|
Reformpedagogiek
& ontscholing : deel 4: Ivan Illich: boegbeeld van ontscholing
Ontscholing leidt tot
ontschoolde leerlingen die weinig competent zijn
Raf Feys
1 Inleiding
1.4 Descholing
society (1971)
Illichs bekende boek 'Deschooling society' verscheen in
1971; de titel van de Franse editie 'une société sans école' (1971), of een
titel als 'ontscholing van het onderwijs' geven wellicht beter de boodschap van
het boek weer. De school in haar huidige vorm was volgens Illich slechts een
product dat pas in de geschiedenis verscheen na de tijd van Napoleon en dat in
de toekomst weer zou verdwijnen. Volgens Illich is het wezenlijke in de mens
door de vermaatschappelijking verstikt en zijn de eigenschappen van het maken
in een technocratische samenleving dominant geworden.
Elke vorm van onderwijs stond volgens Illich in dienst van
de gevestigde orde en leidde tot een sterke disciplinering en onderwerping van
de leerlingen. De leerlingen kunnen zich niet elk volgens de eigen mogelijkheden
ontplooien. Vorming bestaat voor Illich in het aanbieden (niet opleggen) van de
meest uiteenlopende middelen, waaruit een ieder zelf in alle vrijheid kan
kiezen wat hem past. Velen zouden volgens Illich een beter en volwaardiger mens
zijn zonder de school die door indoctrinatie en disciplinering op slavernij
aanstuurt. Zelfs de universitaire opleiding bezorgde de jonge mens geen
mogelijkheden om zich voor de samenleving in haar geheel nuttig te maken; doch
diende slechts om macht te geven aan de leiders, en vaak om de 'gevormde' zelf
in de sfeer van de machthebbers te doen opnemen. Deze laatste uitspraak was ons
al goed bekend vanuit de discussies die we in de jaren zestig (1966-1969) in
Leuven voerden binnen de studentenbeweging.
Illichs voorstellen voor ont-scholing en ontdisciplinering
van het onderwijs situeren zich in de context van die tijd. Een aantal mensen
vooral intellectuelen waren tegen alle autoriteit en stuurden hun kinderen
naar anti-autoritaire scholen. Elk instituut ook de school werd door
geleerde mensen à la Foucault en Bourdieu voorgesteld als een bolwerk van
betweters dat vooral een disciplinerende, onderwerpende rol vervulde. Het was
ook de tijd van de 'zelfontplooiing' en van de Duitse film 'Opvoeding tot ongehoorzaamheid' (G. Bott) die door de Leuvense
professoren Leirman en Tistaert op de BRT van een lovende commentaar werd
voorzien. Velen gingen er rond 1970 van uit dat de school in een diepe crisis
verkeerde, enkel een radicaal alternatief kon soelaas brengen. De pleitbezorgers
van 'Het Nieuwe Leren' verkondigen vandaag dezelfde stelling. (Ook de Leuvense professor Cyriel De Keyser
toonde rond 1970 ook veel interesse voor Illich.
Marcel Van Nieuwenborgh schreef bij het overlijden van
Illich in 2002: "De boeken van de
cultuurfilosoof en beschavingscriticus Ivan Illich bepaalden in de jaren
zeventig de agenda van vele linkse intellectuelen;zijn werk mag dan de jongste
jaren diep zijn begraven in bibliotheken, ooit was Illich de hofleverancier van
het prille groene gedachtegoed" (De Standaard, 5 december 2002).
Illich schreef niet enkel over het onderwijs, maar ook over de gezondheidszorg,
het probleem van het verkeer, de relaties tussen de geslachten enz. Illich had
inderdaad succes bij een aantal intellectuelen, maar veruit de meeste mensen en
leerkrachten die destijds opkwamen voor verdere interne en externe democratisering
waren het niet eens met de radicale kritiek en met de retoriek in de
publicaties van Illich en zijn geestesgenoten. Als handarbeiderskind beseften
we maar al te goed dat we alles aan die 'verdomde'
school te danken hadden. Illich kreeg zelfs de scherpste
kritiek uit de hoek van een aantal 'progressieve' intellectuelen (zie
verderop).
1.5
Ontscholingsbeweging 1960-1970
Illich was wel niet de eerste die een radicaal pleidooi voor
de ontscholing van de educatie hield. Hijwerd hierin o.a. voorafgegaan in 1968
door Georges Leonard in zijn
beststeller 'Education and Ecstasy'
(NY, Delacorte) waarin Leonard de schoolse gebruiken radicaal veroordeelde:
jaarklassen,examens, lessen, competitie, juiste antwoorden moeten geven
De
ware doelstelling van vorming was volgens Leonard 'freedom, self-expression and
the ecstatic moment'. "The school of the future, he said, would consist of
a series of learning environments, fabulous domes that utilized sensory
bombardment, computers, brain-wave analysis, mindexpanding activities, and
other strategies to make learning 'ecstatic".
Illich verwees niet vaak naar de oorsprong van zijn ideeën,
maar gaf wel loyaal toe dat hij o.a. inspiratie haalde bij Paul Goodman, de
vader van de anarchistische Nieuw-Linkse stromingen en bij de socioloog
Everett Reimer
('School is dead') en bij John Holt. Bij Goodman vindt men al veel kritiek op
de dwang-opvoeding in 'Growing up absurd' van 1960 en 'Compulsory miseducation'
van 1971. In 'Growing Up' argumenteert Goodman dat de jongeren er niet in
slagen volwassen te worden, omdat ze leven in een maatschappij die niet toelaat
dat ze volwassen worden. Goodman
stelde al in 1960 dat de schooloverbodig was omdat ze irrelevant was en niet
anders dan irrelevant kon zijn. Volgens Goodmanmoet leren een intrinsiek
gemotiveerd proces van 'natuurlijk' opgroeien en ingroeien zijn, naar de wijze
waarop het kind op een natuurlijke manier de moedertaal leert. De school laat
het kind niet toe in te gaan op zijn spontane behoeften en verlangens; ze
denatureert het leerproces en is daarom anti-educatief. Ze doet aan
'miseducation'. Tegelijk stimuleert de school de onderwerping aan het
maatschappelijk systeem en houdt ze aldus de maatschappij in stand. Volgens de
deschoolers hadden ook de vele hervormingen en hervormingsvoorstellen (bv.
reformpedagogiek van Dewey) van de voorbije decennia enkel een
systeembevestigend effect; ze opteerden voor een radicaler alternatief, voor de
'dood-van-de-school'-theorie, gesteund op een kritiek van de industriële
maatschappij.
