat, als Vlaming, als diep-kristen vooral. Gij zijt ons
voorgegaan op de breede baan des levens, wij drukken uwe voetstappen om onder
t zelfde kruis en t zelfde vaandel, met U op te gaan ons zielen omstrengeld
in vriendschap ter hooge Jezeusliefde.
Mocht uw machtig gebed daarboven bij Hem, dien Gij op aarde zoo vurig
bemindet, uw levensoffer en dat onzer gesneuvelde broeders doen gedijen, en
dat ons leven steeds beademd weze door uwen stervende zucht: Alles voor
Vlaanderen en Vlaanderen voor Kristus!
Op 28 september 24 werd oud-frontbrancardier
Jozef De Clerck tot priester gewijd. Bijna een jaar later, op 29 augustus 25
vertrok hij vanuit de haven van Marseille naar zijn nieuwe missioneringsgebied:
China. Via Tientsin kwam hij in het woeste hooggebergte van Mongolië terecht.
Aanvankelijk in een post van Scheut te Kaokiangtze en later in zijn definitieve
missiepost te Nanhaotsien. Het was hier dat pater Jozef De Clerck op 11 juni
29 overleed aan vlektyphus. Jaren later verscheen over zijn korte, maar
avontuurlijke leven, het boek: Een
Vlaams apostel: Pater Jozef De Clerck door zijn dorpsgenoot R.F.
Schellekens O.Praem.
Vandaag precies honderd jaar geleden sneuvelde de
oorlogsvrijwilliger Renaat De Rudder. Deze net twintig geworden soldaat in het
18e Linieregiment werd dodelijk gewond tijdens een patrouille in het
niemandsland bij De Kippe toen een Belgische schildwacht het vuur op hen
opende. Het feit dat deze bekende radicale Vlaamsgezinde gedood werd door een
Belgische kogel veroorzaakte behoorlijk wat beroering. Zijn frontmakker Ward
Hermans schreef in de soldatenkrant Ons
Vaderland: Ongeluk of misdaad ? Slechts dees is volkomen zeker, dat een
Belgische kogel de stoere Vlaming Renaat De Rudder heeft neergeveld, en dat e
verbijstering zoo groot was, dat er geen spoedige hulp verleend werd, zoodanig
dat Renaat, enkele uren nadien overleed in het krijgshospitaal ( ) De besten
gaan het eerst. Helaas er ligt een vreeselijke waarheid in deze spreuk als men
denkt welke heerlijke figuren Vlaanderen aan den IJzer, men zou zeggen
reddeloos en hopeloos verloren heeft
Het volgende passende gedicht komt uit de bundel In al begonnen vrede van Anton Van
Wilderode.
EEN VERGETEN OORLOGSBLADZIJDE - DE CATALAANSE VRIJWILLIGERS
Iedereen die mij een beetje beter kent weet dat ik een
voorliefde heb voor de kleine Europese volkeren. De zaak van Ieren, Schotten, Welshmen,
Bretoenen, Basken, Corsikanen, Occitanen, Zuid-Tirolers en Friezen ligt me nauw aan het hart.
Toen ik vorige week samen met tienduizenden Catalanen in de straten van Brussel
de gure wind trotseerde moest ik onwillekeurig aan een al lang vergeten
bladzijde uit de geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog denken, aan het epos van de Voluntaris Catalans.
Met hoeveel zijn ze geweest ? Niemand die het exact
schijnt te weten. In diverse publicaties komen cijfers voor van een kleine
1.000 tot maar liefst 12.000 Catalaanse vrijwilligers die zich tijdens de
Grote Oorlog engageerden. Spanje bleef tijdens de Eerste Wereldoorlog neutraal
en was dus niet rechtstreeks betrokken in dit mondiale conflict. Dit belette
echter niet dat bij het uitbreken van de Grote Oorlog honderden jonge
Catalaanse nationalisten zich melden om dienst te doen in het Régiment de Marche van het Franse
Vreemdelingenlegioen. Net als bijvoorbeeld de Tsjechische en Poolse
vrijwilligers in het Legioen meenden ze dat ze door hun inzet recht van spreken
konden verwerven op het internationale forum. Nog voor het einde van 1914
stichtte de dichter Camil Campanya die op eigen houtje in Parijs een
rekruteringsbureau had opgericht met de publicist Alfons Maseras, en de arts Joan Solé i Pla, een steuncomité voor de Catalaanse
vrijwilligers dat materiële en morele ondersteuning verleende.
