Ik ben Eric De Bruyn
Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
Een komedie in zwartwit met Louis De Funès, die hier monsieur Charolais, directeur-generaal van een groot reisbureau, speelt. Maar de eigenlijke hoofdrol is weggelegd voor Jean-Claude Brialy in de rol van Paul Martin, een jonge bediende van het reisbureau die verschrikkelijk slijmt bij Charolais met de bedoeling om snel promotie te maken. Als de beloofde promotie echter uitblijft, broedt Martin snode plannen uit. Met zijn verloofde, de dochter van zijn onmiddellijke chef, heeft hij immers allerlei bouw- en andere plannen, en tegelijk beweert zijn minnaresje dat zij zwanger is. Om uit de financiële problemen te raken, maakt Martin gebruik van inbraak, briefvervalsing en zelfs een bompakketje om zijn oversten, chefs en directeuren één voor één uit te schakelen. Enigszins geholpen door het toeval lukt hij daar ook in: De Funès valt stomweg door zijn eigen schuld ergens naar beneden, een andere directeur ontploft door het bompakket, nog een andere wordt gearresteerd door de politie, nog een andere wordt gek en uiteindelijk is Martin zelf directeur-generaal en wordt hij op zijn beurt naar de mond gepraat door een jonge slijmbal van een bediende (een klein rolletje voor een jonge Alain Delon!).
Zoals zo vaak in de films met De Funès is het scenario weer heel zwak en eigenlijk nauwelijks grappig. In feite is deze film een donkere komedie en een satire op de teugelloze hebzucht en ambitie in het bedrijfsleven en op de losse zeden in liefdesaangelegenheden (Martin die én een verloofde én een bedvriendinnetje heeft). Ook de politie komt er niet goed uit: de inspecteur die de verdachte gebeurtenissen onderzoekt, is duidelijk getraumatiseerd door de nazi-folterpraktijken tijdens de Tweede Wereldoorlog maar gedraagt zich nu zelf als een soort gefrustreerde nazi. Die oorlog is trouwens een soort nevenmotief, want Charolais wordt er door die inspecteur van beschuldigd aan economische collaboratie te hebben gedaan. Dat alles maakt dat er over deze film een ongemakkelijk stemmende, bittere waas hangt die ervoor zorgt dat er nauwelijks te lachen valt. En omdat het verhaal, zeker naar het einde toe, erg oppervlakkig wordt uitgewerkt, komt ook de satire weinig overtuigend over. Manifest een zeer zwakke prent van die Marcel Bluwal. Een carambolage is overigens een gecompliceerde autobotsing.
TAXI, ROULOTTE ET CORRIDA (André Hunebelle) (Frankrijk, 1958)
(86)
Een vroege film van Louis De Funès (nog in zwartwit). De Funès speelt Maurice, een Parijse taxichauffeur die in een ouderwetse wagen en caravan (roulotte in het Frans) met zijn vrouw, stotterende zoon (met stotteren mocht in 1958 nog gelachen worden!), de zuster van zijn vrouw en diens man en dochter op vakantie gaat in Spanje. Aan de grens (waar in 1958 nog héél streng gecontroleerd werd) stopt Myriam, een blonde, Marylin Monroe-achtige vamp (gespeeld door Véra Valmont), een gestolen diamant in de jaszak van Maurice en de rest van de film probeert zij met haar criminele kompanen die diamant te recupereren. Uiteindelijk zonder succes, maar Maurice en zijn familie belanden wel voor een half jaar in de gevangenis. Terug in Parijs zitten Myriam en de gangsterbaas plots in de taxi van Maurice, maar als zij hun vermomming verliezen, zetten zij het op een lopen. Maurice zit zich af te vragen waar hij die gezichten nog gezien heeft.
Een zéér zwak scenario, opvallend onhandig verteld en gemonteerd, slecht geacteerd ook en nauwelijks grappig te noemen. Kortom: duidelijk een miskleun van jewelste.
Louis De Funès speelt Hubert de Tartas, een bedrijfsleider die financieel afhankelijk is van zijn rijke vrouw en daarom uitkijkt naar het huwelijk van zijn zoon Didier (gespeeld door Olivier De Funès, zoon vàn) met Evelyne, een rijke industrieeldochter. Dat huwelijk zal hem financieel onafhankelijk maken, maar dan duikt de grootvader van zijn vrouw op die 65 jaar lang ingevroren heeft gezeten op de Noordpool. Met het oog op de verovering van de ruimte en het invriezen van astronauten stelt de Franse staat veel belang in deze opa, die er is blijven uitzien als een jongeman van 25. Eerst wil de in opdracht van de staat handelende professor zijn proefkonijn niet vrijgeven, maar dan plots weer wel. Om de opa niet te veel te shockeren moet echter het hele dorp van De Tartas (op kosten van de staat) de klok terugdraaien naar 1905 en De Tartas moet de minnaar van zijn eigen vrouw spelen (omdat de opa in haar zijn moeder ziet). Dat leidt tot de nodige verwikkelingen, zeker wanneer die jonge opa ook nog Evelyne het hof begint te maken. Tot De Tartas de opa uiteindelijk de waarheid vertelt en de opa trouwt met Evelyne (zoon Didier moest toch al niet veel van haar hebben). Op het einde blijkt De Tartas zich ook te hebben laten invriezen.
Een verschrikkelijk ongeloofwaardig en slap scenario is dit. De Funès speelt zijn archetypisch rolletje van Franse driftkikker maar de grappige momenten zijn bijzonder schaars en de hele film is eigenlijk vooral vervelend.
FILM: Le grand restaurant (Jacques Besnard) (F, 1966)
LE GRAND RESTAURANT (Jacques Besnard) (Frankrijk, 1966)
(90)
Louis De Funès speelt Monsieur Septime, eigenaar van een gedistingeerd Parijs restaurant. Tijdens het eerste half uur worden alle bekende De Funès-trucjes en gimmicks uit de kast gehaald en krijgen we dus de vertrouwde hyperkinetische driftkikker te zien die op archetypische wijze de machtswellusteling uithangt tegenover zijn ondergeschikten en de hielenlikkende slijmbal tegenover zijn klanten en meerderen. Het beste moment is wanneer Septime praat over een recept met een Duitse politiecommissaris die te gast is bij zijn Parijse collega, en Septime dankzij een slagschaduw plots een Hitler-bles en snorretje krijgt. Leuk is ook de straf die Septime bedenkt voor zijn zich slecht gedragende kellners: het x-maal overschrijven van het menu in gothisch schrift!
Dan wordt er in Septimes restaurant een aanslag gepleegd op een belangrijke buitenlandse potentaat. De potentaat is plots verdwenen (blijkbaar ontvoerd) en Septime wordt door de politie gedwongen om de ontvoerders mee op te sporen, anders zal de faam van zijn restaurant er niet wel bij varen. Uiteindelijk blijken er toch geen buitenlandse rebellen achter de ontvoering te zitten, maar heeft de potentaat zijn eigen ontvoering geënsceneerd, om een tijdje vakantie te kunnen nemen. Het zwakke scenario zorgt ervoor dat het tweede gedeelte van de film nauwelijks weet te boeien en geslaagde gags zijn met een vergrootglas te zoeken. Bertrand Blier als de Parijse commissaris moet overigens niet onderdoen voor De Funès wat komische uitstraling betreft.
Alle Franse komische acteurs en actrices die we reeds kenden van de Gendarme-reeks, passeren hier weer de revue, tot en met het nonnetje, maar Le grand restaurant is duidelijk een stuk minder geslaagd dan de eerste Gendarme-films van Jean Girault. Wanneer in Film en Televisie [nr. 115, december 1966, p. 23] genoteerd wordt: Veel nieuws valt er in deze prent niet te ontdekken, tenminste wat de prestatie van De Funès aangaat; men laat zich echter steeds weer inpalmen door de vitaliteit van deze dynamische akteur, die ook déze prent tot een leuke, soms zelfs hilarante ontspanning maakt, vooral door zijn komische vondsten, dan is dit slechts gedeeltelijk waar en lichtjes overdreven.
Quotering: **½
(29 november 2003 geleende video) (26 mei 2012 geleende dvd)
[Roman, Uitgeverij Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2008. Voor deze bespreking maakten wij gebruik van de Boektoppers-editie: Van In, Wommelgem, 2011, 339 blz.]
Suikerspin biedt het verhaal van vier op elkaar volgende generaties foorkramers (kermisreizigers), waarbij voortdurend in de tijd heen en weer wordt gesprongen van de ene generatie naar de andere, overigens zonder dat dit ten koste gaat van de leesbaarheid. Jean-Baptist Van Hooylandt wordt als kleine jongen bij zijn ouders weggehaald door een foorkramer, en leert zo de stiel kennen. Na het overlijden van zijn baas, neemt hij de kermisattractie, een soort freakshow, over: eerst stelt hij zijn eigen gehandicapte broer ten toon als een soort zeemonster, dan een dwerg en een vrouw met een baard, en ten slotte een (gekochte) siamese tweeling, Joséphine en Anastasia, die hij ondanks de bekommernissen van collega-foorkraamster Anna Lambaerts zeer slecht behandelt en die in 1912 overlijdt. Over deze Jean-Baptist komen we veel te weten en we leren hem kennen als een ruwe, egoïstische en onbetrouwbare smeerlap.
Aan zijn zoon, Albert Van Hooylandt, wordt veel minder aandacht besteed: na de Tweede Wereldoorlog timmert die een paardenmolen in elkaar, waarmee hij de kermissen afreist. Alberts zoon Arthur Van Hooylandt komt dan weer wel ruimschoots aan bod, maar diens zoon Tony Van Hooylandt (de vierde generatie dus al) opnieuw iets minder. Met dat alles zitten we ondertussen in het begin van de 21ste eeuw. Die Arthur heeft zon beetje de aard van zijn grootvader, wat wil zeggen dat hij een ruw, onbehouwen geval is. Hij is gescheiden van zijn vrouw, heeft een tijdje (ook in sexualibus) aangepapt met de Hollandse vrouw van zijn zoon (die onderwijzer is), samen met haar heeft hij de paardenmolen (laten) leegstelen om de verzekeringspremie te kunnen opstrijken maar zij heeft op haar beurt hém bedrogen. Nu is hij van plan om een snoepkraam te openen.
De roman Suikerspin begint bijzonder veelbelovend, niet alleen omwille van de originele setting (het milieu van rondtrekkende kermisexploitanten) en het intrigerende gegeven van die siamese tweeling, maar ook omwille van de structuur (dat voortdurend heen en weer springen tussen verschillende generaties) en van de stijl. In verband met dat laatste vallen vooral de hoofdstukjes op waarin Arthur Van Hooylandt aan het woord wordt gelaten (zij hebben telkens als titel Arthur Van Hooylandt spreekt). De alledaagse, volkse, vaak vulgaire spreektaal die de misantroop en maatschappijcriticus Arthur hier in de mond gelegd wordt, is ronduit goddelijk en voortdurend grappig. Jammer wel dat Vlaminck er niet in slaagt zijn stijl bij de andere personages op even geslaagde wijze aan te passen. Bovendien is er het volgende. De achterflap vermeldt: Het mensonterende bestaan waartoe (Jean-Baptist) Joséphine en Anastasia dwingt, laat diepe sporen na. Honderd jaar na de aankoop zijn de gevolgen nog altijd merkbaar in de lotgevallen van het nageslacht van Van Hooylandt. Na dat veelbelovende begin, is de spanningscurve van de roman dan ook gebaseerd op het toewerken naar een antwoord op de vraag: wat mag er dan honderd jaar geleden wel gebeurd zijn, dat dat in 2000-en-zoveel nog altijd gevolgen heeft? Dat antwoord blijkt dan te zijn dat Albert door Jean-Baptist verwekt werd bij Joséphine (de intelligente, doenbare helft van de siamese tweeling), nadat eerst gesuggereerd werd dat Albert een kind was van Jean-Baptist en Anna Lambaerts (die het kind wel grootgebracht heeft).
Als dit op het einde van het boek duidelijk wordt, is de lezer eerst geneigd te denken: oh, is het dat maar? En vervolgens: maar op welke manier heeft dat gegeven dan invloed op de problemen van Arthur honderd jaar later? Deze laatste vraag blijft onbeantwoord waardoor de spanningscurve leegloopt als een ballonnetje waarvan de knoop is losgemaakt en er sprake mag zijn van een anticlimax (*). Op het einde worden ook andere zwakheden van deze roman zichtbaar. Zo is er onder meer de losse draad van het alter ego van de schrijver. Deze schrijver in het verhaal heeft enkele malen contact met Arthur Van Hooylandt (want hij is een boek over diens familie aan het schrijven, dit boek dus) en van hem zijn ook de sporadische documenten (krantenartikeltjes, citaten uit stadsarchieven) die over de tekst gestrooid zijn, afkomstig. Het optreden van die schrijvermans voegt echter bijzonder weinig toe aan het dramatische verloop van het verhaal en is dus eigenlijk een beetje overbodig. De slotindruk die men van deze roman overhoudt, is dan ook: een bijzonder aardig idee dat aanvankelijk op boeiende wijze wordt vormgegeven, maar dat uiteindelijk te weinig thematische diepgang bevat om de lezer niet teleur te stellen.
(*) Men zou kunnen denken dat het gekke gedrag van Arthur (die ergens in een hangar langs een kanaal zijn leeggeroofde draaimolen steeds maar rondjes laat draaien) veroorzaakt wordt door het feit dat zijn grootvader Jean-Baptist syfilis had (opgelopen bij een hoertje in Amsterdam). Het steeds maar abnormaler wordende gedrag van Jean-Baptist zelf kan hierdoor sowieso verklaard worden (syfilis kan onder meer tot waanzin leiden), en in het geval van congenitale syfilis kan de besmette moeder op haar beurt de baby besmetten. In het geval van Albert is er echter geen sprake van syfilis, dus de vraag blijft: is syfilis erfelijk en bijvoorbeeld overdraagbaar van grootvader/grootmoeder op kleinkind? Een (te snelle) zoektocht op Internet levert hierop (voorlopig) geen duidelijk antwoord. Maar zelfs als moest blijken dat syfilis inderdaad erfelijk is en Arthurs gekdoenerij dus kan verklaard worden vanuit de syfilis van Jean-Baptist, dan nog wordt die link in deze roman erg vaag en onbevredigend uitgewerkt.
Quotering: ***
(13 mei 2012, gelezen in april 2012)
Louis De Funès speelt hier Evan Evans, die leider is van een all-girls dansgroepje. Olivier De Funès (zoon vàn) speelt zijn neef Philippe, tevens Evans assistent en drummer van de begeleidende band. De (zwakke) rode draad van het verhaal is dat Evans de troep aantrekkelijke danseresjes verre probeert te houden van alle contact met mannen. Eerst moet er een vervangster worden gezocht voor een meisje dat de groep verlaat om te trouwen. Na enkele audities wordt dat Hendrika, die blijkbaar een Hollandse moet voorstellen en zich meteen ontpopt tot Evans favorietje. Vervolgens zijn er problemen met Evans assistente Françoise, die aanpapt met een miljonair op een yacht maar deze relatie wordt door Evans met de hulp van Philippe al snel succesvol gedwarsboomd. Ten slotte belandt de troep in Rome waar Philippe twee babys in de schoenen worden geschoven, een jongetje en een meisje. Het jongetje is echter het (als het ware compleet uit de lucht gevallen) kind van uitgerekend Hendrika en het meisje is het resultaat van een romance van Philippe met een Siciliaanse tijdens een vorig verblijf in Rome. Deze laatste zaak wordt opgelost doordat Philippe en la Sicilienne gaan trouwen.
Dit scenario hangt werkelijk met haken en ogen aan elkaar, springt van de hak op de tak, is totaal ongeloofwaardig van a tot z en resulteert in een ronduit vervelende film, des te meer omdat de fratsen en mimische gags van De Funès hier nauwelijks grappig te noemen zijn. Opvallend aan deze prent zijn wel de choreografische intermezzos, maar die zijn veel te banaal om de film te kunnen redden. Zoontje Olivier (die zijn rol van jonge playboy nauwelijks weet waar te maken) zingt enkele liedjes, maar dat is ook al huilen met de pet op, zeker het nummer dat hij samen met zijn vader ten beste geeft. Kortom: een teleurstellend slechte De Funès-film met een hopeloos zwak scenario en dan ook nog eens amateuristisch gemonteerd. De vaak brutaal geminirokte meisjes van de dansgroep waren in 1970 vast wel hip, maar weten vier decennia later nauwelijks nog de aandacht te trekken.
LA FOLIE DES GRANDEURS (Gérard Oury) (Frankrijk-Italië-Spanje-Duitsland, 1971)
(106)
We zitten in Spanje, ergens in de achttiende eeuw, en Louis De Funès is Salluste, minister van financiën, wat hem voor de zoveelste maal de kans geeft zijn typetje van hyperkinetisch, hebzuchtig tirannetje onderdanig tegenover zijn meerderen, bullebakkerig tegenover zijn minderen gestalte te geven. Yves Montand speelt de don juaneske, slimme knecht van Salluste die verliefd is op de uit Beieren afkomstige blonde koningin (een stereotiep rolletje voor Karin Schubert). Als Salluste in ongenade valt (omdat hij één van de hofdames van de koningin zwanger zou hebben gemaakt), wordt de knecht ingeschakeld in een wraakplan (de knecht moet doen alsof hij ene Don César is en de koningin verleiden zodat zij bij de koning in ongenade valt en Salluste in ere hersteld wordt) maar dit plan wordt doorkuist door aanslagen tegen de koning en door een aantal vergissingen, waarbij de lelijke oude chaperonne van de koningin een belangrijke rol speelt. Uiteindelijk, na allerlei onsamenhangende verwikkelingen, eindigen Salluste, zijn knecht en een aantal andere voorname edelmannen als verbannen slaven in Noord-Afrika, waar de knecht alsnog achternagezeten wordt door de chaperonne.
Het scenario is heel duidelijk niet de sterkste kant van deze prent die voornamelijk drijft op de al langer bekende trucjes en mimische gags van De Funès (bijzonder kostelijk wanneer hij tegen de koningin Duits moet praten: Aber daz izt eine kooloossaale Konspirazioon!) en hier en daar een geslaagd grapje (Salluste als hij in ongenade is gevallen en niet weet wat nu aangevangen: Je suis ministre, je ne sais rien faire!, of nog: die koningin die Duits brult als een rasechte SS-er). In Film en Televisie [nr. 179, april 1972, p. 35) is ene F.C. bijzonder hard voor deze prent: Persoonlijk echter vind ik het een onbeschrijflijk saaie boel, daarenboven een film voor debielen. Arme Franse kinema! Dit negatieve oordeel is in elk geval flink overdreven, al is het anderzijds wel duidelijk dat er betere De Funès-films zijn dan deze.
Quotering: ***
(1ste visie: 15 februari 2004 geleende video) (2de visie: 19 mei 2012 geleende dvd)
Louis De Funès speelt in deze verfilming van een Franse vaudevilleklucht (auteur: Claude Magnier) een rijke zakenman. Eén van zijn bedienden komt eerst meedelen dat hij met de boekhouding geknoeid heeft, vraagt vervolgens om loonsverhoging en ten slotte om de hand van De Funès dochter (deze laatste overigens een compleet leeghoofdige tienerbimbo). Die bediende blijkt echter in werkelijkheid verliefd te zijn op een typiste die hem heeft wijsgemaakt dat ze de dochter is van De Funès, terwijl De Funès echte dochter verliefd is op Oscar, de door De Funès net ontslagen chauffeur, en beweert dat ze zwanger is van hem. Volgt dan een reeks onsamenhangende verwikkelingen en misverstanden, waarbij men de dochter eerst probeert te koppelen aan die bediende, vervolgens aan de huismasseur en dan weer aan de bediende, tot Oscar plots terugkeert van een reis naar de Noordpool. Een belangrijke rol wordt ook vervuld door een drietal op elkaar lijkende koffers, de ene gevuld met juwelen, de andere met geld en de derde met vrouwenondergoed. Uiteindelijk blijkt die typiste waarop de bediende verliefd is, de onwettige dochter van De Funès en van zijn vroegere kamermeisje, dat op het einde van de film toevallig komt solliciteren naar een baan.
Men kan zich voorstellen dat dit warrig kluwen van moedwil en misverstand op de planken tot heel wat lachsalvos zal geleid hebben, zeker met De Funès in de hoofdrol, maar de film verraadt te veel de oorspronkelijke theatersfeer (praktisch alles speelt zich bijvoorbeeld af binnen één ruimte: het huis van De Funès) en bovendien lijkt De Funès ons hier niet echt helemaal op dreef. De enige keer dat we écht hebben moeten lachen, was toen De Funès door de zich opeenstapelende misverstanden begint dol te draaien (je suis zin-zin) en een stukje hilarisch-absurde pantomime opvoert terwijl zijn vrouw, zijn dochter en zijn masseur verbijsterd staan toe te kijken. H.V.G. noteerde in Film en Televisie [nr. 127, december 1967, p. 27]: Funès-fans komen rijkelijk aan hun trekken. Te hunnen gerieve werden zelfs verscheidene solonummers voor het idool ingelast. Het zijn geen logisch uit een situatie gegroeide tonelen, maar doodgewoon solonummers zoals prima-donna-arias in een opera.