We moeten Illich ook situeren binnen het geheel van de
'humanistische' ontscholingsbeweging. De ontscholingsbeweging, de dominerende
Engelse en Franse onderwijssociologen (Michael Young, Bowles, Bourdieu en
Passeron, Foucault),
, al deze gedreven pessimisten brachten hun slechte
nieuws aan de man. Alles wat het onderwijs kon doen was volgens hen de
bestaande ongelijkheid, onderdrukking, disciplinering, vervreemding
in stand
houden. In een klimaat van internationale studentenrevoltes en van
anti-autoritaire onderwijsexperimenten kregen de ontscholingsgedachten ook bij
ons de nodige aandacht. (Tussendoor : de socioloog Michaël Young nam de
voorbije 10 jaar afstand van zijn vroegere opvatting en pleit sindsdien voor herscholing i.p.v. ontscholing)
Zelf kochten en lazen we onmiddellijk na het verschijnen de
boeken van Illich, Reimer, Silberman, Holt, Freire, Rogers, Bourdieu,,
Maar we
lazen ook de kritiek op deze ideeën, b.v. in het boek 'Oùvont les pédagogies
non-directives' (Paris, 1973) van prof. G. Snyders en in zijn latere
publicaties. Snyders verzette zich tegen al die volgens hem 'simplistische'
alternatieven en pleitte voor een actief sturende leerkracht die wel de dialoog
aanging met zijn leerlingen en met hun cultuur.
2 Revival van Illich
en deschooling
3 Illich: leven en
werk
3.1 Overzicht
Illich werd in 1926 in een Weens ingenieursgezin geboren.
Zijn vader was een katholieke Kroaat. Op 24-jarige leeftijd is hij doctor in de
geschiedenis aan de Universiteit te Salzburg. Hij werd rooms-katholiek priester
na een studie aan de conservatieve Gregoriana-faculteit in Rome. Na
parochiewerk in New York, werd hij vervolgens vice-rector van de Katholieke
Universiteit van Ponce in Porto Rico.
Begin de jaren zestig stichtte hij in het Mexicaanse
Cuernavaca een Intercultureel Centrum voor documentatie' (CIDOC) te stichten.
CIDOC werd tot midden de jaren zeventig de ontmoetingsplaats voor vele
intellectuelen die reflecteerden op het probleem van onderwijs en cultuur.
Cuernavaca werd het bedevaartsoord voor revolutionaire pedagogen. In het
CIDOC-netwerk liep niet alles zo gesmeerd en rond 1975 werd het opgedoekt.
Illich zelf gaf er seminaries over de institutionele alternatieven in de
technologische samenleving en organiseerde er grote debatten met Paulo Freire
en vele anderen. Illich schreef vurige traktaten tegen het klerikalisme, tegen
alle vigerende vormen van opvoeding en onderwijs, tegen het kolonialisme, enz.
De bekendheid die Illich verwierf is verbonden met deze CIDOC-periode. Hij
startte met een kritiek op de institutionele Kerk die hij definieerde als een grote
onderneming die professionelen van het geloof vormt en gebruikt om haar eigen
reproductie te verzekeren. Hij extrapoleerde vervolgens deze visie naar de
school als instelling en ontwikkelde gedurende enkele jaren de kritiek die hem
leidt tot het voorstel om de maatschappij en het onderwijs te ontscholen.
Daarna maakte hij analoge analyses van de gezondheidszorg e.d. Illich kwam in
1968 in aanvaring met Rome en legde zijn priesterfunctie neer.
Op het einde van de jaren zeventig verliet hij Mexico om
zich in Europa te vestigen. Illich
was geenszins een (materialistische) marxist, maar volgens hem waren de rijke
landen met hun welvaart er zelf ellendig aan toe, want ze gaven een totaal
vertekend beeld van de mens, van diens behoeften en capaciteiten. Marcel van
Nieuwenborgh schijft: "Illich
spitste zijn strijd toe op de maatschappelijke instellingen (onderwijs,
gezondheidszorg
) en in het bijzonder op het onderwijsbestel, zoals dat in de
welvarende landen fungeerde en inde ontwikkelingslanden werd opgelegd. Zijn
boek over De 'ontscholing van de maatschappij' vondweerklank in zowat de hele
wereld. De revolte van 1968, waarin de jongeren in het Atlantische Blok de strijd
hadden aangebonden tegen de 'vakidiotie' en het instituut universiteit ter
discussie hadden gesteld, was daarvoor een voedingsbodem. Slagzinnen als 'Hou
het klein' (Schumacher) en 'Allesmoet op maat van de mens' beheersten het
denken in de jaren zeventig. Men was attent gemaakt op de exploitatie van de
derde wereld door het Westen en zag de onderdrukkingsmechanismen die daar
werden benut ook in de eigen samenleving functioneren. De industriële
samenleving en haar instellingen leid(den) tot de onderdrukking van de mens en
gingen hun ondergang tegemoet. Illich pakte na het schoolsysteem, het
bovenmaatse energiegebruik en het verkeer in het Westen aan. Vervolgens stelde
hij het medisch bedrijf aan de kaak als een bedreiging voor onze gezondheid.
Heel wat dingen die de
Franse filosoof Michel Foucault over de gezondheidszorg beweerde, vind je ook
al bij Illich. De beschavingscriticus toonde zich een grootmeester in het
deconstrueren en demystificeren
van de denkwereld van
technologische ontwikkeling en industriële productie. De mens werd volgens hem
teruggebracht tot een gedresseerde consument en ook de school stimuleerde bij
de kinderen vooral de zucht naar mateloze consumptie. Hij beval alternatieve
technologieën aan, zwaaide de lof van de fiets, peroreerde tegen het gebruik
van vliegtuigen en pleitte voor de ontwikkeling van een nieuwe levensstijl en
een conviviale samenleving. Vandaag is duidelijk hoe Illichs vertoog verankerd
zat in een 'natuurmystiek met misantropische trekken', dierenbevrijdingsfronten
en ecofanatisme.
Ivan Illich baseerde
zijn hoop voor de toekomst op de zelfbeperking van de mens. De overleving van
het menselijk ras hangt volgens Illich af van de herontdekking van zichzelf en
van zijn sociale kracht" (De Standaard, 5 december 2002). Illich wou
aantonen dat een institutionalisering van waarden onvermijdelijk leidde tot
psychische onmacht, milieuvervuiling en sociale polarisering.
3.2 'Deschooling
society': 1971
In onderwijsmilieus verwierf Ivan Illich vooral bekendheid
door zijn boek 'Deschooling society' dat hij in 1971 publiceerde. De
Nederlandse vertaling 'Ontscholing van de
maatschappij' (Het Wereldvenster/Baarn) verscheen in 1972. Illich bepleitte
in dit boek de afschaffing van het schoolsysteem omdat 'de leerling getraind wordt om onderwijs te verwarren met leren, examens
met ontwikkeling, diploma's met competentie en welbespraaktheid met het
vermogen om iets nieuws te zeggen'. Illich wees zelf op de verwantschap met
de ideeën van Everett Reimer in zijn
boek 'School is dead'. In deinleiding
schreef hij: "I owe my interest in public education to Everett Reimer.
Until we first met in Puerto Rico in 1958, I had never questioned the value of
extending obligatory schooling to all people; together we have come to realize
that for most men the right to learn is curtailed by the obligation toattend
school. (
). This book reflects her conviction that the ethos, not just the
institutions, of society ought to be deschooled". Verderop vatten we de
basisideeën van 'Deschooling society' samen.
