Nieuwe eindtermen. Taalonderwijs
Nederlands & methodestrijd.
Professor Johan Taeldeman en
leerkrachten protesteren tegen
'doe-maar-aan-mentaliteit' in
eindtermen/leerplannen Nederlands e.d.
Raf Feys en Noël Gybels
(Bijdrage uit Onderwijskrant nr. 137, mei 2006)
Vooraf
Een aantal leden van de commissie onderwijs maakten
zich tijdens de vergadering van 2 juli 2015 terecht zorgen over het taalonderwijs en over
de nieuwe eindtermen die opgesteld zullen worden. Centrale bekommernis: Minister
zult u bij de herziening van de eindtermen voldoende inzetten op het
versterken van de kennis en beheersing van het Nederlands? Op welke manier ziet
u dat?
Mijns inziens zijn we jaren geleden o.a. in de fout gegaan door
zaken als zinsleer te schrappen uit het programma van de lagere school
enzovoort. Onderwijskrant besteedde
sinds 1993 tientallen bijdragen aan de uitholling van het taalonderwijs. Een
van die bijdragen drukken we nog eens af.
1 Inleiding
1.1 Identiteitscrisis moedertaalonderwijs
Volgens Piet-Hein
van de Ven (taalkundige en redactielid van MOER) maken we al een tijdje een
'identiteitscrisis in het
moedertaalonderwijs' mee in Nederland en elders. In Frankrijk wordt er al
vele jaren een heuse taaloorlog uitgevochten tussen voor- en tegenstanders van
modieuze taalaanpakken. In het boek 'Et
vos enfants ne sauront pas lire
ni compter' beschrijft directeur Le Bris
uitvoerig de mailaise in het Franse (moedertaal)onderwijs (zie bijdrage
hierover in dit nummer). Deze taal-strijd heeft recentelijk zelfs geleid tot
het officieel verbieden van de globale en globaliserende methodiek voor het
aanvankelijk lezen (zie punt 3).
Vooral vanaf het einde van de jaren tachtig
kwam ook Vlaanderen in de ban van een aantal taal-mythes vaak overgewaaid
vanuit Nederland. Ze sloegen niet aan bij de praktijkmensen, maar de
ontwikkeling van de eindtermen en van de nieuwe leerplannen werd door een
aantal universitaire taalkundigen aangegrepen om die taalmythes ook ingang te
doen vinden in de praktijk. In onze kritische reactie op de (ontwerp)eindtermen
Nederlands in 1993 bekritiseerden we daarom een aantal ingeslopen taal-slogans:
communicatie-onderwijs en communicatieve competentie,
taalvaardigheidsonderwijs, functioneel (of natuurlijk) aanvankelijk lezen,
normaal-functioneel taalonderwijs, 'weg met de grammatica,
NT2-aanpak=NT1-aanpak,
We kozen voor een veelzijdige benadering van het veelzijdig
taalonderwijs en voor 'vernieuwing in continuïteit' (zie punt 5.3).
Met onze recente taaldossiers in Onderwijskrant nr. 133 & 135
beoogden we hetzelfde doel.
In het interview met minister Vandenbroucke
hebben we ook nog eens onze bezorgdheid over de aanpak van de NT2-leerlingen
uitgedrukt. Met dit alles willen we in de eerste plaats het debat over het
taalonderwijs stimuleren. In deze bijdrage gaan we verder in op een aantal
onderwerpen vooral aan de hand van recente reacties en standpunten. De thema's
die we in nummer 133 behandelden bleken achteraf actueler dan we aanvankelijk
vermoed hadden. In nr. 135 publiceerden we al een aantal reacties. Veel
leerkrachten bevestigden dat een aantal sloganeske opvattingen een te sterke
invloed hadden op de eindtermen, de leerplannen, de taalmethodes, de
verwachtingen van de inspectie, de lespraktijk,
Een taalverantwoordelijke die
het niet zomaar eens is met al onze standpunten, bestempelde onze taaldossiers
als interessant en goed gestoffeerd. Universitaire taalkundigen die mede
verantwoordelijk zijn voor de verspreiding van de bekritiseerde taalmythes,
verkiezen jammer genoeg het verzwijgen van de kritiek boven het debat en de
repliek.
Met onze taaldossiers stimuleerden we alvast
het taaldebat. Verderop analyseren we recente kritieken op ons taalonderwijs en
reacties op onze taaldossiers. Zo stuurde een docent uit Gent ons een recente
bijdrage met volgend commentaar: "De
recente kritiek van prof. Johan Taeldeman op de 'doe-maar-aan-mentaliteit'
binnen de eindtermen en op de modieuze opvattingen over 'taalonderwijs' sluit
aan bij uw analyse in Onderwijskrant".
1.1
''Doe-maar-aan-mentaliteit' &
mythe 'communicatie-onderwijs'
In dit interview van Filip Devos met prof. Taeldeman (Over Taal, december 2005) is de Gentse taalkundige niet mals voor
de 'doe-maar-aan-mentaliteit' die het belang van de vorm van de taal en de
invloed van de vorm op de communicatie minimaliseert. De Gentse taalkundige
betreurt dat er te weinig aandacht is voor de correctheid van het taalgebruik
en voor de spelling en grammatica:
"Men verwart een hoge tolerantie ten aanzien van taalvariatie met een
doe-maar-aan-mentaliteit. De eindtermen zijn in die zin gewoon misdadig."