Roman de Renart I ed. 1985 (1174-77)
- 272 (vers 1272). Branche II. Que des deux pertuis deerains. Over de twee achterste gaten (pertuis) van de wolvin Hersent: vagina en anus.
Roman de Renart I ed. 1985 (circa 1190)
- 430 (vers 564). Branche VI (Le duel judiciaire). Isengrin over de verkrachting van Hersent door Renart: Au croz trover pas ne faillistes [je bent niet mislukt in het vinden van het gat]. Croz = gat = vagina.
Roman de Renart II ed. 1985 (1195-1200)
- 30 (verzen 429-430). Branche VII (La confession de Renart). Ne qui consirrer ne me puis / De Hersent ne de son pertuis. Renart kan Hersent en haar pertuis (gat = vagina) niet missen.
De Roovere ed. 1955 (vóór 1482)
- 399 (vers 249). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Een gat boren in een wijnvat als metafoor voor de coïtus (vat = vrouw, boor = penis): Ghemaeckt gheraeckt soe hebdijt gaetken.
Piramus en Thisbe ed. 1965 (circa 1500)
- 133 (vers 183). Rederijkersspel. Een sinneke tot Piramus (balspel als metafoor voor seks): Ick sorch, ghij sult noch int gaetgen rollen.
Tilleghem ed. 1920 (1509?)
- 467 (verzen 85-86). Rederijkersspel. Dubbelzinnig-erotisch over barbiers en chirurgijnen: Want ze meesteren decwils ruwe ghaeten / Om de pynen der quetsueren te doen zwichtene.
Stijevoort I ed. 1929 (1524)
- 15 (refrein 4, vers 37). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Boogschieten als metafoor voor seks: Als ghi den pyl treckt soo stopt dat gaetken.
- 67 (refrein 33, vers 33). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Schoenlappen als metafoor voor seks: hoe meer ghenaijt hoe groter gat.
- 68 (refrein 34, verzen 28-30). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Balspel (clossen = beugelen) als metafoor voor seks: Doen stiet ic noch soe diep int gat, / my dochte wy haddens bey te bat: / haer suete naect lyf dude ic aent mijne.
Stijevoort II ed. 1930 (1524)
- 171 (refrein 217, verzen 42-43). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Apologie van de seks: Sij makender sonde of soumen een gaetken stoppen / mit thelichdom daer die sueten oly wt leect. Dezelfde tekst in Doesborch II ed. 1940: 234 (refrein 129, verzen 55-56) [1528-30]: Twaer sonde soudemen dat gaetken stoppen / Daer die suete olie wt leect.
- 212 (refrein 242, verzen 28-29). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Seks in badstoof, een vat stoppen als metafoor voor seks. Een vrouw zegt: Wildi dat gat inne soe moeten wi vlien [= ons verstoppen], / en scaemdi u niet, seijse, voer die lien?
De wellustige mensch ed. 1950 (XVIb)
- 122 (vers 633). Rederijkersspel. En stordt u niet, soeckt een ander gadt.
De dryakelprouver ed. 1920 (1528)
- 201 (verzen 92-93). Rederijkersspel. Tandtrekken als metafoor voor seks: Tant vut al lachghende, eenen baut jnt ghat / omde vloet vanden bloede te stelpene.
Sorgheloos ed. 1980 (circa 1540)
- 123 (regel 44). Spotprognosticatie. Want de sonne ende mane sullen dan vergaren met Aurora in t Warm Gadt.
Cristenkercke ed. 1921 (kort na 1540)
- 35 (vers 860). Rederijkersspel. Een sinneke maakt een erotische toespeling: Selfs goetduncken sal haer pepergat coelen.
- 46 (vers 1123). Een sinneke maakt een erotische toespeling (binnen de vat-topos): maect nv het tappeken ree, alst gaetken gheboort is.
- 55 (vers 1304). Een sinneke maakt een erotische toespeling (binnen de vat-topos): het tapken wert zaen ghevuecht. Salt gaetken oock passen?
- 61 (vers 1399). Een sinneke maakt een erotische toespeling (binnen de vat-topos): thadt nv schier tijt gheweest tgaetken te borene.
Antwerps Liedboek I ed. 1983 (1544)
- 208 (nr. 179, strofe 5, verzen 3-4). Zot liedje over een meisje en een kleermaker: Ick heb een gaetken fier / Willet mi doch eens stoppen.
Sint Jans onthoofdinghe ed. 1996 (vóór 1552)
- 62 (vers 249). Rederijkersspel. Een mannelijk sinneke, scheldend tot een vrouwelijk sinneke (een koppelares): swijgt seg ick eer ick u smeerich gat vlûeck.
Ulenspieghel ed. 1980 (1560)
- 73 (vers 231). Spotprognosticatie. Vrouwe, wat lofdy u eyeren? De korf heeft een gat. Erotische ombuiging van een spreekwoord, waarbij eieren = borsten, korf = buik en gat = vagina?
Testament Rhetoricael II ed. 1979 (1561)
- 233 (fol. 285r, verzen 32-33). Rederijkersgedichtje over hoertjes: Liefuer te huwene alsulck lack gaetken / Dan Landsboer ofte zeeussche maetken. Lek gaatje = pars pro toto voor hoer.
Het leenhof der ghilden ed. 1950 (1564)
- 30 (vers 732). Rederijkersgedicht. Over vrouwen die braseletten maken van hun schaamhaar, wat so veel te seggen is: vrij na tbomgat tast.
De Bruyne ed. 1925 (1579-83)
- 18 (refrein 134, strofe 3, vers 14). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Een jongeman probeert een meisje te overhalen tot seks: Godt geve in wiens gadt dat ickt gieten souwe.
Coster Johannus ed. 1997 (vóór 1600)
- 123v (vers 34). Rederijkersklucht. Boerdelijck Geck zingt een liedje over de coïtus: Int swarte gadt Lach Ick versteecken.
Nieuwe Nederduytsche gedichten ende raedtselen ed. 1972 (1624)
- Ingevoegde bladen vóór fol. 31. Dubbelzinnig-erotisch gedichtje: En in een diep ront gat gedaen / ( ) En stoten in dit diepe gat.
- 41. Dubbelzinnig-erotisch raadsel: En niet in t midste gat so deucht u spelen niet / ( ) In tspelen wacht u wel int avrex gat te gaen.
- 61. Dubbelzinnig-erotisch raadsel: En steken al ons best in een wijt duyster gat.
- 133. Zot-erotisch rederijkersrefrein. Leidekken als metafoor voor seks (lekkend gat in dak = vagina): Ick heb, sey sy, noch een out leckent gat, / Twelck noyt dicht en was van zijn leven.
- 151. Zot-erotisch rederijkersrefrein. Fluitspel als metafoor voor seks: En als een meyt douwt hem int rechte gat.
Gat = anus
Mariken van Nieumeghen ed. 1980 (circa 1516)
- 59 (vers 377). Rederijkersspel. Tante van Mariken smalend over hoertjes: Die de goei gezellen deersgat lenen. Toespeling op anale seks?
Doesborch II ed. 1940 (1528-30)
- 252 (refrein 141, vers 29). Zot scabreus-scatologisch rederijkersrefrein. Een jongen en een meisje in bad, het meisje doet haar behoefte in het bad: Ten lesten ontsloot die bruyt haer gat.
Bestiary ed. 1993 (XIIIb)
- 168-169. Latijns bestiarium. Ganzen zijn goede nachtwakers (zie het Kapitool): as Rabanus says, they stand for provident men, watchmen who take their task in earnest. Wilde ganzen vliegen hoog en volgens een strikte orde, and symbolise those who live remote from earthly rank and follow an ordered life. Ze zijn altijd asgrauw because you will find the grey cloak of repentance among those who live far from the world. De waakzame gans is een beeld van de goede monnik die bij anderen goede en slechte kenmerken kan onderscheiden en die bij andere monniken waarschuwt voor hun nalatigheid en onwetendheid, zodat de duivel weggejaagd wordt. Tamme ganzen roepen de hele tijd en verwonden elkaar met hun bek: They symbolise those who are happy to lead a communal life, but give themselves up to gossip and slanderous talk. In dit bestiarium fungeren ganzen dus als positieve en negatieve zelfbeelden voor kloosterlingen.
Der naturen bloeme I ed. 1980 (circa 1266)
- 181-183 (Boek III, verzen 323-398). Berijmd traktaat over de natuur. Over de gans (ancer). Wilde ganzen vliegen graag, tamme ganzen vliegen zelden. Ganzen zijn goede nachtwakers (zie de ganzen van het Kapitool: de Romeinen aanbaden omwille van dat voorval een zilveren gans, christelijk auteurs hebben daarmee gespot. Ganzen hebben schrik van arenden. Ganzenvlees ligt zwaar op de maag. Er bestaan ganzen die zo groot en zwaar zijn als struisvogels. Geen symboliek bij Maerlant.
Gruuthuse-handschrift ed. 1966 (circa 1400)
- 265 (nr. 16, vers 62). Zot-amoureus liedje. Van een oude hoer wordt gezegd: Wielende (= waggelend) ghinc soe als een gans.
Pyramus ende Thisbe ed. 1965 (circa 1520)
- 165 (verzen 66-67). Rederijkersspel. Het sinneke Bedrieghelic Waen wil te weten komen wat het sinneke Fraudelic Schijn van plan is en zegt: Al soudicker noch een gans om speten, het wort versleten, eer ghi vertrect! Dat een gans speten hier dubbelzinnig betekent de liefde bedrijven met een meisje, wordt aannemelijk gemaakt door de amoureus-erotische context van het spel en door de op deze passage volgende verzen 68-69, waarin Fraudelic antwoordt, verwijzende naar de stoute, zotte praat van zijn collega: Stijf inde kaken ende stout ghebect, ghi menighen ghect, dus achticks cleene.
De Verloren Sone ed. 1985 (1540)
- B4r. Een gedrukt volksboek. Een slechte vriend van de verloren zoon zegt tot een hoerenwaardin (als hij ziet dat de verloren zoon al zijn geld verbrast heeft): Maer hi is noch wel int habijt / Uwen gheesen dit aduerterende zijt [maak dit duidelijk aan uw hoertjes]. Ende al naect doet hem ontcleeden.
- C1r. Naam van één van de hoertjes is Lustich Gheestken. Associatie met gheesken?
Cristenkercke ed. 1921 (kort na 1540)
- 35 (verzen 867-869). Rederijkersspel. Een sinneke tot een ander sinneke (een koppelaarster), scheldend: Tsa, bien venu madamoselle snapsoet, / waer soudmen v vinden, offer profijt quaem / om een gans te spetene? Een gans speten = gemeenschap hebben met een hoer.
Antwerps Liedboek I ed. 1983 (1544)
- 91 (nr. 78, strofe 4, verzen 1-4). Zot lied. Daer waren leepe gheesen, / Schelu, manck ende vuyl / Si droncken sonder vreesen, / Si veechden haren muyl.
Bijns ed. 1902 (circa 1550)
- 213 (verzen 16/19/21). Een rondeel over de volgelingen van Luther, onder meer: Lichte gheeskens, die als meeskens om aes vlieghen.
sMenschen Gheest van tVleesch verleyt ed. 1953 (circa 1550)
- 15/607 (verzen 89-90). Rederijkersspel. Werlt zegt tegen tVleesch (een hoer): Ghij sijt een cluchtighe gheese / men vind warachtich gheen leeper baessinne. De tekstbezorger (J.J. Mak) geeft een foutieve verklaring.
Arnold Bierses ed. 1925 (1577-90)
- 35 (nr. X, vers 4). Zot-erotisch rederijkersrefrein op de stok Ic salt avonturen al solt mij smerten. Een sekshongerig tienermeisje zegt: En ben ic niet wijffs genoch, sprack dat arme gheisken.
- 41 (nr. XIII, verzen 7-10). Zot-erotisch rederijkersrefrein op de stok Om sotkens lachen die meiskens wel. Twee geile meiden gaan naar bed met een als nar verklede knecht: Het knechken svoch ende stelde hem op de bene, / Ende heefft hem al sots kleideren aen gedaen. / En is al stommelinghe in huys gegaen, / Daer deese twe gheyskens saten bijt vier.
De Minckijsers ed. 1992 (XVIB)
- 114v (vers 863). Rederijkersspel. Over de hoer Alderhande Gebreck: en nu dus versnodt zijt op dees Leeclijcke (lees: lelijke) geese.
Kuznetsov/Linnik 1982 (XVII)
- Afbeeldingen 67 en 68. Twee bij elkaar horende zeventiende-eeuwse paneeltjes van Jacob Gerritsz Cuyp (Talin, eertijds Art Museum of the Estonian SSR): Meisje met haan en Jongen met gans. De jongen houdt in zijn rechterhand een papiertje met het opschrift: Mon-oÿe faict toût. Dit is een woorspeling: mijn gans doet alles / geld (monnaie) doet alles. Het dubbelzinnige regeltje en het feit dat haan en gans respectievelijk mannelijke en vrouwelijke symbolen kunnen zijn (haan = penis, gans/gheese = hoer) maken het samen aannemelijk dat hier een toespeling op prostitutie wordt gemaakt, ofschoon het meisje helemaal niet als hoer gekleed lijkt te zijn, en de knaap toch wel erg jong lijkt.
3 Gans = neerbuigende term voor (arme, domme, dwaze, plompe) vrouw
Bijns ed. 1875 (1528)
- 49 (Boek I, refrein 14, strofe k, verzen 11-12). Rederijkersgedicht (ABC-dicht) over de Lutheranen: Al waert een spinster oft een ander arm gans, / Sulc volchde haer leeringe en haer advijs. Arme ganzen = eenvoudige volksvrouwen (zoals spinsters) die zich gemakkelijk laten verleiden door de Duitse klerken (vers 7) en het evangelie verkondigen. Volgens Anna Bijns luistert men eerder naar zulke simpele vrouwen dan naar wijze doctores. Hetzelfde refrein in Bijns ed. 1902: 227 (nr. III, strofe K, verzen 11-12) [circa 1550]: Al waert een spinstere, oft een ander erm gans, / Selck volchde haer leeringhe ende haer avys.
Doesborch II ed. 1940 (1528-30)
- 245 (refrein 137, vers 22). Zot rederijkersrefrein over een mottige bruiloft: Die bruyt hilt voet ghelijc een gans. Een vrouw die plomp danst.
Bijns ed. 1902 (circa 1550)
- 213. Rederijkersgedicht. Over de volgelingen van Luther: Aelwitten (= ganzen!), oupitten, die sitten en spinnen, / Beghynen, die schynen zeer heylich int wesen, / Ou maren en blaren zyn nu doctorinnen.
Leander ende Hero ed. 2002 (1621)
- 192 (Spel 4, verzen 386-387). Rederijkersspel. Goddeloose Desperatie over het meisje Hero: ick zal de slechte gans / terstont gaen brenghen aen den zelven dans.
4 Gans geassocieerd met vrouw
The Canterbury Tales ed. 1987 (XIVd)
- 108 (Fragment III, Group D, verzen 269-272). The Wife of Baths Prologue. De vrouw van Bath citeert verwijten van mannen aan vrouwen: vrouwen die niemand wil, zijn zeer geil en manziek. Ne noon (geen) so grey goos gooth ther in the lake / as, sëistow (zeg jij), wol been withoute make (maatje). / And seyst it is an hard thyng for to welde (beheersen) / a thyng that no man wole, his thankes, helde.
De Roovere ed. 1955 (vóór 1482)
- 401 (vers 31). In een erotisch rederijkersrefrein: Hy greepse, doen peepse, recht als een gans.
Bijns ed. 1902 (circa 1550)
- 362 (verzen 9-10). Een rijmpje van broeder Engelbrecht: Men vint zoe vele vrouwen goet / alsmen rooder gansen doet.
5a Geplukte gans = persoon die bedrogen of negatief behandeld wordt
Hildegaersberch ed. 1981 (circa 1400)
- 54-55 (nr. XXIV, verzen 146-161). Moraliserende rijmtekst. Die gans ghepluct, tscaep ghescoren, / Dat soe is haer beider loen. / Hoe vetten herst, hoe goet, hoe schoen, / Dat si horen meester bringhen, / Sy en connen nochtan niet verdinghen, / Si en worden tweewerff sjaers ontcleet. / Aldus gaetmen noch ghereet / Die luden plocken ende scheren, / Die die werlt moeten neren / Beyde te water ende te lande, / Ende dicke setten tlijff te pande / Om goet te winnen ende te besparen, / Dair die heren wel off varen. / Dat laetmen hem ghenieten wel / Als dander diemen schoert haer vel, / Beyde mit plucken ende mit scheren.
Bijns ed. 1886 (vóór 1529)
- 87 (refrein 23, strofe d, vers 14). Amoureus rederijkersrefrein. Liefdesklacht van vrouw over haar ontrouwe minnaar + kritiek op wantoestanden in de maatschappij: Daerme (= de armen) sietmen plucken als gansen en vincken.
De Neering ed. 1996 (vóór 1568)
- 83v (vers 92). Rederijkersspel. Gemeen Ambachtsvolck klaagt tegenover de ambachtsheer over de verdrukte Neering: Sij wart gelijck een gans gepluct.
5b Geplukte gans = berooide, geldeloze persoon (ten gevolge van omgang met vrouwen of hoeren)
Veelderhande Geneuchlijcke Dichten ed. 1977 (1600)
- 114. In de rijmtekst Het wonderlijcke leuen van sinte Reynuyt: Tot sinte Reyn-uyts is hy ter Kermisse ghecomen / Al een heeftet hem daer niet seer wel gheluckt / Want Willem Alberoyt heeft hem terstont vernomen / Ende heeft hem als een magheren Gans ghepluckt.
Suyp-stad ed. 1978 (1628)
- 120 (verzen 961-964). Moraliserende rijmtekst. De geldeloze pierewaaier wordt vergeleken met een geplukte gans: Men speelter banckerot, en soeckt een ander kans, / Men loopt als een schavuyt, of een gepluckte Gans. / Het hayr steeckt door den hoed, de billen door de kleeren, / De hosen noch de schoen en konnen hem niet deeren.
5c Plukken = bijeenscharrelen van materieel bezit
De Roovere ed. 1955 (vóór 1482)
- 334 (vers 39). Vroed rederijkersrefrein, tijdsklacht. Elck pijnt om plucken dus onghedrult.
Stijevoort II ed. 1930 (1524)
- 60 (refrein 164, verzen 32-33). Vroed rederijkersrefrein op de stok rapen moet wel syn een ghesonde spijs. Dus mach den arbeyt enen wel verdrieten / want veel willen plucken sonder raepsaet te saijen.
Bijns ed. 1902 (circa 1550)
- 247 (refrein X, strofe B, verzen 3-4). Vroed rederijkersrefrein. Wat sal deertsche goet ghepluct, ghecraut doen? / Dat ghiericheyt tuwen huyse vriendt en gast wort.
Mont toe, borse toe ed. 1950 (vóór 1551/1583)
- 46 (vers 32). Strofisch rederijkersgedicht, tijdsklacht. Want de Wolven sietmen plucken en teesen.
Al Hoy ed. 1964 (circa 1600)
- 9 (vers 153). Rederijkersspel (tafelspel). Buijcsken tegen Willeken Noijtgenoech (een vrek): Al u gepeys es trecken en plucken.
5d Plukken = iemand (materieel en financieel) bedriegen
Der Leken Spieghel III ed. 1848 (1325-30)
- 217-218 (Boek III, hoofdstuk 26, verzen 52-57). Didactisch rijmtraktaat. Een jonge stedeling tegenover de zoon van een ridder over uitgebuite dorpelingen: Maer arbeit, zorghe ende leet / heeft daer tfolc, spade ende vroe, / ende ooc overlast daer toe / van meyeren ende haren knapen, / die van hem plucken ende rapen / wat sijs moghen ghewinnen.
Jans Teesteye ed. 1869 (vóór 1334)
- 253 (verzen 3448-3450). Moraliserend dialooggedicht. Over de uitgebuite dorpman: Lantsheren ofte ander papen / die altoes plucken ende rapen / dine pine ende dinen arbeyt.
Stijevoort I ed. 1929 (1524)
- 75 (refrein 39, verzen 13-15). Vroed rederijkersrefrein op de stok hoe sout dan qualick in die werlt gaen. Er wordt ironisch gezegd: Die geestelicheyt en wilt plucken noch teesen / den ghemeynen volc wat sy bestaen / hoe sout dan qualick in die werlt gaen.
- 80 (refrein 41, verzen 15-16). Vroed rederijkersrefrein op de stok langhe gheborcht en is niet quijt ghescouwen. Waer ic gae of come tvolc is bedruckt / die erme simpele domme wert gepluckt.