In 1971 lazen we dit boek samen met 'School is dead' van Everett
Reimer. Het boek en het denken van Illich staat uiteraard niet op zich. Het
situeert zich deels in het verlengde van het oplaaiende child-centered
(reformpedagogisch) denken in de jaren zestig. De ontplooiers van de jaren
zestig beklemtoonden het zelfontdekkend leren, de zelfsturing, de relativiteit
van de schoolse kennis
In deze context kan men zich de vraag stellen of er
nog wel een school en schoolmeesters nodig zijn? De meeste reformpedagogen
trokken deze logische consequentie niet, maar Illich wel. Hij vond dat bv.
Dewey rond 1900 wel goede kritiek op het onderwijs had geformuleerd, maar dat
hij daar niet de nodige consequenties uit getrokken had. Dewey en zijn volgelingen propageerden volgens Illich bv. de illusie
dat de school een democratie in het klein kon zijn. Illich stelde niet
enkel dat de school en de schoolse kennis van weinig nut zijn, maar ook dat ze
een bedreiging betekenen voor de opgroeiende jongeren. Volgens Illich kon de
school niet hervormd worden, precies het totale concept 'school' was het grote
probleem. De voorstellen van reformpedagogen als Dewey hadden volgens Illich
enkel als effect dat ze het schoolsysteem versterkten, aan de basisgrammatica
van het onderwijs werd niet geraakt. Dit is ook de kritiek momenteel van de
pleitbezorgers van 'Het Nieuwe Leren'.
3.3 Cultuurpessimisme
Illichs pleidooi voor de afschaffing van de school vloeide
mede voort uit zijn ontgoocheling over de resultaten van de industrialisatie en
de technologisering. Zijn radicale kritiek was geïnspireerd door zijn
cultuurpessimisme. Illich had weinig belangstelling voor de realisaties van de
mens(heid), maarenkel voor de onvolmaaktheden en vergissingen. De traditionele
school, hét symbool van onze over-geïnstitutionaliseerde, consumptieve en
manipulatieve maatschappij, moest verdwijnen, net zoals onze systemen op het
vlak van de techniek, gezondheidszorg, psychiatrie, verkeer, productie en consumptie
Landen als Amerika, Engeland
zouden er volgens hem zelfs beter aan toe
geweest zijn zonder een onderwijssysteem. De school voedde bv. ook het
verkeerde inzicht dat technische vooruitgang noodzakelijk specialisatie
inhoudt, en als negatief correlaat ook onmondigheid inhoudt op andere gebieden.
Ontscholing berust bij Illich uiteindelijk op een weigering
van de technische en zelfs wetenschappelijke vooruitgang. Illich eist de dood
van de school om te komen tot de dood van een samenleving die wordt geregeerd
door grote machines en organisaties; hij wil het verlangen naar
geprogrammeerde, rationele kennis doven. Het terugdringen van de
industrialisatie en van de macht van de wetenschap en technologie was voor
Illich en zijn geestesgenoten een ware obsessie. Zowel binnen het bedrijfsleven
als binnen het onderwijs wilde hij a.h.w. terug naar een ambachtelijk systeem.
Het denken van Illich moet ook gesitueerd worden binnen de ideeënstroming rond
de grenzen van de groei (cf. Rapporten van de Club van Rome). Illichs pleidooi
voor een terugkeer naar een meer primitieve levenswijze heeft hij overigens gemeen
met de meeste reformpedagogen uit het begin van de twintigste eeuw; ook zij
vertrokken veelal van een cultuurpessimistische interpretatie van de
werkelijkheid.
De opkomst van de 'Groene beweging' heeft ook Illich
beïnvloed en vooral bij de ecologisten kende Illich veel sympathisanten. De
radicale hervorming van de maatschappij en van de school à la Illich kon
volgens de critici enkel leiden tot een beperking van de kennis en van de
technisch-wetenschappelijke vooruitgang en tot de terugkeer naar een primitieve
levenswijze. Volgens hen bood het veranderen van het schoolsysteem à la Illich
geen enkele garantie voor verbetering; de ontscholing zou integendeel meer
bedreigend werken voor de kansarmen dan het huidige systeem.
In 1972 bekritiseerde de socioloog H. Gintis de
sociaal-economische nostalgie van Illich als de nostalgie naar het kapitalisme
van de kleine ondernemers in het begin van de negentiende eeuw. Door de armen
tot vrijwillige armoede te manen, kwam Illich volgens Gintis ook vrij dicht in
de buurt van de meest traditionele conservatieven. Zonder de schoolmeesters,
zonder de politici en de 'megamachine' zou iedereen zijn behoeften beperken,
tevreden zijn met zijn lot en een zoveel rustiger bestaan leiden ('Critique de
l'Illichisme' in Temps Modernes, sept.-okt, 1972). Gintis was het met deze
analyse geenszins eens.
4 Kritiek op
onderwijssysteem
4.1 Onderdrukkend en
vervreemdend instituut
Voor een samenvatting van Illichs onderwijsvisie en voor
commentaar baseren we ons mede op eenboek van prof. Georges Snyders die o.i.
een diepgaande analyse van Illich maakte (Onderwijs en klassenstrijd,
Wolters-Noordhoff, 1983). We staan er wat langer bij stil omdat recente
'ontscholingsvoorstellen' veel gemeen hebben met het gedachtegoed van Illich. De
school is volgens Illich een speciaal en kunstmatig instituut waar jongeren in
groepen worden bijeengebracht - of liever gescheiden naar leeftijd en naar hun
onderwijsverleden. Zij staan onder het gezag van leermeesters; meester en
leerling zijn geen gelijke partners. Aanwezigheid is verplicht gedurende
meerdere uren per dag. Voor Illich diende het natuurlijke leren uit de directe
omgeving centraal te staan. Vanaf haar ontstaan maakt de school aanspraak op
een monopolie: zij houdt de jeugd weg van de productiewereld en van het
werkelijke leven. Dit betekent dat alles wat buiten de school gebeurt als een
minderwaardig soort kennis wordt beschouwd. En alles wat de kinderen zouden
kunnen leren door te werken, alles wat volwassenen van hun werk leren, wordt
buiten het onderwijs gehouden. Zo geeft de school de uiterst vreemde,
paradoxale pretentie ten beste dat zij de leerlingen voorbereidt op het leven,
terwijl ze hen van het leven afsnijdt en op een afstand houdt van de
werkelijkheid. Daardoor komt schoolonderwijs uiteindelijk neer op het
'opsluiten' van jongeren. Illich schrijft: 'Scholen bereiden de jongeren voor
op de vervreemdende institutionalisering van de maatschappij door hen de nood
om onderwezen te worden te doen geloven. Eens ze deze les geleerd hebben verliezen
ze hun verlangen om zelfstandig te groeien' (p. 46-47). Wat met deze methode in
feite wordt beoogd is het kind tot slaaf maken. De leerling is overgeleverd aan
het oordeel van een ander, die uitmaakt wat en wanneer hij moet leren - en die
beoordeelt of de leerling erin geslaagd is dit te leren. Een ander heeft het
programma opgesteld; de leerling moet alleen nog slikken wat voor hem werd
klaargemaakt. Hij mag alleen nog de rol van consument spelen, met alle
passiviteit, willoosheid die in deze term besloten ligt. De meester beveelt, de
leerlingen gehoorzamen en raken op deze wijze vertrouwd met verschijnselen als
hiërarchie, respect, orde dit laatste in alle betekenissen van het woord; de
school is de plaats waar zij leren onaangename dingen te verdragen zonder te
klagen of kritiek te uiten. (Hier is de overeenkomst met de opvattingen van
Paulo Freire heel duidelijk.) Op school worden noch kennis, noch
rechtvaardigheid bevorderd, omdat onderricht wordt gekoppeld aan cijfers en
diploma's.
