Ik ben Eric De Bruyn
Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
WEMELDINGEN
Tijd is ruimte in beweging
09-11-2016
BOEK: Ljoeba's buik (Dimitri Frenkel Frank) 1973
Ljoebas buik (Dimitri Frenkel Frank) 1973
[Roman, Manteau, Brussel, 1973, 211 blz.]
Bonzo de Vries, geteisterd door twee Amsterdamse vrouwen (zijn echtgenote en zijn minnaresje), vlucht via een vakantiereis naar Moskou, waar hij verstrikt raakt in een complot om een ondergrondse roman naar het buitenland te smokkelen. Weer typisch Frenkel Frank: veel satire, veel seks. Die satire gaat dan bijvoorbeeld zo: Bonzo was er, zoals elke Amsterdammer, langzamerhand aan gewend dat zijn stad overal ter wereld als kosmisch centrum te boek stond, elke zomer maakten miljoenen jongelui uit Afghaanse tenten, Ghanese kraals, Westduitse hoogbouw hun pelgrimage en schuifelden de Leidsestraat en masse op en neer, hier en daar onderbroken door een enkele Amsterdammer die zijn auto had kunnen parkeren [p. 100]. Of op diezelfde bladzijde: Zoals Ljoeba van haar zuster, de zwangere stewardess, geleerd had kon een vrouw, zolang ze niet afzichtelijk was, met het grootste gemak, een agressieve hand, heftig schudden van de heupen en oh oh oh geroep op het juiste moment ongeveer vijf miljard mannen naar haar pijpen laten dansen, mannen die nog geen blik geworpen zouden hebben als haar onderbuik vervangen was door bijvoorbeeld een pot zure augurken.
De ludieke verbale benadering van seks klinkt als volgt: Vlak voor hijzelf kwam, in de laatste oplopende reeks, had hij het gevoel alsof de wanden van de vagina uit elkaar weken, hij moest zelfs sneller stoten om wrijving te houden, toen hij spoot was er alleen een immense holte, zijn spermatozoën verdwenen spoorloos in dat heelal als een staartkomeet [p. 188]. Ondanks de vlot-commerciële, luchtig-ontspannende toon van het boek stelt het geheel wat teleur. De vrij rommelige plot (heen en weer springend tussen verschillende personages, met ook nog flashbacks naar Amsterdam) zit daar zeker voor iets tussen.
Op de achterflap van dit boek met pseudo-pornotitel lezen we: Bibi en Anne twee ondernemende meisjes krijgen genoeg van hun vele, vluchtige verhoudingen. Omdat ze graag bij elkaar willen blijven, komen ze tot een lumineus plan: ze nemen met zn tweetjes één perfekte heer. Die heer moeten ze dan wel kidnappen, en hoewel hij blijkbaar niet echt afkickt op het weekje gedwongen vakantie met twee knappe meiden, wil hij toch terug naar zijn koele, aristocratische vrouw. Als hij op het punt staat terug te keren, wordt hij echter door zijn echtgenote (die hem van een avontuurtje verdenkt) omvergeknald, zonder dodelijke gevolgen evenwel, waarna de meisjes hun slag toch nog thuishalen.
Een briljant satiricus heeft Frenkel Frank op diezelfde achterflap. Nu ja, briljant. Satiricus is hij zeker en vast want de relatievorming in onze hedendaagse maatschappij wordt van alle kanten flink op de korrel genomen, en dàt aspect niet alleen. De satirische vegen uit de pan druipen als het ware van tussen de bladzijden. Snobisme, pseudo-intellectualisme, de reclamewereld, de pseudo-psychologische blabla, de machos, de lesbiennes, de moderne kunst, roept u maar, je kan het zo gek niet bedenken of Frenkel Frank maakt het in dit boekje belachelijk.
Dat alles gelardeerd met een vrij grote dosis, lekker commerciële softseks, want al kapt meneer auteur voortdurend op de uitwassen en de oppervlakkigheid van onze moderne shitmaatschappij, tegelijk weet hij zich knap efficiënt aan te passen (zie bijvoorbeeld alleen al de attractieve titel en de bedscène op de allereerste pagina: Kassa!). Veel literaire aspiraties heeft Frenkel Frank trouwens niet: zijn boekje is vlot geschreven, met veel humor en brave seks, met oppervlakkig uitgewerkte karakters (Bibi héél typisch het ondernemende extraverte meisje, Anne héél typisch het gevoelige, introverte exemplaar), maar daar blijft dan ook bij.
Leuke, ontspannende lectuur ter afwisseling met zwaarderwegende dingen, dat is het, of dat zou het althans moeten zijn, want een Grootmeester van de Literaire Satire kan Frenkel Frank toch bezwaarlijk genoemd worden.
BOEK: Memoires van een lafaard (Dimitri Frenkel Frank) 1986
Memoires van een lafaard -
De avonturen van een Haagse heer tijdens de komende revolutie
(Dimitri Frenkel Frank) 1986
[Roman, De Prom, Baarn, 1986]
Een luchtig opgevat en satirisch bedoeld boekje van Frenkel Frank, over de wederwaardigheden van Carel van Wetterstein-Sluys, een Olivier B. Bommel-achtige Haagse heer, tijdens de kortstondige proletarisch-analfabete dictatuur in Nederland. Heel veel verwijzingen naar de actualiteit, misschien wel wat te veel om (lang) goed te zijn: de voetbalrellen rond FC Den Haag, het Rooie Potten Front van lesbische vrouwen, Jan Lenferink, Ate de Jong, enzovoort. Een flinke dosis braaf-commerciële seks ook en zoals reeds aangegeven een ferme dosis humor en satire. Het blijft allemaal nogal mat. Vlot geschreven, dat wel, maar literair weinig hoogstaand en geenszins beklijvend. Typische vakantielectuur, lijkt me.
BOEK: Een vrouw uit de provincie (Dimitri Frenkel Frank) 1987
Een vrouw uit de provincie (Dimitri Frenkel Frank) 1987
[Roman, De Prom, Baarn, 1987]
Een in haar huwelijk vastgeroest, provinciaal vrouwtje is zo ontroerd door een Duitse acteur die Hölderlin komt voordragen in het parochiezaaltje, dat ze na een slippertje van haar man alles in de steek laat en de acteur achternareist naar Berlijn. Alwaar zij op een merkwaardige wijze een belangrijke rol speelt bij het tot stand komen van een toneelstuk over diezelfde Hölderlin (gespeeld door Herr Müller-Melbourne himself). Uiteindelijk zal ze terugkeren naar Nederland en scheiden van haar echtgenoot (de leraar Frans Félix).
Nee hoor, Frenkel Frank blijft aardige middelmaat, ondanks het feit dat in deze roman ietwat minder obligate seks dan gewoonlijk voorkomt en ondanks de poging het geheel wat diepgang te geven door de vele toespelingen op en achtergrondinformatie over de grote, gekke Hölderlin. Halfweg verliest dit verhaal zijn punch en hoewel het satirische, relativerende toontje nooit ver weg is (zoals reeds op pagina 1: Wat wij te vertellen hebben is een stormachtig verhaal, maar helaas kunnen we het niet stormachtig beginnen. We weten dat de hedendaagse lezer niet meer het negentiende-eeuwse geduld heeft ), gaat het geheel al snel vrij sterk vervelen.
[Roman. Wij maakten gebruik van de Boektoppers-editie: Malmberg-Van In, Den Bosch-Wommelgem, 2007, 122 blz.]