De bezorgdheid van prof. Taeldeman werd ook
onlangs ook verwoord door prof. Geert Kelchtermans (onderwijskundige KU Leuven): "Er is nu een trend in het talenonderwijs dat leerlingen vooral
vlot moeten leren communiceren en dat grammatica en spelling niet meer zo
belangrijk zijn. Staat de meerderheid der leerkrachten hier achter? Dat soort
vernieuwingen wordt van bovenaf naar beneden gedropt "(Brandpunt,
september 2005, p.20). Paul Hermans,
getuigt op de website van 'Taalschrift'
als reactie op een spelling-bijdrage van prof. Frans Daems: "Ik ben onderwijzer en sta al 32 jaar
in het basisonderwijs, nu in het vierde leerjaar. Als ik al die jaren in
ogenschouw neem, dan wordt duidelijk dat de huidige generatie veel meer
spellingsfouten schrijft dan vroeger. Vroeger werden meer regels ingeoefend.
Spraakkunstlessen zijn verder een afgietsel van vroeger geworden; er schiet
niet veel meer van over in de 'eindtermen basisonderwijs'. De leerplanmakers
hebben teveel met het badwater weggegooid..."
Niet enkel Taeldeman en 'Onderwijskrant', maar
ook lerarenopleiders en leerkrachten waarschuwden de voorbije maanden voor de doe-maar-aan-mentaliteit die tot een
daling van de taalbeheersing leidde. Het gaat om een modieuze aanpak die
onvoldoende aandacht besteedt aan het opbouwen van een cognitief
referentiekader, aan taalanalyse en zorgvuldigheid en aan het inoefenen van
deelvaardigheden. Uit een recente enquête van de 'Nederlandse Taalunie' bleek
overigens dat 'een ruime meerderheid van de Vlamingen en Nederlanders pleit
voor veel meer aandacht voor het 'correct
schrijven en spreken' (Taalpeil,
september 2005).
De 'doe-maar-aan-mentaliteit'
werd in Vlaanderen vooral verspreid door een aantal taalkundigen, via de
eindtermen en leerplannen, publicaties van het 'officieel' expertisecentrum
Steunpunt NT2, het taaltijdschrift VONK, enkele auteurs van 'Taal verwerven op school' (Acco,
2004),
Vooral sinds 1990 merken we de invloed van allerhande sloganeske
opvattingen gecombineerd met een overtrokken kritiek op klassieke aanpakken. In
1993 (O.Krant nr. 79) formuleerden we in ons themanummer over de 'eindtermen'
scherpe kritiek op de taalfilosofie in de (ontwerp)eindtermen. We slaagden er
in om een aantal omschrijvingen af te zwakken, maar de ontwerpers van de
eindtermen veelal universitaire taalkundigen behielden grotendeels hun
slogans in de eindtermen en in hun eigen publicaties over het taalonderwijs.
We zijn uiteraard ook benieuwd naar de reactie
op de toenemende kritiek vanwege de verantwoordelijken voor de eindtermen en
leerplannen. We stelden al dat dezen er voor kiezen de kritiek te negeren. Dit
geldt ook voor het Steunpunt NT2-Leuven dat in ons taaldossier en elders veel
kritiek te verduren kreeg. Enkel de begeleider Nederlands binnen het VVKBaO
voelde zich aangesproken om een en ander te verduidelijken in verband met de
wenselijke aanpak van het taalonderwijs. Hij deed dit evenwel zonder te
verwijzen naar de toenemende kritieken op de eindtermen en leerplannen.
Verheugend is alvast dat ook hij afstand neemt van het modieuze 'leren al
doende'. Ides Callebaut geeft ook
grif toe dat het taalniveau van leerlingen eind s.o. ernstige tekorten
vertoont, maar in tegenstelling met anderen pleit hij geenszins voor een zekere
herwaardering van een aantal oude waarden (zie verderop)
1.3
Overzicht bijdrage
Verdere discussie lijkt ons op dit ogenblik
heel belangrijk en daarom breiden we ons taaldossier verder uit. Er is de
toenemende kritiek op de daling van de taalbeheersing. Er heerst te veel
onzekerheid op het onderwijsveld; de kritiek dat leerkrachten te weinig de
eindtermen en leerplannen de nieuwe visie volgen, komt hard aan. Een aantal
uitgeverijen werken overigens aan de uitgave van een 2de generatie
taalmethodes na de invoering van de eindtermen; we weten dat ook zij onze
taaldossiers aandachtig lezen. We hopen dat een aantal eenzijdigheden en
modieuze refreintjes afgezwakt zullen worden. Zo merken we dat bepaalde
uitgeverijen weer meer belang aan het onderdeel spelling besteden en dat zulke
publicaties succes kennen.
In punt 2 geven we vooreerst een overzicht van
de toenemende kritiek op de veminderde taalbeheersing en op de modieuze
methodieken en eindtermen. In punt 3 gaan we even in op de 'identiteitscrisis
moedrtaalonderwijs' in Nederland en Frankrijk; in Frankrijk leidde het zelfs
tot een heuse taaloorlog.
Vervolgens laten we prof. Taeldeman aan het
woord over de 'doe-maar-aan-mentaliteit'. In punt 5 illustreren we de
aanwezigheid van die 'mentaliteit' in de eindtermen, in standpunten van
Steunpunt NT2-Leuven, enz. Vervolgens analyseren we een (indirecte) reactie
vanwege de begeleider Nederlands VVKBaO. Ides
Callebaut neemt ook wel afstand van het modieuze 'leren al doende', maar
jammer genoeg ook van een aantal oude waarden.