De schoolmeester voelt zich bekleed met onbegrensde macht,
vooral op grond van zijn geestelijk overwicht. Hoe ernstiger hij zijn taak ter
harte neemt, des te meer beschouwt hij zichzelf als een missionaris; hij raakt
ervan overtuigd dat hij niet alleen les moet geven, maar ook moet optreden als
helper, raadgever, zedenmeester en ten slotte werpt hij zich ook nog eens op
als therapeut. Vaakkomt het echter voor dat de bevoegde leraren minder
inventief zijn en over minder communicatieve talenten beschikken dan de gewone
ambachtslieden. Het zou zo moeten zijn dat een bepaalde leerling die zich
aangetrokken voelt tot een bepaalde intellectuele activiteit, met de juiste
'leraar' in contact komt, zonder de dwang van een schoolprogramma. De school
maakt op een veel grondiger en systematischer wijze een slaaf van de mens dan
het gezinsleven, de diensttijd of de massamedia, omdat het immers een vorm van
slavernij is waarbij niets aan het toeval wordt overgelaten. Persoonlijk
initiatief, het vermogen en de vreugde om verantwoordelijkheid te dragen, zelf
te handelen en te denken, zijn eigen groei en ontwikkeling te leiden, zijn
onverenigbaar met het schoolsysteem. Kortom, het schoolbezoek en de gewenning
aan de schooldiscipline leiden onvermijdelijk tot een houding van 'onderdanigheid'.
Zo wordt de school dienstbaar gemaakt aan de heersende matschappelijk ideologie
van onderwerping.
De scholen zijn voorbeelden van een typische bureaucratie,
bestemd om volgzame en manipuleerbare consumenten te vormen. De school doet de
ongelijkheid tussen de leerlingen niet afnemen, maar wel toenemen. Deze
ongelijkheid bestaat tussen rijke en arme landen, maar ook in rijke en
ontwikkelde landen als de VS. Ook in de ontwikkelde landen doet het onderwijs
de ongelijkheid toenemen. Het schoolsysteem leidt tot een verdere opdeling van
onze opgedeelde maatschappij:"The
very existence of obligatory schools devides any society into two realms: some
treatments and professions are 'academic' or 'pedagogic' and others are not.
The power of the school thus to devide social reality has no boundaries:
education becomes unworldly and the world becomes noneducational"
(Deschooling society, p. 24).
De school is dus niet bij machte de achterstand van het arme
kind ten opzichte van het rijke weg te nemen. Het onderwijs bevordert een
nieuwe vorm van armoede. Terloops: Ook in het Vlaams regeerakkoord (2004) en in
de erbij aansluitende beleidsverklaring van minister Frank Vandenbroucke wordt de school rechtstreeks verantwoordelijk
gesteld voor de toename van de sociale discriminatie en voor de dualisering van
de maatschappij.
4.2 Karikatuur van de
'almachtige' school
Illich maakte een karikatuur van de school waarbij bepaalde
'conservatieve' en 'vervreemdende' kenmerken sterk uitvergroot worden.
Aangezien Illich een school beschreef die we zelf tussen 1949 en 1969 als
leerling meemaakten is het makkelijker voor ons om Illichs voorstelling te
beoordelen. Illich schilderde de school af als een eiland van kunstmatige
puurheid, dat onbereikbaar is voor de rest van de wereld en daarmee geen enkel
contact onderhoudt. Daarom kon hij verontwaardigd stellen dat de school
pretendeert de leerlingen voor te bereiden op de realiteit door ze van de
realiteit af te snijden. Hij deed alsof het een wezenskenmerk van de school is
dat leerlingen helemaal geen rechten hebben, geen enkel initiatief kunnen nemen
en nooit enige verantwoordelijkheid aanvaarden. Onbegrensde macht van de
meester en vernederende afhankelijkheid van de leerlingen zijn volgens hem eigen
aan een school als instelling. De school maakte de leerlingen ook dommer.
Wanneer Illich rond 1970 vaststelde dat een dergelijke
(karikatuur van een) school niet meer zinvol kan functioneren, concludeerde hij
daaruit dat de school moest worden afgeschaft, vervangen door een totaal ander
systeem. Illich hield nergens rekening met historische ontwikkelingen en hij
verwierp de basisgrammatica van onderwijs en opvoeding, het belang van cultuuroverdracht
en van het rechtmatig gezag van de leerkracht, enz. Zo stelde Illich de school
ook zonder meer op één lijn met de fabriek, omdat men er net als in de fabriek
op tijd moest komen. Illichs pleidooi voor ont-scholing was ook een pleidooi
voor ont-disciplinering.
De Franse sociologe
Judith Lazar rekent Illich daarom ook tot de auteurs die mede
verantwoordelijk zijn voor de afbraak van het gezag van de school en van de
leerkracht. Illich geloofde enerzijds in de 'maatschappelijke' almacht van het
onderwijs; vooral de school veroorzaakt de algemene consumptiementaliteit.
Illich vond dat de school de leerlingen een passieve en overdadige
consumptiementaliteit oplegt, waardoor ze geconditioneerd zijn om zich later
ook als passieve klant te gedragen. De school is een wedloop om
consumptiegoederen die de leerling gewent aan de 'mythe van het aardse paradijs
der eeuwigdurende consumptie', aan een consumptiewedloop zondereinde. Illich
kwam tot de slotsom dat de school dezelfde vooraanstaande rol speelde als de
kerk vroeger; zij is de 'nieuwe wereldkerk'. Dit betekent dat alle andere
instituten zijn gevormd naar het model van de school en alleen maar kunnen
worden begrepen en veranderd via de school. Daarom zouden volgens Illich de
revolutie en de bevrijding van de mens gepaard gaan met ontscholing, met het
einde van het 'schooltijdperk', d.w.z. het einde van het tijdperk waarin
schoolonderwijs onmisbaar werd geacht. Illich geloofde niet enkel in de almacht
van de 'oude' school, maar nog meer in de almacht van zijn alternatief systeem.