Naar verluidt kreeg Dimitri Verhulst, Vlaams auteur, van het tijdschrift Deux ex Machina (ooit nog een concurrent van ons UIA-literair tijdschrift Drempel) de uitnodiging om een stuk over asielzoekers te schrijven. Günther Walraff-gewijs dompelde hij zich enkele dagen anoniem onder in een opvangcentrum voor asielzoekers te Arendonk, en daaruit ontstond deze korte roman, met de geestige titel Problemski Hotel.
De tekst bestaat uit twee delen met telkens als hoofdpersoon en ik-verteller de Ethiopische beroepsfotograaf Bipul Masli (Bipul betekent de onbevooroordeelde en Masli is een anagram van islam). Het eerste deel (Bipul Masli, fotograaf), dat zeer kort is (twee hoofdstukjes slechts), maakt meteen een zeer sterke indruk. In het ene hoofdstukje beschrijft Masli op bijzonder cynische wijze hoe hij in 1984 een foto maakte van een stervend kind met de bedoeling er een prijs mee te winnen. Het cynische zit hem vooral in het wachten op een vlieg die op het voorhoofd van het kind zou moeten neerstrijken om zo de foto geslaagder te maken. Die vlieg komt echter maar niet opdagen en om er ééntje te gaan zoeken, is er geen tijd, want ondertussen zou het kind al dood kunnen zijn. Het eerste zinnetje van het boek luidt: Doe maar gewoon alsof ik er niet ben! Uitgesproken door fotograaf Masli tegen het stervende kind.
Als cynische binnenkomer kan dat tellen, maar het tweede hoofdstukje is zo mogelijk nog krasser. We zitten dan tien jaar vroeger (1974) en Masli vertelt hoe hij voor zijn twaalfde verjaardag een fototoestelletje krijgt en hoe hij ervan droomt daarmee naaktfotos te maken van zijn oudste zus. Op het feest voor zijn twaalfde verjaardag mààkt hij inderdaad een foto van zijn oudste zus, maar wel eentje waarop zij gedood wordt door een kogel midden in haar hoofd. Op het feestje zijn namelijk de rebellen binnengevallen en beginnen rondschieten.
In het langere tweede deel (Bipul Masli, asielzoeker) bevindt Masli zich als politieke vluchteling in een Belgisch centrum voor asielzoekers. De cynische stijl uit het eerste deel is ook hier alomtegenwoordig maar het geheel maakt deze keer een minder hechte indruk. De tekst bestaat uit een heleboel korte hoofdstukjes waarin we kennismaken met een groot aantal asielzoekers. Dit vrij grote aantal én de uiteindelijk toch vrij korte lengte van dit deel maken dat alles nogal oppervlakkig blijft, we niemand echt goed leren kennen en er niet veel ruimte is om functionele verhaaldraden af te wikkelen. Wel krijgen we een boeiend, nu eens grappig, dan weer intriest beeld van het dagelijkse reilen en zeilen in zon opvangcentrum, en daarom alleen al is dit dunne boekje zeker het lezen waard. Al die korte hoofdstukjes en die cynische stijl doen overigens geregeld aan de literaire stem van Louis Paul Boon denken en op de bladzijden 112-113 krijgen we zelfs plots een hoofdstukje dat in onvervalste Boon-stijl is geschreven (Inburgeringsoefening N° 4545KFSD45bis: Louis Paul Boon vertelt een grol in t estaminet). Hoeft het gezegd dat dit stukje Boon-parodie vanwege Boon-bewonderaar Verhulst perfect is?
Op het einde wordt trouwens toch nog op de valreep een fraai en functioneel rood draadje zichtbaar: een fotograaf komt Bipul Masli in het opvangcentrum fotograferen, hij zegt: Doe maar gewoon alsof ik er niet ben, en op het moment dat hij afdrukt, komt er een vlieg op Maslis kop zitten.
De helaasheid der dingen van Dimitri Verhulst heb ik nog niet gelezen, maar het zal waarschijnlijk sterker zijn dan dit korte romannetje. Ik heb dit met niet te miskennen talent geschreven Problemski Hotel echter met plezier gelezen, en ben zeker van plan nog eens iets van deze Vlaamse auteur vast te nemen. De helaasheid der dingen, dat links en rechts nogal wat positieve reacties heeft losgeweekt, ligt daarbij dan voor de hand.
Zat op 23 september 2008 gratis bij Humo en t werd dus meteen (boem patat knots) verdeeld op 350.000 exemplaren. Amai mijn voeten. In mei 2009 won t de Libris Literatuurprijs. Hoort ge? 50.000 euro in één keer. Schrijf uit die cheque! t Is dan ook gebaseerd op een helemaal niet onaardig idee: de hele geschiedenis van de mensheid vanaf de moment dat er iets uit de oerzee kroop, tot en met de atoombom, en t is natuurlijk weer geschreven in een cynische stijl van me kan niet meer, doorspekt met Vlaamse praattaal in de beste Louis Paul Boon-traditie. Ah bon, ik ben dus een epigoon, en wat dan nog? Als t u niet aanstaat, trek dan uw plan. De hoofdpersoon is de mens door de eeuwen heen, en die wordt consequent aangeduid met het onpersoonlijk-onbepaald lidwoord t. t Heeft gene naam. Maar t wordt wel heel de tijd serieus te kakken gezet. Iemand nog papier nodig?
Herman Brusselmans (of all people) noemde het boek in een Humo-interview een interessante stijloefening en Sofie Lemaire (wie?) zei in juni 2009 in de Humo-reeks Vakantieboeken: Geweldig leuke en grappige litanieën, weliswaar in zon drammerige stijl geschreven dat ik het nooit langer dan twintig minuten volhoud. Met andere woorden: de perfecte toiletlectuur! Beiden hebben in feite gelijk. Het is en blijft een aardig idee, zon cynische geschiedenis van de mens in pocketformaat, maar doorheen de idee merk je veel te veel de voorafgaande opzoekarbeid en de naald-en-draad-compositievlijt om van een meesterwerk(je) te kunnen spreken. Hij begint overigens een stuk bekender te worden, die Dimitri Verhulst, onder meer ook door de verfilming van De helaasheid der dingen én doordat hij regelmatig met zijn hoofd op de TV komt (vooral als praatgast bij wielerwedstrijden).
FILM: Son of Saul (László Nemes) (Hongarije, 2015)
SON OF SAUL (László Nemes) (Hongarije, 2015)
(107)
Oktober 1944, Auschwitz-Birkenau. Saul Ausländer is een Hongaarse Jood die behoort tot het Sonderkommando: Joden die gedwongen worden mee te helpen aan het uitroeiingsprogramma van de nazis. Zij begeleiden de nieuw aangekomen groepen bij het ontkleden alvorens de gaskamer betreden wordt, en moeten daarna de lijken verbranden. Op een keer overleeft een jongen de gaskamer maar even later overlijdt hij toch (onduidelijk blijft of de nazidokter hem alsnog doet inslapen). Saul herkent in de jongen zijn zoon (overigens niet verwekt bij zijn echtgenote, maar bij een andere vrouw) en probeert hem vervolgens te begraven (dode Joden mogen niet verbrand worden), waarvoor hij op zoek gaat naar een rabbi in het kamp. Bij dat alles lopen Saul en zijn lotgenoten bijzonder veel risicos. Tijdens een opstand in het kamp weet Saul met het in een deken gewonden lijk op zijn rug te ontsnappen. Maar bij het overzwemmen van een rivier drijft het lijk weg en even later wordt het groepje ontsnapten (waaronder Saul) ingehaald en neergeschoten.