We bekijken ten slotte een aantal
getuigenissen en onderzoeksgegevens die uitwijzen dat de taalvisie en de
lesmaterialen van ons 'officieel' taalexpertisecentrum NT2-Leuven veel kritiek
krijgen.
2 Taalonderwijs: recente kritiek
2.1 Minder taalbeheersing
De actualiteit van ons taaldossier blijkt o.a.
uit het feit dat veel taalkundigen en taalleraars de voorbije maanden wezen op
de daling van de taalbeheersing en op het al te vlug tevreden zijn met
approximatief taalgebruik. Bijna
dagelijks lezen of horen we hier getuigenissen over; vandaag nog in een
lezersbrief (DS, 29.03.06) van prof. Scharlaekens (KU Leuven), gisteren uit de
mond en pen van Mia Doornaert. Er komt ook steeds meer kritiek op de modieuze
visies in de eindtermen e.d. Enkele illustraties.
In de bijdrage 'Als taal te vluchtig wordt' betreurt Hilde Florquin dat bij de leerlingen s.o. de woordenschat vaak
schraal is en dat tussentaal hun taalgebruik kenmerkt. Samen met directies en
vakwerkgroepen vraagt ze zich af welke eisen nog aan leerlingen mogen en moeten
worden gesteld. Hoe ver kan de tolerantie gaan? Dit geldt volgens haar niet
enkel inzake taalgebruik, maar ook inzake spelling, het verplicht lezen van
boeken
(Nova et Vetera, 2004-2005,
29-42.). Arnix Heyndrickx schrijft
dat de nieuwe handboeken Nederlands s.o. te chaotisch en te oppervlakkig zijn
en dat de klemtoon te eenzijdig op de vier communicatieve vaardigheden ligt
(DS, 19.10.05).
Volgens VUB-professor
Machteld Demetsenaere maken onze universiteitsstudenten al te veel
schrijffouten en hun woordenschat is vaak ontoereikend om op een abstract
niveau mee te kunnen. Dit heeft volgens haar te maken met de manier waarop
Nederlands meer en meer gegeven moet worden: de officiële klemtoon ligt te
eenzijdig op 'communicatie' (DM, 18.10.05). Steeds meer kandidaat-politiemensen
zakken voor het examen omdat ze over te weinig woordenschat en taalkennis
beschikken.
Chantal
Ketelers (lerarenopleiding Ledeganckstraat Gent)
stelde onlangs dat bij aspirant-leerkrachten niet enkel de kennis van het
Frans, maar ook 'de kennis van het
Nederlands jaar na jaar vermindert' (Het Nieuwsblad, 19.01.06.). Voor de
lerarenopleidingen zijn de gevolgen van het lage startniveau ingrijpend: wat
doe je met studenten die bij de aanvang niet keurig spreken, over een arme
woordenschat beschikken, problemen hebben met vlot schrijven en met spelling en
grammatica. Studenten hebben zelfs nog vaak problemen met de vervoeging van de
sterke werkwoorden; vroeger werd die vervoeging al ingedrild in de 2de
graad van het lager onderwijs: bieden-bood-geboden
Kan een opleiding dit
allemaal nog bijwerken?
De leerkrachten vreemde talen van het s.o.
bekritiseren in koor het feit dat de leerlingen bij hun intrede in het s.o.
geen grammatica meer kennen. Het gaat om kennis die men van bij de start in het
s.o. nodig heeft. En dan stelt zich de vraag welke leerkracht (Nederlands, Frans,
Latijn, Engels) in ijltempo deze kennisachterstand nog kan en moet wegwerken.
Het lager onderwijs moet de leerlingen ook voorbereiden op het onderwijs in de
vreemde talen.
Bij doorlichtingen krijgen de leerkrachten en
scholen (s.o. en b.o.) steevast te horen dat ze te weinig strikt de methodische
richtlijnen van de eindtermen en leerplannen volgen. Hieromtrent bestaat veel
misnoegdheid vanwege de leerkrachten, mede omdat ze terecht vinden dat de
overheid zich o.m. via de inspectie te veel met onderwijspedagogische zaken
inlaat.
Het feit dat onze Vlaamse leerlingen voor
lezen in landenvergelijkende onderzoeken vrij goed presteren, sluit niet uit
dat er in absolute termen toch sprake kan zijn van daling van het niveau;
taalbeheersing is overigens veel ruimer dan kunnen lezen. Vermoedelijk is die
daling van de taalbeheersing wel kleiner dan in menig buitenland. Vlaamse
leerkrachten bieden blijkbaar iets meer weerstand tegen het opdringen van
modieuze aanpakken.
2.2 Aanpak NT2-leerlingen: ondermaats
In ons taaldossier en in het interview met
minister Vandenbroucke (zie afzonderlijke bijdrage) hielden we eveneens een
pleidooi voor een intensiever taalbad voor NT2-leerlingen. Met de opstelling
van ons 'officieel' expertisecentrum Steunpunt NT2 (Leuven) dat ervan uitgaat
dat de aanpak van NT2-leerlingen net dezelfde is als deze van NT1-leerlingen
hebben we sinds 1991 al te weinig vorderingen gemaakt.