Illich wekte ook de indruk dat het grootste gevaar waardoor
wij worden bedreigd, vooral in de rijke en geïndustrialiseerde landen, werd
gevormd door de groei van de school, door een overontwikkeling van het
onderwijs. Hoe langer een jongere op school zit, des te sterker wordt hij zich
bewust van de noodzaak zijn studie verder te zetten en des te zwakker wordt
zijn motivatie om zelfstandig te leren. Volgens Illich liepen dergelijke
aspiraties noodzakelijkerwijze op teleurstelling uit. Instellingen als de
school worden vanaf een bepaald moment contraproductief en maken de mensen
dommer en dommer.
5 Informele netwerken
Welk is het alternatief van Illich? Het leren over het leven
moet plaats maken voor het leren in het leven;de leerlingen en de mensen moeten
vooral leren ineen 'gepedagogiseerde' omgeving en niet op klassieke
schoolbanken. De klassieke school is een onderdeel van een overdreven
georganiseerde en gereglementeerde maatschappij. We moeten ons ontvoogden van
het 'institutionele': "I believe
that a desirable future depends on our deliberately choosing a life of action
over a life of consumption,on our engendering a life-style which enable us to
be spontaneous, independent, yet related to each other, rather than maintaining
a life-style which only allows us to make and unmake, produce and consume
" (Deschooling Society, p. 52).
Illich maakte een onderscheid tussen manipulatieve en
'conviviale' instellingen (samenlevingsinstituten). Zijn 'samen-leven' is o.a.
gekenmerkt door het gebruik van samen-levingswerktuigen (outil convivial) of
samenlevingsinstituten (instituts conviviales). Een werktuig of insituut laat
het 'samen-leven' toe in de mate dat iedereen het kan gebruiken, zonder problemen,
zo vaak en zo weinig als hij het wenst, voor doeleinden die hij zelf bepaalt.
Het gebruik dat ieder er van maakt belet de vrijheid van de ander niet er ook
gebruik van te maken
(La convivialité, p. 45). Illich veroordeelde manipulatieve
instellingen zoals gevangenissen hospitalen en scholen, maar hij accepteerde
conviviale instellingen en werktuigen zoals 'telephone link-ups, public
markets, sewage systems, parks and side-walks'. Een telefoon bv. is een
conviviaal werktuig: iedereen kan dit werktuig gebruiken, kan een correspondent
naar keuze bereiken en hem zeggen wat hij wil. De inhoud van het gesprek kan
niet vastgelegd worden door een overheid. Op het gebied van de gezondheid
beantwoorden volgens Illich bv. de zwangerschapstest en de
zwangerschapsonderbreking aan de criteria van 'outil convivial'.
Hoe wou Illich nu het totale monopolie van de school en haar
onproductief karakter doorbreken? Illich beweerde net zoals de pleitbezorgers
van 'Het Nieuwe Leren' dat wij onze kennis voornamelijk opdoen 'buiten de
school'. 'Het grootste deel van het leerproces vindt terloops plaats, in
conviviale ontmoetingen
Het leren is meestal niet het resultaat van
geprogrammeerd onderwijs, maar van toevallige omstandigheden. Zelfs kinderen
die op school zitten leren het meest buiten de school, zonder en vaak zelfs
ondanks hun leraren; zij krijgen hun vorming door wat zich afspeelt in de groep
die zij met leeftijdsgenoten vormen, door waarnemingen in hun dagelijkse leven
of door stripverhalen en televisieprogramma's.' (Binnen constructivistische
publicaties lezen we ook vaak dergelijke uitlatingen; bv. over de wijze waarop
Braziliaanse straatventertjes op straat vlot leren rekenen.)
Illich wou zich vooral laten inspireren door deze
buitenschoolse vorming. Het was zijn bedoeling een nieuw soort structuren te
scheppen die hij 'educatieve netwerken' noemt. Het netwerk stelt mensen die
zich voor een bepaalde kwestie interesseren of die een bepaalde activiteit
willen aanpakken
in staat in contact te treden met andere personen die
dezelfde belangstelling of hetzelfde plan hebben opgevat. Dankzij het netwerk
stelt iedereen zoveel mogelijk educatieve middelen ter beschikking, van
bibliotheek tot laboratoria, maar ook bouwterreinen en fabrieken, waar wij heel
wat kunnen leren. Plaatsen die tot nu toe buiten het onderwijs werden gehouden,
worden nu opgenomen in het educatieve netwerk. Andere netwerken zorgen ervoor
dat men kennis kan uitwisselen of van gedachten kan wisselen over een bepaald
onderwerp. Men kan bijvoorbeeld discussiëren over een boek met
mede-geïnteresseerden, een vreemde taal spreken met mensen die deze taal als
moedertaal hebben. Ieder kind en ook ieder volwassene kan in contact treden
niet alleen met enkele medeleerlingen, maar met al degenen met wie hij
gemeenschappelijke interesse heeft.
Een citaat: "Each
man, at any given moment and at a minimum price, could identify himself to a
computer with the address and telephone number, indicating the book, article,
film or recording on which he seeks a partner for discussion. Within days he
could receive by mail the list of others who recently had taken the same
initiative. This list would anable him by telephone to arrange for a meeting
with persons who initially would be known exclusively by the fact they requested
the dialogue about the same object" (Deschooling society, p. 19). De
netwerken zijn geen scholen; zij zijn doelbewust zo opgezet dat zij in al hun
kenmerken het omgekeerde zijn van de school. In de eerste plaats worden allen
toegelaten die verklaren belang te hebben bij een studie. Verder zal er niet
langer worden gewerkt met verplichte leerprogramma's
Onderwijs zal
voortvloeien uit de persoonlijke keuze.
Vooral zullen alle mogelijke maatregelen genomen worden om
te voorkomen dat de figuur van de meester terugkeert. Onderwijs in deze zin zou
uitwisseling van kennis zijn, wederzijdse hulp tussen vrije en gelijke
partners. Educatieve leiders binnen de netwerken moet men zich niet voorstellen
alsleraren, eerder als bibliothecarissen of gidsen, suppoosten zelfs, en al
degenen wier taak het is mensen die iets willen zien naar de juiste plaats te
verwijzen. Allen die aan het grote publiek hun ideeën willen voorleggen, moeten
daartoe in de gelegenheid gesteld worden. De leerlingen zijn geenszins
onderworpen aan een verplicht curriculum.
Er waren volgens Illich maar een viertal kanalen die alle
middelen voor het werkelijke leren bevatten. Het kind groeit op in een wereld
van dingen, is omringt door mensen die model staan voor competenties en waarden.