Een zeer merkwaardige Holocaust-film is dit. Niet in de laatste plaats omdat de camera voortdurend (bijna twee uur lang) tegen de schouders of het gezicht van Saul plakt (een trucje afgekeken van de Dardenne-broertjes?) terwijl wat rondom hem gebeurt slechts wazig te zien is. Ofschoon wij normaal duizelig worden van deze filmtechniek, werkt hij in deze prent wel ontstellend functioneel: de kijker ervaart een beklemming die gaandeweg heviger en heviger wordt en zo het bekijken van de film verandert in een regelrechte hellevaart. Als er een hel bestaat, dan geeft Son of Saul een goed idee hoe het moet zijn om daarin rond te lopen (en niet als toerist, maar als slachtoffer). Op die manier ontstaat een paradox: de inhoud van de film is aangrijpend, de vorm werkt beknellend maar tegelijk is het niet echt aangenaam om te (blijven) kijken. Son of Saul is ongetwijfeld een belangrijke film die ver uitstijgt boven het doorsnee-aanbod in de cinemas en die door de vakpers dan ook haast unaniem in superlatieven ontvangen werd, maar we vragen ons toch af hoeveel kijkers te porren zullen zijn voor een tweede, derde visie.
In 1991 kwam Anne Vegter in het nieuws doordat ze genomineerd werd voor de AKO Literatuur-prijs met haar jeugdboek Verse bekken!. De jury had zulke markante kwaliteiten in haar werk ontdekt dat het tussen een selectie volwassen boeken mocht prijken, zeer tegen de zin van een aantal critici en kenners. Met Ongekuiste versies, een bundel erotische verhalen, valt Vegter wéér op. Omwille van twee positieve redenen. Ten eerste is daar de frisse, origineel aandoende verbale creativiteit van de schrijfster. En ten tweede is er de sprookjesachtige sfeer waarin de meeste van deze verhalen gedompeld zijn, plus het feit dat de dingen vaak bekeken worden vanuit het vertelperspectief van een kind (Vegter schreef dus inderdaad voorheen reeds enkele echte kinderboeken): dit alles geeft aan het geheel een behoorlijk pikant-pervers tintje.
Daar staat jammer genoeg tegenover dat de thematiek van de verhalen erg magertjes uitvalt. Kort gezegd: Vegter heeft weinig te vertellen maar dat weinige vertelt ze op een erg aardige manier. Het meest beklijvend is het verhaal Nooit meer alleen, waarin een jager met succes copuleert met de berin waarop hij jaagt. Karel Osstyn over dit boek in De Standaard der Letteren (3 december 1994): Ik wil een boek als Ongekuiste versies niet meteen bestempelen als behorend tot het summum van de literatuur. Anne Vegters sterkte is haar originaliteit en die verdient de aandacht. Er staan immers fragmenten in haar boek waarin over erotiek wordt geschreven zoals voor haar zelden of nooit is gedaan. Alsof ze plagerig vanuit haar stoel privé-fantazieën doorvertelt, zonder uitnodigend haar rokken op te tillen. Als een verleidelijk spelletje voor de geest, niet voor het lichaam.
Eén van de correspondenten van Hans Derks (pseudoniem van Boudewijn van Houten) in diens Vieze oude mannen (2002) over dit boek [p. 24]: Ik heb net het beruchte boekje van Anne Vegter gekocht, Ongekuiste versies. Ken je dat? Daarover verschenen nogal wat positieve recensies in Nederland. Het zou een geslaagde combinatie van literatuur en pornografie moeten zijn. Ik heb er ondertussen wat in gebladerd en het lijkt me ongelofelijk flauw, een flutboekje. Die Vegter heeft, geloof ik, een reputatie als schrijfster van kinderboeken en haar stijl in Ongekuiste versies is al even kinderachtig. Ik hoop dat mijn eerste indruk verkeerd is.
Quotering: ***1/2
[explicit 24 mei 1995/1 november 2016]
FILM: Belgica (Felix Van Groeningen) (België, 2015)
BELGICA (Felix Van Groeningen) (België, 2015)
(127)
We weten allemaal dat een regisseur en zijn medewerkers zonder uitzondering veel tijd, geld en energie in het maken van een film stoppen en dat zoiets telkens weer het grootste respect verdient, alleen al omwille van het risico dat men loopt. Want films maken kan leiden tot succes en winst, maar vaak draait al die moeite ook uit op een fiasco en verlies. Betekent dat dan dat men elke film goed, laat staan fantastisch moet vinden? Nee, natuurlijk niet. Elke filmkijker heeft recht op zijn of haar eigen mening en wanneer die mening ook nog eens naar buiten gebracht wordt via een of andere mediavorm, dient iedereen er zich goed van bewust te zijn dat het gaat om de mening van één bepaalde persoon en dat zulk een mening per definitie geen evangelie is. Smaken verschillen en zoveel hoofden, zoveel zinnen.
Dat gezegd zijnde mag ik bekennen dat tot nu toe geen enkele film van Felix Van Groeningen mij enthousiast heeft kunnen maken. Dat is ook niet het geval met deze Belgica, het in een nerveuze en hotseknotsende stijl vertelde verhaal van twee Gentse broers, Frank en Jo (Tom Vermeir en Stef Aerts, welke laatste we ondertussen ook hebben leren kennen als Wesley Biets uit Callboys), die het hippe muziekcafé Belgica (naar verluidt geïnspireerd op het Gentse café De Charlatan) opstarten, wat gepaard gaat met de nodige dosis seks, drugs en rock n roll. Frank en Jo blijken er uiteindelijk niet echt gelukkig van te worden en helaas werden wij van deze prent evenmin gelukkig. In feite kon het ons allemaal al even weinig boeien als een film over onze buurman die zijn tuinhuisje aan het schilderen is. Belgica werd links en rechts in de gespecialiseerde pers erg welwillend ontvangen, maar de bezoekersaantallen in de bioscopen vielen erg tegen. Dat laatste vind ik begrijpelijk, dat eerste iets minder.
[Roman. Wij maakten gebruik van de Boektoppers-editie: Malmberg-Van In, Den Bosch-Wommelgem, 2006, 160 blz.]
De debuutroman van deze in 1976 geboren germaniste gaat over twee aan slapeloosheid lijdende personages: de 28-jarige Maya, die ten gevolge van haar kwaal door haar vriendje in de steek wordt gelaten en s nachts door de stad begint te zwerven, en de 53-jarige Benoit, die nooit de dood van zijn moeder (die prostituee was) heeft kunnen verwerken en behalve aan insomnia ook nog eens aan een zwaar oedipuscomplex lijdt. De twee ontmoeten elkaar doordat Maya s nachts belletjetrek gaat doen in appartementsblokken. Zij trekken een tijdje met elkaar op (hij herkent in haar zijn moeder, zij zoekt een vaderfiguur), verliezen elkaar uit het oog nadat ze seks hebben gehad (het wordt niet echt duidelijk of het om een verkrachting gaat) en raken steeds dieper in de problemen. Maya doet een (mislukte) zelfmoordpoging door met haar fiets in de tramsporen te rijden zodat ze onder een vrachtwagen terechtkomt, en Benoit steekt zijn appartement in brand en komt in een instelling terecht, waaruit hij weer ontsnapt. Via een jeugdvriend kan Benoit in een hotelletje aan de zee gaan werken en daar ontmoet Maya hem opnieuw. Het blijft onduidelijk hoe het verder zal gaan.