Bijns ed. 1875 (1528)
- 36 (Boek I, refrein 11, strofe b, verzen 15-16). Vroed rederijkersrefrein, tijdsklacht. Men siet u darme weduwen en weesen / plucken en teesen; uwen ja es neen. Zelfde tekst in De Bruyne I ed. 1879: 82 (refrein XIX, strofe b, verzen 13-14) [1579-83]: men siet u de erme weduwen & weesen / plucken & teesen: uwen ja is neen.
Bijns ed. 1886 (vóór 1529)
- 23 (refrein 6, strofe d, vers 4). Vroed rederijkersrefrein. Over uitbuiters: Wat batet u dat ghij donnoosel gepluckt hebt?
Bijns ed. 1875 (1567)
- 228 (Boek III, refrein 2, strofe h, verzen 5-6). Vroed rederijkersrefrein. Over het Laatste Oordeel: Hoe sullen donsalige daer staen beschaemt / voor de gene, diese nu plucken en trecken!
5e Plukken = het (financieel) bedriegen van klanten/mannen door hoeren/vrouwen
Die Rose ed. 1976 (circa 1300)
- 74 (verzen 4191-4498). Allegorische rijmtekst. Rede zegt: En mach en geen wijf wesen goet / die hare vleesch vercoept om goet. / Van hen so soude elc man vlien / ende sine herte van hen tien. / Hi pense ho sine mochte hebben wert, / die els niet dan sijn goet en gert, / ende el en mint dan sijn gelt, / ende al levende villen wilt.
- 214 (verzen 12.587-12.590). De oude koppelaarster zegt: Sijs sot die hare lief nine pluemt / van sinen goede ende scuemt; / want wiene meest geplumen can, / salre doegt meest vinden an.
Antwerps Liedboek I ed. 1983 (1544)
- 49 (nr. 44, strofe 2, verzen 1-3 / strofe 3, verzen 3-4). Amoureus liedje, liefdesklacht. Ghesellekens wilt v sinnekens keeren / van sulc een schoon samblant. / Want si souden v plucken ende minnen leren. // Want met hare subtijle listen / si v wel plucken sal. Hetzelfde liedje in Amoreuse Liedekens ed. 1984: 48 (strofen 2/3) [circa 1600]: Want zy sal u pluycken en Minneleeren // Want syder met haerder subtijlder listen / V seer wel plucken sal.
Alit en Lijsbith ed. 1946 (circa 1550?)
- 122 (verzen 322-324). Rederijkersklucht. Alit zegt dat haar dochter bij de deken heeft geslapen dien zij heeft vercaelt [kaal geplukt].
Suyp-stad ed. 1978 (1628)
- 97 (verzen 249-256). Moraliserende rijmtekst. Over hoe hoertjes hun klanten kaal plukken, d.w.z. van al hun geld beroven: Ten minsten dat een Valck wort uyt de locht gekregen, / Dien sy dan recht den neus gaen snuyten ende vegen, / Ia plucken hem so kael, dat hy moet weer van honck, En voor t verquiste geld verkrijght hy niet een dronck. / Wanneer de beurs is licht, en t geldjen is vervlogen, / Dan siet haer Venus aen met toe-gesloten oogen, / En schoptse uyte deur, en roept: ghy kale Guyt, / Het geld is onse Liefd, en t geld is onse Bruydt.
t Amsterdamsch Hoerdom ed. 1976 (XVII)
- 16. Moraliserende waarschuwing tegen prostitutie. Van twee hoertjes en hun klant wordt gezegd: Ondertusschen plucken se hem alle beide even zeer.
- 94. Van hoerenlopers wordt gezegd: soo schoon zynze van de Hoeren geplukt.
5f Plukken = hellestraf
De sacramente vander Nyeuwervaert ed. 1955 (circa 1500)
- 156 (vers 562). Rederijkersspel. De duivels bespreken hoe zij Meester Macharius zullen folteren in de hel: Wij sullen hem plucken.
6 Gans = man (pejoratief)
Der Leken Spieghel III ed. 1848 (1325-30)
- 221 (Boek III, hoofdstuk 26, verzen 141-142). Berijmd didactisch traktaat. Een ridderzoon heeft het over het leven van de stadsburger. Deze laatste zit naar verluidt in zijn zetel met volgevreten buik dat hem dunct dat hi raest / ende als een ghent sit ende blaest. Dit geldt als een voorbeeld van onrein leven.
De Wellustige Mensch ed. 1950 (XVIb)
- 112 (verzen 352-353). Rederijkersspel. Een sinneke tot de ijdele Wellustige Mensch: Tschijnt ghij compt uuijt een corffken getreden; / Ghij maeckt den wrinkaerts gelijck eenen gans. Ijdele man die loopt te pronken terwijl hij met zijn heupen draait.
Antwerps Liedboek I ed. 1983 (1544)
- 99 (nr. 85, strofe 4, vers 5). Zot liedje. Meisje klaagt over haar oude echtgenoot: Hi sidt en babbelt al waert een gans.
7 Gent (mannetjesgans) = knappe jongeman
[Cools 1992: 89. In de Kempen noemde men anno 1992 een ganzerik of mannetjesgans nog altijd een gent! MNHW 1981: 201. Gent (als adjectief) = lief, edel, bevallig, schoon. Gent (als zelfstandig gebruik adjectief) = edele, bevallige man. Gent (als substantief) = mannetjesgans.]
Stijevoort I ed. 1929 (1524)
- 12 (refrein 3, verzen 11-12). Zot rederijkersrefrein. In een klooster bespringt een haan een kip: Tscheen dat die mater quam wt haren sinne / Om dat hi daer op sat als een ghent. Dubbelzinnige passage in een dubbelzinnige tekst (de besprongen kip kan ook een onkuis nonnetje zijn).
8 Gans = zondige persoon
Fabulae ed. 1985 (XIIIb)
- 109-110 (nr. 51). Latijnse fabelverzameling. The Goose and the Raven. Against those overburdened with sins. Een vette, zware gans vraagt een raaf om op diens rug te mogen vliegen, maar de gans is te zwaar en de raaf kan haar niet dragen.
Die Spiegel der Sonden ed. 1900 (XIV)
- 110 (verzen 8694-8696). Berijmde zondenspiegel. Bij traechede, over rijke vrekken: Die rike vracke, want hi van aerde / der gans slacht ende den perde mede, die vetten in hare ledichede.
Der Sotten Schip ed. 1981 (1548)
- F1r (hoofdstuk 24). Stichtelijk-moraliserend traktaat. Over verstokte zondaars die ten onrechte op Gods genade hopen: wy en sullen dan niet leuen als gansen ende swijnen die op gods thoorne/ rechtuaerdicheyt niet en achten. want al so sinte hieronimus seyt. Men mach van weelden ter blijschap niet gheraken ende men can hier niet altijts den buyck gheuullen/ ende inden hemel die siele. Op de begeleidende houtsnede ziet men twee ganzen en twee varkens aan een trog.
De menschwerdinge Christi ed. 1992 (XVIB)
- 28r (vers 1337). Rederijkersspel. Schriftuerlijcke Zin tegen de ketters: wadt Laetij u duncken arme verroerde geesen.
9 Gans = domme, dwaze persoon
Der Sotten Schip ed. 1981 (1548)
- L1r (hoofdstuk 34). Stichtelijk-moraliserend traktaat. Over dwazen die veel zien, maar niets onthouden: Die derde is. Dat men wel onthouden heeft den anderen voort leeren. Also wi alle doen sullen in goede leeringhe willen wi den sotten niet gelecken sijn die altijts der gansen danck ende liet singhen wat si hooren/ waer af die leeraer spreect aldus. Volgt dan in versvorm wat die leeraer zegt: Die vele versoeckt ende weynich leert / Die verre loopt ende wijt verkeert / Ende wat hi siet tonrechte merckt / Die vele begrijpt ende niet en werckt / Die altijts deerste is aen den dans / Ende altijts sinckt al waert een gans / Die sal een gans gherekent wesen / Van verre te loopen is niemant ghepresen.
Seer schoone spreeckwoorden ed. 1962 (1549)
- 20 (nr. 332). Frans-Nederlandse spreekwoordenverzameling. Il est plus estourdy que vne mulle sauluaige / que vng oyson. Hy is dulcoppigher dan eenen wilden muyl / dan een gans. Zie ook Harrebomée I.201.
10 Gans: spreekwoorden en zegswijzen
Tghevecht van Minnen ed. 1964 (1516)
- 49 (verzen 113-114). Berijmde ars amandi. Ongestadicheyt verleidt een jongeling: bier en is niet ghebrouwen - soot is aenschijn - / Voor coeyen oft ganssen, alsment verhalen sal.
Seer schoone spreeckwoorden ed. 1962 (1549)
- 19 (nr. 319). Frans-Nederlandse spreekwoordenverzameling. Il est fourny dentendement / comme vng oyson de creste. Hy is voorsien met verstande / ghelijck een gans met eenen cam. Zie ook Harrebomée I.201.
- 38 (nr. 636). Qui ne faict ainsi que faict loye A courte vie et courte ioye / Die niet en doet ghelijck als de gans Die heeft een cort leuen ende corte blijschap. De gans als beeld van de levensgenieter? Zie ook Harrebomée I.61. Vergelijk ook Cat. Antwerpen 1976: 86 (cat. nr. 48) = een gravure van Pieter Balten, Sorghelos leven (Antwerpen, Museum Plantijn Moretus, Stedelijk Prentenkabinet). Onderwerp is een luie schoenmaker. Rechtsboven een prent aan de muur met een vrouw op een hek tussen ganzen. Het bijschrift van deze prent luidt: Die Gansen hebben den cost, soo elck oock sal, / Wat wildy doch al sorghen, Godt verleenet al.
Gemeene Duytsche Spreckwoorden ed. 1959 (1550)
- 56 (regels 5-6). Spreekwoordenverzameling. Hy sal noch ten lesten den Gans moeten gelden. / Hy sal t gelach noch al betaelen.
- 61 (regel 25). Dat vuyrken boete ick/ sede de Gans, doe scheet sie oppet ijs.
- 69 (regel 19). Die Monnick preeckte/ dat men niet en behoerde te steelen/ ende hy selue hadde den Gans.
- 75 (regel 2). Hy en sal niet lichtelick gebraden gansen ouer den tuyn werpen.
Der Fielen Vocabulaer ed. 1914 (1563)
- 61. Burgerlijk-moraliserende prozatekst. Over afkeurenswaardige losbollen ende segghen altijt, laet ons vrolijc zijn want de wijn en is niet gewassen voor die verkenen, noch dat bier ghebrouwen voor die gansen.
11 Ghans = verbastering van Gods in vloeken
[De Schuijfman ed. 1932: 88-90 (aantekeningen).]
Heynken de Luyere ed. 1920 (1540/1582)
- 24. Een hoerenwaard vloekt: Ghans cracht, gans macht, wat voeren zijn ditte.
12 Aelwitta als naam voor een gans
De Appelboom ed. 1979 (XVIa)
- 34 (verzen 27-30). Rederijkersklucht. Een boer en boerin klagen over hun recente verliezen. De man zegt: Jae, en onse ganse is in een vadt met gruse [zemelen] / versmoort, dus ben ick halff tenden rade. De vrouw reageert: Godt segen ons! Eijlacij, dats groote schaede. / Is Aelken versmoort? Ghij sout mij verlenen. Een aantekening (p. 64) verklaart Aelken als een verkleinvorm van Alijt en verwijst onder meer naar Enklaar 1940: 102.
Aelwarich ed. 1980 (1528)
- 111 (regels 52-54). Spotprognosticatie. Over de herfst: Den herfst neemt aen zijn begin als Aelwitta wert doorsteken ende ghebraden om des menschen wille, lijdende veel martieliën in kermissen supra dorpum. De gans als spotheilige en martelaar.
Hongherenborch ed. 1980 (1562)
- 193 (regels 30-31). Spotprognosticatie. Over de herfst: Ende dan wordt Aelken oft Aelwitte doorsteken ende gedoot met veel van haeren consorten. Vergelijk ook ibidem: 197 (regels 86-88), over het plukken van ganzen in juni: In dese maent sullen die gansen berooft worden van haren voeyeringen [voering = veren] ende naect gaen.
13 De rotgans
[Thomas 1990: 90. In de Nieuwe Tijd verdween het geloof dat de brandgans of rotgans ontstond uit schelpen die aan bomen of wrakhout groeien.]
De Schuijfman ed. 1932 (1504)
- 2-3 (verzen 27-30). Rederijkersklucht. Twee landlopers bespreken wat ze gaan doen. Schuijfman zegt: Hertchiers [boogschutters] worden: wij willen schieten, / want wij moeten onsen honger blusschen. Waarop Sloef repliceert: Wadt dingen? Rotganssen? En Schuijfman weer: Neen, huijsmusschen. Met huismussen worden huisvrouwen bedoeld die door bedelende landlopers bedrogen worden. Een aantekening van de tekstbezorger suggereert dat rotganzen schieten een uitdrukking is uit de dieventaal (bargoens), waarbij rot armoede betekent en de hele uitdrukking: armoede lijden, bedelen. Men kan zich afvragen of hier ook een obscene toespeling gemaakt wordt: rotgans = bedelaarshoertje?
De Beatis ed. 1979
- 166-167. Reisverslag. Het verhaal van de boomgans.
14 Gans: restmateriaal
The Canterbury Tales ed. 1987 (XIVd)
- 70 (Fragment I, Group A, vers 3317). The Millers Tale. Over de koster: His rode was reed, his eyen greye as goos [zijn gezicht bloosde, zijn ogen waren grijs als een gans].
Braekman ed. 1984 (XVIa)
- 178 (nr. 1). Verzameling vogelspreuken. Die gent seit: en betrouwt niet wel / paerts hoeuen noch honden fel, / steden ende borghen syn goet te winnen, / als si verraden sijn van binnen.
- 181 (nr. 20). Die gans seit: volle gherechten / beminnen beide heren ende knechten, / daer is menych die wel name / syn ghenoechte waen het quame.
Stijevoort I ed. 1929 (1524)
- 59 (refrein 29, verzen 21-24). Rederijkersrefrein. Soe en sout my nouwe sulc wonder gheuen / al saghe ic een plumeloose gans vlieghen / als dat twe ghelieuen soe hoghe verheuen / in minnen soe saen verureemden moghen.
Bijns ed. 1902 (circa 1550)
- 266 (refrein XVIII, strofe 1, verzen 1-4). Zot-erotisch rederijkersrefrein over drie pelsnaaisters. Drie pelsnaeyerskens zeer ient en net met, / diemen te Thienen noch hielt voor maecht, / hun meester soude, ick wil ghy dopset wet, / die sittegans gheven, zooman die vet et.
Een Nyeuwe Clucht Boeck ed. 1983 (1554)
- 108 (nr. 80, regels 6-11). Kluchtboek. Over keizer Constantijn die klein van gestalte was, in verband met hooverdye: Als die keyser door een [namelijk een triomfboog] reedt, so duycte hi ende trock syn hooft in. Dat saghen de romeynen ende lachten met hem. Hi dede ghelijck een gans als si yewers door een gewelf gaat, so duyct si want si ducht dat si boven aenstooten soude. Aldus syn cleyne luyden gemeynlic hooverdigher dan groote.
Joseph ed. 1975 (1565-66?)
- 96 (vers 337). Rederijkersspel. Gesprek tussen sinnekes. Quaet Ingeven tot Nijdich Herte: Hoort, neve alle gecken op een gans.
Het lichamelijcke huis ed. 1994 (XVIB)
- 27v (vers 603). Rederijkersspel. Een Doodzonde spreekt: springt voort geest des gramschappen comt treckken die gans. De doodzonde Ira wordt namelijk geroepen.
Schipper, Pelgrim en Post ed. 1998 (XVIB?)
- 25r (verzen 197-200). Een rederijkersspel, meer bepaald een tafelspel. Een leugenverhaal van Pelgrom over ganzen die een veldslag voeren tegen de meeuwen.
Krap 1983
- 14. Op heksensabbatten verschijnt soms een gans of eend van grote afmetingen.
Cat. Antwerpen 1976
- 87 (cat. nr. 50). Ets van Hans Bol, Ganzentrekken (Antwerpen, Museum Plantijn Moretus, Stedelijk Prentenkabinet). Een afbeelding van het ganzentrekken door middel van een bootje op een rivier.
DE BLINDE VLEK (Jo Claes) 2009
[Roman, Linkeroever uitgevers, Antwerpen, 2009. Voor deze bespreking maakten wij gebruik van de Boektoppers-editie: Van In, Wommelgem, 2011, 385 blz.]
Deze misdaadroman bestaat uit drie delen die verder onderverdeeld zijn in hoofdstukken. In het eerste deel, Sagalassos, leren we de Leuvense archeologiestudent Simen Paulus kennen. Simen zit in zijn laatste jaar archeologie, staat op de drempel van een veelbelovende academische carrière en werkt tijdens de zomervakantie mee aan de door de Leuvense universiteit gecoördineerde archeologische opgravingen op de (echt bestaande) site van Sagalassos in Turkije. Simen is echter ook een aantrekkelijke don juan. Hij heeft weliswaar een vriendinnetje, maar onderhoudt ook een relatie met Sophie, de jonge echtgenote van één van de begeleidende professoren, Evert Sterkx. Deze laatste doet Simen het voorstel om samen een aantal pas opgegraven gouden munten te stelen, wat Simen weigert, maar even later blijken de gouden munten effectief gestolen, en Simen is de hoofdverdachte. Omdat hij geen vertrouwen heeft in de praktijken van de Turkse politie, vlucht hij naar België.
In het korte tweede deel, Lille, ziet de Leuvense hoofdinspecteur Thomas Berg Simen Paulus van de trein stappen in Leuven, nadat hijzelf net is teruggekeerd van het Franse Lille, waar een maandenlange relatie met Véronique, een Française, tot een einde is gekomen. In het derde deel, Leuven, wordt Simen Paulus dood op straat gevonden: blijkbaar heeft iemand hem van het balkon van het Leuvense Provinciehuis (waar hij een vakantiejob had) geduwd. Thomas Berg is de man die deze moordzaak moet oplossen. Aanvankelijk wordt er weinig vooruitgang geboekt en wanneer men ontdekt dat Sophie de munten gestolen heeft, is zij de hoofdverdachte. Uiteindelijk blijkt de moordenaar echter professor Evert Sterkx te zijn, die handelde uit jaloezie omdat Paulus het met zijn vrouw hield.
Het eerste wat men kan vaststellen na het lezen van dit boek, is dat Jo Claes (leraar ASO aan een Leuvense school en auteur van ettelijke boeken over mythologie en religie) echt wel kaas heeft gegeten van het schrijven van een misdaadthriller. Hij kent de tricks of the trade, maakt voortdurend gebruik van cliffhangers, stelt nu eens informatie uit en laat dan weer de hoofdinspecteur alles op een rijtje zetten zodat de lezer helemaal mee is, voert verschillende verdachten ten tonele en last humoristische passages in die de spanning wat moeten ontladen (hier bijvoorbeeld de gestolen fiets van één van Bergs teamleden). Het is allemaal zo goed en vlot geschreven, dat je aan het einde van een hoofdstuk heel graag wil verderlezen, om zo snel mogelijk het vervolg te weten te komen: altijd een complimentje waard, zoiets.
Bovendien zitten er in de tekst zijdelings een aantal aha-momenten verstopt. Hiermee bedoelen we ofwel passages die een lichtje van herkenning doen branden, ofwel passages waarin Claes op milde wijze zijn zegje doet (of laat doen) over allerlei maatschappelijke en actuele wissewasjes. In beide gevallen is het resultaat een goedkeurende glimlach. Voorbeelden: een Leuvens gebouw dat vergeleken wordt met de monoliet uit de Kubrick-film 2001 A Space Odyssey [p. 124], Berg die zegt: Ik ben nog van de oude stempel ( ). Ik heb Latijn en Grieks gedaan. Naar het schijnt is dat een studierichting die tegenwoordig met uitsterven is bedreigd [p. 164], Berg die afgeeft op de jaarlijkse kermis in Leuven waar duizenden mensen hun zuur verdiende centen kwamen opmaken aan infantiele, geldopslorpende vermakelijkheden [p. 179], Berg die naar aanleiding van de film Troy bedenkt dat er nooit eerder zoveel geld gespendeerd (was) aan het om zeep helpen van een monument uit de wereldliteratuur [p. 201], of nog Berg die (als hoofdinspecteur van de politie!) afgeeft op de Leuvense beslissing om de automobilisten te ontmoedigen via een systeem van eenrichtingsstraten en verkeersvrije zones [p. 234].