De Catalanen kregen op 9 mei 15 hun vuurdoop in Artesië
bij La Targette tijdens het grote Franse Lente-offensief. Ze slaagden er tegen
alle verwachtingen in door te stoten tot op de hoogte van Vimy, maar moesten
het ten koste van zware verliezen gewonnen terrein prijsgeven omdat de
versterkingen hen te laat bereikten. In september 15 onderscheiden de Catalanen
zich in de Champagne.
Ter ondersteuning van het Britse offensief aan de
Somme op 1 juli 16 nam het Vreemdelingenlegioen op 4 juli Dompierre-Becquincourt,
Fay en Assevilers in. Bij de aanval op Belloy-en-Santerre moesten 2.000 van de
3.155 mannen van het Régiment de Marche
zonder noemenswaardig ondersteuningsvuur een open vlakte van ruim achthonderd
meter oversteken. In een paar minuten tijd sneuvelden negenhonderd van hen in
het kruisvuur van de Duitse machinegeweren. Meer dan vijftig Catalanen
overleefden deze aanval niet, onder hen de Camil Campanya en zijn trouwe strijdmakker
Constanti Cots.
Daniel Domingo i Montserrat, die als zestienjarige
dienst had genomen in het Vreemdelingenlegioen zette het werk van Campanya
verder. Hij verenigde de Catalaanse vrijwilligers in 1917 in de Voluntaris Catalans Nacionalistes, een
organisatie die in 1918 in Parijs werd omgedoopt in het Comitè Nacional Català. De Catalaanse militairen verenigden zich binnen hun eenheden
in een Bloc Catala en droegen op hun
mouw een kleine Estelada, de vlag van
de nationalisten. Het Comité Nacional
Català liet zich inspireren door het kleine volkeren-discours van de
Amerikaanse president Wilson en eiste zelfbeschikking voor Catalonië op basis
van het engagement en vergoten bloed van de Catalaanse oorlogsvrijwilligers. Na
de Wapenstilstand richtte Daniel Domingo zich in viertalige brochures tot de
onderhandelaars in Versailles en de Amerikaanse regering om de Catalaanse zaak
te bepleiten. Vanaf 1923 vormden veel van de Catalaanse veteranen die in
Frankrijk waren gebleven een ondersteuningscomité voor het militante
separatistische Estat Català in
Parijs.
La Madelon, officieel Quand
Madelon werd wellicht het meest bekende Franse soldatenlied van de Grande Guerre en was trouwens ook
bijzonder populair bij de Belgische troepen. Het lied ontstond begin 1914, net
voor het uitbreken van de oorlog, als een compositie van Charles-Joseph
Pasquier (°1882) die als nom dartiste Bach
gebruikte. Hij maakte voor een tekst van Louis Bousquet (°1870) een bewerking
van een al langer bestaande mars dat meteen aansloeg bij een breed publiek. Het
werd razend populair bij de poilus en
kon zonder problemen op het vlak van befaamdheid probleemloos concurreren met
het Britse Its a long way to Tipperary of Over
there van de Amerikaanse Doughboys.
Jan De Wilde zong er op zijn onnavolgbare wijze over
en vandaag worden we er hier, in de Noorderkempen, op overtuigende wijze mee
geconfronteerd: de eerste sneeuw. Hierbij een opname die precies honderd jaar
geleden, in december 17 werd gemaakt in een Belgische verbindingsloopgracht aan
het IJzerfront. Gewoon om er even te herinneren dat sneeuw, net als oorlogsgeweld,
van alle tijden is
Vandaag even uw aandacht voor het gedicht Breakfast van de Britse War Poet Wilfrid Wilson Gibson
(1878-1962). Wilson Gibson schreef als elfjarige zijn eerste gedichten.
Aanvankelijk in een ietwat gezwollen, Victoriaanse stijl maar al snel evolueerde
hij naar naturalistisch, sociaal geëngageerd werk in een toegankelijke taal.