De roman heeft een nogal warrige structuur, in de eerste plaats omdat de hoofdstukjes afwisselend vanuit het standpunt van Maya en Benoit verteld worden. Hoewel nauwelijks origineel te noemen, werkt dit verhaaltechnisch trucje hier toch functioneel omdat de hoofdpersonages door hun kwaal ook warrig en verward zijn, gaandeweg meer en meer zelfs (vooral Benoits kinderlijke fantasieën over de potvis Frederik en de mot Ernestine zijn daar duidelijke voorbeelden van). Een tweede reden voor de warrigheid is echter het feit dat Verbeke op talrijke plaatsen erg oppervlakkig te werk gaat, zodat de lezer danig op zijn honger blijft zitten. Zo komen we over Mayas verleden nauwelijks iets te weten, terwijl dat bij Benoit ontzettend meevalt. Vaak lezen we passages die ofwel volkomen in de lucht blijken te hangen (bijvoorbeeld Mayas ontmoeting met een jongen die bovenop een brug staat en de kleren van zijn ex in het water gooit, pp. 10-11), ofwel ontstellend flodderig worden beschreven (Benoit die redder is in een zwembad en dan verdrinkt er een kind = drie korte zinnetjes, p. 50 / Benoits relatie van anderhalf jaar met een kleuteronderwijzeres = nauwelijks twee paginas, pp. 54-55). Dit alles heeft, denken wij, veel te maken met het feit dat Verbeke deze roman heeft samengesteld uit enerzijds een verhaal en anderzijds een filmscenario dat zij nog had liggen. Over de flauwe en doorzichtige freudiaanse symboliek die hier en daar de kop opsteekt (Benoit die in de muil van een gestrande potvis wil kruipen = terugkeer naar de baarmoeder), zwijgen we maar.
Dat deze debuutroman door vele recensenten positief werd ontvangen (het boek belandde ook op de longlist voor de Librisprijs, maar haalde de shortlist niet), is overigens best te begrijpen. Verbeke heeft zeker literair talent, dat blijkt niet alleen uit sporadische fraaie formuleringen, maar ook uit het stuk dat Benoits jeugd behandelt (van pagina 17 tot 32). Dit zou een heel mooi, op zichzelf staand kortverhaal kunnen zijn. In zijn geheel vertoont Slaap! echter nog wat te veel feilen (onder meer een nijpend gebrek aan bredere thematiek en psychologische diepgang) om een echt geslaagde roman genoemd te kunnen worden. Op de korte afstand blijkt Annelies Verbeke dus heel goed mee te kunnen, om met succes aan de literaire marathon mee te doen, zal ze echter nog wat moeten oefenen. Haar tweede roman Reus zullen we zeker ook eens lezen (al vragen we ons nu al af of ze niet beter een bundel kortverhalen geschreven had).
De verteller in Joe Speedboot, Wieringas tweede roman (na Caesarion), is Fransje Hermans die als tiener in een rolstoel terechtkomt na een ongeval met een landbouwmachine (hij lag te slapen in het veld en werd gegrepen door de messen van een maaimachine). In het eerste deel van de roman (Penseel) bekijken we het reilen en zeilen in het doodgewone Oost-Nederlandse dorpje Lomark door de ogen van Fransje en leren zo onder meer Joe Speedboot kennen, een jongen die in het dorp komt wonen en nogal technisch is aangelegd (hij bouwt onder meer een vliegtuigje om vanuit de lucht de uit Zuid-Afrika ingeweken mevrouw Eilander, die naar verluidt naakt in haar tuin rondloopt, te kunnen bespieden). Een ander merkwaardig personage is Mahfouz Husseini, bijgenaamd Papa Afrika. Joes moeder, die weduwe is, ontmoet deze Egyptenaar tijdens een reis en brengt hem naar Nederland. Daar begint hij na een tijd een felouk te bouwen om er op de dag van de tewaterlating terug mee naar Afrika te varen. Fransje woont in het tuinhuisje van zijn ouders en doodt de tijd met het schrijven van dagboeken en het fabriceren van papierbriketten, die zijn vader dan verkoopt aan de dorpelingen. Deel 1 eindigt ermee dat Fransje ontdekt dat zijn vader de briketten helemaal niet verkoopt, maar ze opstapelt in zijn sloperijbedrijfje.
Dit eerste deel blijft een beetje aan de brokkelige en oppervlakkige kant: men heeft de indruk een dorpskroniek te lezen die weliswaar goed geschreven en vlot verteld is, maar ook niet meer dan dat. Het tweede deel (Zwaard) is echter veel sterker. Fransje, wiens enige goede arm uitzonderlijk ontwikkeld is door het voortduwen van de rolstoel, wordt door Joe aangespoord deel te nemen aan armworstelwedstrijden. Aanvankelijk kent Frans de Arm grote successen, tot op een dag tijdens een gevecht met een andere kampioen de arm breekt. Joe is ondertussen een relatie begonnen met PJ, de nimfomane dochter van mevrouw Eilander. Terwijl Joe deelneemt aan Parijs-Dakar (op zoek naar Papa Afrika) schenkt deze PJ haar seksuele gunsten ook aan Fransje. Uiteindelijk zal PJ huwen met een andere jongen uit het dorp, maar in het korte nawoord (En toen) vernemen we onder meer dat de gehuwde PJ (de hoer van de eeuw volgens haar vroegere schrijversvriendje) jaren later nog altijd seks heeft met Fransje. De geluidswal van de nieuw aangelegde E 981 heeft het dorpje ondertussen aan het zicht onttrrokken. Maar daarachter zijn wij niet gestorven, noch zijn wij van gedaante veranderd. Wij zijn hier nog (laatste zinnen).
Behalve het soms wat gratuite karakter van het eerste deel zijn er in deze roman nog een paar dingen die mij storen of waar ik geen weg mee weet. Zo is er het voortdurende spelen met het getal 3, wat in het boek een opvallend motief vormt maar waarvan ik de diepere functie niet meteen ontwaar. Ook het constante refereren aan de samoeraiwijsheid van de legendarische Japanse zwaardvechter Miyamoto Musashi is iets waar ik niet veel mee heb. En ten slotte, minder belangrijk weliswaar, de coverfoto van Elspeth Diederix: we zien een jongeman met wuivende zwarte haardos en naakte schouders op de rug, terwijl hij op zijn linkerschouder een sinaasappel in evenwicht houdt. Beats me waar dit op slaat.
Daar staat tegenover dat de literariteit van deze roman bijzonder hoog is. Wieringa is niet alleen een vlotte verteller met een flitsende, lichtvoetige stijl, maar heeft ook heel veel taalgevoel en weet bijna op elke bladzijde fraaie zinnen, formuleringen, vergelijkingen, metaforen en woordspelingen te produceren die vaak niet zouden misstaan in een dichtbundel. Slechts één bescheiden voorbeeldje (wanneer Fransjes arm gebroken is en hij zichzelf niet kan behelpen op het toilet): Alleen ma sta ik toe mijn gat af te vegen, ik duld nog altijd niemand anders achter mijn anus horribilis [p. 286].