Dit zijn allemaal maar kleine dingetjes natuurlijk en in feite bijzaken die slechts in de rand meespelen. Claes probeert echter wel degelijk zijn thriller op een hoger literair niveau te tillen. In dat verband is het bijvoorbeeld ronduit knap hoe hij een hele tijd lang van Sophie de vermoedelijke moordenares maakt, door regelmatig en motiefgewijs elementen uit de Griekse mythologie in het verhaal binnen te smokkelen: de stierencultus en haar priesteressen op het antieke Kreta [p. 159, 200], het beeld van Rik Poot dat effectief in de buurt van het Leuvense Provinciehuis staat en de ontvoering van Europa voorstelt [p. 162, 218: een foto van dit beeld staat ook op de cover], en vooral de mythe van Theseus die Ariadne bedroog en afwees, nadat zij hem geholpen had [pp. 262-264, 301-302, 315-317]. Vooral dat laatste verhaal wijst, samen met het William Congreve-citaat hell has no fury like a woman scorned, in de richting van Sophie, omdat Simen in Turkije een einde wou maken aan hun relatie en zij in Leuven nog een tijd achter hem aan gelopen is. Hoofdinspecteur Berg volgt deze denkpiste omdat hij na het geval met Véronique terug contact had opgenomen met zijn oude liefje Annelien, waarna hij al snel tot de conclusie kwam dat het niets zou worden en deze Annelien woedend zijn bloembakken kapot gooide.
Wat hij echter uit het oog verloren had (en dat is dan de blinde vlek waar de titel op zinspeelt, vergelijk pp. 350/360), was dat hijzelf in Lille na zijn eigen afwijzing door Véronique in dronken woede een stoel door het hotelkamerraam gekeild had (zie deel II). Ook mannen kunnen dus furieus reageren op een afwijzing in de liefde, en dat is precies wat professor Sterkx, de echte schuldige, gedaan heeft, nadat Sophie bij hem weggetrokken was. Zodat deze thriller uiteindelijk draait rond een diepere thematiek die op pagina 323 letterlijk terug te vinden is: Jaloezie is maar een deel van het verhaal ( ). Waar het werkelijk om gaat, is afwijzing. En naar dit thema verwijst ook het motto, ontleend aan ene B. Rabutin: Afwezigheid is voor de liefde wat de wind is voor het vuur. Het kleine dooft hij uit, het grote wakkert hij aan. Deze thematiek speelt trouwens al mee vanaf de eerste bladzijden van het boek, wanneer Simens beste vriend Erik in Turkije moet vaststellen hoe een meisje waar hij een oogje op heeft, hém niet ziet staan maar alleen rond playboy Simen wenst te vlinderen.
Met andere woorden: er is nagedacht over deze roman, wat nogmaals en ten overvloede blijkt uit de functionele rol van dat beeld van Rik Poot, op bladzijde 162 beschreven als volgt: Het meer dan manshoge beeld stelde een stier voor met op de rug een naakte, jonge vrouw. ( ) De stier steigerde op zijn achterste poten en gooide triomfantelijk de kop in de nek, terwijl het meisje zich wanhopig aan één van de hoorns vastklampte. Waarbij het redelijk duidelijk is dat we in het meisje niet alleen Europa maar ook Sophie dienen te herkennen, en in de woeste stier haar professorale echtgenoot, die zich regelmatig van een bijzonder agressieve kant laat kennen (als zijn vrouw naar een vriendin is weggevlucht, komt hij herrie schoppen en wordt hij zelfs gearresteerd door de politie, plus: hij is een moordenaar).
Conclusie: deze eerste kennismaking met Jo Claes en zijn Thomas Berg (Claes schreef nog vier andere misdaadromans rond deze figuur) heeft onmiskenbaar lees- en analyseplezier opgeleverd. De vraag is of De blinde vlek nog even pal blijft staan bij een tweede lezing, als je de afloop al kent. De aanwezigheid van een diepere (en zeker niet oninteressante) thematiek is in dit verband een pluspunt, doordat men op zoek kan gaan naar nog meer functionele verhaaldraadjes, zoals bijvoorbeeld het beeld van de Heilige Paulus in de hall van het huis van de familie Paulus: de apostel Paulus was ook een tijdje blind. Of nog: de eerste alinea van het boek waarin Simen even last blijkt te hebben met zijn gezichtsvermogen en van waaruit een lijn loopt naar pagina 360 waar we lezen: Het standpunt van waaruit je naar een gebeurtenis keek, bepaalde immers voor een groot deel je interpretatie van die gebeurtenis. Wat wij ons in ieder geval ook nog afvragen: zijn de andere Thomas Berg-romans even goed als deze, en wanneer wordt De blinde vlek verfilmd?
Quotering: **** (15 mei 2012, gelezen in april-mei 2012)
LE PETIT BAIGNEUR (Robert Dhéry) (Frankrijk-Italië, 1967)
(90)
Onze oude fiche (waarschijnlijk uit de jaren tachtig) was bijzonder beknopt deze keer: Een verhaaltje van niks natuurlijk, maar een kostelijke ontspanningsfilm met een De Funès die op volle toeren draait. De plot is inderdaad zoals meestal in de films met Louis De Funès bijzonder mager. De Funès is deze keer Louis-Philippe Fourchaume, eigenaar van een bootwerf, die zijn roodharige ingenieur-werknemer André Castagnier (gespeeld door de regisseur zelf) ontslaat (wegens onkunde), net nadat die met een zelf ontworpen zeilbootje de internationale zeilrace van San Remo heeft gewonnen. Er daagt nu een Italiaan op die Castagnier een mooi contract wil aanbieden en heel de film lang probeert Fourchaume samen met zijn vrouw Marie-Béatrice die Castagnier en zijn (eveneens roodharige) zuster en broers opnieuw te lijmen. Wat uiteindelijk lukt doordat Fourchaume zich stervende houdt. Castagnier wordt de partner van Fourchaume, maar de eerste door Castagnier ontworpen boot zinkt alweer bij de tewaterlating.
Een signalementje dat wij ooit uit De Standaard knipten, zegt zeer terecht: Talrijke gags en vondsten. Dynamisch en vol ritme. Mager gegeven. Knappe fotografie en mooie kleuren. Dat klopt allemaal grotendeels, al worden sommige verhaaldraden wel wat al te lang uitgesponnen: Fourchaume die op het domein van de Castagniers op een op hol geslagen tractor zit, bijvoorbeeld, of nog: de man van de zuster van Castagnier (gespeeld door Michel Galabru, de commissaris uit de Gendarme-reeks) die wegdrijft in een houten wc op een bootje. De vermakelijkste sequens is ongetwijfeld de preek van de pastoor (één van de roodharige broers van Castagnier) in een gammele kerk, met een preekstoel die op instorten staat. De meest geslaagde korte gag is wanneer Fourchaume in zijn sportwagen en Castagnier op zijn brommertje een spoorweg moeten oversteken, ergens in het midden van de velden. Castagnier steekt over en net vóór Fourchaume en zijn vrouw raast er een trein voorbij. Fourchaume en zijn vrouw vegen het zweet van hun gelaat, kijken even goed naar links en naar rechts, steken de spoorlijn over, en vlak daarna raast er wéér een trein voorbij, nu uit de andere richting.
In onze herinnering bevatte deze komedie veel meer van deze leuke momenten. Nu blijkt dat het in feite niet meer is dan een middelmatige ontspanningsfilm, en zeker niet de beste De Funès-prent. En acht jaar later zijn we het hier nog steeds volledig mee eens.
Quotering: ***
(vorige visie: 20 maart 2004, TV La Une) (nieuwe visie: 13 mei 2012, geleende dvd)
FILM: Les grandes vacances (Jean Girault) (Frankrijk, 1967)
LES GRANDES VACANCES (Jean Girault) (Frankrijk, 1967)
(90)
Eén van onze oude fiches noteerde ooit, ergens in de jaren zeventig of tachtig: Ook weer niet zon geweldige De Funès. Die Girault kan het peil van de grapjasserij echt niet handhaven zoals dat in Le petit baigneur bijvoorbeeld wel het geval is. Erg middelmatig. Wat we natuurlijk onthouden is de passage waarin De Funès op een Antwerpse lichter terechtkomt die Groote Lulu heet, en als er dan later heibel is met matrozen van een ander Antwerps schip, dan heet dat schip Kleine Muisje. Quotering: 2.
Allemaal zeer correct en nog steeds volledig mee eens. Louis De Funès speelt Charles Bosquier, de rijke directeur van een privé-kostschool die zijn oudste zoon Philippe tijdens de vakantie naar een bevriende eigenaar van een whiskydistillerie in Engeland stuurt omdat hij een slecht rapport heeft voor Engels. De dochter van die Engelsman, Shirley, komt op haar beurt naar Frankrijk om Frans te leren. Philippe stuurt echter een vriend in zijn plaats en Shirley loopt al snel weg om samen met Philippe en zijn vrienden een boottochtje door Frankrijk te maken. Bosquier ontdekt het bedrog en gaat op zoek naar zijn zoon en dat Engels meisje. Voor hij hen te pakken krijgt, maakt Bosquier natuurlijk allerlei dingen mee, het ene al gekker en ongeloofwaardiger dan het andere. Uiteindelijk belanden vader en zoon in Engeland, alwaar die vriend nog moet ontmaskerd worden en het eindigt ermee dat Philippe en Shirley met elkaar trouwen.
Deze film baadt weliswaar in een typisch jaren zestig-sfeertje, waarbij de nadruk vooral ligt op de losgeslagen en opstandige jeugd die op bescheiden wijze in opstand komt tegen het establishment (verpersoonlijkt door Bosquier en die Engelse vader), maar het is allemaal zeer flodderig en oppervlakkig uitgewerkt. Het scenario is uitermate zwak en springt van de os op de ezel, er wordt door iedereen (afgezien van De Funès zelf, die echter ook alleen maar zijn typische rolletje van hyperkinetische Franse driftkikker speelt) bijzonder gekunsteld geacteerd en geslaagde grappen zijn werkelijk met een vergrootglas te zoeken. In Film en Televisie [nr. 129, februari 1968, p. 24] lezen we nochtans een zeer welwillend-positief besprekingetje: Laten de opeengestapelde gags dan niet altijd van het gloednieuwe soort zijn, aan de eveneens overbekende grapjasserij van de beroemde Franse komiek zijn ze veilig toevertrouwd. Tout vu, tout connu men stelt het echter maar vast, nadat men zich anderhalf uur lang in de luren heeft laten leggen en bek-af geschaterd is. Nou, nou! De zedelijke quotering (anno 1968!) luidt voor allen / licht voorbehoud: waarschijnlijk omdat er enkele meisjes in minirok en badpak te zien zijn en omdat die vriend van Philippe even met het Engelse meiske in bed belandt (overigens volledig gekleed en onder invloed van een slaapmiddel). We komen inderdaad van héél ver in Vlaanderen.
Wat we echter wel gewéldig en haast ongelooflijk blijven vinden (en misschien is dit de reden voor dat licht voorbehoud), is die alleen door Antwerpenaars te begrijpen grap met de namen van die twee Antwerpse boten, de Groote Lulu en de Kleine Muisje (inderdaad twee maal mét een kanjer van een taalfout). En dat in een Franse film! Louis De Funès loopt zelfs een tijdje rond in een matrozentrui met daarop in grote letters Groote Lulu Anvers en we horen enkele van die matrozen een paar zinnen Antwerps praten. Voor de rest is dit een niet anders dan mislukt en compleet gedateerd te noemen prent.
Een bewerking van de gelijknamige SF-roman van Richard Matheson uit 1954, die al een paar keer eerder verfilmd werd, onder meer in 1971: The Omega Man was echter een serieuze miskleun. Dit keer speelt Will Smith de rol van legerdokter Robert Neville waarvan we in het begin vermoeden dat hij na een fors uit de klauwen gelopen virusepidemie als enige overlevende is overgebleven op aarde. Samen met zijn hond Samantha loopt hij rond in een postapocalyptisch New York, en dat levert beklijvende surrealistische beelden op. Spannend is het ook, want weldra blijkt dat een groot aantal mensen nog leven, maar zij zijn ten gevolge van het virus gemuteerd tot een soort agressieve monsters die er half als een alien en half als een vampier uitzien en het daglicht niet kunnen verdragen. s Nachts moet Neville dus uit hun buurt zien te blijven en ondertussen zoekt hij verder naar een middel om het virus te verslaan. Af en toe krijgen we flashbacks naar het uitbreken van de ramp: Neville moest toen afscheid nemen van zijn gezin, en de helicopter waarin zijn vrouw en kinderen zaten, verongelukte (doordat gevechtsvliegtuigen een brug in New York bombardeerden om de reeds besmette bevolking in quarantaine te plaatsen).
We hebben het al meer gezegd: postapocalyptische dramas zijn een bijzonder interessant genre, maar je moet als scenarioschrijver van héél ver komen om met dit soort verhalen te scoren, want vroeg of laat zal er iéts moeten gebeuren dat het verwachtingspatroon van de kijker/lezer volledig overhoop haalt. Dat gebeurt hier dus (ook weer) niet. Er blijken nog andere overlevenden te zijn, onder meer een vrouw en een kind die Neville in New York komen opzoeken en beweren dat er zich ergens in Amerika nog een kolonie met overlevenden bevindt. Die vrouw redt Neville wanneer hij het slachtoffer dreigt te worden van de darkness seekers (nadat zijn hond via een beet besmet was geworden, moest Neville het dier laten inslapen en toen ondernam hij een zelfmoordactie tegen de mutanten), maar ten gevolge daarvan wordt Nevilles schuilplaats ontdekt. De mutanten dringen uiteindelijk door tot in de kelder (waar het lab zich bevindt) en net op dat moment (nou, nou) blijkt dat Neville een middel tegen het virus heeft ontdekt. Hij geeft een sample van het antivirus mee aan de vrouw en het kind, offert zichzelf op (laat een granaat ontploffen in de kelder) en vrouw en kind bereiken de kolonie met overlevenden.
Op het einde gaat alles plots redelijk snel en lijkt het alsof de makers van de film het een beetje beu waren. Het nogal clichématige einde laat de kijker achter met een gevoel van teleurstelling en de melige preek die Neville vlak vóór de ontknoping ten beste geeft (naar aanleiding van een nummer van Bob Marley, Marley die zich ook inzette voor zijn medemens) is evenmin echt beklijvend. Een degelijke prent, maar verre van briljant.
BOEK: Spiegel van de Middeleeuwen (Jozef Janssens) 2011
SPIEGEL VAN DE MIDDELEEUWEN IN WOORD EN BEELD
(Jozef Janssens) 2011
[Davidsfonds Uitgeverij, Leuven, 2011, 287 blz. = Janssens 2011]
Jozef Janssens, wiens actieve carrière als professor-germanist aan de Katholieke Universiteit Brussel erop zit, brengt in deze monografie een synthetiserend overzicht van zowat alles waarmee hij zich de afgelopen decennia in verband met de middeleeuwen heeft beziggehouden. In de tien hoofdstukken waaruit deze tekst bestaat, gaat het onder meer over het anders zijn van de middeleeuwen, het christelijke gehalte van de middeleeuwen, de verschriftelijking van de cultuur, de latinitas, de emancipatie van de volkstaal, de hoofsheid en het beschavingsoffensief, de invloed van de oudheid op de middeleeuwen, de opvattingen over liefde en huwelijk in de middeleeuwen en ten slotte Dantes Divina Comedia. De rode draad bij dat alles is Janssens strijd tegen de vele vooroordelen die nog steeds bestaan omtrent de middeleeuwen en die een genuanceerd beeld van deze periode vaak in de weg staan: Eerder dan gebeurtenissen met symbolische begin- en einddata hebben we in de voorbije hoofdstukken mentale en culturele ontwikkelingsprocessen (met terugval en versnelling) gezien, die de geschiedenis een veel grotere continuïteit schenken dan men gewoonlijk aanneemt. Niet dat dit een revolutionair nieuw inzicht is, maar het kan geen kwaad om dat nog maar eens te beklemtonen [p. 252].
Dat dit boek volop leesplezier garandeert en in feite een leerzame cursus op verantwoorde wijze schrijven voor een breed publiek vormt, is evenmin een revolutionair nieuw inzicht voor wie Jef Janssens kent. Als spreker en als schrijver is hij een bijzonder vlotte verteller die niet alleen op een bewonderenswaardige manier zijn stof beheerst, maar bovendien in staat is te populariseren op hoog niveau en zeer goed de techniek van de captatio benevolentiae beheerst (het eerste hoofdstuk begint bijvoorbeeld met het Wereldkampioenschap Voetbal 2010 in Zuid-Afrika!). Wie Janssens en zijn vroegere publicaties goed kent, merkt ook hoe hier oude stokpaardjes één voor één opnieuw bereden worden, weliswaar uitbundig aangevuld met nieuw materiaal en in dit forse boekwerk verlucht met talrijke verhelderende afbeeldingen (die soms weinig bekend en dus erg interessant zijn, ofschoon minder vaak dan de achterflap wervend laat uitschijnen).
Slechts heel af en toe kan men Janssens betrappen op het recycleren van vroegere teksten: de tekst over de hoofse mens uit de bundel Renaissance in meervoud (1995, p. 153) bijvoorbeeld vinden we hier letterlijk terug, maar dan in twee deeltjes gekapt (pp. 165/167). Heerlijk vinden wij dan weer de momenten waarop Janssens toegeeft aan de missionarisdrang (waarvan hij onszelf ook ooit beschuldigde, no offense taken overigens) en andere auteurs op hun vergissingetjes en fouten wijst. Een paragraaf eindigt dan met: Maar klopt dat wel? (bijvoorbeeld op p. 151), waarna een volgende paragraaf ingezet wordt om dingen die scheef staan, recht te zetten. Janssens zelf op foutjes proberen te betrappen is een vrij nutteloze bezigheid. Op pagina 177 wordt Disticha Catonis vertaald als tweeregelig gedicht van Cato (beter zou zijn: tweeregelige spreuken van Cato), op pagina 185 wordt voor de Latijnse term curialitas het neologisme hofsheid voorgesteld (waarom niet gewoon hoffelijkheid?), op pagina 199 is Crinatius een drukfout voor Erinatius (egel) en op pagina 205 wordt Dirc van Delfs Tafel van den Kersten Ghelove nu eens hertaald als Overzicht van het christelijk geloof en dan weer als Handboek van het christelijk geloof. Het zijn stuk voor stuk onbetekenende details die geen enkele afbreuk doen aan de wetenschappelijke waarde van het geheel.
Het enige dat men écht zou kunnen aanmerken op deze monografie, is dat binnen de hoofdstukken het betoog wel eens van de os op de ezel durft springen waardoor soms een voor de lezer wat verwarrende mozaïek van weetjes en anekdotes ontstaat. En ook is af en toe een enkel hoofdstuk wat minder boeiend dan de andere (voor ons waren dat bijvoorbeeld de hoofdstukken 2 en 10), maar dat is misschien erg persoonlijk. Voor het overige is dit een boek dat we iedereen zouden durven aanraden, want het levert niet alleen ettelijke uren kijk- en leesplezier op, maar bevat ook heel wat boeiende informatie. Men vergete overigens niet ook de eindnoten te lezen, die vaak even boeiend zijn als de hoofdtekst zelf.
Quotering: **** (28 april 2012)
Andere recensies
- Renske van Nie, "Een ware, glanzende spiegel", in: Madoc, jg. 26, nr. 3 (najaar 2012), pp. 186-188.
In 1972 vormen Bernie Leadon, Glenn Frey, Randy Meisner en Don Henley, die allemaal ooit in de begeleidingsgroep van Linda Ronstadt hebben gespeeld, een eigen groep: de Eagles. De West-Amerikaanse countryrock die ze brengen, wordt vooral gekenmerkt door akoestisch en elektrisch gitarenspel en de harmonieuze samenzang van de vier bandleden. Het openingsnummer van het debuutalbum en tevens de eerste hitsingle van de groep, Take it easy [A1], is van deze muziekstijl een bijzonder geslaagd en in 1972 uitermate verfrissend klinkend specimen. Absolute topkwaliteit en een onverbiddelijke instant classic, dit door Jackson Browne en Glenn Frey geschreven nummer. Het indertijd eveneens op single verschenen Witchy woman [A2] is weliswaar niet zo sterk als Take it easy, maar bereikt nog altijd een hoog niveau, en hetzelfde geldt voor het akoestische, rustig voortkabbelende mediumtemponummer Peaceful easy feeling [B4], niet toevallig de derde uit dit album getrokken single.
De overige zeven nummers van deze eersteling scoren een stukje lager, al zakt het niveau nooit naar ondermaats, uitgezonderd dan in de zeurderige ballad Most of us are sad [A4]. Drie tracks van de plaat, Chug all night [A3], Nightingale [A5] en Tryin [B5], zijn stevige rocksongs die nochtans niet de échte Eagles laten horen, en met de échte Eagles bedoelen we de makers van de onmiddellijk uit duizenden herkenbare Take it easy-sound. In Train leaves here this morning [B1] klinken de Eagles zowaar als Pink Floyd in hun akoestische nummers, terwijl Take the devil [B2] met zijn redelijk heavy gitaarpartij en Earlybird [B3] met zijn huppelende countrybanjo gewoon aardige nummers zijn, zonder potten te breken. Anno 1972 kon het eerste album van deze toen debuterende band probleemloos veelbelovend genoemd worden. De groep was duidelijk nog wat op zoek naar een eigen stijl, maar in feite had zij deze met A1 reeds gevonden.