Hij ontmoet partners die hem aanzetten om te twisten, samen te werken en te
begrijpen; en als het kind veel geluk heeft, wordt het geconfronteerd met een
rijpe volwassene, die echt zorg voor hem draagt. Elk van deze vereist een
verschillende vorm van organisatie om er zeker van te zijn dat iedereen in
grote mate van toegang tot die netwerken heeft. Illich was vrij optimistisch
over de resultaten van zijn netwerken en van zijn theorie over het
'natuurlijke' leren naar het model van het spontane leren buiten de school. Hij
wees er in dit verband op dat zijn vriend Paulo Freire erin slaagde analfabeten
op een informele manier te leren lezen in een beperkt aantal lessen. Volgens
Illich konden volwassenen overigens al de leerstof van het basis- en van het voortgezet
onderwijs leren in een paar jaar. Inmiddels weten we natuurlijk dat het niet zo
gemakkelijk is om analfabeten te leren lezen en zeker niet met een
simplistische methodiek à la Paulo Freire. (Noot: op een Amerikaans congres van
de voorstanders van de constructivistische wiskunde in 1996 liet Paulo Freire
zich nog voor de kar van het constructivisme spannen.) Terloops. De
voorstanders van de 'herscholing van de school' ontkennen niet dat jongeren en
mensen ook veel leren buiten de school. Zij stellen dat de school een andere en
specifieke leeropdracht heeft die sterk verschilt van het leren buiten de
school. Zij willen evenmin dat de buitenschoolse milieus de schoolse
leermethodiek overnemen. Prof. Johsua drukt het zo uit: 'Réscolariser l'école et déscolariser la société'.
6 Anti-pedagogiek en
anarchie
6.4 Illich en
niet-directieve onderwijs
Snyders wees o.a. op de overeenkomsten tussen Illich en het
niet-directieve onderwijs. Hij schreef:" De verwantschap tussen Illich en
de niet-directieve stroming is zo duidelijk dat wij zullen volstaan met enkele
opmerkingen over de meest frappante overeenkomsten. De educatieve
beroepskrachten waarmee de netwerken zullen worden uitgerust, passen in de
schema's van het niet-directieve onderwijs; een groot aantal van de verwijten
die Illich de school maakt vindt men terug bij de voorstanders van het
niet-directieve onderwijs. Illich neemt expliciet hun voornaamste stelling
over, namelijk dat de tussenkomst van de leerkracht alleen maar tot resultaat
kan hebben in te gaan tegen de ware natuur van de lerende mens, tegen de
persoonlijke ontdekking van de kennis en de vrije expressie van ideeën. Illich
schrijft dat 'de wijdverbreide opvatting als zou men anderen tot hun eigen heil
kunnen manipuleren' berust op de zelfingenomenheid van de pedagogiek. Hij noemt
het een 'waanvoorstelling dat wij in staat zouden zijn een onderscheid te maken
tussen datgene wat voor een ontwikkeling en vorming van anderen noodzakelijk is
en wat niet'. Kortom, iedereen die op wat voor wijze dan ook invloed uitoefent
op een leerling, ook al doet hij dit met educatieve bedoelingen, pleegt
daardoor verraad aan de werkelijke behoeften van de leerling; iemand iets
voorschrijven kan nooit verstandig zijn, daar ieder individu voor zichzelf het
beste weet wat hij nodig heeft om vooruit te komen. Dwang van bovenaf en zelfs
richtlijnen zijn onaanvaardbaar voor de opvoeding, die wordt gedefinieerd als
een samenstel van 'verrassingen' en niet te voorspellen elementen. In de visie
van Illich en in deze van veel hedendaagse constructivisten en aanhangers van
'Het Nieuwe Leren' moet de leerkracht en opvoeder het veld ruimen. Zij gaan
ervan uit dat iedereen die iets wil leren weet wat hij nodig heeft en een
werkelijk educatief systeem de leerling dan ook nergens toe dwingt. In de
netwerken van Illich wordt de niet-directieve pedagogiek tot het uiterste
doorgevoerd. Lobrot en zelfs Rogers (Freedom to learn) wilden nog de structuur
van de school of universiteit handhaven. Illich niet; en hij heeft gelijk, als
men zich tenminste op het non-directieve standpunt stelt en de
vooronderstellingen aanvaardt.
Als de onderwijsgevende niet iemand is die
schift en ordent, dan is het een halfslachtige oplossing om, zoals Lobrot, de
school te handhaven als plaats waar de leermeesterplechtig afstand doet van
zijn rechten en deze overdraagt aan de groep of, zoals C. Rogers, de
universiteit te handhaven voor bijeenkomsten waarin, naar hij hoopt, dialogen
tussen gelijken zullen ontstaan.
Als de voorstanders van niet-directief onderwijs
consequenter waren zouden ze de hele school afschaffen, ook de gebouwen en de
lokalen.
Als men de niet-directieve gedachte als leidmotief neemt en het
daarbij van geen belang acht een synthese tot stand te brengen tussen de
concrete belevenissen van de leerling en de erfenis van kennis en kunde die hij
zich eigen moet maken, is het logisch dat men tenslotte uitkomt bij de
netwerken.
Door bepaalde ideeën uit de niet-directieve theorie los van de
rest in hun uiterste consequentie toe te passen, tonen de netwerken van Illich
weliswaar overdreven maar daardoor extra duidelijk aan welk gevaar deze theorie
met zich meebrengt, het gevaar namelijk dat een steriele tegenstelling wordt
opgeroepen tussen georganiseerde kennis en spontane kennis. Deze tegenstelling
lag impliciet besloten in de opvattingen van de non-directieve denkers en wordt
door Illich meer openlijk geproclameerd." (Snyders, o.c., p. 176-177).
Noot: Snyders was ook een van de criticivan de non-directieve schoolbeweging
uit de jaren zestig en zeventig (Où vont les pédagogies directives?,Paris,
1973).
6.5 Oppervlakkig
leren binnen informele netwerken
Hoe moeten de resultaten van de participanten binnen de
educatieve netwerken van Illich worden beoordeeld door de participanten. Het
moet volgens Illich dan ook om 'rechtstreeks toepasbare kennisgaan'. Daarom
moeten de examens vervangen worden door 'bekwaamheidsproeven', die in'objectieve
vorm kunnen worden gegoten' door 'bijvoorbeeld alleen de bediening van
specifieke machines en systemen' te testen. Dergelijke netwerken zullen, aldus
Snyders, zich genoopt zien hun educatieve ambities te beperken tot het
verschaffen van kennis die meteen toegepast kanworden; zij zullen blijven
hangen binnen de grenzen van een eng practicisme (o.c. p. 169). Illich werkt met
een steriele tegenstelling tussen georganiseerde en spontane kennis, die leidt
tot verwerping van de georganiseerde kennis, wat impliciet ook besloten lag in
de opvattingen van de eerste nondirectieve denkers en min of meer ook in de
opvattingen van hedendaagse constructivisten en bij de voorstanders van het
zgn. competentie-denken.
Snyders schrijft verder: "Alle
kennis die een ruimer perspectief biedt, wordt met een onbezwaard geweten
opgeofferd, want hoe zou de gebruiker zo snel de waarde ervan kunnen
beoordelen? Hoe zou men deze kennis stante pede moeten toetsen.