NT2-leerlingen hebben nood aan een
intensievere en sterk geleide taalinput,
maar het Steunpunt-GOK pleit(te)
steeds voor een niet-directieve, analytische, whole-language-aanpak waarbij de
kleuterleidster (leerkracht) zich opstelt als 'a coach at the side'. In het taalhandboek 'Taal verwerven op school' (Acco, 2004) schrijven Kris Van den Branden (Steunpunt NT2) en Frans Daems (UA) nog steeds dat "we in het taalonderwijs geen fundamenteel
onderscheid moeten maken tussen NT1 en NT2" en dat er daarom in hun
handboek niets zal en moet gezegd worden over 'Nederlands als tweede taal'.
Onze universitaire taaldidactici vinden een differentiële aanpak overbodig en
vanuit hun stelling dat de leerlingen vooral zelfstandig hun taalkennis
construeren, is er al te weinig aandacht voor geleide taalinput. In een
doorsnee-kleuterschool krijgen NT2-leerlingen geen intensief taalbad. Er is
vaak veel ruimte voor veel zelfstandig spelen in hoeken (à la CEGO-Leuven),
maar bijvoorbeeld al te weinig intentionele taalconversatie geleid door de
kleuterleidster.
Ook de bekende Amerikaanse professor Catherine Snow bekritiseerde op een recente
studiedag de te weinig doelgerichte en gestructureerde taalaanpak. Het is
volgens haar onzin als je denkt dat je er komt als je ingaat op de ervaringen
en ideeën van de kinderen. Je blijft dan al vlug steken in het praten over wat
kinderen gaan doen of gedaan hebben.
"Wil je een kwalitatief goed curriculum met interessante, uitdagende
gesprekken en een rijk taalaanbod, dan is het belangrijk dat de leidster
uitgewerkte activiteiten tot haar beschikking heeft" (Het curriculum komt
niet uit de kinderen, Didaktief,
maart 2006). Snow beklemtoont het belang van een curriculum voor
woordenschatuitbreiding, mondelinge taalvaardigheid en verhaalbegrip. Zij neemt
in het interview ook afstand van de visie dat je vooral niet teveel
activiteiten van tevoren moet plannen en vooral moet ingaan op de onderwerpen
waar kinderen zelf mee aankomen. Methodieken om vanuit luisteren een gesprek
aan te gaan (luisteren, expanderen, modelleren, betekenissen uitbreiden)
blijven belangrijk, maar daarnaast is er een meer aanbodgerichte benadering
nodig. Snow bekritiseerde vooral de visie die ook door de Steunpunten CEGO en
NT2-Leuven verkondigd wordt.
De Nederlandse socioloog Koos Neuvel wees eveneens op het te lage rendement van het
taalonderwijs aan allochtone leerlingen in een doorsnee-school. Volgens hem
wordt er met allochtone leerlingen op een zwarte school vaak gerichter en
intenser gewerkt aan het wegwerken van de taalachterstand. Een ander nadeel van
veel witte scholen is het feit dat ze volgens hem te veel aandacht besteden aan
de vrije en veelzijdige ontplooiing. Veel allochtone jongens hebben een meer
gestructureerde aanpak nodig: meer geleide instructie en meer de kernvakken
centraal stellen (K. Neuvel, Waarom
jongens geen meisjes zijn). We merken dat de Antwerpse schepen voor onderwijs Robert Voorhamme (SP.A) nu ook pleit
voor "een schoolomgeving waarin
NT2-leerlingen veel meer energie kunnen steken in de verwerving van het
Nederlands (interview met R.
Voorhamme, DS, 6.03.07).
3 Identiteitscrisis in Nederland en Frankrijk
4 Taeldeman e.a. hekelen 'doe-maar-aan'
mentaliteit & communicatie-mythe
4.1 Doe-maar-aan mentaliteit &
approximatief taalgebruik
We gaan nu dieper in op de kritiek van prof. Taeldeman (Over Taal,
december 2005). Volgens Johan Taeldeman
luidt de kernboodschap in de eindtermen e.d.: "Als we ons maar vlotjes kunnen uitdrukken! De vorm doet er niet
toe.
Communicatieve competentie, assertiviteit en zo, allemaal goed maar
dat mag de talige inaccuraatheid niet verdoezelen.
Men verwart een hoge
tolerantie ten aanzien van taalvariatie met een doe-maar-aan-mentaliteit. De
eindtermen bijvoorbeeld zijn in die zin gewoon misdadig." Met dit
laatste bedoelt Taeldeman o.a. dat het volgens de geest van de eindtermen en
volgens de visie van een aantal taalkundigen plus minus volstaat dat de
betekenis van een geschreven of gesproken 'boodschap' ondubbelzinnig
gedecodeerd (begrepen) kan worden. Maar ook onlangs schreven de taalkundigen Kris Van den Branden (Steunpunt
NT2-Leuven) en Frans Daems (UA) nog
dat systematisch onderwijs van
woordenschat, spelling, regels voor woordvorming, grammatica
niet effectief
is ('Taalverwerven op school',
Acco, 2004, p. 17). Ze schrijven dit op een moment waarop voldoende bekend is
dat de leerkrachten massaal naar meer systematiek vragen; bepaalde uitgeverijen
hebben overigens onlangs opnieuw een aparte en systematische spellingmethode op
de markt gebracht en met succes.
Ook
leraar Pieter Derde waarschuwde onlangs voor het
oprukkende 'approximatief taalgebruik':
"De ontvanger van een minder fraai
geformuleerde boodschap zal de inhoud in veel gevallen een zelfde graad van
onnauwkeurigheid toedichten. Approximatief taalgebruik wordt ook veelal niet
gewaardeerd en geaccepteerd in de privésector" (DS, 9.05.05).