Quotering: *** (29 november 2003)
Klassiekers: Take it easy, Witchy woman, Peaceful easy feeling.
Eagles: Desperado (1973)
Het tweede album dat een jaar later verschijnt, een door Jackson Browne bedacht en inhoudelijk ietwat wazig uitgewerkt conceptalbum waarin de popmuzikant beschouwd wordt als een soort moderne outlaw, vertoont net als het debuutalbum een onevenwichtig overkomende stijlvariatie. Doolin-Dalton [A1], dat op de B-kant tot twee maal toe hernomen wordt, is een rustige binnenkomer met mooie harmonische samenzang. Twenty-One [A2] is een kort, vrolijk weghuppelend countrynummer en Out of control [A3] is dan weer zon on-Eagles-achtige heavy rock-song die doet denken aan de Sweet in hun latere, heavy periode. De echte Eagles krijgen we pas te horen in Tequila sunrise [A4], de door Frey en Henley geschreven (hit)single die moeiteloos het glansrijke niveau haalt van Take it easy uit het debuutalbum. De stroperige ballad Desperado [A5] sluit de A-kant af.
Op de B-kant stijgt het niveau niet uit boven de middelmaat, maar het zakt er ook nergens onder. Certain kind of fool [B1], dat overloopt in een korte instrumentale reprise van Doolin-Dalton met een lekker ratelende banjo [B2], is een rustig nummer dat gevolgd wordt door het stevigere, maar even weinig indrukwekkende Outlaw man [B3]. Saturday night [B4] is jammer genoeg weer zon stroopnummer en Bitter Creek [B5] is een niet meer dan degelijke akoestische song. Hernemingen van Doolin-Dalton [B6] en van Desperado [B7] ronden de plaat af. Net als het vorige album weet deze Desperado evenmin de kwaliteit constant vast te houden. Anno 1973 begint stilaan iets duidelijk te worden: de Eagles is een groep die schitterende, ten zeerste herkenbare singles voortbrengt, maar met haar lp-werk veel minder indruk maakt.
Quotering: *** (29 november 2003)
Klassiekers: Doolin-Dalton, Tequila sunrise.
Eagles: On The Border (1974)
Tijdens de opnames voor het derde album in Londen kreeg de groep ruzie met producer Glyn Johns en werd gekozen voor een nieuwe producer (Bill Szymczyk) en een nieuwe opnameplek (Los Angeles). Van de Londense sessies blijven op On The Border twee nummers over, de slijmerige slows You never cry like a lover [A2] en The best of my love [B5]. Dit laatste, bijzonder flauwe stukje muziek verscheen ook op single en betekende wonderlijk genoeg de finale doorbraak van de groep in de USA. Terug in Amerika voegde gitarist Don Felder zich als vijfde lid bij de band, wat te merken is aan vinnig leadgitaarwerk hier en daar. Het algemene niveau van de muziek werd er echter voorlopig niet door opgekrikt. Van de resterende acht nummers zijn er eigenlijk slechts twee meer dan degelijk te noemen: de pittige countryrocksong Midnight flyer [A3] en vooral het titelnummer On the border [A5], een stevige mediumtempo-rocksong met een alleraardigst, van handjeklap voorzien tussenstukje.
Daarmee heb je het als luisteraar wel gehad. De ook op single verschenen binnenkomer Already gone [A1] en de eveneens op single uitgebrachte opener van de B-kant James Dean [B1] zijn eerder matte rockers en hetzelfde geldt voor Good day in hell [B4]. Daartussen bevinden zich dan nog het rustige en erg vlakke My man [A4], de slaapverwekkende Tom Waits-slow Ol 55 [B2] en het mediumtempo-zaagnummer Is it true? [B3]. Al bij al bijzonder weinig om enthousiast over te doen, want zelfs de uit dit album getrokken singles blijven mijlenver onder het niveau van Take it easy en Tequila sunrise.
Quotering: ** (16 december 2003)
Eagles: One Of These Nights (1975)
De vierde van de Eagles, nog steeds bestaande uit Glenn Frey, Bernie Leadon, Randy Meisner, Don Henley en sinds het vorige album dus ook Don Felder op gitaar en slidegitaar. Met deze (weer door Bill Szymczyk geproducete) lp braken de Eagles een beetje verwonderlijk toch (zie infra) definitief door buiten de VS. De groepsleden zijn mettertijd uitgegroeid tot de succesrijkste vertegenwoordigers van de Amerikaanse countryrock. Henley en Frey lijken zon beetje de spreekbuizen van de band te zijn, hoewel iedereen meewerkt om het materiaal bij elkaar te schrijven. Henley en Frey geven zelf ook toe niet zulke virtuozen op hun instrument te zijn als de andere drie.
Het begint tamelijk veelbelovend met het ook op single verschenen One of these nights [A1], een rustig en gezapig voortkabbelend nummer en een redelijke kanshebber voor de hitparade. Meteen daarna daalt de kwaliteit echter zienderogen, eerst met het rommelige Too many hands [A2], vervolgens met het leuterige countryrocknummertje Hollywood waltz [A3] en het al te ambitieuze, arty-farty Journey of the sorcerer [A4].
De B-kant vangt aan met de andere uit deze plaat getrokken single: het bijzonder middelmatige softrocknummer Lyin eyes [B1] dat een stuk onder het niveau van A1 blijft steken. Voor het overige bevat deze B-kant drie slaapverwekkende stroopnummers (Take it to the limit [B2], After the thrill is gone [B4] en I wish you peace [B5]) en ook nog Visions [B3], dat beschikt over een leuke, vlotte intro maar verzandt in matheid zodra de zang begint. In zijn geheel is dit album een weinig geslaagde proeve van commerciële en afgezien van het titelnummer slaapverwekkende softrock. Een misser van belang.
Quotering: ** (18 december 2003)
Klassiekers: One of these nights.
Eagles: Hotel California (1976)
Bernie Leadon, die het niet eens is met de commerciële koers van de Eagles en het jarenlange rondtoeren beu is, verlaat de groep en wordt vervangen door Joe Walsh (ex-James Gang) (gitaar, keyboards, zang). De inbreng van Walsh, die de groep verder wegduwt van de country in de richting van stevige gitarenrock, is op Hotel California nog maar zeer gedeeltelijk te merken. Dit album wordt in Oors Eerste Nederlandse Popencylcopedie editie 1998 om een voor ons onbegrijpelijke reden indrukwekkend genoemd. De verkoopcijfers lijken Oor nochtans gelijk te geven: Hotel California is een monstersucces en wordt ruimschoots de best verkochte Eagles-lp ooit. Lijken Oor gelijk te geven, want in alle bescheidenheid menen wij te weten hoe de vork hier aan de steel zit.
Hotel California is namelijk een bedrieglijk album. De eerste twee tracks, titelnummer Hotel California [A1] en New kid in town [A2] zijn meesterlijke softrocknummrs met een heerlijk laid back-sfeertje en behoren tot het allerbeste wat de Eagles ooit op plaat hebben gezet. Deze twee songs zijn ook allebei op single verschenen, werden grote hits en hebben op die manier ongetwijfeld als locomotief gefungeerd voor het album waaruit zij getrokken werden. De kopers van dit album moeten dan toch wel serieus teleurgesteld geweest zijn, want de andere tracks bevinden zich mijlenver onder het niveau van A1 en A2 en het blijft ten zeerste verwonderlijk dat er wereldwijd zon elf miljoen exemplaren van Hotel California verkocht werden. Life in the fast lane [A3], geschreven door Walsh, Henley en Frey, verscheen ook op single maar is heel wat minder goed dan A1 en A2 en Wasted time [A4] is weer zon typisch zaagnummer, zoals er op de vorige lp ook al enkele stonden. Het wordt dan ook nog eens hernomen op de B-kant: Wasted time (reprise) [B1].
Victim of love [B2] begint gelukkig weer wat steviger, maar verzandt al gauw in middelmatige vlakheid en Pretty maids all in a row [B3] is een ongelooflijk slijmnummer. En het is erg dat we het moeten zeggen, maar Try and love again [B4] en The last resort [B5] zijn van hetzelfde laken een pak. Twee songs van absolùte wereldklasse, zeven stukken brol en elf miljoen verkochte exemplaren: wie komt ons dat eens uitleggen op een regenachtige zondagnamiddag?
Quotering: ** (3 januari 2004)
Klassiekers: Hotel California, New kid in town.
Eagles: The Long Run (1979)
Voor hun zesde album (Randy Meisner is ondertussen vervangen door Timothy B. Schmit) nemen de Eagles wat meer bezinningstijd, al leidt dat niet meteen tot denderende resultaten. Hits van absolute topklasse à la Hotel California of New kid in town blijven achterwege. De uit dit album getrokken, niet onverdienstelijke single Heartache Tonight [B1], door Henley en Frey samen met Bob Seger en J.D. Souther geschreven, haalt wel de hitparades maar is een stukje minder beklijvend dan de zonet genoemde twee meesterwerkjes uit de vorige plaat. De overige nummers halen wel een hoger niveau dan het rommeltje dat Hotel California hielp volmaken, de middelmaat wordt echter nooit overschreden.
Het begint niet onaardig met het mediumtempo-titelnummer The long run [A1] (zonder veel succes ook op single verschenen) en het rustiger I cant tell you why [A2], maar meer dan degelijk songmateriaal is dit niet. Joe Walsh zorgt met In the city [A3] voor een wat forsere noot, maar een track voor de annalen is dit toch evenmin. Het vrij korte The disco strangler [A4] begint met en drijft op een aantrekkelijke riff, de vlakke melodie helpt vervolgens het nummer naar de knoppen. De A-kant wordt afgesloten met weer zon niet meer dan degelijk te nemen mediumtempo-nummer, King of Hollywood [A5].
Na het hierboven reeds vermelde singletje B1 gaat de B-kant verder met de stevige mediumtempo-rock Those shoes [B2], opgesierd met een leuk wahwah-gitaartje, en het slepende, een beetje à la Black Sabbath dreigend klinkende Teenage jail [B3] dat vlekkeloos overloopt in het nogal grappige, swingende maar weinig zoden aan de dijk zettende The Greeks dont want no freaks [B4] (overigens ook op single verschenen, met even weinig succes als A1). The sad café [B5] sluit rustig mediumtempo voortkabbelend in middelmatige degelijkheid het album af. Degelijk en middelmatig is hét kenmerkend epitheton voor deze The long run en het album haalt dan ook (dit keer terecht) heel wat minder hoge verkoopscijfers dan Hotel California.
Quotering: *** (6 januari 2012)
Klassiekers: Heartache tonight.
Eagles: Eagles Live (1980)
Een live dubbelalbum, opgenomen in 1976 en 1980 in Californië (Santa Monica, Los Angeles en Long Beach). Op de eerste plaat krijgen we onder meer versies van de succesnummers Hotel California [A1], New kid in town [B2] en Heartache tonight [A2]. Verder nog twee songs uit The Long Run: het titelnummer [B1] en I cant tell you why [A3] en het Joe Walsh-nummer Lifes been good [B3]. De eerste kant van de tweede plaat begint aardig met het vooral door de harmonische samenzang opvallende Seven bridges road [C1], een hitje van Steve Young uit 1969. Deze Eagles-versie verscheen ook op single met als b-kantje B1. De rest van de derde plaatkant verzandt een beetje in trage, melige nummers: Wasted time [C2] uit Hotel California, Take it to the limit [C3] uit One Of These Nights, en Doolin-Dalton (Reprise II) [C4] en Desperado [C5] uit Desperado.
De laatste plaatkant gaat nog even verder met weer zon slijmnummer, Saturday night [D1] uit Desperado, en dan krijgen we de Joe Walsh-compositie All night long [D2], Life in the fast lane [D3] uit Hotel California en als afsluiter Take it easy [D4] uit het debuutalbum van de Eagles. Behalve Seven bridges road staan er geen verrassingen op deze dubbel-lp. Het is allemaal degelijk-doenbaar, het publiek is bescheiden-enthousiast en een opwindende live-sfeer wordt nergens gecreëerd, met licht voorbehoud voor C1.
Quotering: *** (20 april 2012)
Klassiekers: Seven bridges road.
Eagles: Hell Freezes Over (1994)
In 1980 hielden de Eagles het voor bekeken en Don Henley zei in een interview dat ze pas weer bij elkaar zouden komen when hell freezes over. In 1994 was het dan toch zover, vandaar de titel van dit album, dat bestaat uit vier nieuwe studionummers en elf, speciaal voor een MTV-uitzending live opgenomen oude songs. Eerst krijgen we de vier nieuwe nummers geserveerd. Het begint helemaal niet onaardig met de verdomd stevige gitaarrock Get over it [1] van Henley en Frey. Maar helaas: het resterende trio, Love will keep us alive [2], The girl from yesterday [3] en Learn to be still [4], is bijzonder vergeetbare rommel.
De live-afdeling dan. Het publiek is al wildenthousiast en Glenn Frey grapt: For the record: we never broke up, we just took a fourteen-year vacation en vervolgens krijgen we een niet echt bevlogen versie van het nochtans uitstekende Tequila sunrise [5]. Ze zijn nog niet helemaal opgewarmd, zullen we maar denken. De meer dan zeven minuten durende versie van Hotel California [6] is echter wel bezield en voegt vanaf de intro tot en met de afrondende gitaarsolo absoluut iets toe aan het op zich al magistrale origineel. Het wordt dan ook op uitzinnig applaus onthaald.
En ja hoor, daar valt alles als een pudding in elkaar, met drie slijmnummers uit Hotel California (Wasted time [7], Pretty maids all in a row [8] en The last resort [11]), een middelmatige track uit The long run (I cant tell you why [9]) en nog een matig ding uit Don Henleys soloalbum The End Of Innocence (New York minute [10]). De swingende versie van Take it easy [12] doet ons nog even opschrikken uit onze onweerstaanbaar toenemende apathie, maar met Joe Walsh In the city [13] (uit The Long Run) en Life in the fast lane [14] (uit Hotel California) zakt het niveau weer. Een beleefde versie van het stroperige Desperado [15] sluit het geheel af.
Met dat alles kan van een geslaagde, overrompelende comeback nauwelijks gesproken worden. Een nieuw album zou dan ook dertien jaar op zich laten wachten.
Quotering: ** (6 januari 2012)
Klassiekers: Get over it, Hotel California.
Eagles: Long Road Out of Eden (2007)
Na heel wat jaartjes zijn de Eagles (Glenn Frey, Don Henley, Joe Walsh en Timothy B. Schmit) weer bij elkaar en produceren ze hun zevende studioalbum. Het is meteen een dubbelalbum met twintig nieuwe, over twee schijfjes verdeelde songs. De single How long [A2] doet probleemloos terugdenken aan de ouwe Eagles-sound en is best leuk, maar o, o, wat is dit voor de rest een teleurstelling van jewelste. Van de overige 19 tracks zijn alleen Frail grasp on the big picture [B4] en Last good time in town [B5] het vermelden waard. Vincent Byloo schreef in Knack Focus [7 november 2007, nr. 45, p. 84] terecht: Maar op Long Road Out Of Eden komen de Eagles helaas niet verder dan in wasverzachter gedrenkte countrymelodieën, melige cross harmonies, tenenkrullend banale teksten en een all American en bovendien vreselijk oubollige classic rock-sound. Afgezien van de drie genoemde nummers, een stevige afrader.
Quotering: ** (13 februari 2009)
Klassiekers: How long, Frail grasp on the big picture, Last good time in town.
Sinds 2007: radiostilte rond de Eagles. (6 januari 2012)
BOEK: Watervrees tijdens een verdrinking (Herman Brusselmans) 2012
WATERVREES TIJDENS EEN VERDRINKING
(Herman Brusselmans) 2012
[Roman, Prometheus, Amsterdam, 2012, 270 blz.]
Ik heb ooit aan een bevriende germanist een groot stuk van mijn dagboek laten lezen dat gedetailleerd en waarheidsgetrouw handelde over een ondertussen alweer meer dan twintig jaar oude en indertijd meer dan twaalf maanden omspannende mislukte relatie. Ik dacht toen: die gaat dat allemaal verschrikkelijk vervelend vinden. Tot mijn verbazing bleek het tegendeel waar. De germanist in kwestie noteerde in een schriftelijke reactie: Al is deze tekst ongemeen ééntonig ( ), toch blijkt het een verslavende werking te hebben (het is moeilijk met lezen te stoppen). Hij verklaarde die leesdrang op de volgende wijze: Elke soap is verslavend, ongeacht zijn kwaliteit. Samenhangend hiermee: wie dit leest, wordt natuurlijk automatisch een voyeur. Het is knap lastig aan voyeurisme te weerstaan, zoals Hitchcock ook al wist. Dit soort van relaas brengt je op natuurlijke wijze terug je eigen relaties in herinnering, en dan kun je niet anders dan vergelijkingen te maken etc en intussen blijf je er mee bezig.
Ik denk dat dat toen heel juist gezien was. Het gaat in elk geval zeker ook op voor de boeken van Herman Brusselmans, althans voor de romans waarin hij zichzelf en zijn eigen leven ten tonele voert (of sterk de indruk geeft dat te doen). In zijn meest recente gewrocht gaat het natuurlijk over de perikelen rond zijn gade Tania De Metsenaere (hier opnieuw, zeer doorzichtig, Phoebe genoemd) die niet meer met hem wil samenwonen maar hem toch nog regelmatig bezoekt. Brusselmans wordt heen en weer geslingerd tussen enerzijds uitbarstingen van bitterheid en haat en anderzijds aanvallen van een nooit uitdovende liefde en niet alleen maakt dat allemaal een zeer realistische indruk maar ook is het allemaal zeer herkenbaar. Tegelijkertijd heeft de ikverteller contacten met andere (zonder uitzondering veel jongere) vrouwen en op die momenten is het zeer onduidelijk waar de grens ligt tussen waarheid en fantasie, al dringt het vermoeden zich onweerstaanbaar op dat in deze passages de fantasie het grootste aandeel heeft (bijvoorbeeld wanneer de auteur een kind wil maken door zijn zaad te laten inbrengen bij een lesbienne).
Op die manier kan je Brusselmans-romans zoals deze gerust een hoog soapgehalte toeschrijven, wat onder meer verklaart waarom je ze toch blijft lezen. Daarnaast zijn er in dit verband nog andere verklarende factoren. Al worden ook hier weer al de tics, trucs en clichés die we van Brusselmans gewoon zijn, van stal gehaald (zoals het in hun hemd zetten van voornamelijk vrouwelijke BVs: dit keer passeren onder meer Brigitta Callens, Clara Cleymans en Evy Gruyaert de revue), de sfeer is deze keer een stuk lichtvoetiger (in tegenstelling tot bijvoorbeeld Brusselmans vorige boek, dat ronduit een onprettige, donkere ondertoon bevatte) en humoristischer. Een paar keer heeft de auteur ons naar goede oude gewoonte toch weer in onbedaarlijk lachen doen uitbarsten (zoals wanneer hij bijvoorbeeld op pagina 143 lukraak een hotel in Frankrijk opbelt: een hilarische passage).
Veel literaire kwaliteiten heeft ook deze Brusselmans-roman niet, ofschoon de auteur op de laatste bladzijden (waar de titel even vluchtig ter sprake komt) wel een verdienstelijke poging in die richting onderneemt. Maar hij bezit een heel herkenbare eigen stijl, die meestal vlot-entertainend en vaak ook erg grappig overkomt (waarbij zelfspot niet ontbreekt, toch ook een pluspunt!). Getuige een fragment als het volgende: Ja, die vroegere Phoebe van mij Daar heb ik toch onmetelijk veel van gehouden. Zij was mn eten en mn drinken, mn nat en mn droog, mn vleermuis en mn muskusrat. Verliefd dat ik was op dat mokkel, jaren- en jarenlang. Ik hoefde haar maar te neuken of ik kreeg al een erectie. Heen zijn deze tijden gevloden, en ik ben impotent op de koop toe. Dat kwam vanzelfsprekend van al dat roken. Ik heb ondertussen toch al zon 15000 kilo rook door mn longen gejaagd. Dat een mens er gezond van blijft, je verstand staat er stil van. Nou ja, gezond Op die impotentie na, alsmede de stents in de aders in mn dijen, mn deplorabele conditie, nu en dan hoesten tot de buren wakker schieten, en niet te vergeten: een slechte huid, een grauwe kleur, dof schaamhaar en platvoeten. Platvoeten? zal men vragen. Heb jij werkelijk platvoeten, Herman? Welneen, dat zei ik maar voor de gein. Als ik werkelijk platvoeten zou hebben was ik toch zeker nooit opgeroepen voor de militaire dienst in 1983? [p. 134]
De Nobelprijs voor Literatuur zal Brusselmans nooit winnen, maar hij heeft wel iets. Naar aanleiding van zijn vorige roman, waarin de scheiding van zijn vrouw blijkbaar nog té veel in de weg zat, dachten wij dat hij het niét meer had. Maar in deze Watervrees tijdens een verdrinking heeft hij het terug, zodat wij opnieuw leesplezier hadden.