De thematiek van het verhaal, die vooral in het tweede deel naar boven komt drijven, lijkt mij het (ook voor de lezer troostvolle) idee te zijn dat na een korte glorieperiode alles gedoemd is om te verdwijnen en tenonder te gaan en dat het goed is daarin te berusten. De eerste regels van het nawoord luiden: We schrijven later, vele jaren later. Er is veel gebeurd en ik begrijp eindelijk de peilloze waarheid van de Alles-Wordt-Minder-Mannen op hun bank bij de rivier: alles is inderdaad minder geworden. Zelfs het verdriet daarover is minder. Je leert te leven met zulke vaststellingen als uitgebleekt gebeente [p. 311]. Die thematiek wordt voortdurend via kleine knipoogjes aangebracht: niet alleen via de Alles-Wordt-Minder-Mannen (de oude brompotten op hun dorpsbank die vinden dat vroeger alles beter was), maar ook via Joes wet van het onherwinbare verlies [p. 250], en uiteraard via Joe zelf, de verlosser zonder belofte die uiteindelijk geen vooruitgang, maar alleen beweging heeft gebracht [p. 292] en in feite gewoon maar Achiel Ratzinger blijkt te heten. Uiteindelijk heten we allemaal Achiel, merkt Fransje op [p. 302] en: Hij heeft onze wereld betoverd maar na een regenbui spoelen de kleuren er gewoon weer af [p. 293]. Ook het verhaal van Papa Afrika en de papierbrikettenhistorie uit deel 1 passen mooi binnen deze thematiek.
Joe Speedboot is wellicht geen volmaakt meesterwerk, maar in elk geval wel een fraaie proeve van talentvol schrijverschap, dat een flinke dosis leesplezier oplevert en doet uitkijken naar meer.
Dit lange kortverhaal van Kafka bestaat uit drie onderdelen of paragrafen.
I
De onvergetelijke eerste zin: Als Gregor Samsa eines Morgens aus unruhigen Traümen erwachte, fand er sich in seinem Bett zu einem ungeheueren Ungeziefer verwandelt. Toch is het géén droom: Es war kein Traum. Samsa is ontwaakt! De eigenaardige reactie van Gregor: hij begint te prakkezeren over zijn werk. Zijn inspannend beroep (hij is handelsreiziger in stoffen), opwinding, drukte. Hij moet steeds vroeg opstaan en een mens heeft zijn slaap nodig. Er wordt zo een verband gesuggereerd tussen de verandering in een ongedierte en de toestand op het werk (+ de algemene toestand van Gregor?). Innerlijke misstanden leiden tot uiterlijke (zie ook Der Prozess).
Moet Gregor de hulp van anderen inroepen? Nun, ganz abgesehen davon, dass die Türen versperrt waren, hätte er wirklich um Hilfe rufen sollen? Trotz aller Not konnte er bei diesem Gedanken ein Lächeln nicht unterdrücken. Het centrale thema, de centrale wantoestand: gebrek aan communicatie. Bijvoorbeeld: als Samsa tot de procuratiehouder spreekt, vraagt deze aan de ouders: Haben Sie auch nur ein Wort verstanden?
De verhouding met de vader is slecht: Der Vater ballte mit feindseligem Ausdruck die Faust, als wolle er Gregor in sein Zimmer zurückstossen. Aber er fürchtete sich, den Vater durch die Zeitraubende Umdrehung ungeduldig zu machen, und jeden Augenblick drohte ihm doch von dem Stock in des Vaters hand der tödliche Schlag auf den Rücken oder auf den Kopf. Oedipuscomplex? Maar vooral de goede verhouding met de zuster springt in het oog: Wäre doch die Schwester hier gewesen! Belangrijk lijkt: het onderworpen zijn aan een systeem, hiërarchie: Waren denn alle Angestellten samt und sonders Lumpen, gab es denn unter ihnen keinen treuen, ergebenen Menschen?
II
De volgende maanden. De zuster neemt de leiding en de verzorging van Gregor op zich. De moeder: durft eerst niet komen kijken, komt dan toch en valt flauw. De vader is veranderd tegenover vroeger, is nu terug dynamisch, werkt ook opnieuw (op een bepaald moment bekogelt hij Gregor met appels: de moeder redt Gregor door voor zijn leven te smeken).
III
Er komt een nieuwe meid: ruw, brutaal, is niet bang van Gregor. Er komen drie heren als kostgangers: als ze Gregor ontdekken, zeggen ze hun kamer op. De zuster neemt nu het initiatief om Gregor buiten te gooien. Die avond sterft Gregor van uitputting.
Conclusie
Het kernprobleem lijkt ons: lelijk zijn werkt afstotend, leidt tot een communicatiestoornis. Vergelijk op het einde, over die zuster: Terwijl zij zo met elkaar praatten, trof het mijnheer en mevrouw Samsa bij de aanblik van hun dochter, die steeds levendiger werd, bijna tegelijk, hoe zij in de laatste tijd, in weerwil van alle ellende, die haar wangen bleek had gemaakt, tot een mooi en weelderig meisje was ontloken. Zij werden stiller en terwijl zij elkaar bijna onbewust, begrijpend aanzagen, dachten zij eraan, dat het nu tijd werd ook een brave man voor haar te zoeken. En het scheen hun een bevestiging van hun nieuwe dromen en goede vooruitzichten, toen, bij het doel van hun reis, de dochter het eerst opstond en haar jonge lichaam rekte.
De gedaanteverwisseling is één van de beste kortverhalen ooit geschreven. Topklasse.
BOEK: Poppy en Eddie en Manon en Roy Harper (Herman Brusselmans) 2016
Poppy en Eddie en Manon en Roy Harper
(Herman Brusselmans) 2016
[Roman, Prometheus, Amsterdam, 2016, 293 blz.]
De onderhand bekende semiautobiografische zwik. Thema is de eenzaamheid van de hoofdpersoon (een halve Brusselmans dus, zie ook het halve portret op de achterflap) nadat zijn vorig lief Manon (in het echte leven die jonge journaliste waarvan iedereen ondertussen reeds de naam vergeten is en die naar verluidt niet meer wil optreden in de romans van Brusselmans) hem heeft laten zitten. Hij is dus op zoek naar een nieuw lief en vindt ondertussen wat troost bij zijn ex en zijn hond (Poppy en Eddie). Ondanks dat dus wel degelijk herkenbare thema krijgen we nochtans weer honderden bladzijden van de hak op de tak springende, onsamenhangende en met alle romanwetten goochelende toogpraat, vol gescheld en scabreus annex scatologisch gevuilbek. Niets nieuws onder de zon dus.
Het is wachten tot het laatste, korte onderdeeltje (dat begint op bladzijde 287 en toch niet onaardig Een bordeel verbergen in een kathedraal heet) vooraleer we nog eens horen dat Brusselmans echt wel kan als hij wil. Op de laatste bladzijde verwijst hij bijvoorbeeld naar de cd Bullinamingvase zonder te vermelden dat dat een album van Roy Harper is. Dat vraagt dus niet alleen een zekere inspanning van de lezer om te beseffen dat dit de titel van het boek verklaart, maar bovendien staat op de cover ook nog eens een halve stierenkop terwijl op de achterzijde van het boek de halve kop van Brusselmans staat. Met andere woorden (maar ook dat vergt even verder denken van de lezer): Brusselmans is die stier in een kostbare vaas en nog even verder denkend zou dat dus kunnen betekenen dat Brusselmans door zijn bonkig gedrag kwetsbare dingen (de liefde?) kapotmaakt. Of eventueel ook: dat zijn woest om zich heen schoppende imago (als van een stier) eigenlijk een gevoelige, tere aard (als van een vaas) verraadt. Of zoiets. De laatste vijf bladzijden van deze roman staan in elk geval in scherp contrast tot de voorgaande 286 paginas en bewijzen dat Brusselmans wel degelijk in staat is een literaire meerwaarde te creëren. Alleen jammer dat hij het zo zelden doet.
