Uitholling van grammatica-onderwijs
in lagere school en eerste graad s.o.: Onderwerpen
uit het programma lagere school als bijwoordelijke bepalingen, maar ook het
gezegde werden zelfs verschoven naar de
tweede graad s.o.
Samenvatting van
lezing van Jan Uyttendaele op Taaldag 2014 voor taalleraren s.o. en CVO
zaterdag 8 februari 2014 en commentaar
van Raf Feys (Samenvatting op www.netdidned.be)
Taalbeschouwing
volgens de nieuwe eindtermen Nederlands Jan Uyttendaele
Sinds 2010 worden er nieuwe eindtermen voor taalbeschouwing
(en aangepaste leerplannen) ingevoerd. In de eerste en de tweede graad van het
secundair onderwijs zijn die nu al van kracht en in de derde graad worden ze
binnenkort van toepassing, in 2014 in het vijfde jaar en in 2015 in het zesde
jaar. Daardoor komt er niet alleen een doorlopende lijn in het
grammaticacurriculum (van lager onderwijs tot eind secundair onderwijs), maar
bovendien verschuift het zwaartepunt van de taalbeschouwing naar de bovenbouw
van het secundair onderwijs (tweede en derde graad). Tijdens deze sessie willen
we eerst kort ingaan op de taaldidactische uitgangspunten van de nieuwe
eindtermen, de vernieuwde inhoudelijke opbouw van het curriculum en de nieuwe
leerplannen waarin deze eindtermen zijn opgenomen. Daarna zullen we door middel
van een uitgewerkt lesvoorbeeld rond modaliteit laten zien hoe we daarbij concreet
in de klas te werk kunnen gaan.
De nieuwe eindtermen Nederlands hebben dus enkel betrekking
op het domein taalbeschouwing. Wat was daarmee aan de hand?
De taalbeschouwing en
dan met name de zinsontleding en de woordbenoeming stonden in het basisonderwijs
al lang op de helling. Enerzijds was er de constatering dat uit
wetenschappelijk onderzoek een aantal keren was gebleken, dat deze onderdelen
weinig bijdroegen tot de taalbeheersing van kinderen. Anderzijds had het
onderzoek naar het abstractievermogen van kinderen herhaaldelijk duidelijk
gemaakt, dat zulke onderwerpen niet thuishoorden in het basisonderwijs. Meer
nog: dat de vereiste abstractiegraad hiervoor bij de meerderheid van de
leerlingen pas bereikt wordt rond 14 à 15 jaar en dat de zinsontleding en de
woordbenoeming daarom beter in de tweede graad van het secundair onderwijs aan
bod zouden komen. (Commentaar Raf Feys: we hebben steeds het schrappen van
basisgrammatica in de lagere school gecontesteerd. Voor het grootste deel van
de leerlingen derde graad lager onderwijs waren die onderwerpen niet te
abstract. Dit bleek overigens ook in de centrale kantonnale en interdiocesane
toetsen. Ook de leraars van het eerste jaar s.o. wisten maar al te best dat dit
het geval was en dat ze konden verder bouwen op de kennis van het lager
onderwijs. Leraars eerste graad s.o. klagen sindsdien steen en been over de
beperkte grammaticale kennis, maar niemand luistert er naar .De universitaire
opstellers van de eindtermen hebben de mede-opstellers overtuigd van de zinloosheid
ervan. De Vlaamse parlementsleden keurden die nivellering zomaar goed. )
In de nieuwe
eindtermen Nederlands voor het basisonderwijs werd het aantal grammaticale
termen en begrippen drastisch beperkt. In het syntactische domein staan
maar vijf termen/begrippen meer: zin, zinsdeel, onderwerp, persoonsvorm en
woordgroep. Bovendien besliste de Vlaamse overheid dat de samenhang tussen de
eindtermen basisonderwijs en secundair onderwijs (verticale samenhang) moest
verbeteren en dat er een betere concordantie tussen verschillende taalvakken
moest worden gerealiseerd (horizontale samenhang). De nieuwe eindtermen moesten
dus niet alleen zorgen voor een betere afstemming van de eindtermen Nederlands
en moderne vreemde talen, maar ook voor een duidelijk doorlopende leerlijn voor
taalbeschouwing van het basisonderwijs over de eerste en de tweede graad naar
de derde graad van het secundair onderwijs. Dat heeft concreet geleid tot de
volgende wijziging in de eindtermen Nederlands voor de eerste graad van het
secundair onderwijs. Onder de rubriek syntactisch domein worden er in de
eindtermen Nederlands voor de A-stroom nog maar vier zinsdelen genoemd:
onderwerp, persoonsvorm, lijdend en meewerkend voorwerp. (De aanwezigheid van
lijdend en meewerkend voorwerp in dit lijstje, wordt in de Uitgangspunten
gemotiveerd als dienstverlening aan het vak Frans, waar men kennis van die
begrippen wenselijk acht.) (Commentaar Raf Feys: toch onvoorstelbaar dat er ook
in de eerste graad s.o. zo weinig aandacht is voor grammatica.)