Daarom wil
Illich in de netwerken alleen maar eenvoudige en primitieve machines opnemen,
zoals de 'driewielige ezel' die iedereen in een maand of twee kan leren kennen,
d.w.z. in elkaar zetten, uit elkaar halen en repareren. De complexe
verrichtingen van de moderne techniek, die het resultaat zijn van
wetenschappelijk onderzoek, zijn voor het niet-directieve onderricht van de
netwerken te ingewikkeld" (p. 170). Snyders zag in deze benadering ook
een voorliefde voor het meer eenvoudige ambachtelijk werk uit het verleden, een
voorliefde die we ook in de reformpedagogiek en bij Dewey aantroffen. Snyders
was dus de mening toegedaan dat binnen
informele netwerken geen 'deep level learning' mogelijk is.
Hij schreef verder: "Een brede en
meer algemene opvoeding is nochtans het beste middel om te voorkomen dat mensen
problemen, ook maatschappelijke, in hun samenhang leren zien en begrijpen. Wij
geloven niet dat het overdreven is te zeggen dat de netwerken precies
overeenkomen met de school die het bedrijfsleven altijd zo graag wilde hebben,
een school die de arbeidskrachten de bekwaamheden (competenties) bijbrengt die
zij rechtstreeks kunnen gebruiken in hun werk, maar meer niet, zodat zij het
niet in hun hoofd halen eisen te stellen en er geen arbeidsklasse ontstaat
die denkt en vooruitziet.
Op een echte school neemt men de tijd zich ook te
vormen in bekwaamheden die niet rechtstreeks bruikbaar zijn; de leerling heeft
vertrouwen in de school en neemt van haar aan dat iets waardevol is, ook al kan
hij dit zelf niet meteen controleren. En het diploma is niet enkel een bewijs
van wat hij al kan, maar vooral ook van wat hij later zal kunnen.
De school moet
uiteraard veranderen en het is ook belangrijk dat de leerling op het moment
zelf enige vreugde bereikt. Maar deze verandering zal er zeker niet in bestaan
het onderwijs te beperken tot kennis die onmiddellijk in praktijk kan worden
gebracht"
(p. 170). De kritiek van Snyders doet ons denken aan de
kritiek op het hedendaagse denken in termen van beroepsprofielen en praktische
competenties. We merken dat ook in het hedendaagse model van het
competentiegericht leren het oppervlakkig leren en de doelstellingen op korte
termijn heel centraal staan.
6.6 Ontscholing
vergroot ongelijke kansen
Snyders wees er ook op dat ontscholing en informele
netwerken die onderling sterk zullen verschillen de ongelijkheid van de
onderwijskansen sterk in de hand zullen werken. Hij schreef o.m.: "De
netwerken brengen in de eerste plaats ongelijkheid omdat ze te kort schieten;
het is maar al te duidelijk dat de beperkte kennis die zij bieden niet
voldoende is om een technisch en economisch ingewikkelde maatschappij draaiende
te houden. Het zal verder zo zijn dat een kleine elite zich meester maakt van
de diepgaande kennis die niet door de netwerken wordt verspreid.
Daar iedere
institutionele regeling wordt afgewezen, bestaan de netwerken slechts bij
gratie van de deelnemers. Illich zegt dat de netwerken ontmoetingen
vergemakkelijken tussen 'mensen die op een gegeven moment dezelfde interesses'
hebben. Deze mensen zullen met elkaar in contact willen treden dank zij 'de
natuurlijke neiging om te groeien en te leren'. Hiermee zijn we terug bij de
problematiek van het niet-directieve onderwijs, want niets is ongelijker dan
'natuurlijke neigingen' omdat ze helemaal niet natuurlijk zijn, maar de positie
van het individu in de maatschappij weerspiegelen en tevens de reden vormen dat
deze positie meestal niet verandert.
De 'natuurlijke neiging van de zoon van een ingenieur drijft
hem naar de studie voor een beroep dat een bevoorrechte sociale positie met
zich meebrengt; de 'natuurlijke' neiging van de zoon van een ongeschoolde
arbeider doet hem hoogstens ernaar streven ploegbaas te worden. De school kan
deogen van het kind openen voor de oorsprong van zijn verlangens en hem boven
zijn verlangen helpen uitstijgen. Een netwerk à la Illich is niet in staat deze
taak te vervullen, want hiervoor is een lange, continue begeleiding nodig van
de onderwijsgevende, die op bepaalde momenten de moed moet hebben besluiten te
nemen die niet beantwoorden aan de onmiddellijke wensen van de leerling.
Doordat in de netwerken van Illich iedereen op voet van gelijkheid van
gedachten wisselt met zijn partners, blijft iedereen in zijn eigen straatje en
nestelt zich nog dieper in zijn gebruikelijke denk- en leefwijze.
Een
leerling heeft een leermeester nodig die hij in vertrouwen neemt omdat hij uit
ervaring weet dat deze zijn vertrouwen verdient; hij erkent de specifieke rol
van de leermeester, niet als een slaaf die zich onderwerpt, maar omdat hij
heeft vastgesteld dat hij, door zich in zijn eigen, nog aarzelende pogingen te
laten begeleiden door iemand die zekerder is van zijn zaak, erin slaagt een
antwoord te vinden, zijn antwoord, op vragen die hij zich stelde, op
tegenstellingen waarmee hij worstelde; terwijl het hem uitsluitend op eigen
kracht niet zou lukken wezenlijk verder te komen, ook niet met de hulp van zijn
gelijken" (p. 173).
7 Besluiten
7.1
Deconstructivistische analyse
Illich en andere ontscholers waren vooral begaan met de
meedogenloze en deconstructivistische analyse (ontluistering) van de
maatschappelijke instellingen (bv. de school), maar weinig met de constructie
van een realistisch alternatief. In sociologische en filosofische kringen begon
de deconstructivistische analyse een modeverschijnsel te worden: demystificatie
en ontluistering waren in de mode. Zo begon ook de Franse filosoof Foucault
vanuit de aandacht voor de vormaspecten van de pedagogische verhoudingen de
klassieke pedagogische teksten op een deconstructivistische manier te lezen,
waaruit dan ook moest blijken dat de 'pedagogische theorie' sinds de
verlichting niets anders was dan een vorm van toenemende dressuur of
disciplinering in de richting van symbolisch (gebroken) geweld (Foucault, M.,
Surveiller et Punir, 1975). Ook opvallend veel deconstructivistische onderwijssociologen
(à la Bourdieu) hadden een bijdrage in de ontluistering van het onderwijs.
De sociologe Judith Lazar wees onlangs nog op de
gelijkenissen tussen de visie van Illich en Foucault. Beide auteurs stelden de
basisgrammatica van het onderwijs en het gezag van de school en van
deleerkrachten sterk in vraag. Ze schrijft over Illich: "Dans la mesure où la fonction essentielle de l'école, selon
Illich, ne réside pas dans la transmission de la connaissance, il remet en
question le bien-fondé de cette institution.
A la place de l'école
obligatoire, Illich préconise donc un apprentissageà la carte, selon l'âge et
l'envie de l'individu."