Op de cover staat de auteur zelf in een lichtgroen hemd afgebeeld naast een knappe, slechts in een string geklede blondine met een ongelooflijk lekkere kont die (de blondine, niet de kont) haar forse tieten tegen de buik van Bas Vlugt drukt en de toeschouwer achteromkijkend veelbetekenend maar toch ernstig aanblikt (in die blondine menen wij trouwens een of ander pornosterretje te herkennen). Toegegeven, van die cover heb wij veel (kijk)genot gehad, maar daarmee is de kous dan ook af. Want wat moeten wij verder met dit korte romannetje of novelletje?
De hoofdpersoon, ene Bourbon, staat op trouwen met Lotte (die zwanger van hem is). Hij besteedt het hele eerste hoofdstuk (God mag weten waarom) aan ene Katja die in de Playboy staat, praat vervolgens met zijn aanstaande schoonvader, droomt van een masagehoer in Hong Kong, geilt bij het ontbijt op zijn aanstaande (zestienjarige) schoonzus Minke en haar goed zichtbare tepelpiercing, begint te twijfelen aan zijn keuze, heeft een gesprek met zijn aanstaande schoonmoeder die zegt dat ze hem zou kunnen pijpen maar het niet doet, gaat op consult bij de dokter, krijgt op zijn vrijgezellenavond een stripper cadeau, gaat met Minke naar een concert van James Brown om daarna in een hotel met haar de koffer in te duiken en trouwt uiteindelijk toch met Lotte.
Dat alles in een rechttoe-rechtaan-stijltje van wij-toffe-jongens-onder-elkaar en zonder ook maar de geringste diepgang. Nee hoor, die cover was en blijft prima maar de rest van dit boekje sucks.
BOEK: Middeleeuwers over vrouwen 1 (Stuip/Vellekoop) 1985
Middeleeuwers over vrouwen deel 1
(R.E.V. Stuip en C. Vellekoop red.) 1985
[Utrechtse Bijdragen tot de Mediëvistiek III, HES Uitgevers, Utrecht, 1985 = Stuip/Vellekoop I 1985]
Dit boek is een verzameling van tien opstellen van verschillende auteurs. De bijdragen kwamen voort uit een reeks colleges die in het voorjaar van 1983 werden gegeven aan de Rijksuniversiteit te Utrecht in het kader van het bijvak Middeleeuwse Studies. Gepoogd wordt om het min of meer beperkte beeld dat wij hebben van de middeleeuwse vrouw wat te verruimen door na te gaan wat middeleeuwers zelf vonden van vrouwen. Daarbij mag natuurlijk niet vergeten worden dat het onmogelijk is het beeld te schetsen van de vrouw in de Middeleeuwen en dat de meeste bronnen geschreven werden door mannen, en zo ook weer gekleurd en eenzijdig zijn. Hieronder een kort overzicht van de tien bijdragen.
1 Vorstin: Ada van Holland (F.W.N. Hugenholtz)
Over een weinig bekend Hollands gravinnetje uit de twaalfde-dertiende eeuw dat na de dood van haar vader door haar oom van haar graafschap beroofd werd. Niet zo boeiend.
2 Guinevere (O.S.H. Lie)
Tracht de vraag te beantwoorden hoe middeleeuwers dachten over Guinevere, de vrouw van koning Arthur. De portretten die van haar bestaan, blijken uiteenlopend te zijn. Interessant is dat in de Lancelot-trilogie (ook wel Proza-Lancelot genoemd en ontstaan tussen 1210 en 1230) de overspelige relatie tussen Guinevere en Lancelot vergoelijkt wordt door de intensiteit en permanentie ervan te stellen tegenover de vluchtige verhouding die koning Arthur had met de verleidster Camille.
3 De vrouw als echtgenote (Erik Kooper)
Liefde speelde in het middeleeuwse huwelijk geen toonaangevende rol, en dat was des te meer waar naarmate men tot een hogere klasse behoorde. Volgens de middeleeuwse canonisten en theologen was seks in het huwelijk geoorloofd in drie gevallen: voortplanting / het vervullen van de huwelijksplicht / toegeven aan de begeerte van de ander zodat deze niet in ontrouw vervalt. Meestal wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen het eerste geval en de twee andere omdat het eerste rechtstreeks door God is opgelegd. Naarmate men de huwelijksdaad als zondiger beschouwde, werd daar meer nadruk op gelegd.
Kooper stelt ook de door de Kerk in goede banen geleide liefde binnen het huwelijk tegenover de hoofse liefde. Hij kan dan stellen dat de eerste legaal is en beheerst wordt door het verstand, dat het hart er een ondergeschikte rol in speelt, evenals het zinnelijk genot, dat de man hierbij boven de vrouw staat hoewel de liefde idealiter wel wederkerig is, en tenslotte [sic] dat hij [sic] gericht is op de voortplanting (p. 47). De hoofse, erotische liefde is niet gebaseerd op verstandelijke overwegingen maar op het gevoel, en hij [sic] is zinnelijk van aard en potentieel onwettig, al staat daar tegenover dat er een veredelende werking van kan uitgaan; tenslotte [sic] moet genoemd worden dat bij deze liefde die, zoals ook de rationele soort, voor een volkomen vervulling wederkerig moet zijn de vrouw de meerdere is van de man (p. 49). Over invloeden op en van de Roman de la Rose, zie pp. 52-55.
4 Toverende vrouwen (J.E. Toussaint Raven)
Volgens de bronnen toverden vrouwen meer dan mannen vooral op het gebied van gezondheid en meer nog dat van liefde, potentie en conceptie. Bij de mannelijke tovenaars vallen vooral jagers, herders en geestelijken op. Zo gauw het gaat over het magisch bedrijf als intellectuele bezigheid (zwarte kunst, nigromantie, alchimia), zijn het natuurlijk weer de mannen die de toon aangeven: intellectuelen waren mannen. Sommige serieuze natuurwetenschappelijke onderzoekers (zoals Roger Bacon en Albertus Magnus) hadden daar zelfs onder te lijden, omdat zij ook vaak door de geheimzinnigheid van hun werk met de naam van tovenaar of duivelaanroeper bedacht werden.
5 Von den übelen wîben (L. Okken en T. Broeren)
Hier worden een aantal Franse en Duitse teksten onderzocht die handelen over sterke vrouwen en hun huwelijkspartners. Met de slavernij van de getrouwde vrouw viel het vermoedelijk wel mee in de Middeleeuwen, maar vrouwen die thuis de broek droegen én hun mannen/pantoffelhelden kregen het vaak zwaar te verduren: zij konden het respect van de samenleving en hun zelfrespect verliezen.
6 Christine de Pizan (Corry Hogetoorn)
Deze Franse schrijfster en intellectuele uit de 14de-15de eeuw was zeker geen feministe-avant-la-lettre. Wel was zij een uitzonderlijke persoonlijkheid die ijverde voor meer eerbied van de man voor de vrouw en die er niet zozeer naar streefde de positie van de vrouw te veranderen, dan wel deze meer te doen waarderen.