In de nieuwe eindtermen taalbeschouwing voor de tweede graad
wordt het syntactische domein uitgebreid met nieuwe zinsdelen. Daar is nu
sprake van de belangrijkste zinsdelen waaronder; gezegde: naamwoordelijk en
werkwoordelijk; onderwerp; noodzakelijke aanvullingen: lijdend voorwerp en
meewerkend voorwerp; bijwoordelijke bepalingen. Volstrekt nieuw voor de
leerlingen van de tweede graad is dus niet alleen de bijwoordelijke bepaling,
maar ook het gezegde (met het onderscheid tussen naamwoordelijk en
werkwoordelijk gezegde). (Commentaar Raf Feys. Gezegde en
bijwoordelijke bepalingen, waren voor de
invoering van de eindtermen leerstof van de derde graad lager onderwijs.) Dat
is toch wel een niet te onderschatten wijziging: terwijl dit onderscheid
vroeger al aan de orde kwam in het basisonderwijs, wordt het nu in de
eindtermen pas geïntroduceerd in het secundair onderwijs, en dan nog wel in de
tweede graad.
Overigens wordt het Taalsysteem nog uitgebreid met een
aantal andere zaken. We citeren uit de eindtermen voor de tweede graad aso uit
het syntactische domein:
* woordgroepen:woordgroepen:
zelfstandignaamwoordgroep en werkwoordgroep;onderscheid tussen woordgroep en
zinsdeel;zinsdelen: de belangrijkste zinsdelen waaronder;gezegde: naamwoordelijk
en werkwoordelijk;onderwerp;noodzakelijke aanvullingen: lijdend voorwerp en
meewerkend voorwerp;bijwoordelijke bepalingen;
*zin:zinstypen
waaronder mededelende zin, vragende zin en gebiedende zin;enkelvoudige en
samengestelde zinnen;nevengeschikte en ondergeschikte zinnen;hoofdzinnen en
bijzinnen;
In de eindtermen voor de derde graad worden dezelfde
rubrieken overgenomen, maar worden de concrete termen achterwege gelaten (met
uitzondering van zinstypen in relatie tot taalhandelingen in de rubriek
zin). Als je dit lijstje bekijkt, dan kun je alleen maar constateren dat er
in de tweede en de derde graad heel wat aandacht naar de zinsontleding zal
moeten gaan. Maar dat blijkt onvoldoende uit de leerplannen Nederlands voor de
tweede graad. Ook over de spreiding van die leerstof over de twee graden, komen
we in die leerplannen weinig te weten. En omdat de leerplannen voor de derde
graad nog niet verschenen zijn, weten we bovendien niet hoe die leerstof daarin
precies zal worden opgenomen.
Als nevenproduct bij de actualisering van de eindtermen
taalbeschouwing Nederlands werd door de entiteit Curriculum van het Departement
Onderwijs een Advieslijst taalbeschouwelijke termen samengesteld, die meer
duidelijkheid en het liefst ook eenvormigheid in de gebruikte terminologie wil
bereiken. Deze advieslijst, die geheel vrijblijvend is en op geen enkele manier
verplichte termen wil opleggen, werd recent nog herzien en verbeterd.
Hoe het taalbeschouwingonderwijs heel concreet in de klas
kan verlopen, wordt gedemonstreerd in ons lesvoorbeeld. We kozen daarbij voor
het onderwerp modaliteit, dat in de eindtermen en in de leerplannen op
verschillende plaatsen wordt genoemd. De les is in de eerste plaats bedoeld
voor het aso, maar kan gemakkelijk aangepast worden voor gebruik in kso- en
tso-richtingen. In die studierichtingen beperken de eindtermen zich tot het
herkennen en onderzoeken van taalverschijnselen. Het leerplan van het VVKSO
signaleert wel dat voor bepaalde leerlingen van kso en tso ook benoeming van
bepaalde aspecten en het kunnen geven van de juiste term belangrijk (kan) zijn
(p. 47). Bovendien lezen we in de toelichting bij de termenlijst: Termen die
leerlingen niet moeten kennen, kunnen indien dat gewenst is door de leraar
wel gebruikt worden. (p. 51) De leerkracht kan er dus zelf over oordelen of
het nuttig is om een bepaalde term in de klas te introduceren.
Jan Uyttendaele
Noot: we hebben veel moeite met de zgn. constructieve commentaar
van prof. e.m. Frans Daems op de lezing van Jan Uyttendale. Daems lag immers
mede aan de basis van het schrappen van de meeste grammatica-onderwerpen in de
lagere school en de eerste graad. s.o.
Commentaar van Frans Daems:
"Ik kan me helemaal vinden in je kritische benadering
van het nieuwe leerplan. Ik ben het er helemaal mee eens dat we er met een
uitsluitend occasionele aanpak niet komen, ik denk dat een goede mate van
systematische of cursorische aanpak onontbeerlijk is. Je hebt gelijk erop te
wijzen dat de leerlijn van begin lager tot eind secundair in het leerplan veel
beter had kunnen worden uitgewerkt.
Je opmerkingen over
de opgevoerde voorbeelden m.b.t. 'andere'
talen zijn terecht, en je eigen voorbeelden lijken mij veel beter
geschikt. ... En als ik nog iets mag
toevoegen: het leerplan zou duidelijker mogen aangeven dat een flink deel van
de grammaticakennis in eerste instantie algemeen culturele kennis is zonder dat
die direct ten dienste staat van de taalvaardigheid. Ik vind dat men daarover,
overigens niet alleen in het leerplan, vaak te weinig realistisch is. Ook je
lesvoorbeeld is erg overtuigend."
|