Modieuze taalvisies beklemtonen de
inhoudelijke taalboodschappen en de 'normale functionaliteit' van de taal;
focussen op het eindproduct het toepassen van de taal in zinvolle contexten,
op de functionaliteit in het normale leven. Ze hebben te weinig oog voor de
vorm van de taal en voor de lange weg erheen.
Christien van Gool, hoofdredacteur 'Levende
Talen Magazine' (2004, nr. 3) drukt het zo uit: "Onder het mom van taalvaardigheidsonderwijs, van het werken met globale
en authentieke taaltaken "wordt er vandaag de dag te eenzijdig de nadruk
gelegd op het toepassen van de taal en is er tegelijk steeds minder aandacht
voor het aanleren en oefenen van vaardigheden."
4.2 Te weinig aandacht voor Standaardnederlands
Taeldeman illustreert die
'doe-maar-aan-mentaliteit' op verschillende vlakken. We overlopen ze even en
starten met zijn algemene kritiek op het minimaliseren van het belang van het
correcte taalgebruik. Taeldeman tilt zwaar aan eindtermen-formuleringen als "de leerkrachten moeten ernaar streven
dat de leerlingen 'het gepaste' taalregister gebruiken". Volgens Taeldeman "verwart men hier een
hoge tolerantie ten aanzien van taalvariatie met een
doe-maar-aan-mentaliteit". Het steekt allemaal niet zo nauw. Kris Van den Branden (Steunpunt NT2)
schreef onlangs nog: "Het is
belangrijk dat leerkrachten de communicatiesituatie goed inschatten en steeds
weten te bepalen 'wat het meest gepaste taalregister is. In kringgesprekken is
het normaal dat er in de taal van de leerlingen meer dialectische klanken en
informeel register sluiten" ('Taal verwerven op school': Acco, 2004,
p. 103).
Taeldeman poneert verder: "Ik geloof niet sterk in die tussenfasevisie, want de mensen
blijven erin hangen en worden taallui. Als het een van de vele variëteiten is
die je beheerst op een continuüm, geen probleem, maar het treedt buiten zijn
oevers. Dat heeft kwalijke gevolgen. Met de alomtegenwoordigheid van tussentaal
worden we echte monolingualen. Dat alles heeft niet alleen gevolgen voor het
Nederlands, maar het is ook een drempel om vreemde talen te leren. Vroeger werd
de Vlaming gezegd slechts Nederlands te spreken, maar tegelijk werd hij overal
geroemd voor zijn vreemdetalenkennis. Maar dit kwam onder meer juist door die
vroege tweetaligheid: thuis spraken kinderen dialect en op school Nederlands.
Nu wordt dit de kinderen ontzegd, want overal krijgen ze dezelfde tussentaal
voorgeschoteld."
De Gentse professor tilt zwaar aan het feit
dat er zo weinig aandacht is voor het correct taalgebruik. Taeldeman die zelf
boeken schrijft over het dialect is geen taalpuritein en geen voorstander van
het accentloos spreken, maar gaat niet akkoord met het feit dat men in klas en
op televisie veelal een dialectisch tussentaaltje hanteert. Ook Hilde Florquin en veel vakleerkrachten
(zie punt 2) vragen zich af hoe ver de tolerantie hier kan gaan? Het mogen
gebruiken van het tussentaaltje en van dialect in klas heeft ook als gevolg dat
de A.N.-woordenschat te weinig ontwikkeld wordt.
4.3
Verwaarlozing van grammatica en spelling
De Antwerpse
prof. Rita Rymenans drukte een jaar geleden nog haar grote voldoening uit
over het feit dat Vlaamse taalkundigen erin geslaagd waren om in de eindtermen
basisonderwijs enkel onderwerp en persoonsvorm te behouden en om de spelling
sterk te beperken. ('Weg met de
grammatica', De Morgen,
20.01.05). Het interview eindigde met de stelling dat "de leerlingen niet langer meer het verschil
tussen lijdend en meewerkend voorwerp, tussen 'jou' en 'jouw'
zullen kennen,
'maar dat ze voortaan tenminste zullen weten waarover ze het hebben".
Rymenans wekte tevens de indruk dat alle
taalkundigen het daar over eens waren. Ten onrechte.
Prof. Taeldeman tilt zwaar aan de
sterke relativering van de spelling en grammatica in de eindtermen, de
leerplannen en de visie van sommige taalkundigen. Hij stelt o.a.: "Dt-fouten vind ik zware fouten, want
dit is allemaal mooi beregelbaar én beregeld. Hierbij komt wel de zinsontleding
op de proppen. 'Kom je', maar 'Komt je vader', want daar heb je een bezittelijk
voornaamwoord. En zo vinden we veel fouten door gebrek aan zinsontleding. Het
grammaticaonderwijs laat op dat vlak enorm te wensen over. Op een basis die
niet deugt, kun je geen huis bouwen. Het vak Nederlands besteedt te weinig tijd
aan degelijk taalkundige, grammaticale vorming. Dit is natuurlijk wel saaier,
maar ja, dat is zoals bij eten: af en toe moet een kleine ook eens iets eten
wat hij niet lust, maar wat goed is voor zijn gezondheid."
