Waarheden over erfelijkheid van intelligentie e.d. die onze Vlaamse onderwijssociologen ontkennen
We lezzen:
"De voorspelling van de Britse socioloog Michael Young in The Rise of meritocracy (1958) kwam uit: "Young beschrijft hoe hij Engeland in de periode vanaf 1870 langzaam ziet veranderen van een aristocratie in een onderwijsmaatschappij (meritocratische maatschappij), waarbij intelligentie iemands sociale positie (steeds meer) bepaalt en hoe daardoor mensen amper nog van klasse veranderen." (Meritocratische maatschappij is dus vooral ook een gevolg van de democratisering van het onderwijs.)
Hierbij speelt het feit dat hoogopgeleiden veelal met hoogopgeleiden huwen een belangrijke rol. Voor een belangrijk deel is het ontstaan van een meritocratische maatschappij dus een gevolg van het feit dat intelligentie voor een groot deel erfelijk is, dat hooggeschoolden veelal met hooggeschoolden huwen, en van het feit dat 'intelligente' ouders ook veelal meer en beter de intellectuele ontwikkeling van hun kinderen (kunnen) ondersteunen.
Onze (bekende) Vlaamse onderwijssociologen ontkennen vooreerst de grote invloed van de erfelijkheid. Zo wordt de relatie tussen scholingsniveau van de ouders en de leerprestaties van de kinderen steeds als een gevolg van sociale discriminatie op school voorgesteld. Ze gaan er ook ten onrechte van uit dat de school zomaar de grote nurture-invloeden van buiten het onderwijs kan compenseren en geloven dus ten onrechte in de almacht van de school.
Het lijkt me geen toeval dat precies de zoon van Michael Young momenteel de egalitaire onderwijsideologie ten zeerste bekritiseert.
Citaat uit artikel:
Voor een belangrijk deel komt dat doordat intelligentie erfelijk is. Simpel gezegd: slimme koppels baren slimme kinderen, terwijl minder slimme stellen hun gebrekkige intelligentie ook doorgeven. Tweelingstudies laten zien dat IQ voor ongeveer 50 procent erfelijk is bij de geboorte. Nu lijkt dat getal nog best mee te vallen: het laat immers genoeg ruimte voor de omgeving om de overige 50 procent in te vullen. En inderdaad laat de wetenschap zien dat het brein erg flexibel is en IQ zeker niet vastligt bij de geboorte: iedereen blijkt in staat om tot wel 20 IQ-punten te winnen in het leven, met name tijdens de jeugd. Vooral goede voeding, goed onderwijs en hier en daar een creatief muzieklesje helpen hierbij. Het betekent dat iemand die geboren wordt met een aanleg van een gemiddeld IQ van 100 het kan schoppen tot universitair niveau met een IQ van 120.
Maar het crue feit wil dat deze 20 punten vooral gewonnen worden door kinderen die toch al begaafd beginnen. Rijke ouders kunnen meer investeren in hun kinderen dan arme mensen, zowel materieel als immaterieel. Dat betekent dat kinderen van een hoogopgeleid koppel een betere opvoeding, beter voedsel en een betere leefomgeving krijgen. Bovendien snappen hoogopgeleide ouders beter hoe de maatschappij werkt. Ze weten bijvoorbeeld hoe ze de beste school moeten vinden en krijgen hun kinderen daar ook. Zo'n voordeel werkt het hele leven door. Het SCP-rapport Een Ideaal met een Keerzijde van vorig jaar december bevestigt dit: kinderen van hoogopgeleiden komen makkelijker op de universiteit dan kinderen van laagopgeleiden, ook als ze het leven beginnen met aanleg tot hetzelfde IQ. Nature en nurture staan hier dus niet tegenover elkaar, zoals het klassieke biologische dogma voorstaat, maar versterken elkaar juist. Nature selecteert nurture. Als je kijkt naar de intelligentie op oudere leeftijd, waarbij de rol van de omgeving dus heeft doorgewerkt, dan zie je dat de erfelijkheid ook veel groter is, tot wel 80 procent.
Uiteindelijk leidt het ertoe dat het steeds zeldzamer wordt dat er iemand in de arbeidersklasse geboren wordt met de intelligentie en de mogelijkheden om hogerop te komen. De arbeidersvrouw en de arbeidersman krijgen vaker een kind van matige intelligentie, dat minder kans krijgt om zichzelf te verbeteren. Het is de trieste paradox van de meritocratie, de samenleving die selecteert op persoonlijke verdienste. In de jaren vijftig zorgde selectie op merites ervoor dat de samenleving zich juist opende: jongeren die eigenlijk te slim waren voor hun klasse, kregen de mogelijkheid om een opleiding te volgen en zich te ontworstelen aan het sociale milieu van hun ouders. Zo kwamen er groepen met elkaar in contact die dat eerder niet kwamen.