Kort voor de oorlog raakte hij bevriend met Rupert Brooke. Nadat deze in 15 was
gesneuveld droeg Wilson Gibson zorg voor de literaire erfenis van zijn vriend. Al van in het begin van de oorlog was het
poëtische werk van Wilson Gibson een buitenbeentje. Terwijl de meeste Britse oorlogsdichters
in die eerste oorlogsmaanden uitblinken door pathetiek, bazuingeschal en trommelgeroffel,
probeerde hij de rauwheid van de oorlog in al zijn realisme te vatten. De
gewone simpele soldaten stonden bij hem centraal in vaak korte, soms ironische
maar altijd treffende gedichten.
Meteen bij het uitbreken van de oorlog meldde hij zich
als vrijwilliger maar hij werd maar liefst viermaal afgekeurd voor de militaire
dienst. Uiteindelijk werd hij in oktober 17 toegelaten
als een soldaat in het Army Service Corps
Motor Transport. Hij eindigde zijn militaire carrière als een gewone klerk bij een legerarts in Zuid-Londen.
BREAKFAST
We ate our breakfast lying on our backs / Because the
shells were screeching overhead / I bet a rasher to a loaf of bread / That Hull
United would beat Halifax / When Jimmy Stainthorpe played full - back instead /
of Billy Bradford. Ginger raised his head / And cursed, and took the bet; and
dropped back dead / We ate our breakfast lying on our backs / Because the
shells were screeching overhead /
100 JAAR GELEDEN - BETOGINGEN VAN DE FRONTBEWEGING
In de winter van 17 trad de clandestiene Frontbeweging
geregeld naar buiten met grootschalige manifestaties net achter het IJzerfront. Op 1 december
betoogden een kleine 3.000 mannen van de IIeLegerdivisie, die in De Panne op rust
waren. Twee dagen later kwamen in Wulveringem bijna 1.000 soldaten van de Ie
Legerdivisie op straat. Vandaag precies 100 jaar geleden, op 9 december 17 kwamen
de mannen van de IIe Legerdivisie opnieuw op straat in De Panne. De
betoging begon met een kleine 400 militairen maar groeide al snel aan tot naar
schatting 1.500 man. Als reactie werd de IIe Legerdivisie zo snel
als maar enigszins mogelijk was terug naar het front gestuurd. Deze snel opeenvolgende
manifestaties illustreerden dat de basis van de Frontbeweging niet alleen snel radicaliseerde maar dat deze
organisatie ook snel aan populariteit won. Ze illustreerden meteen ook het groeiende zelfvertrouwen van de Vlaamsgezinden aan het front om de openlijke confrontatie met legertop en regering aan te gaan. De invloed van het katholieke element
was gaandeweg afgenomen toen een aantal vrijzinnigen de rangen van de beweging
vervoegden. Deze verruiming ontnam de organisatie haar elitair-intellectueel
karakter waardoor heel wat lager geschoolde militairen de Frontbeweging gingen
beschouwen als een uitlaatklep voor hun frustraties .
Drie dagen geleden gekocht en vandaag al uitgelezen.
De historicus Daniel Schönpflug schreef eerder al een bijzonder succesvolle
biografie over de jong gestorven koningin Louise van Pruisen en naar mijn aanvoelen
zal het niet al te lang duren voor ook zijn nieuwste boek 1918 Het Jaar van de dageraad hoog in de bestsellerlijsten zal
staan. Met veel oog voor detail (niet altijd even kritisch) en met een vlotte
pen verschaft hij een dieper inzicht in het uiterst belangrijke jaar 1918. En
dat alles vanuit het perspectief van mensen die het van nabij hebben
meegemaakt. Een verhalend concept dat niet bij iedere auteur even overtuigend werkt,
maar bij Schönpflug duidelijk wél. Onder de door hem beschreven protagonisten onder meer Walter Gropius, Käthe
Kollwitz, Harry Truman en Ho Chi Minh maar ook illustere onbekenden als Marina
Yurlova en Henry Johnson. Deze ratjetoe
aan historische figuren zorgt er wel voor dat de lezer een beetje van de hak op de tak door 1918 zwerft
maar dat mag de pret niet drukken. Los van een paar schoonheidsfoutjes is dit
best wel een lezenswaardig boek.