In de eindtermen zijn voor zinsontleding enkel
de termen onderwerp en persoonsvorm behouden. In een spreekbeurt hierover zei DVO-directeur R. Standaert in 1993 dat
wetenschappelijk bewezen was dat zinsontleding te moeilijk was voor het lager
onderwijs (Eindtermen: een 'meerwaarde
voor ons onderwijs?, Verslag Studiedag Lod. de Raet-Stichting, oktober
1993). In het leerplan van het VVKBaO lezen we inzake spelling: "Spellingafspraken raken de essentie
van de taal niet. Een slechte spelling maakt een taal niet slechter, en een
goede spelling maakt een taal niet beter". Het leerplan van het Gemeenschapsonderwijs schrijft dat de
leerkrachten nog steeds geneigd zijn
"te veel aandacht aan het spellingonderwijs te schenken." Het
stelt verder "dat het resultaat niet in verhouding staat tot de energie die
erin geïnvesteerd wordt." De doorlichtende inspecteurs stellen vast
dat de leerkrachten nog steeds meer belang hechten aan de spelling dan de
opstellers van de eindtermen en leerplannen, en tikken de leerkrachten hiervoor
vaak op de vingers.
Prof.
Taeldeman wijst terecht ook op het verband tussen
grammatica en schrijven. Ook het Nederlandse CITO-instituut wees onlangs op
deze samenhang. De conclusie van een recente CITO-studie luidde dat de
kwaliteit van het schrijfwerk van Nederlandse basisschoolkinderen ondermaats is:
"Al te veel kromme formuleringen en
spelfouten, zwakke interpunctie en grammaticaliteit" (Balans van
taalkwaliteit in schrijfwerk uit het primair onderwijs, CITO, 2005). Er was
een test in het derde en in het zesde leerjaar en de onderzoekers stelden ook
vast dat de leerlingen al te weinig vorderingen maakten.
J. van de Gein verantwoordelijke voor
dit CITO-onderzoek stelt dat de lage kwaliteit het gevolg is van het
verwaarlozen van aanpakken die in het verleden hun deugdelijkheid bewezen
hebben. Schrijfvaardigheid vereist volgens haar bijvoorbeeld ook voldoende
grammaticaal inzicht: "Met
grammatica maak je verbanden tussen woorden en woordgehelen duidelijker; de
leerlingen krijgen een beetje meer gevoel voor taal. Als kinderen relaties
zien, kunnen ze ook beter de leestekens plaatsen,
De kinderen hoeven geen
grote stilisten te worden, maar door goed grammaticaonderwijs krijgen ze een
beetje meer gevoel voor taal" (J.E. Grezel, Cito-rapporten over schrijfonderwijs op de basisschool, Onze Taal, 2005, nr. 4, p. 91). Van de Gein zegt verder: "Interpunctie, spelling en grammaticaliteit
zijn belangrijke vormaspecten. Een kromme formulering, een joekel van een
spelfout, een verkeerd geplaatst punt ze werken als een vetvlek op een mooi
kostuum. Leestekens dienen om grammaticale samenhang aan te geven
Aan het eind
van de basisschool hebben kinderen geen flauw idee hoe ze hoofdletters, punten,
vraagtekens en uitroeptekens moeten gebruiken als ze die al gebruiken."
Van de Gein stelt voor om een apart onderdeel in het programma te voorzien
voor interpungeren.
43 procent van de spelfouten bij leerlingen
zesde leerjaar bestaat uit fouten tegen de meest elementaire spellingregels en
-beginselen: "klijn', 'zach', 'flakbij', loopen', 'ligen'. Uit problemen
met de werkwoordspelling leidt ze af dat de leerlingen de nodige spellingregels
niet beheersen en bij gebrek aan grammaticale kennis van begrippen als
persoonsvorm b.v. ook 'hondt' en 'rondt' schrijven. J. van de Gein verwacht niet dat basisschoolleerlingen lastige
spellingkwesties en ingewikkelde formuleringen beheersen, maar wel de
elementaire zaken.
Veelvoorkomende foute formuleringen schrijft
ze toe aan een grammaticaal kennistekort: "Het
huidige onderwijs laat hier een forse steek vallen".
"De top-drie inzake
ongrammaticaliteit ziet er zo uit. Bovenaan staan formuleerfouten ( 'Ik krijg
het op mijn kop'), gevolgd door lidwoordfouten en de gevolgen daarvan ('in de
water', 'een jongetje die', 'een groot boos jongen'). Op drie staan verkeerd
vervoegde werkwoorden ('geslaan', 'dat maak niet uit')."
5 Doe-maar-aan-mentaliteit: illustraties
5.1 Doe-maar-aan-mentaliteit': breed
verspreid
Taeldeman noemt de eindtermenfilosofie in
bepaalde opzichten ronduit 'misdadig' en bekritiseert hiermee ook een aantal
collega's taalkundigen die deze filosofie verspreidden. Een sterke uitspraak,
maar o.i. toch terecht. Volgens Taeldeman gaat het om 'sloganeske stellingen'
die wel een sterke invloed hadden op de eindtermen, leerplannen en
taaldidactiek. Vanuit een 'normaal-functioneel' vertrekpunt maakt men zich al
te weinig zorgen over het gebruik van de algemeen-Nederlandse termen, de
correcte uitspraak, de juiste spelling en grammatica
We illustreren nog even het fenomeen van de
doe-maar-aan-mentaliteit en van het vlug tevreden zijn met 'approximatief
taalgebruik'. We willen hiermee nog eens aantonen dat we het in onze
taaldossiers niet hebben over 'marginale fenomenen'.