Illich bekritiseerde ook sterk het 'verborgen curriculum',
het disciplineren van de leerlingen en hetdoorgeven van waarden en normen. Ook
de theorie van Foucault stelde de disciplinering/onderwerping van de mensen en
van de leerlingen in vraag. Volgens Foucault en zijn volgelingen bestond de
hoofdopdracht van de school net zoals deze van instellingen als de
gevangenis, de psychiatrie
erin "de discipliner les esprits, de
contrôler et surveiller les individus pour renforcer le pouvoir de la
classedominante" (Judith Lazar, Punir pour quoi faire ?, Flammarion, 2004,
p. 154 e.v.). In een gesprek met Deleuze stelde Foucault: "Indien de schoolkinderen hun protesten, of
zelfs alleen maar hun vragen zouden kunnen laten horen, dan zou dit alleen al
voldoende zijn om een explosie te veroorzaken in het gehele
onderwijssysteem."
Ook de anti-pedagogen (Alice Miller, E. von Braunmülh
)
kwamen in 1980 tot een analoge voorstelling van zaken. Het antipedagogische
ideeëngoed kreeg veel kritiek vanuit progressieve middens. Prof. Klaus
Mollenhauer, een woordvoerder van de kritische pedagogiek, vond in de ideeën
van de antipedagogiek en van Foucault, een aanleiding om zijn boek 'Vergessene
Zusamenhänge' (Juventa 1983) te publiceren. Mollenhauer verweet de
antipedagogen, de-schoolers e.d. dat ze de inhoudelijke vragen in verband met
de cultuuroverdracht over het hoofd zagen en geen rekening hielden met de noden
van de (technologische) maatschappij. De antipedagogen trokken volgens
Mollenhauer net zoals Illich de opvoeding en het onderwijs geheel in twijfel.
"Hier werd een niet-pedagogische instelling tegenover het kind
gepropageerd, die zich ertoe beperkt het kind te 'begeleiden', dat wil zeggen
dat men het dient te respecteren, dat men 'respect voor zijn rechten',
'tolerantie voor zijn gevoelens' en 'bereidheid om van zijn eigen gedrag te
leren' moet kunnen opbrengen (A. Miller). Een anti-pedagogisch ingesteld mens
is dan 'een gewoon aardig mens' die 'alle mogelijke situaties met kinderen
spontaan doorleeft' (von Braunmühl)."
7.2 Illich en 'Het
Nieuwe Leren'
Ook de voorbije jaren troffen we in veel pedagogische
publicaties deconstructivistische en ontluisterende analyses van het onderwijs
aan, gevolgd door utopische hervormingsvoorstellen waarin men in sterke mate
afstand doet van de huidige onderwijsgrammatica. Zo hebben we in het
themanummer over 'Het Nieuwe Leren' (Onderwijskrant nr. 136) het huidige
ontscholingsdenken uitvoerig toegelicht. Veel van de pedagogische stellingen en
alternatieven van 'Het Nieuwe Leren' zijn precies overgenomen uit de
publicaties van Illich; echt 'nieuw' kunnen we ze dus niet noemen. De
pleitbezorgers van het 'Het Nieuwe Leren' sluiten zich wel niet aan bij het
cultuurpessimistisch denken van Illich en bij zijn verheerlijking van het
'ambachtelijk leven'. Ze vermelden uiteraard niet dat de 70-jarige Illich zelf grotendeels
afstand nam van zijn vroegere ideeën en van de recente toepassingen.
7.3 Utopie: geen
progressief alternatief
Samen met de vele critici van Illich vinden we dat Illich
veel problemen slechts heeft aangeraakt en al te zeer vertrokken is van een
cultuurpessimistische en tegelijk utopische visie op onderwijs en maatschappij.
Zijn alternatieven bleven mistig en naïef. Omdat hij heel sterk met slogans
werkte en een utopie nastreefde hadden zijn uitspraken wel een wervende kracht.
Uit de bijdrage blijkt dat we ons geenszins aansluiten bij de visie van Illich
en van huidige ontscholers, we pleiten eerder voor een 'herscholing van de
school'. We gaan ook geenszins akkoord met de pessimistische onderwijsbalans
die Illich in 1971voorlegde. Volgens prof. Snyders en vele anderen hebben de
ontscholers veel meer nadeel berokkend aan degenen, die op een verstandige
wijze het opvoedingsstelsel willen verbeteren, dan aan de restaurateurs
degenen die alles verbeten willen behouden zoals het thans is en zweren bij het
verleden. Het onderwijs verkeerde anno 1970 geenszins in een totale en
uitzichtloze crisis. Integendeel: wellicht hebben we sindsdien mede onder
invloed van de ontscholingsideeën een aantal stappen achteruit gezet. Naar
pleitbezorgers voor 'vernieuwing in continuïteit' werd o.i. sinds 1970 veel te
weinig geluisterd; profeten die de verlossing uit de ellende predikten werden
gretiger beluisterd. Illich ging ervan uit dat de cultuur van de specialisten
(bv. leerkrachten) het gezonde verstand onvermijdelijk in de weg staat, dat dus
hun tussenkomst moet worden verworpen en dat het voldoende is zich te laten
leiden door de heersende gewoonten en de ervaring van de 'gewone mensen'.
Vanuit zo'n vertrekpunt pleitte Illich voor informele netwerken i.p.v. scholen.
Snyders schreef: "In plaats van de kennis van de leraar
(expert) op te hemelen en de ervaringen uit het leven van de leerlingen als
waardeloos te beschouwen (wat de grondslag is van het pedagogisch
traditionalisme), steekt Illich de concrete ervaringen uit het leven van de
gewone man, of die nog jong is of oud, in de hoogte en verdoemt hij de
leraar-expert. Maar daardoor ontkomt men niet aan het traditionalisme, want de
tegenstelling tussen beide factoren blijft gehandhaafden juist deze
tegenstelling is funest. Illich is de woordvoerder van een traditionele school
die domweg is omgedraaid, helemaal niet van een progressieve herbezinning op de
school en nog minder van een progressieve school, die is gebaseerd op een
voortdurende wisselwerking tussen de eigen ervaringen van de leerlingen en de
theoretische en methodische vorming die hen wordt gegeven door de georganiseerde
cultuur. In een progressieve school worden initiatieven en spontane
vreugdegevoelens door culturele kennis verrijkt, terwijl de scheppers van
cultuur, of liever degenen die de cultuur gestalte geven, hun kracht putten uit
vragen, verwachtingen en nog onontgonnen talenten van hun leerlingen of hun
publiek" (p. 176).
We zijn het eens met professor Susan L. Robertson die op de
al vermelde de 'European conference' Lifelong learning inside and outside
schools' (Bremen, 1999) stelde dat veel ontscholingsvoorstellen in de richting
van natuurlijk leren e.d. eerder leidden tot 'deschooled individuals'
ontschoolde leerlingen die weinig competent zijn dan tot een deschooled
society. We vrezen dat dit ook het lot zal zijn van 'Het Nieuwe Leren'. We
merken dat ook de (Nederlandse) Onderwijsraad en het Planbureau zich zorgen
maken over de spectaculaire opkomst van 'Het Nieuwe Leren'.
|