The Beatles: Sgt. Peppers Lonely Hearts Club Band (1967)
Negentienhonderdzevenenzestig, gezegend jaar! Het jaar van de Flower Power, van het Monterey-popfestival, het jaar van Love & Peace, van drugs, van zon en zomer, het jaar van Sgt. Peppers, algemeen beschouwd als hét meesterwerk van de Beatles en zelfs als hét meesterwerk van de rockmuziek uit de jaren zestig. Het jaar van de Beatles dus ook, het hoogtepunt van hun Roem en Kunnen, met dit album en met de briljante single Strawberry fields forever / Penny Lane, uitgebracht op 17 februari 1967.
Strawberry Fields forever was door Lennon bedoeld als een soort psychedelische droom met herinneringen aan een (zijn) magische kindertijd: Strawberry Fields was de naam van een voormalig weeshuis (of van een villa in de buurt ervan) in Liverpool vlakbij Johns huis waar hij als kind vaak in de tuin ging spelen. In het nummer zitten zowat alle technische en muzikale trucs verwerkt die de Beatles tijdens de twee voorafgaande jaren hadden ontwikkeld. Er werd gebruik gemaakt van nieuwe instrumenten zoals een mellotron en een swordsmandel (een soort Indische harp), George Martin schreef speciaal een partituur voor trompetten en cellos en in de ritmetrack valt onder meer het geslurp op van een achterstevoren opgenomen cymbaal. Op het einde van de track improviseert Lennon een dosis nauwelijks verstaanbaar gemompel, waarbij hij onder meer twee keer cranberry sauce half verhaspelt tot I buried Paul. Ook Penny Lane, dat veel meer poppy is dan Strawberry Fields forever, haalt jeugdherinneringen op: Penny Lane was de naam van een straat en van een wijk in Liverpool. De melodie was van Paul, de tekst werd door John en Paul samen geschreven. Normaal hadden deze twee klassenummers op Sgt. Peppers moeten komen, maar dat ging niet door omdat de platenfirma vond dat de fans niet te lang mochten wachten op een nieuwe release. Daarom werden Strawberry Fields forever en Penny Lane een single met twee a-kantjes. George Martin vond deze dubbele single de beste plaat die de Beatles ooit gemaakt hebben, een oordeel waar hij niet alleen in stond (en staat).
En dan Sgt. Peppers zelf. Wat werd er over dit op 1 juni 1967 uitgebrachte, achtste Beatles-album al niet geschreven! Dat na deze lp een album maken in de rockwereld nooit meer hetzelfde zou zijn (achteraf bekeken toch een weinig overdreven, want zo een eenheid vormt de lp nu ook weer niet: het is gewoon een montage van uiteenlopende stijlen die samen een soort vaudevilleshow vormen, zie het beginnummer en het voorlaatste nummer mét publiek). Dat McCartney overleden zou zijn (op de cover van de hoes hangt er een opgeheven hand boven zijn hoofd en legt de wassen-beeldafbeelding van Paul troostend zijn hand op de schouder van dito-Ringo die droevig naar beneden kijkt alsof daar iemand begraven ligt, en op de achterkant van de hoes staat Macca met de rug naar het publiek dat was zijn ingesprongen dubbelganger natuurlijk). Er valt rond dit album zoveel te zeggen en te genieten en te bewonderen dat we niet weten waar eerst te beginnen en dus gaan we gewoon nog maar een keertje luisteren. Wel nog even zeggen dat de hoes historisch is: het was de eerste uitklaphoes mét inlegvel en het feit dat de teksten integraal staan afgedrukt, was in die tijd ook een zeldzaamheid.
Van McCartney kwam het idee om een concept-lp op te bouwen rond een gefantaseerde alter ego-groep van de Beatles die een soort variété-avond verzorgt: Sergeant Peppers Lonely Hearts Club Band. Het openingsnummer, Sgt. Peppers Lonely Hearts Club Band [A1], begint dan ook met instrumenten die gestemd worden, rumoer van het publiek, gelach en applaus, waarna we een stevige rocksong te horen krijgen waarin McCartney de fantasiegroep introduceert: de band van Sergeant Pepper voor allen die eenzaam van hart zijn. Want dat is de hoofdbedoeling van deze muziek: entertainment (a splendid time is guaranteed for all, Id love to turn you on), en dat doel wordt ruimschoots bereikt. De technische kant van deze plaat was trouwens àf: men luistere slechts naar de voor 1967 perfecte manier waarop de basgitaar is opgenomen. Op het einde kondigt McCartney ene Billy Shears aan, waarna A1 vlekkeloos overvloeit in A little help from my friends [A2], naar verluidt door Paul (met enige hulp van John) speciaal geschreven voor Ringo, die de rol van Billy Shears vertolkt. Was het vorige nummer pure rock, dan is dit meer een croonerssong, in de traditie van Frank Sinatra en Bing Crosby, maar dan honderd maal beter. De inhoud gaat over eenzaamheid en het verlangen naar liefde en de hulp van vrienden daarbij, en wie zou deze boodschap beter kunnen gebracht hebben dan Ringo?
Vreemd genoeg wordt na dit tweede nummer reeds de idee van een variété-avond opgegeven, maar niemand is daar ooit echt over gevallen, waarschijnlijk omdat het materiaal sowieso van een torenhoge kwaliteit is. Neem bijvoorbeeld Lennons Lucy in the sky with diamonds [A3], een psychedelische drugssong (de beginletters van de substantieven in de titel vormen de term LSD) met een (volgens John gedeeltelijk aan Alice in Wonderland ontleende) surrealistische tekst en met op de achtergrond allerlei Indische instrumenten. Naar Lennons eigen zeggen geïnspireerd door een tekening van zijn zoontje Julian, maar het sloot even goed op grootse wijze aan bij de psychedelische tijdsgeest van 1967, net als Strawberry Fields en het iets jongere I am the walrus. Getting better [A4] is weer een forse popsong met een messcherpe slaggitaar en een helderfijn pianogeluid. Dit laatste werd verkregen doordat George Martin in plaats van de pianotoetsen te bespelen, zijn arm naar binnen stak in de piano en daar de snaren direct met een hamertje aansloeg [Hertsgaard 1995: 196-197]. Dit optimistische liefdesliedje is van Paul, met enkele bijdragen aan de lyrics van John. Het is alweer een song van absolute topklasse, net als Pauls Fixing a hole [A5] dat handelt over het zich afsluiten van de warrige buitenwereld. Totaal anders van klankkleur, maar zo mogelijk nog subliemer is Shes leaving home [A6], over de generation gap en een tienermeisje dat wegloopt van huis. Het is bijna een klassiek nummer: er wordt alleen gebruik gemaakt van een harp en violen. Kant A wordt afgesloten met Johns Being for the benefit of Mr. Kite! [A7], naar verluidt geïnspireerd door een circusposter uit de negentiende eeuw. Gewoon ongehoord wat George Martin hier doet met dat kermisstoomorgel: hij liet enkele nummers van een stoomorgel op band zetten, verknipte de band, gooide de stukjes in de lucht en voegde ze daarna in een willekeurige volgorde weer aan elkaar, waardoor die chaotische geluidsmassa op de achtergrond van A7 ontstond [Hertsgaard 1995: 199]. En dan die vervormde stem van Lennon, waarvan Bob Christgau ooit zei dat het klonk alsof God door een misthoorn sprak!
Kant B begint met het enige nummer op dit album dat niet door Lennon en McCartney werd geschreven: George Harrisons Within you without you [B1]. Indische muziek, voor die tijd een orenopener. Voor velen (en ook voor ons) indertijd een waarachtige revelatie, die klankkleur. Het nummer is ook duidelijk religieus getint: het gaat over het gebrek aan communicatie en is een pleidooi voor de universele liefde. Volgens zijn Indische leermeesters had Harrison hiermee verraad gepleegd aan de Indische muziek en het nummer heeft natuurlijk wel een westers, commercieel tintje, maar zonder twijfel was het in die tijd danig belangrijk en invloedrijk. Zoals Lennon zei tegen Playboy in 1980: George is responsible for Indian music getting over here. That song is a good example. Iets totààl anders is When Im sixty-four [B2], een oersimpel maar uitstekend jaren dertig-dingetje, door Paul geschreven toen hij 15 of 16 jaar oud was: kan je nagaan hoeveel componeertalent er toen al in die knaap schuilde! Lovely Rita [B3] is een pretentieloze popsong, alweer van McCartney, met suggestief gehijg op het einde. Met Lennons Good morning, good morning [B4] daalt het niveau héél even, omwille van het lawaaierige arrangement. Lennon zelf hierover: Its a throwaway, a piece of garbage [Playboy, 1980]. Op het einde allerlei dierengeluiden en dan valt het laatste kippengekakel samen met de eerste gitaarnoot van de reprise van het openingsnummer Sgt. Peppers Lonely Hearts Club Band [B5] die nu het einde van de show aankondigt.
Maar dan volgt, als toemaatje, nog één van de hoogste hoogtepunten van de Beatles: A day in the life [B6]. Volgens Lennon [Playboy, 1980] helemaal van hemzelf, behalve het stukje met Id love to turn you on, dat van Paul zou zijn. A = rustig-akoestisch, gezongen door John, B = een kakafonisch orkeststukje, C = een vlot melodietje, gezongen door Paul, dan weer A en B en ten slotte die kunstmatig lang aangehouden piano-aanslag. De BBC weigerde het te draaien omwille van de frasen found my way upstairs and had a smoke / somebody spoke and I went into a dream (wat naar drugsgebruik zou verwijzen) en die Id love to turn you on. Mark Hertsgaard noemde A day in the life waarschijnlijk het mooiste en belangrijkste nummer dat [de Beatles] ooit gemaakt hebben [Hertsgaard 1995: 193].
Diezelfde Hertsgaard noemde Sgt. Peppers een revolutionaire elpee en een van de culturele mijlpalen van de twintigste eeuw: Doordat de plaat de flower power-ethiek van vrijheid, plezier en creativiteit zo lichtvoetig uitdroeg, was hij representatief voor de jaren zestig [Hertsgaard 1995: 194/201]. Hoewel sommigen in het verleden de briljante kwaliteit van dit album wel eens hebben miskend (nog in 2009 schreef Charlie Poel in Humo [nr. 3601, 8 september 2009, p. 174] naar aanleiding van het verschijnen van de Remasters: Vreemd trouwens dat van alle platen het veelbejubelde meesterwerk Sgt. Peppers intussen het meest gedateerd en zelfs overroepen klinkt, een paar individuele songs buiten beschouwing gelaten. Of is dat heiligschennis?), is Sgt. Peppers een ongelooflijk gevarieerde plaat, gevuld met de allerbeste rock- en popmuziek die er in de wereld te verkrijgen was en is. Een product van de allergrootste klasse (en men vulle de superlatieven zelf maar aan). Bovendien het meest waardevolle cultuurhistorische document van zijn tijd: een getrouwe spiegel van de jongerencultuur anno 1967. Dit blijft. Dit is geschiedenis. Dit is kunst.
Quotering: ***** (8 april 2012)
Klassiekers: A little help from my friends, Lucy in the sky with diamonds, Getting better, Fixing a hole, Shes leaving home, Being for the benefit of Mr. Kite!, Within you without you, When Im sixty-four, Lovely Rita, A day in the life.
The Beatles: Magical Mystery Tour (1967)
In 1967 verschenen nog twee opvallende Beatles-singles. Op 7 juli werd All you need is love uitgebracht, een nummer dat Lennon speciaal schreef voor een wereldwijde live televisie-uitzending op 25 juni 1967. Achteraf bekeken is het in feite een nogal melig en eentonig nummertje, maar omwille van de superlieve en optimistische tekst kan het, net als Sgt. Peppers, beschouwd worden als een muzikale icoon van de Love & Peace-generatie anno 1967. Het b-kantje, Baby youre a rich man, was niet veel soeps. Op 24 november verscheen dan de single Hello goodbye / I am the walrus. Pauls Hello goodbye was een aardig en aanstekelijk popdeuntje, maar eigenlijk niet veel meer dan dat, al dachten wij indertijd naar aanleiding van het ela ela elooah-stukje op het einde: een groep met minder inspiratie en talent zou van dat stukje een apart nummer gemaakt hebben, de Beatles gooien het in feite zomaar te grabbel als outtro van een singletje.
De b-kant die eigenlijk de a-kant had moeten zijn, Johns I am the walrus, was weer zon psychedelisch, naar LSD ruikend nummer met een knotsgekke, surrealistische tekst in de traditie van Strawberry Fields forever en Lucy in the sky with diamonds. Na al die jaren klinkt het nummer nog steeds geweldig: het is dan ook een song van wereldklasse waaraan weer heel veel werk is besteed in de studio. Wat de tekst betreft: rond 1967 werd er over de liedjesteksten van de Beatles nogal wat geschreven en gespeculeerd, maar dat hebben wij (en wij vast niet alleen) steeds met een korreltje zout genomen. In dat verband is het heel treffend wat Bob Spitz schreef over A day in the life in zijn boek The Beatles. De biografie [Nieuw Amsterdam-Manteau, s.l., 2006 (or. Engels: New York, 2005), p. 737]: Het werd een verrukkelijk absurd nummer: compleet surrealistisch en verwijzend naar naar niets. Perfect! Inderdaad, en hetzelfde geldt zeker ook voor I am the walrus. In 1980 vertelde Lennon aan Playboy over deze song: I was writing obscurely, à la Dylan, in those days en, nog relevanter: The walrus comes from The Walrus and the Carpenter. Alice in Wonderland. To me, it was a beautiful poem. It never dawned on me that Lewis Carroll was commenting on the capitalist and social system. I never went into that bit about what he really meant, like people are doing with the Beatles work. Later, I went back and looked at it and realized that the walrus was the bad guy in the story and the carpenter was the good guy. I thought, oh, shit, I picked the wrong guy
Op 8 december 1967 verscheen dan Magical Mystery Tour, geen lp, maar een dubbele ep (extended playing): twee 45-toerenplaatjes met telkens drie nummers erop. Het was bedoeld als soundtrack bij de gelijknamige tv-film in kleur die voor de eerste keer werd vertoond op de BBC op kerstdag 1967. Het idee van een in een bus rondreizende troep was door McCartney opgeraapt in de VS, waar hem de Merry Pranksters waren opgevallen: een groep losgeslagen, stonede hippies die met een bus het land afreisden en happenings organiseerden. De film zelf was (en is) een complete flop: of de dood van Brian Epstein in augustus 67 daar iets mee te maken had (de Beatles waren nu wat hun management betreft op zichzelf aangewezen) blijft een goeie vraag. Maar ook de soundtrack was (en is) grotendeels een muzikale teleurstelling van jewelste, al is I am the walrus [b1] één van de zes tracks op de ep en begint het allemaal nog redelijk okay met de zeker niet onaardige, door Paul geschreven binnenkomer Magical mystery tour [a1]. En ook Pauls The fool on the hill [c1] valt niet uit de toon, met zijn direct aansprekend, ingetogen melodietje en navrante lyrics. Daarmee heeft de luisteraar het echter wel gehad, want de resterende drie nummers, Your mother should know [a2], Flying [c2] en Harrisons Blue jay way [d1] zijn verschrikkelijke rommel. Hoe een groep die zoiets kon maken als Eleanor Rigby, Strawberry Fields forever en de vele andere juweeltjes uit de periode van Revolver en Sgt. Pepper de rotzooi kon opnemen die je hier en daar op de soundtrackplaten van Yellow submarine en Magical mystery tour vindt was inderdaad een mysterie, schreef Mark Hertsgaard terecht [Hertsgaard 1995: 203].
Quotering: **½ (11 april 2012)
Klassiekers: All you need is love, Hello goodbye, I am the walrus, Magical mystery tour, The fool on the hill.
The Beatles: The Beatles (1968)
De slechte nasmaak van de Magical Mystery Tour-flop kon vanaf 15 maart 1968 gelukkig weggespoeld worden, toen Pauls Lady Madonna op single werd uitgebracht. Het is een geweldig gedreven nummer met een hoofdrol voor de piano en een wat wazige, maar toch fraai klinkende tekst en als dusdanig voegde het zich probleemloos in de rij onsterfelijke hits uit de glorieperiode van de Beatles. Het b-kantje, The inner light, hebben we eerlijk gezegd nog nooit van ons leven gehoord. Enkele maanden later, op 30 augustus 1968, werd dan de single Hey Jude / Revolution uitgebracht, en daar is een jeugdherinnering aan verbonden. In augustus 1968 waren wij namelijk 12 jaar oud en wij herinneren ons nog hoe op een zaterdagnamiddag de ietwat oudere jongens in de straat opgewonden rondliepen met een transistorradiootje omdat die namiddag de Vlaamse radio voor het eerst de Nieuwe Single van de Beatles zou laten horen. En dat was dus Hey Jude, geschreven door Paul voor Julian Lennon, de zoon van John, als troost omdat John ging scheiden van Cynthia, nadat hij Yoko ontmoet had. Iedereen was en is het erover eens dat dit traag en slepend beginnende en dan naar een climax toewerkende nummer wat te lang blijft duren, maar toch staat het als een huis en is het ondertussen één van de vele Beatles-evergreens geworden.
1968 was ook het jaar van de meirevolte en daar deed Lennon zijn zegje over in het vol distorted guitars stekende, opzwepende heavy rock-nummer Revolution. Wie oppervlakkig luistert, zou denken dat Lennon hier op populariserende wijze de revolutie predikt, maar de tekst is integendeel erg conservatief: er wordt gewaarschuwd voor rebelse tafelspringerij en fanatiek geweld en Lennon vraagt zich af of het wel zo verstandig is alles zomaar kapot te slaan: You see, I want to know what you are going to do after you have knocked it all down. Cant we use some of it? If you want to change the system, change the system. Dont go shooting people [Lennon tegen Playboy, 1980]. Overigens ook weer een fantastisch nummer, hoor, onderhand het zóveelste in de rij. De Beatles waren niet voor niets de belangrijkste muziekgroep van de jaren zestig.
En dan is er, op 22 november 1968, de dubbel-lp The Beatles, algemeen bekend als de dubbele witte (omwille van de maagdelijk witte hoes met alleen ergens rechts van het midden de naam van de groep in hoogdruk), met levensgrote collageposter annex tekstblad plus kleurenfotos van de Fab Four op A4-formaat. Negentig minuten rockwerk, grotendeels van zeer hoog niveau maar met hier en daar schoonheidsvlekjes, zodat wie dit beschouwt als het beste Beatles-album toch even op de vingers moet getikt worden.
Het geluid van een landend vliegtuig en dan Pauls Back in the USSR [A1]: de gewéldige, hitsige binnenkomer, hardrock van de bovenste plank, én lief voor de Russen (en Russinnen)! Goeie vondst, dat back in the US back in the US back in the USSR. Dear Prudence [A2] werd door Lennon in India (op bezoek bij de Maharishi eerder dat jaar) geschreven voor de zuster van Mia Farrow. Een heel andere klankkleur dan A1: lief, zacht, melk. Toch goed. Op A1 en A3 worden de drums overigens niet bespeeld door Ringo, maar door Paul, omdat Ringo in augustus 68 een tijdje op het punt stond de Beatles te verlaten, nadat Paul hem gekapitteld had in verband met zijn drumwerk. Glass onion [A3] is een stevig rocknummer van Lennon met een bijzonder grappige tekst waarin hij de draak steekt met al degenen die de Beatles-lyrics lagen te close-readen tegen de sterren op. Lennon tegen Playboy in 1980: The walrus was Paul line was just to confuse everybody a bit more and, especially, because I felt slightly guilty because Id got Yoko and hed got nothing and he was losing me, cause I was going to quit. The walrus is really just a bit of poetry that didnt mean anything. It could have been I am the fox terrier and then this song would have gone, Well heres another clue for you all, the fox terrier was Paul. Lol!
Ob-ladi, Ob-la-da [A4] is een vrij stom, commercieel carnavalsmeezingertje van Macca, maar het is wel een goéd vrij stom, commercieel carnavalsmeezingertje. Werd in 1969 nog een hitje voor The Marmalade, een eendagsvliegje uit de Apple-stal (Apple = de eigen platenmaatschappij van de Beatles). De Beatles laten vervolgens helaas enkele steken vallen met het korte opvulnummertje Wild honey pie [A5] en de Lennon-miskleun The continuing story of Bungalow Bill [A6], een onnozel pseudo-kinderliedje. Gelukkig trekt Harrison het niveau weer torenhoog op met het prachtige While my guitar gently weeps [A7]: de eerste keer in de geschiedenis van de Beatles dat Harrison écht hetzelfde niveau bereikt als John en Paul. De leadgitaar die we hier horen, wordt trouwens niet (meesterlijk) bespeeld door Harrison zelf, maar door Eric Clapton. Kant A wordt afgesloten met Happiness is a warm gun [A8]. Lennon haalde de titel letterlijk uit een wapentijdschrift en rijgt een aantal erotische beelden van Yoko en hemzelf aan elkaar (John noemde Yoko naar verluidt wel eens grappend mother superior of mama). Het is een goed nummer, maar vast geen hoogtepunt van dit album.