5.2
'Doe-maar-aan-mentaliteit' van Steunpunt NT2
De 'doe-maar-aan-mentaliteit' staat
bijvoorbeeld centraal binnen de visie van het Steunpunt NT2-Leuven, ons officieel
expertisecentrum Nederlands dat in 1991 door de overheid is opgericht en
zwaar gesubsidieerd wordt om de scholen te ondersteunen en eigen lesmateriaal
(b.v. methode 'Toren van Babbel') te ontwikkelen. Op de website van de Nederlandse Taalunie stelt het Steunpunt zijn visie als volgt voor: 'Onze taakgerichte taaldidactiek is sterk
gebaseerd op 'al doende leren'. Hierbij ligt de nadruk op de inhoud van de
communicatie. Het taalsysteem zelf wordt voor een groot deel impliciet
verworven. We vertrekken van motiverende taken waarin leerlingen confrontaties
aangaan met de werkelijkheid. In de taalles moeten leerlingen steeds een reëel
probleem oplossen waarbij ze allerlei talige én niet-talige middelen moeten
inzetten."
Het Steunpunt NT2 voegt er aan toe dat er
binnen zijn 'taakgericht taalonderwijs' "geen
aparte leerlijnen voor spelling en taalbeschouwing bestaan, enkel richtlijnen
voor gepaste feedback op waargenomen problemen tijdens het werken aan
taaltaken" In een onderzoek naar de receptie van de Steunpunt-visie
bij de praktijkmensen hadden Van den Branden e.a. nochtans zelf vastgesteld dat
de leerkrachten deze standpunten niet onderschrijven en ze weten dat de methode
'Toren van Babbel' een flop is (zie
punt 6).
In het boek 'Taalverwerven op school' (Acco 2004) fulmineert Steunpunter Koen van Gorp eens te meer
tegen alle vormen van expliciete instructie en hij pleit voor een 'constructivistische aanpak': voor het "actief construeren van kennis, vaardigheden
en attitudes" en voor het "leren al doende aansluitend bij de
behoeften van de leerlingen" (p. 314).
"Wat de leerlingen zelf ontdekken, blijft hangen en leidt tot
fundamenteel leren, in tegenstelling tot het oppervlakkige leren dat door een
uitleg van de leraar bereikt wordt. Goed gekozen taken werken dit fundamenteel
leren in de hand." Er moet steeds gewerkt worden vanuit 'globale en zelfontdekkende taken'; het
onderscheiden en inoefenen van deelvaardigheden is uit den boze.
5.3
Onze eindtermenkritiek in 1993
In december 1993 meer dan 12 jaar geleden
besteedde Onderwijskrant een themanummer aan het debat over de
ontwerpeindtermen voor het basisonderwijs. In dit nummer verwoordden we al onze
kritiek op de ontwerpeindtermen en de erbij gevoegde tekst over de
'uitgangspunten'. We zetten deze kritieken uit 1993 nog eens op een rijtje.
*"De uitgangspunten zijn geformuleerd in
een onverteerbaar jargon van taalspecialisten. De tekst is hermetisch en
moeilijk verstaanbaar.
*De ontwerpers overbeklemtonen het respecteren
van de taalvariëteit en van de verschillende taalregisters. Zij stellen dat het
er vooral op aankomt dat de luisteraar of lezer ondubbelzinnig de boodschap kan
decoderen bij spreken (p. 25) en bij schrijven (p. 41). We lezen bijvoorbeeld: "De spelling moet dermate correct zijn
dat de lezer zonder problemen kan decoderen en dat zijn aandacht door
spelfouten niet van de boodschap wordt afgeleid" (p. 41). Waarom zou
men dan nog veel aandacht besteden aan de spelling van de werkwoordsvormen aan
de juiste zinsconstructie en interpunctie?
*We betreuren ook dat er al te weinig aandacht
is voor het leren van de Standaardtaal en voor het woordenschatonderwijs.
Volgens mij moet een leerling nog steeds weten dat 'ventiel' de standaardterm
is voor 'soupape' 'Niet nodig' luidde de repliek van een commissielid, "want bij de fietsenmaker zullen de kinderen
'soupape' gebruiken." Als de eindtermencommissie enkel normaal-functionele taalvaardigheid
viseert, dan sneuvelt er heel veel.
*Het accent ligt op de ontwikkeling van het
taalgebruik, niet op de taalkennis
die er volgens de ontwerpers los kan van staan: b.v. je weet hoe je 'monniken'
moet spellen, maar dit is niet belangrijk en functioneel, je gebruikt dat woord
normaal toch niet.
*De commissie overbeklemtoont zaken waarop de
school slechts een partiële invloed heeft zoals spreken en nieuwe
taalbeschouwing, maar verwaarloost typisch schoolse taalvorderingen zoals
technisch lezen, woordenschatonderwijs, spelling, grammatica
Aangezien het
eerder gaat om vorderingen die te wijten zijn aan de 'natuurlijke ontwikkeling'
in de betere milieus, zal het moeilijk worden om na te gaan welke inspanningen
de school geleverd heeft.