7 Arabische courtisanes (Qiyan) (Remke Kruk)
Schetst een beeld van de qiyan: Arabische courtisanes, mooie vrouwen (meestal slavinnen) die een speciale opleiding kregen om met muziek, hoogstaande conversatie en de rest de mannen te behagen, met als gevolg vaak het niet meer in staat zijn tot oprechte emoties of daden.
8 Vrouwen in de lyriek (Ria Lemaire)
Lemaire uit kritiek op een aantal bestaande (moderne) studies (van mannen) over middeleeuwse lyriek. Zij verwijt deze wetenschappers bevooroordeeldheid. Zij verhullen namelijk dat er aanvankelijk twee tradities van liefdespoëzie bestonden: een vrouwelijke (gebaseerd op gelijkheid en een integrale ontmoeting met de Ander) en een mannelijke (gebaseerd op ongelijkheid, macht en toe-eigening van de Ander). Die eerste (vrouwelijke) traditie verdween, en de andere verwierf het monopolie van de eerste, echte, enige liefdespoëzie van onze westerse cultuur: Wat zo buiten schot kon blijven is de vraag naar de relatie tussen de literatuur die deze liefdesidealen bezingt, de veranderingen daarin en de economische, politieke en sociale verschuivingen van die tijd, die, zoals we al bij Duby (1981) konden lezen, de verhoudingen tussen de beide sexen grondig gewijzigd hebben (p. 125).
9 Hadewijch in conflict (P. Mommaers)
Mommaers onderzoekt hier de conflicten die Hadewijch had met buitenstaanders én met vrouwen binnen haar eigen beweging van mulieres religiosae.
10 De omgekeerde wereld van de Amazonen (W.P. Gerritsen)
Het matriarchaat van de Amazonen zoals we dat kennen uit oud-Griekse bronnen heeft waarschijnlijk nooit bestaan. De oude Grieken refereerden vermoedelijk aan bestaande culturen in de periferie van de mediterrane wereld, waarin de positie van de vrouw anders was, maar waarvan zij weinig wisten of beter: wilden weten. De Grieken gebruikten het motief van de Amazonen namelijk als negatieve zelfdefiniëring, om een omgekeerde wereld te schetsen die lijnrecht tegenover de ideale Griekse stadsstaat stond. Het motief beroerde wellicht ook een diepere laag van het bewustzijn. Amazones vormen namelijk een intrigerende combinatie van virago en virgo, van fortitudo en pulchritudo: zij paren de kracht en de strijdlust van het manwijf aan de kuisheid en lieftalligheid van de maagd. Een diachronische studie van de bewerkingen van het Amazone-motief doorheen de eeuwen (ook in de Middeleeuwen) zou ons heel wat kunnen leren over de veranderende visies op de vrouw en op het eeuwige probleem van de ongelijkheid van de seksen. Gerritsen besluit dat het land van de Amazonen nooit echt bestaan heeft. Het is een product van de verbeelding, een fabelrijk, projectie van diep-verscholen angsten en verlangens, dat zich nu eens als fantasmagorie, dan weer als utopie voordoet (p. 175).
BOEK: Het versierde woord (Nicoline van der Sijs) 1999
Het versierde woord -
De epitheta of woordcombinaties van Anthoni Smyters uit 1620
(Nicoline van der Sijs) 1999
[Contact, Amsterdam, 1999, 237 blz.]
In 1620 verscheen te Rotterdam onder de titel Epitheta een merkwaardig boek van de uit Antwerpen afkomstige en omwille van zijn hervormingsgezindheid naar Amsterdam uitgeweken schoolmeester Anthoni Smyters. Het betreft hier een slechts in beperkte kring bekend woordenboek waarin 2808 substantieven telkens gevolgd worden door een lange reeks andere substantieven of adjectieven (zogenaamde epitheta) waarmee het trefwoord in kwestie kan gecombineerd worden. Soms geeft Smyters ook omschrijvingen (bijvoorbeeld vriend der duisternissen bij het trefwoord uil) of encyclopedische informatie (vooral wanneer het geografische of mythologische eigennamen betreft). Naar eigen zeggen verzamelde Smyters dit materiaal in eerste instantie om zijn leerlingen te helpen bij het vertalen van Franse teksten, maar werd hij door een aantal taalliefhebbers aangespoord om zijn woordenboek ter beschikking te stellen van een breder publiek. Smyters, die met zijn linguïstische arbeid de verrijking en versiering van het Nederlands op het oog had, baseerde zijn Epitheta overigens op een gelijkaardige Franse druk uit 1571 en vulde zijn bewerking aan met eigen bevindingen.
Nicoline van der Sijs zorgde niet alleen voor een beknopte en verhelderende inleiding, maar hertaalde bovendien de Epitheta in modern Nederlands. Zij spreekt de hoop uit dat journalisten, schrijvers en anderen hun taalgebruik zullen kunnen opfrissen aan de hand van Smyters, maar daar hebben wij gezien het nogal oppervlakkige en vaak melig-schoolse karakter van het woordenboek eerlijk gezegd een hard hoofd in. Woordcombinaties als mosselachtige fluim of appelige borstjes lijken niet direct voorbestemd om opnieuw carrière te maken in het Nederlands van de 21ste eeuw. Smyters boekje is natuurlijk wel een interessant curiosum voor linguïsten of cultuurhistorici, maar in dat verband rijst dan weer de vraag of deze doelgroep niet meer gediend was geweest met een geannoteerde editie van de oorspronkelijke, zeventiende-eeuwse tekst (die nu beperkt blijft tot de trefwoorden). Een breed publiek zien wij voor de Epitheta niet warm lopen, en op die manier valt deze hertaling een beetje tussen wal en schip.
Deze vrij dunne roman vertelt het van het heden via flashbacks naar het verleden springend verhaal van de superknappe mulattin Marianne Quatorze, die opgroeit in een Congolees dorpje als dochter van een negerin en (zoals op het einde pas blijkt) een Belgisch minister. Als meisje wordt zij samen met een dozijn andere bastaardkinderen van de minister naar België gehaald en aldaar geadopteerd door de bisschop van Limbourg. Als tiener nog raakt zij gehuwd met een groentenboer die haar regelmatig slaag geeft en uit deze situatie wordt zij weggehaald door de rechter Bram Bonami, die haar als zijn maîtresse plaatst in een Brussels flatje. Als dit uitkomt, vlucht hij met haar weg naar Brazilië, naar zijn oude studievriend Otelo, die esthetisch chirurg is. Aldaar wordt zij de maîtresse van Otelo en Bonami keert alleen naar België terug. Als Otelo echter voor een symposium naar Leuven komt, papt zij weer aan met Bonami en trouwt zij met hem. Na een tijd start Otelo een kliniek op in Brussel en Marianne papt nu weer aan met Otelo en zij evolueren meer en meer naar een S&M-relatie. Marianne is daarna opnieuw een tijd bij Bonami en ook zij evolueren naar S&M. Dan is zij weer bij Otelo (volgt u nog?), en dan weer bij Bonami en het drietal vertoeft vaak in de S&M-club van Oscar Horemans. Otelo heeft ondertussen ook een domein in Frankrijk gekocht, alwaar allerlei sadomasochistische spelletjes gespeeld worden met Marianne. Uiteindelijk naaien de twee mannen haar vagina dicht. In de seksclub en op het domein worden ook hardepornofilmpjes met Marianne gedraaid en als die in de handen van Bonamis collegas vallen, wordt Bonami uit zijn burgerrechten ontzet en Otelo wordt in België en Brazilië uit de geneesherenorde ontslagen. Bonami pleegt zelfmoord, Otelo verdwijnt naar Brazilië en de nu 41-jarige Marianne kwijnt met haar hondje weg in een Brusselse volkswijk.