Conclusie omtrent kant A: het niveau ligt hoog tot heel hoog, maar we hadden u gewaarschuwd het geheel wordt een klein beetje ontsierd door enkele schoonheidsvlekjes. Kant B dan. Pauls Martha my dear [B1] is een bijzonder aardig, ouderwets klinkend liefdesliedje in de trant van When Im sixty-four. Over dit nummer willen we echt niet veel slechts horen, omdat het in 1989 een rol speelde toen er in ons eigen leven ook een Marthe verscheen. Sindsdien zijn de woorden van B1 een stuk van ons vlees geworden. Im so tired [B2] werd door Lennon in India gschreven omdat hij niet kon slapen na een dag lang mediteren. Net als A8 goed, maar geen hoogtepunt. Blackbird [A3] is dan weer een akoestisch pareltje van Paul. Niet zo bekend als vele andere nummers, maar toch altijd al één van onze Beatles-favorietjes geweest. Maar dan begint het mis te gaan. Piggies [B4] is weer een nummer van Harrison, maar in vergelijking met A7 is dit rommel. Rocky Raccoon [B5] is een ronduit mottig countrynummertje van McCartney. Dont pass me by [B6] dan, hahaha, een nummer van Ringo: lachen geblazen! Volgende! Why dont we do it in the road [B7], met op alle instrumenten Paul, is een grappig, maar onbenullig intermezzootje. I will [B8] is stroop van Macca. En als Paul melig mag zijn, dan mag dat John dat ook: luister maar naar Julia [B9], geschreven voor zijn moeder (die Julia heette) én Yoko tegelijk. Nou, een plaatkant met voor meer dan de helft totaal overbodige tracks: het is me wat, en dat voor de grootste rockgroep aller tijden!
Gelukkig begint kant C met Birthday [C1]. Prima hardrock, dat begint er al meer op te lijken. Indertijd een gegarandeerde sfeermaker op verjaardagsfuiven. En dan Lennons Yer blues [C2] vlak daarachter! Van een elektrische blues gesproken: dit is er één! Nou! Ook geschreven in India. Mother natures son [C3] is weer zon akoestisch nummertje van Paul, net als Blackbird. Niet slecht, maar toch minder goed dan dit laatste. Everybodys got something to hide except me and my monkey [C4] is een onverbiddelijke, keiharde én grappige doordrammer van Lennon. Klasse! Sexy Sadie [C5] werd door Lennon bedoeld als cynisch afscheid aan de Maharishi na de India-trip. Degelijk, maar verre van briljant. In Helter Skelter [C6] laat McCartney horen dat ook hij kan hardrocken als de duivel himself. Het gaat eigenlijk gewoon over een kermisattractie, maar het werd samen met Harrisons Piggies misbruikt door Charles Manson en zijn kliek tijdens de moord op Sharon Tate, de vrouw van Roman Polanski. Daardoor heeft het nummer nu bij herbeluisteringen iets dreigends. Opvallend ook, Ringo die op het einde keihard roept: I got blisters on my fingers! Kant C, die net als kant A bijzonder sterk is, wordt afgesloten door het zeer matige Harrison-nummer Long, long, long [C7].
De vierde plaatkant begint met Revolution 1 [D1], de trage, gecastreerde versie van wat waarschijnlijk het meest conservatieve rocknummer aller tijden is. De single-versie is veel beter. Honey pie [D2] is weer zon gezellig dertiger jaren-deuntje van Paul, à la When Im sixty-four en Martha my dear. Mag wel eens af en toe, maar niet te veel. Net hetzelfde kan gezegd worden van Harrison-nummers op Beatles-albums, zoals deze Savoy truffle [D3]: een degelijke track, maar minder goed dan wat McCartney en Lennon presteren of dan zijn eigen A7. Cry baby cry [D4] is Lennon-rommel. En natuurlijk is Revolution 9 [D5] (Lennon onder invloed van Yoko spelend met allerlei loops en geluidsfragmenten in de studio) een totaal overbodig en nutteloos stuk geëxperimenteer, ondanks de grappige fragmentjes hier en daar. De afsluiter, het door Lennon geschreven en door Ringo gezongen Good night [D6], is een abominabele vreemde eend in de bijt, al zal het wel grappig bedoeld geweest zijn als Hollywood-parodie. Kant D is duidelijk de zwakste van de vier.
Wat ook zeer duidelijk is: op dit dubbelalbum stààn een aantal uitstekende nummers, zoals A1, A2, A3, A4, A7, B1, B2, B3, C1, C2, C4, C6 n D3. Samen zouden die een groots album gevormd hebben. Nu staan er echter zoveel missers op deze plaat dat het voor een groep als de Beatles eigenlijk een regelrechte schande is. Wie dit album (in zijn geheel) het beste van de Beatles vindt, moet zich toch dringend eens een paar oren aanschaffen. George Martin zei ooit in een interview [Humo, nr. 1869, 1 juli 1976, p. 125]: Ik ben altijd tegen de witte lp geweest. Ik vond het dwaas dat ze de 36 songs die ze geschreven hadden ook nog allemaal wilden opnemen, in plaats van een goeie selektie te maken en een ijzersterke enkele lp te maken. Ik begreep hen toen echt niet, maar ik hoorde wel dat een aantal songs niet goed genoeg waren. Later heb ik gesnapt dat ze er een dubbele van gemaakt hebben omdat dat tegenover EMI voor twee lps telde, en ze op die manier sneller van hun kontrakt af waren. Tsja.
Quotering: **** (11 april 2012)
Klassiekers: Back in the USSR, Dear Prudence, Glass onion, Ob-la-di, Ob-la-da, While my guitar gently weeps, Martha my dear, Im so tired, Blackbird, Birthday, Yer Blues, Everybodys got something to hide except me and my monkey, Helter Skelter, Savoy truffle (en dat zou een kanjer van een lp opgeleverd hebben, vandaar de vier sterren).
The Beatles: Yellow Submarine (1969)
Op 17 juli 1968 ging een nieuwe Beatles-film in première, Yellow Submarine. Het is een tekenfilm, geregisseerd door George Dunning, waarin de vier Beatles in het denkbeeldige Pepperland een liefdesoffensief ondernemen tegen de Blue Meanies, de vertegenwoordigers van het Kwaad die muziek haten en de plaatselijke muziekband Sgt. Peppers Lonely Hearts Club Band hebben uitgeschakeld. Uiteraard overwint uiteindelijk de Liefde. Ergens in 1981 schreven wij over deze film: Buiten een aantal leuke verbale en visuele vondsten en enkele aardige Beatles-nummertjes is dit Beatles-product dertien jaar na dato nog maar matig te smaken. Je zou kunnen zeggen dat de naïviteit die van het geheel afdruipt, in zijn tijdskader moet geplaatst worden (het was toen mode) maar dat neemt niet weg dat deze film gewoon niet goed genoeg is om de tand des tijds te doorstaan. Weinig opwindend [Quotering: **].
Pas op 17 januari 1969 werd de soundtrack van de film op lp uitgebracht. Daarop staan zes Beatles-nummers, waaronder het uit Revolver heropgeviste titelnummer [A1] en het daarvoor weliswaar alleen op single bereikbare maar dus eveneens gerecycleerde All you need is love [A6]. All together now [A3] is eigenlijk niet veel meer dan een lollig nummertje van McCartney en de resterende drie tracks, Only a northern song [A2], Hey bulldog [A4] en Harrisons Its all too much [A5] zijn totale rotzooi. Naar aanleiding van Hey bulldog zei George Martin ooit [Humo, nr. 1869, 1 juli 1976, p. 126]: Dat was een echte wegwerptrack. De Beatles vonden de song veel te slecht om op een van hun lps te zetten. Dus gaven ze hem maar aan de kerels van de Yellow Submarine-film, want die wilden absoluut nieuw materiaal in de film hebben. Ze vonden die film trouwens allemaal waardeloos. Onder andere omdat ze hem niet zelf gemaakt hebben. Toch merkwaardig dat Mark Hertsgaard ditzelfde Hey bulldog het enige juweel in de modder van Yellow Submarine noemt [Hertsgaard 1995: 208].
De B-kant van de lp wordt gevuld met zeven oervervelende orkestnummers die George Martin speciaal voor de film componeerde. Men kan erover discussiëren of Yellow Submarine eigenlijk wel een echte Beatles-lp mag genoemd worden, maar dat het als album een complete flop is, staat vast.
Quotering: ** (12 april 2012)
Klassiekers: Yellow submarine, All together now, All you need is love.
The Beatles: Abbey Road (1969)
Op 11 april 1969 verscheen de single Get back, geschreven door McCartney en met als opvallende nieuwigheid: Billy Preston op orgel. Omdat dit, nu we dit schrijven, op één dag na precies 43 geleden is, zullen we eens iets bekennen: Get back is met stip onze all-time favoriete Beatles-song. Na al die jaren kunnen we dit nummer nog steeds niet beluisteren zonder ons hart te voelen opspringen en een opstoot van adrenaline te krijgen, waarna we beginnen mee te zingen, onszelf begeleidend op luchtgitaar. Het ligt zeker niet in onze bedoeling enige afbreuk te doen aan al die andere prachtsongs van de Beatles, maar diep in ons binnenste hebben wij altijd al de voorkeur gegeven aan dit soort eerlijke, stevige en recht-door-zee Beatles-rock (het back to basics-gevoel dat ook al opvallend aanwezig was op de dubbele witte, vandaar die simpele witte hoes) boven het eindeloos gejongleer met overdubs en studiotrucs in nummers als Strawberry Fields forever en I am the walrus. Jaloerse Lennon noemde Get back in het Playboy-interview uit 1980 smalend een potboiler record en volgens onze Dictionary of American Slang and Colloquial Expressions betekent potboiler: A book or other literary work of no value except for the money it earns. Pffft! Grappig, en tegelijk een beetje triest, is dat John toen ook zei: I think theres some underlying thing about Yoko in there. Every time Paul sang the line Get back to where you once belonged, hed look at Yoko. Maybe hell say Im paranoid. Lennons eigen Dont let me down is de tragere, iets minder goede en daarom terechte b-kant van deze single. Nog geen twee maanden later verscheen alweer de volgende Beatles-single: Lennons The ballad of John and Yoko (b-kantje: Harrisons Old brown shoe), over Johns huwelijk met Yoko en de persperikelen daarrond. Muzikaal bekeken is het een meer dan degelijk nummer, maar vast niet één van de grote Beatles-klassiekers. De tekst is echter één grote brok egotripperij, en wellicht mede daarom hebben wij deze single nooit erg kunnen smaken.
Dat Lennon hét in 1969 nog wel degelijk in zijn vingers had, blijkt uit het openingsnummer van Abbey Road, het op 26 september 1969 gereleasede en in de lente en zomer van dat jaar opgenomen elfde Beatles-album (twaalfde als je Magical Mystery Tour meerekent). Het in oktober 69 ook op single uitgebrachte Come together [A1] is een ongelooflijke knaller van een instant classic met een heerlijk funky sfeertje en een knotsgekke tekst waar Lennon ondertussen het patent op had. Alleen het refrein, dat weer perfect aansloot bij de op maatschappelijke vernieuwing en vredevolle samenhorigheid gerichte tijdsgeest, sloeg ergens op, maar dat vormde geen probleem. Dit was en is een song die je aangrijpt van je keel tot aan je ballen. Lennon zelf erover [in het Playboy-interview, 1980]: Its a funky record. Its one of my favorite Beatle tracks or one of my favorite Lennon tracks, Id say. Its funky, its bluesy and Im singing pretty well. I like the sound of the record. You can dance to it. Id buy it. In de eerste drie seconden van Come together zit evenveel inventiviteit en leven als op complete elpees van sommige andere musici, schreef Mark Herstgaard slechts lichtjes overdrijvend [Hertsgaard 1995: 268]. Lichtjes hineininterpretierend zou men ook kunnen zeggen met de in 1969 steeds maar toenemende geruchten over ruzies en een nakende Beatles-split dat Lennon hier in het refrein een noodkreet uitschreeuwt om de Beatles toch maar bij elkaar te houden.
Praktisch de hele verdere A-kant van Abbey Road blijft hetzelfde hoge niveau halen. Met Something [A2] produceerde Harrison één van de mooiste melodielijnen die hij ooit geschreven heeft (tijdens de volgende tien jaren verschenen er meer dan 150 coverversies van) en Maxwells silver hammer [A3] is weer zon catchy meezingertje van Paul. De tekst is weliswaar een beetje vreemd (het gaat over een jongeman die mensen de schedel inslaat met een hamer, naar Pauls eigen zeggen bedoeld als een metafoor voor de onvoorspelbaarheid van het leven), maar op één of andere manier klinken de woorden toch goed, waarschijnlijk omdat ze ondersteund worden door een sterke melodie. Dat McCartney ook kan rocken én een prima rockstem heeft, blijkt uit Oh! darling [A4], waarin hij zich op een opwindende manier hees schreeuwt, hoewel Lennon tegenover Playboy in 1980 beweerde dat hij het beter had kunnen zingen. Hmm. De daaropvolgende track, Octopuss garden [A5], is een compositie van Ringo, en deze keer een meer dan degelijke, al zit het een beetje in de sfeer van Yellow submarine. Ringo schreef het toen hij in de zomer van 68 de Beatles enkele weken verlaten had en later hielp Harrison hem een beetje met het akkoordenschema (zoals vastgelegd is in de film Let it be). Kant A sluit af met de heavy blues I want you (shes so heavy) [A6], een liefdesverklaring van Lennon aan Yoko die aanvankelijk een degelijke indruk maakt, maar vervolgens te lang wordt uitgesponnen en eindigt met een lawine van gitaaroverdubs en windachtig geruis die abrupt wordt afgebroken. I want you (shes so heavy) is duidelijk het minste nummer van de bijzonder sterke A-kant.
Kant B opent met het tweede Harrison-nummer op deze lp: Here comes the sun [B1] kan moeiteloos mee met de beste Beatles-songs. Harrison schreef het op een lentedag in 1969 terwijl hij rondliep in de tuin van Eric Clapton (de man die hem later zijn vrouw Pattie Boyd zou ontfutselen). Net als veel van het beste werk van de Beatles maakt de tekst je blij en geeft hij je vertrouwen in de toekomst, noteerde Mark Hertsgaard [Hertsgaard 1995: 273]. Because [B2], een ode aan de schoonheid van de aarde, valt vooral op door de prachtige, harmonieuze samenzang van John, Paul en George. De rest van de B-kant bestaat uit een soort medley van korte, voltooide stukken van onvoltooide nummers. Ik heb veel plezier beleefd aan Abbey Road, zei George Martin in 1976 [Humo, nr. 1869, 1 juli 1976, p. 126], maar binnen de groep waren de meningen verdeeld. John had een hekel aan de manier waarop Paul en ik het zagen. Wij wilden echt een kontinuïteit in de plaat brengen, een soort popsymfonie maken, maar John wilde gewoon rocknroll. Daarom zijn we tot dat kompromis gekomen. Op één kant staan allemaal afzonderlijke songs. Aan de andere kant loopt het allemaal netjes in mekaar.
You never give me your money [B3] (van Paul) begint wat melancholisch, maar wordt dan ruiger, zonder nochtans echt te kunnen overtuigen (je hoort dat het om een onafgewerkt nummer gaat). Johns Sun king [B4], (dat in het begin onweerstaanbaar aan Albatross van Fleetwood Mac doet denken, maar wie stal van wie?), Mean Mr. Mustard [B5] (Lennon tegen Playboy: Me writing another piece of garbage) en Polythene Pam [B6] zijn manifest ook van minder allooi, al is het pseudo-Italiaans in B4 en de tekst in B6 wel enigszins grappig. Pauls She came in through the bathroom window [B7] (later heropgevist door Joe Cocker) is veruit het meest doenbare onderdeeltje van deze medley. Golden slumbers [B8] is verwaarloosbare rommel en Carry that weight [B9] is niet meer dan een leuk meezingrefrein (beide nummers zijn van Paul). Met The end [B10] lijkt het alsof de Beatles wérkelijk afscheid nemen van hun publiek, met eerst Ringos korte drumsolo, dan de ritme- en basgitaar op de voorgrond en vervolgens een gitaarsolo van George, terwijl de zang bestaat uit een herhaald love you. And in the end the love that you take, is equal to the love you make is het laatste vers, waarna even later nog het grappig bedoelde niemendalletje Her majesty [B11] volgt.
Ondanks het feit dat Mark Hertsgaard deze mengelmoes een wonderbaarlijke goocheltruc noemt [Hertsgaard 1995: 276], kan men toch moeilijk ontkennen dat na B2 het niveau van Abbey Road zienderogen (zienderoren?) daalt. De overige 60 procent van de lp is echter bijna constant zo hoog van kwaliteit, dat een vier sterren-quotering (uitstekend) hier toch op zijn plaats is. En met The end als laatste nummer, had dit meteen een waardige en perfecte afscheidslp van de Beatles kunnen zijn. Helaas
Quotering: **** (15 april 2012)
Klassiekers: Get back, Come together, Something, Maxwells silver hammer, Oh! darling, Octopuss garden, Here comes the sun, Because, She came in through the bathroom window.
The Beatles: Let It Be (1970)
Abbey Road was niét de laatste lp van de Beatles. Dat was Let it be, grotendeels opgenomen in het begin van 1969, vervolgens bewerkt en samengesteld door de door McCartney ingehuurde technicus Glyn Johns én tot twee maal geweigerd, en ten slotte begin 1970 verder afgewerkt en door Phil Spector op verzoek van Lennon en Harrison herbewerkt. Van de opnamesessies begin 1969 legt de film Let it be [UK, 1970], geregisseerd door Michael Lindsay-Hogg en in de loop van 1970 in de bioskopen verschenen, getuigenis af. Het eerste gedeelte (de studiosessies) is ronduit rotzooi. Totaal geen structuur, totaal geen plot, slechte camerastanden, slechte montage en de Beatles zelf modderen ook maar wat aan. Die Lindsay-Hogg zal zeker gedacht hebben: ik richt mijn camera op een populair onderwerp en dan komt daar vanzelf wel een populaire film uit. Het tweede gedeelte is de live-performance van de Beatles op het dak van het Apple-kantoor in Londen (op 30 januari 1969). Dit is redelijk grandioos, niet filmisch, niet wegens de kwaliteiten van de regisseur, maar wel als cultuurhistorisch document: een regelrechte happening uit de jaren zestig (en een geslaagde!) en de hele sfeer die daar rond hing (met de levensvreugde van de flower power, swinging London, het all you need is love-idee, het tarten van het gezag, de naweeëen van mei 68). Als die bobbies eindelijk op het dak verschijnen om het verdere optreden te verbieden en de groep zet Get back opnieuw in, dan kwam in 1970 de hele zaal simultaan klaar. Een duidelijk slechte film dus, maar omwille van de prestatie van de Beatles op het einde en omwille van de documentaire waarde, toch net een voldoende [quotering: **½ , 16 juni 1994].
De release van het album werd voorafgegaan door het verschijnen van de single Let it be, met als b-kantje: You know my name (look up the number), op 6 maart 1970. Dit door McCartney geschreven prachtnummer sluit zich probleemloos aan bij de zovele andere grote Beatles-klassiekers: heerlijke melodie, groots arrangement, prima orgeltje van Billy Preston en een troostende tekst, met als grappige bijkomstigheid dat iedereen denkt dat het over de H. Maagd Maria gaat, maar in werkelijkheid gaat het over Pauls moeder, die ook Mary heette. Let it be [A6] en Get back [B5], twee kanjers van songs, staan ook op de op 8 mei 1970 uitgebrachte elpee, maar in andere versies die niet kunnen tippen aan de single-versies. Vooral Get back, dat de lp afsluit, doet ons nergens denken aan de drive en de magie die wij voelen wanneer wij de single horen (zie supra). En dat mineurgevoel hangt spijtig genoeg over de hele lp: wij hebben hem ooit (ergens in de jaren zeventig) gekocht, maar nauwelijks gespeeld, en dat zegt toch wel wat.
Pauls binnenkomer Two of us [A1] lijkt op het eerste gehoor nog redelijk okay, maar bij nauwkeuriger luisteren klinkt het vals en ongeïnspireerd. Dig a pony [A2] is een middelmatige John Lennon-song. Over zijn Across the universe [A3] zei Lennon later [in 1980 tegen Playboy]: It is a lousy track of a great song. I was so disappointed by it. The guitar is out of tune and Im singing out of tune because I was psychologically destroyed. De door Spector toegevoegde strijkers en koorzang doen het nummer ook geen goed. Harrisons I me mine [A4] is niet onverdienstelijk, maar vergeleken met nummers als Something of Here comes the sun speelt het minstens drie klassen lager. Dig it [A5] is een kort, totaal vergeetbaar niemendalletje, en na Let it be volgt er nog zo eentje: de traditional Maggie Mae [A7], over een Liverpoolse prostituée. Afgezien van A4 en A6 is deze A-kant een hoopje treurnis en ellende, zeker als je weet dat dit niet minder dan de Beatles zijn.