*Destijds heb ook ik de overdosering van de
grammatica gecontesteerd; de taalmethodes gingen veelal verder dan de
leerplannen. Toch denk ik dat een dosis grammatica moet blijven. De leerlingen
derde graad mogen best begrippen kennen als onderwerp, persoonsvorm, lijdend en
meewerkend voorwerp, persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
en met
zinsconstructie-opdrachten geconfronteerd worden. zo'n grammatica-onderwijs
heeft niet enkel een functie voor het onderwijs in vreemde talen, maar eveneens
voor de ontwikkeling van de spreek- en (vooral) schrijfvaardigheid. Grammatica
is eveneens belangrijk voor de beschouwing van en bewondering voor de eigen
taal. Inzicht in de klassieke grammatica heeft al bij al een grotere
gebruikswaarde en cultuurwaarde dan de meeste 'nieuwe' vormen van
taalbeschouwing.
* Bij de functies van de taalbeschouwing lezen
we o.a. dat "er redenen voor het
aanbieden van taalkundige termen moeten aanwezig zijn voordat de term
aangeboden mag worden". Die redenen kunnen toch ook gecreëerd worden
door de leerkracht en dan denk ik o.a. aan substitutie-oefeningen.
*Wat mij als leraar Nederlands in een
middenschool opvalt, is dat het document zo weinig aansluiting biedt bij de
dagelijkse praktijk. De opstellers zijn zich blijkbaar niet bewust van het feit
dat een middenschool nog veel leerlingen binnen krijgt, die enorme moeite
hebben met technisch lezen en met eenvoudige opgaven voor spellen en/of
zinsbouw.
"
5.4 Eindtermenkritiek prof. Van den Broeck
Prof.
Wim Van den Broeck stelde onlangs dat de eindtermen weinig houvast bieden
omdat ze enkel aandacht besteden aan het normaal-functioneel karakter van de
taal, aan het uiteindelijk doel (begrijpend lezen van krant, brieven en teksten
schrijven, debatteren
) en niet aan de lange weg erheen (Taal verwerven op school, Acco 2004, p. 131-153).
Van den Broeck schrijft dat het
overbeklemtonen van de uiteindelijke functionaliteit in het normale leven (b.v.
een tekst begrijpend kunnen lezen in een zinvolle context) "goed aansluit bij de huidige tendens van het ervaringsgerichte,
zelfontdekkend leren (constructivisme)" dat ook in de uitgangspunten
bij de eindtermen e.d. centraal staat (p. 133). Hij voegt er aan toe: "De onderwijsvisie die weerklinkt in
het discours van enkele belangrijke onderwijsactoren (bijvoorbeeld: de minister
van Onderwijs, het Departement Onderwijs, De Vlaamse Onderwijsraad
) kiest
daarbij voor 'leerlinggerichte' of 'zelfontdekkende', sterk geïndividualiseerde
leermethoden waarbij men ervan uitgaat dat kinderen zelfstandig hun eigen
doelen in handen kunnen en moeten nemen" (p. 149). Het zelfstandig leren
'al doende' staat centraal en dat staat volgens hem haaks op een effectieve
(achterstands)didactiek.
Van den Broeck schrijft verder dat de lange
weg naar de uiteindelijke doelen naar de achtergrond verdwijnt. We denken aan
de vele receptieve taalmomenten, de instructie, de vele deelvaardigheden (b.v.
technisch lezen, zinnen kunnen ontleden
), de taalkennis (woordenschat,
spelling, grammaticaal inzicht
)
Niet de middelen en tussendoelen de
taalkennis en de vele (deel)vaardigheden zijn volgens de modieuze benadering
belangrijk, maar enkel wat je uiteindelijk ermee kan doen. Uit die visie leidt
het Steunpunt NT2 bijvoorbeeld af dat
de rubrieken 'aanvankelijk lezen' en 'technisch lezen' niet langer belangrijke
rubrieken zijn op het rapport, maar vooral de rubriek 'begrijpend lezen'.
Nieuwlichters wekken de indruk dat communicatie
niet enkel het doel is, maar samenvalt met het middel, de weg om het doel te
bereiken. En de vorm van de communicatie is niet zo belangrijk als de inhoud
van de boodschap maar begrepen wordt. Het steekt allemaal niet zo nauw als er
maar communicatie is.
5.5 Reacties op standpunt Frans Daems
De reactie op de 'doe-maar-aan-mentaltiteit' vinden we ook terug in de kritische reacties op de
bijdrage 'Waarom nog zwaar tillen aan t
of d...' van prof. Frans Daems
verschenen in 'Taalschrift' (15
oktober 2003) en in de kranten. Op de website van 'Taalschrift' kreeg Daems
enkele instemmende reacties van taalkundigen, maar ook veel kritiek van
leerkrachten e.d. We citeren even omdat Daems ons liet weten dat we ons te veel
inlieten "met 'sloganeske
opvattingen' en hier ook zelf
'sloganesk' op reageerden."
Eva
Eising schrijft:
ik wordt behoorlijk moe van prof. Daems en co die de spelling van werkwoorden
te moeilijk vinden. Deze spelling is niet zo ingewikkeld, maar je moet wel
léren spellen. Dat kost nu eenmaal tijd en die tijd moet er in de basisschool
aan besteed worden. Net zo goed als kinderen moeten leren rekenen. '33 plus 44
is ongeveer 70' accepteren we ook niet. Er is maar één antwoord mogelijk en op
school leren kinderen op welke wijze die berekening gemaakt moet worden."
Een paar onderwijzers o.a. Paul Hermans wijzen erop dat de
achteruitgang van de spelling en de grammatica precies een gevolg is van de
minimalistische verwachtingen in de eindtermen en nieuwe leerplannen.
|