1918 Het Jaar van de Dageraad is een uitgave van De
Bezige Bij, telt 320 pag. en kost 24.99 euro
Net naast de enorme Franse Nécropole Nationale van La
Targette ligt de Britse begraafplaats La
Targette British Cemetery. Toen hier de eerste doden in april 1917 werden
begraven door gevechtseenheden en veldhospitalen, heette ze oorspronkelijk Aux-Rietz Military Cemetery naar het
gelijknamige gehucht. Op La Targette Military Cemetery worden 638 gesneuvelden
uit de Eerste en 3 uit de Tweede Wereldoorlog herdacht. 43 Van hen werden als
onbekenden begraven.Bijna een derde van
de militairen die hier rustten behoorden tot de artillerie-eenheden van de IIe
Canadese Divisie en de Ve Britse Divisie.
De hoogst onderscheiden militair die hier werd
begraven was luitenant-kolonel Auriol Ernest Eric Lowry DSO, MC, de 25-jarige
bevelhebber van het 2e Bataljon van het West Yorkshire Regiment
(Prince of Wales Own). Hij werd driemaal vermeld op de legerdagorders en was
drager van de Distinguished Service Order,
het Military Cross én het FranseCroix
de Guerre avec Palmes. Hij kreeg zijn DSO voor een wel erg merkwaardig
wapenfeit. In mei 18, tijdens de Britse terugtocht aan de Somme, werd hij
samen met tientallen andere lotgenoten krijgsgevangen gemaakt.Wellicht omwille van zijn hoge rang, kreeg
hij tijdens een flinke regenbui een lange Duitse overjas van een van zijn
bewakers. Toen tegen valavond duidelijk werd dat de aandacht van de Duitsers
verslapte, ontsnapte Lowry en wist hij zich in een hoop bieten te verstoppen.
Hij bleef daar wachten tot s nachts een grote Duitse colonne passeerde. Met
een geleende Duitse Stahlhelm op zijn hoofd en zn Duitse
overjas sloot hij zich aan bij de staart van de kolonne en marcheerde hij onopgemerkt
mee in de richting van Villers-Bretonneux. Hij verliet deze kolonne pas toen
hij in de verte een controlepost van Feldgendarmen zag en trok met een grote
boog verder tot hij op Britse troepen botste. Hij bewees dat hij tijdens zijn
ontsnapping zijn ogen goed de kost had gegeven want tijdens zijn debriefing in
het hoofdkwartier kon hij gedetailleerde informatie geven over
artillerieposities, troepenbewegingen en de sterkte van de Duitse troepen.
Lowry was een van de slechts twee officieren van het Bataljon die de gevechten
in maart had overleefd. Hij ontsnapte een paar dagen later op het nippertje aan
de dood toen hij bij Villers-Bretonneux gewond werd toen hij met de
overlevenden van zijn eenheid een tegenaanval uitvoerde. Luitenant-kolonel
Lowry sneuvelde op 23 september 18 en werd begraven in graf IV C 1Lowrys twee jongere broers Wiliam Augustine
Harper en Cyril John Patrick sneuvelden eveneens tijdens de Grote Oorlog.
Luitenant-kolonel Russel Hubert Britton DSO, een
officier in de 5e Brigade Canadian Field Artillery, sneuvelde op 2
mei 17 en werd begraven in graf I E 16. Nadat hij was gevallen, vroeg zijn
weduwe om zijn paard terug naar Canada te sturen. Men ging in op dit verzoek,
maar het paard werd door de golven van de Atlantische Oceaan verzwolgen, toen
het schip waarop het werd vervoerd, verging na een ontmoeting met een Duitse
duikboot.
Tweede luitenant Patrick McLeod Innes, een officier in
de 111e Siege Battery van de Royal Field Artillery, sneuvelde op 30
april 1917. Hij ligt in graf I A 3. Hij was een kleinzoon van
luitenant-generaal John McLeod Innes VC.Grootvader Innes had zijn VC gekregen toen hij als jonge officiervan de Royal Engineers tijdens de Indiase
Muiterij (1857-1858) eigenhandig de bemanning van een veldgeschut had
uitgeschakeld en daarna onder hevig vuur, de vijand op afstand had weten
houden. Luitenant Innes jongere broer Donald bezweek op 30 april 18 aan
opgelopen verwondingen in een hospitaal in Abbeville. Op het ogenblik van zijn
dood diende hij als eentweede luitenant
in het 14e Bataljon Black Watch.
