Prof. Edith Hooge
over (=tegen) grootschaligheid in het onderwijs
(Deel uit essay: Hoge verwachting, vrije uitvoering, stevige
sturing. Een essay over onderwijsbestuur)
'Too big to succeed'
'De mens is de maat van alle dingen, van wat is dat het is,
van wat niet is dat het niet is.' Protagoras
Iedereen voelt aan dat er iets niet klopt aan de omvang van
onderwijsorganisaties en hun besturen. Daarom wil ik er in dit essay aandacht
aan besteden en vragen rondom bestuurlijke schaalgrootte ontrafelen.
De groeiende afstand
tussen onderwijsbestuurders en intern toezichthouders enerzijds en leerlingen,
ouders, personeel en partijen in de lokale omgeving anderzijds, het risico van
verlies van de menselijke maat ('dat je gezien en gehoord wordt') en de
veronderstelling dat ouders en leraren hun weg beter zouden vinden naar een
klein bestuur worden al in 2008 zowel door de Onderwijsraad (2008) als door de
minister (TK, 2008-2009) aan de orde gesteld. In 2012 vraagt de commissie
onderzoek financiële problematiek Amarantis (2012, p. 68) er opnieuw aandacht
voor en spreekt zij zelfs over 'verweesd onderwijs'.
Echter, door de consternatie over de incidenten en het
risico van 'too-big-to-fail' vinden deze zorgen onvoldoende weerklank.
Onterecht in mijn ogen, want als het bestuur zich loszingt van de
onderwijspraktijk en de menselijke maat afneemt, staat dit de realisatie van
goed onderwijs in de weg. Dit risico van 'too-big-to-succeed' is een
fundamenteel probleem.
Het gevaar van
'too-big-to-succeed' ligt in de vraagstukken van complexiteit en menselijke
maat die ontstaan als onderwijsbesturen (te) groot worden. Als de omvang
toeneemt, wordt de te besturen configuratie van organisatie en omgeving
complexer waardoor het voor bestuurders, intern toezichthouders en andere
betrokkenen bij het bestuur moeilijker is om alles te overzien. Zij kunnen
het zicht kwijtraken op wat zich afspeelt tussen de hoofdrolspelers van het
onderwijs op de scholen of opleidingen, weten niet meer hoe de
onderwijskwaliteit ervoor staat, hoe deze vorm krijgt en wordt beleefd en of
het wel de onderwijskwaliteit is die gewenst wordt. Ook wordt het lastiger om
goed in te spelen op dat wat zich in de omvangrijke en ingewikkelde
(bestuurlijke) omgeving voordoet. Daarnaast
ligt fragmentatie op de loer: aparte stafafdelingen voor financiën, ICT of
kwaliteitsbewaking en de verschillende managementlagen, aanvankelijk opgericht
om bestuur en management in goede banen te leiden en de onderwijspraktijk te
ondersteunen, dijen uit en verworden tot bolwerken, waardoor het besturen er
niet makkelijker op wordt.
De menselijke maat
kan ook verloren gaan bij onderwijsbesturen van te grote omvang (Baggerman, et
al., 2011): nabijheid, benaderbaarheid en herkenbaarheid verdwijnen dan uit de
organisatiecultuur. De hoofdrolspelers van onderwijs kunnen de
onderwijspraktijk niet meer goed overzien, herkennen zichzelf onvoldoende in de
school of opleiding en vinden het moeilijk hun eigen positie en rol te bepalen
in het (zeer) grote geheel. Als de menselijke maat verdwijnt, is er
onvoldoende mogelijkheid voor onderling persoonlijk contact en wordt
onvoldoende ruimte ervaren om invloed uit te oefenen en verantwoordelijkheid te
kunnen nemen voor het eigen handelen. Dit verlies van de menselijke maat is
natuurlijk fnuikend voor het samenspel dat nodig is voor het 'maken' van goed
onderwijs.
De problematiek van 'too-big-to-succeed' wordt des te
prangender nu de bestuurlijke omvang van onderwijsorganisaties toeneemt op een
hoger systeemniveau, namelijk op het bovenbestuurlijke niveau. Dit klinkt
ingewikkeld, en dat is het ook. Onderwijsbesturen in alle onderwijssectoren
werken namelijk in toenemende mate samen in bovenbestuurlijke netwerken, wel of
niet vrijwillig en al dan niet beleidsgestuurd. (cf. opgelegde regionale samenwerking
tussen schoolbesturen in de plannen voor de invoering van grote scholengroepen
in Vlaanderen). Zo is in het primair onderwijs een ontwikkeling naar integrale
kindcentra in gang gezet, krijgen de wettelijk verplichte
samenwerkingsverbanden passend onderwijs in primair en voortgezet onderwijs een
belangrijkere positie en worden zij direct bekostigd door de overheid, en
krijgen relaties tussen beroepsonderwijs en bedrijfsleven ook in bestuurlijke
zin andere vormen, zoals de Centra voor innovatief vakmanschap in het mbo en de
Centers of expertise in het hbo. De onderwerpen van de bovenbestuurlijke
samenwerking grijpen diep in in de onderwijs-, beroepsvormings- en
onderzoekspraktijk van scholen en opleidingen. De grenzen tussen de afzonderlijke onderwijsinstellingen vervagen of
verdwijnen zelfs, en zo ontstaat er een lappendeken van bestuurlijke entiteiten
van waaruit de praktijk van onderwijs wordt bestuurd.
Naarmate de
bestuurlijke omvang toeneemt, wordt het moeilijker om een onderwijsorganisatie
goed te besturen. Bij goed onderwijsbestuur worden de hoofdrolspelers van
het onderwijs namelijk nooit alleen als sturingsobjecten benaderd die met
behulp van regels, interventies en
prikkels richting het gewenste gedrag worden gestuurd (de mogelijkheid hiervan
wordt sowieso zwaar overschat, zie wat ik schrijf over beperkte bestuurbaarheid
van onderwijsorganisaties (Hooge, 2013)). Integendeel, leerlingen, hun ouders,
leraren en direct leidinggevenden vormen het centrale onderwerp bij goed
onderwijsbestuur. Hiertoe hebben onderwijsbestuurders contact met hen nodig om
aan te kunnen sluiten bij hun gedrag, houding, percepties, interpretaties,
kennis en vaardigheden. Behoud van de menselijke maat is hiervoor een heel
belangrijke conditie. Als de organisatie en de omgeving te complex zijn
geworden en de menselijke maat in het geding is, verliezen onderwijsbestuurders
de aansluiting met de hoofdrolspelers van onderwijs. En dan speelt het
fundamentele risico van 'too-big-to-succeed'.
|