Onze eerste kennismaking met een roman van Paul Koeck kan niet bepaald een succes genoemd worden. Dit boekje dat van voren naar achter vol (overigens weinig opwindend beschreven) seks staat, zit van achter naar voren vol onwaarschijnlijkheden en losse draden, is slordig geschreven en gestructureerd, werd oppervlakkig en ongeloofwaardig uitgewerkt en is uiteindelijk zo onbevredigend als wat. Een totaal flutromannetje, kortom. Erik Vissers stelde in De Standaard der Letteren dezelfde diagnose: Dit boek is bijzonder oppervlakkig, onwaarschijnlijk en zelfs ongeloofwaardig. ( ) Bovendien heeft Koeck niet eens de moeite genomen om zijn verhaal goed te schrijven: de structuur hangt met haken en ogen aan elkaar, de erbarmelijke stijl verraadt snelschrijverij en wat nog het meest stoort, is de onaanvaardbaar oppervlakkige karakterisering van de personages.
Typisch voor het absoluut minder dan middelmatig gehalte van deze roman is alleen al de cover. Het hoofdpersonage heet een beeldschone halfbloed te zijn waarvoor alle mannen uit de bol gaan, maar op de cover zien we slechts de blote rug van een weinig aantrekkelijk blank meisje met een knolneus. Paul Koeck kreeg in het verleden onder meer de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Toneel. We zullen maar veronderstellen dat Het doorgeefmeisje niet representatief is voor zijn oeuvre.
Quotering: **
Geraadpleegde lectuur
- Erik Vissers, Pijnlijk over de rand, in: De Standaard der Letteren, 24 april 2003,p. 4.
Max Wijngaard is een nogal gestresseerde 35-jarige boekhandelaar die het goed weet te vinden met zijn tweelingzus Margot en iets minder met zijn echtgenote Julia. Verder heeft hij een blijkbaar platonische relatie met de twintigjarige babysit Tessa. De vierde vrouw uit de titel is zijn moeder. Die moeder heeft ooit vader aan de deur gezet, toen bleek dat die een minnares had. Ma heeft nooit meer contact gewild met pa. Op het einde van het boek, na zon honderd bladzijden middelmatig gezeur van die Max (via lange innerlijke monologen), sterft vader en wordt hij begraven. En dat is het dan.
Deze eerste roman van de in 1965 geboren Limburger Peter van der Ploeg (hij schreef eerder twee verhalenbundels) is een bijzonder waardeloos gevalletje. Joris Gerits schreef er in De Morgen heel ad rem over: Dit boek drijft mee op de mainstream van de realistische psychologische verhalen waarin de personages voor de lezer zeer herkenbaar zijn en met wie zij desgewenst kunnen solidariseren. Van der Ploeg brengt voldoende conflictstof samen voor een schitterende explosie, maar zijn in elk hoofdstuk aangestoken lonten doven uit, zodat je vergeefs op het boeket wacht.
Dit absolute niemendalletje zou ons nooit opgevallen zijn zonder het briljante idee van de uitgeverij om op de cover een opvallend ontwapenende zwart-witfoto van vier naast elkaar staande, blote jonge vrouwen te zetten. Aan de kapsels en de ferme bossen schaamhaar te zien, moet deze foto uit de jaren vijftig of zestig dateren en in één of ander naturistenkamp genomen zijn. Losjes en zonder enige pudeur tonen deze vrouwen hun naaktheid, terwijl ze hun handen op elkaars schouders leggen en met één been op een op de grond liggende bal steunen. In de boekhandel of de bibliotheek trekt deze cover gegarandeerd onmiddellijk de aandacht, en vooral het nogal mollige tweede meisje van links lijkt ons een lekkertje te zijn. Hoeft het overigens gezegd dat deze frivole foto niets te maken heeft met de inhoud van het boek, behalve dan dat het ook hier om vier vrouwen gaat? Bovendien wordt er een beetje valsgespeeld, want één van de vrouwen uit het boek is een moeder-op-jaren, al zou men wellicht in de meest linkse vrouw op de foto met een beetje goede wil een wat rijpere dame kunnen zien. Schande (nu ja) natuurlijk van de uitgeverij om een prutsromannetje commercieel te pushen door middel van zon fraaie naaktfoto. Wij hebben dan ook meer esthetisch genot beleefd aan die cover, dan aan wat erachter verborgen zit.
Het (leerzame) gevolg van dit alles is wel dat je uiteindelijk nog minder respect hebt voor de auteur dan wanneer er op de cover een bloempot had gestaan, want het gaat hier tenslotte om niet meer of niet minder dan een middenstanderstrucje en dat geeft je een bekocht gevoel. (Gelukkig dat wij geen romans meer kopen, alleen nog ontlenen uit de bibliotheken.)
Geraadpleegde literatuur
- Joris Gerits, Heimwee naar de moederschoot Van der Ploeg dobbert mee op de mainstream, in: De Morgen / Boeken, nr. 32, 7 juni 2000, p. 17.
BOEK: Rock & roll met Frieda Vindevogel (J.M.H. Berckmans) 1991
Rock & roll met Frieda Vindevogel (J.M.H. Berckmans) 1991
[Novelle, Dedalus, Antwerpen, 1991]
Na twee bundels korte verhalen deze keer een korte roman (eigenlijk novelle) van deze Vlaamse avantgardeschrijver. Het gaat over Berckmans alter ego, de kierewiete psychotische flopauteur Gerrit Matthijs, die onder psychiatrisch toezicht staat en werkt aan zijn 27ste roman (!).
Naast fragmenten uit die roman krijgen we een beschrijving van het dagelijkse leven van onze marginaal, gelardeerd met flink wat gekanker op de bourgeoismaatschappij. Berckmans heeft zeker talent, hij kan de dingen vaak op een fraaie, zij het ook wat vulgaire manier verwoorden (de vorm is daarbij wel aangepast aan de inhoud), maar deze poging tot roman ontbreekt het nog wat te veel aan hechte structuur. Niet onaardig toch en waard om te volgen.
BOEK: Het zomert in Barakstad (J.M.H. Berckmans) 1993
Het zomert in Barakstad (J.M.H. Berckmans) 1993
[Verhalen, Nijgh & Van Ditmar-Dedalus, Amsterdam-Antwerpen, 1993]
Berckmans heeft wel een herkenbare eigen stijl: altijd weer die bezwerende herhalingen en varianten, het miserabilistische toontje, het vulgaire taalgebruik, de nadruk op het scatologische en het obscene, het gebruik van de indirecte rede, het schilderen van de zelfkant van de maatschappij. Jammer genoeg gaat die herkenbare eigen stijl al vlug té herkenbaar en doorzichtig worden, zodat het geheel vervalt in oppervlakkig gezeur.
Dat dat heel de tijd zomaar doorgaat. Dat dat op den duur altijd hetzelfde is. Jaja. En maar schrijven over scheten laten en zuipen en voor de rest geen kloten doen. In verhalen die het leven en de moderne stadsmens huilend misprijzen. Dat dat het enige is waar het over gaat. Jaja. Dat de lezer het na een tijdje wel weet. Dat die lezer het na een tijdje zelf ook allemaal wel kan schrijven. Van die verhalen die het leven van de moderne mens schreeuwend misprijzen. Jaja.