Weinig Britse auteurs werden zo door hun oorlogsverleden
getekend als oud-officier Robert Graves (1895-1985). Vooral zijn sterke, auto-biografische
Good-bye to all that uit 1927 mag, naar
mijn bescheiden mening, op geen enkele boekenplank van al wie ook maar een
greintje interesse in e Grote Oorlog heeft ontbreken. Velen zijn intussen
vergeten dat Graves ook een begenadigd dichter was, doe toen hij in 1916 met
zijn bundel Over the Brazier
debuteerde, meteen faam verwierf als een van de meest veelbelovende talenten van
zijn generatie.
Vandaag breng ik u een fragment uit zijn indrukwekkende
Recalling War:
Deze kleinere, op een lichtjes aflopend terrein aangelegde
CWG-site ligt aan de Sint Elooiseweg in
Voormezele. Ze dankt haar naam aan een hoeve annex herberg die hier lag en die
op haar beurt haar benaming dankte aan een Londense dubbeldekker die hier volgens
de legende - eind oktober 14 in panne was achtergelaten door de London
Scottish toen ze op weg waren naar Wijtschate voor hun legendarische
tegenaanval in de Halloweennacht.
De eerste gesneuvelden werden hier kort na de
Mijnenslag van 7 juni 17 begraven en de site bleef on gebruik als
begraafplaats tot november 17, waardoor ze als een typische begraafplaats voor
de Derde Slag om Ieper mag worden beschouwd. Er worden 208 gesneuvelden uit de Grote Oorlog
herdacht, waarvan 12 niet geïdentificeerde. Er liggen echter ook 79 Britten
begraven die in de meidagen van 40 waren gevallen bij de verdediging van het
kanaal Ieper-Komen. Ietwat apart van de Bitten liggen er overigens ook nog twee
Franse gesneuvelden uit de Tweede Wereldoorlog begraven.
Voor de heraanleg tekende de bekende CWGC-architect
William Cowlishaw (1869-1957) die in ons land ook verantwoordelijk
was voor onder meer de begraafplaatsen Prowse Point, Grootebeek en Irish House.
Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog kon men op
het grondgebied van de gemeente Poelkapelle een tiental Duitse militaire
begraafplaatsen aantreffen. In de door de Duitsers gehanteerde nummering
bestaan er wel een Poekapelle II, III en IV-begraafplaats maar geen Poelkapelle
I. In sommige bronnen wordt naar Poelkapelle I verwezen als het Ehrenfriedhof nr. 124 Poelkapelle Dorf. Deze foto (klik voor een vergroting) van
begraafplaats Poelkapelle I kon ik een paar weken geleden op een veilingsite
verwerven. Ik kan me natuurlijk vergissen, maar naar alle waarschijnlijkheid is
dit een opname van de begraafplaats Poelkapelle
Dorf. Deze site werd in de lente van 15 naast de dorpsschool opgestart door
de Reserve Sanitäter Kp. 51 om de
slachtoffers van de Tweede Slag bij Ieper te begraven. Centraal staat een
monument dat wellicht het gedenkteken is dat door het XXVI Reservekorps was
gebouwd voor hun gevallen kameraden. Zowel het monument als de begraafplaats
zelf werden in 1917 vrijwel volledig verwoest door artilleriebeschietingen. Na
de oorlog werd deze site heraangelegd, maar in het begin van de jaren 50 werd
de begraafplaats gesloten. 532 Geïdentificeerde gesneuvelden werden ontgraven
en naar Menenwald overgebracht, terwijl 253 niet-geïdentificeerden in het
Kameradengrab in Langemark terechtkwamen.
P.S.: Mocht ik toch fout hebben gegokt en is dit niet Poelkapellle Dorf, aarzel dan niet om me dit te laten weten...!
Net als vorige week, breng ik vandaag een gedicht van
de, naar mijn aanvoelen, te veel in de vergetelheid geraakte Duitse expressionistische
dichter August Stramm (1874-1915):
Ik heb op deze blog al verschillende keren verwezen naar de erg interessante reeks docu's die werden gemaakt door de Britse historicus Dan Snow over de Derde Slag bij Ieper. Ze bieden een beknopte maar desalniettemin erg volledige én degelijke samenvatting van wat wellicht de meest wrede maar ook meest nutteloze gevechten in Flanders Fields zijn geweest tijdens de Grote Oorlog. Vandaag vestig ik graag even uw aandacht op het laatste deel van deze reeks: The Aftermath.... Van harte aanbevolen !