Pauls Ive got a feeling [B1], dat de B-kant opent, is lawaaierige rommel en One after 909 [B2] werd naar verluidt door Lennon geschreven toen hij ongeveer 17 was, en dat is er aan te horen: originaliteit 0 komma 0. Lennon zei tegen Playboy (1980) dat het waarschijnlijk toegevoegd was aan Let it be wegens gebrek aan materiaal. McCartneys The long and winding road [B3] hebben wij altijd al verschrikkelijke slijmerij gevonden (en dan dat walgelijke arrangement van Phil Spector), hoewel het in 1970 ook op single verscheen, met als b-kantje Harrisons For you blue [B4], dit laatste niet meer dan een niet onaardig vullertje.
Let it be was niet zon consequent sterke plaat als Revolver of Sgt. Pepper, maar het was ook niet het dieptepunt in de carrière van de Beatles, zoals in één boek wordt volgehouden, schreef Mark Hertsgaard [Hertsgaard 1995: 247]. Excuseer? Naar onze strikt persoonlijke mening die verder niemand bindt, had Let it be nooit uitgebracht mogen worden. Het is een bedroevend zwakke en verschrikkelijk teleurstellende laatste plaat van de grootste, belangrijkste en beste rockband van de jaren zestig en de daaropvolgende decennia.
Op 10 april 1970 was Paul McCartney het gerommel en geruzie (onder meer rond de kwestie wie de nieuwe zakelijke leider van de groep moest worden, Allen Klein of Lee en John Eastman, de vader en de broer van Pauls nieuwe verloofde Linda Eastman) beu en kondigde hij ter gelegenheid van het verschijnen van zijn solo-lp McCartney aan dat hij de Beatles had verlaten. Rechtszaken en nog meer geruzie zouden volgen. De jaren zestig, met hun sfeer van Love & Peace (ondanks of juist mede dankzij de in de media jarenlang alomtegenwoordige Vietnamoorlog), hadden niet symbolischer kunnen eindigen. In de loop van 1970 (op 20 oktober werden wij 15 jaar) raakten wij voor het eerst werkelijk geboeid door de pop- en rockwereld: wij begonnen op zondagmiddag te luisteren naar de BRT-top 20 in het programma High Tension (met Mike Verdrengh) en eind 1970 kochten wij onze eerste lps (één van Golden Earring en één van CCR). De rage rond de Beatles hadden wij net gemist, maar aan hun invloed op allerlei terreinen was onmogelijk te ontkomen. Dat wij enkele jaren later Paul McCartney & Wings live zouden bezig zien in de Roma te Borgerhout, was in dit verband slechts een broodkruimeltje op de rok van ons jeugdig universum.
Quotering: * (15 april 2012)
Klassiekers: Let it be (de single).
[Voor deze lp-besprekingen hebben wij uitgebreid gebruik gemaakt van Mark Hertsgaard, A Day in the Life. De Beatles en hun muziek, De Prom/Houtekiet, Baarn, 1995 (origineel Engels: New York, 1995). Het is een goed gedocumenteerde en uitstekend geschreven monografie, met als enig minpuntje dat Hertsgaard soms wat al te welwillend-positief staat tegenover de Beatles-muziek.]
LE GAMIN AU VÉLO (Jean-Pierre en Luc Dardenne) (België, 2011)
(84)
Cyril (Thomas Doret) is een twaalfjarige knaap die door zijn vader gedropt is in een opvangcentrum en daar heel wat last veroorzaakt. Onder meer door op een keer uit dat centrum te ontsnappen, op zoek naar zijn vader, maar die is blijkbaar zonder boe of ba verhuisd. Als Cyril tijdens die ontsnappingspoging door zijn mentoren opnieuw gevat wordt, botst hij op een jongedame, ene Samantha (Cécile de France). Kort daarna staat die Samantha, die in een naburig dorpje een kapsalon runt, aan dat opvangcentrum: zij heeft de fiets van Cyril (die door pa verkocht was) teruggekocht en even later belooft zij aan Cyril dat hij in de weekends bij haar mag komen logeren. Ook zorgt Samantha er binnen de kortste keren voor dat Cyrils pa wordt opgespoord (iets wat de directeur van de instelling blijkbaar niet kon of wilde) en dat Cyril bij hem op bezoek kan. Pa, die in een restaurant werkt, wil Cyril echter niet meer terug zien.
Cyril komt dan in het dorp van Samantha onder de slechte invloed van een of andere nozem. Hij blijft te lang weg van huis en als Samantha en haar vriend hem eindelijk oppikken van de straat, beledigt Cyril die vriend. Cest moi ou cest lui, zegt die vriend. Cest lui, antwoordt Samantha. Wég vriend. De nozem krijgt Cyril wat later zover dat hij een overval pleegt op een man van een krantenwinkel: met een baseballbat slaat Cyril de man én diens zoon (die plots opduikt) neer en steelt een som geld. Het eindigt op het politiebureau met een boete van duizenden euros, die door Samantha in maandelijkse afbetalingen zal ingelost worden, en met excuses aan die krantenman. De zoon weigert alle excuses. Vlak daarna vraagt Cyril aan Samantha of hij definitief bij haar mag komen wonen. Geen probleem, zegt die. Als zij kort daarna een barbecue willen organiseren en Cyril houtskool moet gaan kopen, botst hij weer op die krantenman en zijn zoon. Die zoon loopt achter de wegfietsende Cyril, gooit hem omver, begint te vechten, Cyril loopt weg, kruipt in een boom en die zoon gooit met een steen Cyril uit de boom. Het manneke blijft levenloos liggen. Vader komt erbij, wil een ambulance bellen, maar daar staat Cyril weer op en rijdt weg op zijn fiets. Doek. Na amper 84 minuten.
Zó bruin hebben we het de Dardennes (die zelf het scenario schreven) nog nóóit weten bakken! Om te beginnen is die Cyril een verschrikkelijk vervelend, hyperkinetisch lastpak waar duidelijk een hoek af is. Alleen al zijn ratelende manier van praten irriteerde ons na vijf minuten reeds on-weer-staan-baar. En dan is het toch totààl, maar dan ook totààl ongeloofwaardig dat zon fraai mademoiselleke als die Samantha zich even volledig belangeloos gaat ontfermen over dat rotjochie. Fiets kopen, in de weekends in huis nemen, hém verkiezen boven haar vaste vriend, die boete afbetalen, hem voorgoed in huis nemen, en dat alles terwijl die Cyril zich tegenover haar praktisch permanent gedraagt als een eersterangs klootzakje.
Maar goed. Al na een kwartier zit je verlangend uit te kijken naar de verklaring voor het gedrag van die Samantha. Is het een vrouwelijke pedofiel? Sleept die een of ander trauma met zich mee? Is het een heilige of een engel? Denk je nu dat je die verklaring ook krijgt? Noppes. Dat je iets te horen krijgt over de moeder van Cyril? Noppes. Over waarom die vader Cyril niet meer wil zien? Noppes, noppes, noppes! Zulk een compleet kutscenario kan je toch alleen maar abominabel noemen en zulk een niet eens anderhalf uur durende film (de Dardennes zullen zelf ook gedacht hebben: zo kan het wel weer, dit wordt toch niks, we zullen dan maar teren op onze back catalogue en op de goodwill van fans en recensenten die slechts kijken met hun oren als onze naam weerklinkt) een regelrechte flop. Het enige goede aan deze prent is het enkele malen gebruiken van een stukje van het 5de panioconcerto van Beethoven (hé, de Dardennes gebruiken muziek!), waarbij dat stukje telkens abrupt afgebroken wordt na de orkestintro. Pas in de eindgeneriek loopt het stukje verder met het pianogedeelte. Maar op dat moment is het al lang duidelijk dat deze film een pijnlijke mislukking vormt. Dat Le gamin au vélo in Cannes dan ook nog eens een of andere prijs krijgt, en dat sommige recensenten er met evaluatiesterren naar gooien: onbegrijpelijk!
Quotering: **
(12 april 2012) (dvd bib Wuustwezel)
Het allereerste nummer dat de wereld van de Beatles te horen kreeg, was het Lennon/mcCartney-nummer Love me do [B1], uitgebracht als single op 5 oktober 1962. Een kort, verre van geniaal maar toch bijzonder catchy meezingertje met een klankkleur die vooral bepaald werd door de mondharmonica en met een nogal onnozele tekst. Naar verluidt was producer George Martin niet kapot van het voornamelijk door Paul McCartney geschreven liefdesliedje, maar het bereikte toch een zeventiende plaats in de Engelse hitlijsten (wat volgens kwatongen mede het resultaat was van de 10.000 stuks die door Beatles-manager Brian Epstein in het geheim werden opgekocht). Het nummer werd op 2 september 1962 voor de eerste maal opgenomen, maar omdat McCartney niet tevreden was over het drumwerk van Ringo Starr, werd het op 11 september een tweede maal opgenomen, dit keer met sessiedrummer Andy White. Deze Andy White drumt overigens ook op het b-kantje van de single, de Lennon/mcCartney-compositie P.S. I love you [B2]: ook weer een degelijk, superkort nummer dat echter nog veel minder potten breekt dan de a-kant (vooral de jengelende leadgitaar van George Harrison vormt een storend element).
Please please me [A7] was de tweede Beatles-single. Hij werd opgenomen op 26 november 1962 en uitgebracht op 11 januari 1963. Het was een compositie van John Lennon die oorspronkelijk een traag ritme had, maar op aanraden van George Martin veel sneller werd gespeeld. Toen de opname achter de rug was, zou Martin door de studiomicrofoon gezegd hebben: Heren, jullie hebben zojuist jullie eerste nummer één-hit gemaakt. Op 22 februari 1963 stond Please please me inderdaad aan de top van de hitlijsten. Het was weer een kort nummer met een opvallende rol voor de mondharmonica, maar het klonk een stuk gedrevener en enthousiaster dan zijn wat matte voorganger. De b-kant, Ask me why [A6], opnieuw een Lennon/McCartney-compositie, was niet meer dan een doorsnee-liefdesliedje, een braaf niemendalletje.
Met het succes van de tweede single lag de weg wijdopen voor een volledig album, dat ook Please Please Me werd gedoopt. De twee singles werden met hun a- en b-kantjes op dit album gerecycleerd en wegens een volgeboekte agenda werden de resterende tien nummers opgenomen op één dag (11 februari 1963). De lp werd uitgebracht op 22 maart 963. Met het grotendeels door McCartney geschreven openingsnummer I saw her standing there [A1] leverden de Beatles pas écht hun visitekaartje af. Mark Hertsgaard schreef over deze spetterende, boordevol energie en jeugdig enthousiasme stekende song: Met zijn kenmerkende een, twee, drie, vier-intro was I saw her standing there een rasechte rocknrollsong. Het had een onstuitbaar dansritme, je voelde de tekst tot in je broek en de melodie vroeg erom te worden meegezongen. ( ) Wat telt is het geluid als geheel, dat een ongekende vrolijkheid uitstraalt. Een betere introductie van de muziek van de Beatles en de mensen erachter kun je je moeilijk voorstellen [Hertsgaard 1995: 31/32].
Lennon en McCartney schreven samen nog drie andere nummers voor dit debuutalbum (wat het aantal originele nummers in totaal op acht brengt, naast zes covers). Mark Hertsgaard noemde Misery [A2] en Theres a place [B6] sluimerende juweeltjes. Niet helemaal ten onrechte, want met hun vlotte uptempo-ritme en harmonieuze samenzang (de stemmen van John en Paul samengesmolten) zijn het typische exemplaren van de verfrissende Beatles-sound die anno 1963 in Europa uit radiootjes en monoplatenspelers te voorschijn kwam, ofschoon ze niet de drive van het openingsnummer A1 bevatten. Hetzelfde kan gezegd worden van het door Harrison gezongen Do you want to know a secret [B4], dat nochtans in Amerika op single werd uitgebracht en een nummer twee-plaats bereikte. In Engeland werd het een coverhit voor Billy J. Kramer & The Dakotas.
De overige zes nummers zijn covers die uit het live-repertoire van de groep werden geplukt. Het vrij rustige Anna (go with him) [A3], de vrolijke, weer van mondharmonica voorziene meezinger Chains [A4], het door Ringo gezongen, stevige rockende Shirelles-nummer Boys [A5] en de weer wat rust brengende Baby its you [B3] en A taste of honey [B5] zijn stuk voor stuk interessante en waardevolle aanvullingen op het eigen materiaal. Een absoluut topnummer is echter het door Lennon krijsend gezongen Twist and shout [B7] dat de lp afsluit op hetzelfde niveau dat bereikt werd door het openingsnummer: Vanaf 1962, toen ze nog optraden in de Cavern Club in Liverpool, tot hun Amerikaanse tournee van 1965, was Twist and shout het hoogtepunt van hun optredens en vormde meestal het sluitstuk. Het nummer is ruig, opzwepend en zwoel, een pulserend dansnummer waar de seks van afdruipt. De uitdrukking rocknroll was tenslotte eigenlijk een negeruitdrukking voor het bedrijven van de liefde. De Beatles-fans wisten dat natuurlijk niet, want die waren vrijwel allen blank. Maar onbewust wisten ze precies waar de muziek over ging [Hertsgaard 1995: 32-33].
Het volledig in mono opgenomen Please Please Me bleef in Engeland 29 weken lang op nummer één staan, een première. De beste plaat van de Beatles is het niet, maar als debuutalbum van een groep die het aanzicht van de populaire muziek zou veranderen, is het een cultuurhistorisch document van de eerste rang en met de instant classics A1 en B7 bevat het twee kristalzuivere vertegenwoordigers van de vroege Beatles-sound die anno 1963 Engeland en het Europese continent vast in zijn greep had. In de Verenigde Staten werd het album (uitgebracht onder de titel Introducing The Beatles) echter een flop van jewelste. Raar!
Quotering: ***½ (10 april 2002)
Klassiekers: I saw her standing there, Please please me, Love me do, Twist and shout.
The Beatles: With The Beatles (1963)
Het tweede (weer in mono opgenomen) album van de Beatles werd uitgebracht op 22 november 1963. Net als zijn voorganger bevat deze lp acht eigen composities (waaronder één van George Harrison) en zes covers. Sinds het album Please please me hadden de Beatles definitief hun faam gevestigd met twee succesvolle singles. From me to you (uitgebracht op 11 april 1963, b-kant: Thank you girl) werd met zijn mondharmonica-intro en wisselende ritme de tweede tophit van de groep en het gedreven She loves you (uitgebracht op 23 augustus 1963, b-kant: Ill get you) scoorde nog beter. Het luidkeels gezongen versje yeah, yeah, yeah werd zelf het auditieve handelsmerk van de vroege Beatles. De teksten van deze liedje zijn duidelijk gericht op tienermeisjes (in die periode het belangrijkste publiek van de groep). Zij handelen over geslaagde of mislukte liefdes en zijn eigenlijk niet veel soeps, maar dat deert niet: het is de bruisende en energieke manier waarop hun opzwepende popsongs gebracht worden, die de Beatles doet scoren en hier en daar wordt er al wat met akkoorden geëxperimenteerd, zoals wanneer de middelste acht van From me to you niet van C naar F of G of A-mineur gaat, maar van C naar G-mineur [Hertsgaard 1995: 52]. De single I want to hold your hand (b-kant: This boy) werd ongeveer gelijktijdig met het tweede album uitgebracht (29 november 1963) en valt vooral op door de afwisselende zang van Lennon en McCartney, waarbij de beide aspecten van de Beatles-zang (schreeuwende rocknroll en gevoelige ballads) aan bod komen.
Geen enkele van deze singles is terug te vinden op With the Beatles en dat is wellicht jammer. Het begint nochtans allemaal prima met drie Lennon/McCartney-composities. Met het ultravlotte It wont be long [A1], waarin naar verluidt de akkoorden weer verschuiven naar plaatsen waar ze volgens de conventionele muziektheorie niet horen [aldus Hertsgaard 1995: 57], zitten we meteen in de sfeer. Het rustiger All Ive got to do [A2], net als het vorige nummer gezongen door Lennon, spreekt minder aan maar is toch nog okay, en het uitstekende McCartney-nummer All my loving [A3] staat op het niveau van de hierboven genoemde singles en is ongetwijfeld de beste track van de plaat. In een interview met Playboy [1980] zei Lennon erover: It is a damn good piece. [Singing] All my loving, I will send to you But I do play a pretty mean guitar in back. Het nummer is geknipt als single en is toch nooit als single verschenen: een bewijs voor de overborrelende inspiratiebron die de Beatles in 1963 reeds waren!
Dont bother me [A4] is het debuut van de nog geen 21-jarige Harrison als componist. De song moet duidelijk onderdoen voor het voorgaande nummer, maar haalt toch een meer dan redelijk niveau. Jammer genoeg kan van de resterende vier Beatles-composities niet hetzelfde gezegd worden. Over nummers als Little child [A5] die haastig en als het ware op bestelling werden geschreven (de Beatles waren in 1963 haast constant op tournee en volgens het business-plan van George Martin en Brian Epstein moesten er elk jaar twee albums uitgebracht worden), was Lennon zelf nogal negatief: The ones we tried to write usually didnt work. They ended up on the B sides or as tracks on records. And they sounded like it [Playboy, 1980]. Little child is inderdaad ronduit een missertje en Hold me tight [B2], het door Ringo gezongen I wanna be your man [B4] en Not a second time [B6] zijn al even vervelend.
Zoals gezegd worden op deze plaat de eigen composities weer aangevuld met materiaal van anderen. Het nogal slijmerige Till there was you [A6], met zang van McCartney en veel akoestische gitaar, is afkomstig uit de musical The Music Man, en de overige covers zijn een eerbetoon aan de zwarte, Amerikaanse rhythmnblues waar de vroege Beatles dol op waren. Lennon brengt een aanvaardbare versie van Please Mister Postman [A7] van de Marvelettes en Harrison doet hetzelfde met Chuck Berrys rockende Roll over Beethoven [B1], het openingsnummer van de B-kant. Dit is echter niet de melodieus-rockende échte Beatles-muziek waarop we zitten te wachten, en dat geldt nog veel meer voor de zwijmelende covers van You really got a hold on me [B3] (van The Miracles) en van Devil in her heart [B6] (van de obscure all-girl groep The Donays). Het album wordt afgesloten met een cover van de klassieker Money [B7] en dit zou een even swingende uitsmijter moeten zijn als Twist and shout op de debuut-lp, maar in feite is het niet meer dan manifest vulsel.
Eerlijk is eerlijk en duidelijk is duidelijk: With the Beatles speelt minstens een klasse lager dan Please please me en is globaal genomen in feite een flink teleurstellend plaatje, ongetwijfeld een gevolg van het moordende werk- en tourneeschema waaraan de Beatles anno 1963 onderworpen waren. Nochtans en dit is erg leerzaam was dit in 1963 totaal geen probleem: de Beatle-mania was in gang gezet en With the Beatles verdreef in Engeland Please please me van de eerste plaats, om daar zelf vervolgens 21 weken te blijven staan. Eén jaar na het uitbrengen van hun eerste single waren de Beatles reeds een fenomeen waar niemand omheen kon. Zoals genoteerd wordt in Oors Eerste Nederlandse Popencyclopedie [11de editie, 1998, p. 29]: De energierijke en steeds origineler wordende songs, de humoristische interviews en het voor die tijd revolutionair lange Beatlehaar (tot op de wenkbrauwen en net over de oren en boord) verwoorden exact de ontluikende rebellie bij een tienergeneratie die juist bezig is kennis te maken met nieuwe verworvenheden als zakgeld en vrije tijd. De ouderen vinden The Beatles weliswaar luidruchtig maar toch in elk geval acceptabel, zoals blijkt uit de uitnodiging voor een optreden tijdens de jaarlijkse Royal Variety Show op 4 november 63, ten overstaan van prinses Margaret en de koningin-moeder. Lennon schrijft daar geschiedenis door kwajongensachtig te vragen of de mensen op de goedkope plaatsen mee willen klappen en de gelukkigen op de dure plaatsen met hun juwelen willen rinkelen.
De grote vraag was nochtans: waren de Beatles een eendagsvlieg of zouden zij hun teenybopper-imago weten te overstijgen? Het antwoord is ondertussen ook al lang geschiedenis.
Quotering: **½ (15 augustus 2002)
Klassiekers: It wont be long, All my loving.
The Beatles: A Hard Days Night (1964)
1964 was een bijzonder vruchtbaar jaar voor de Beatles. In februari was er de succesvolle trip naar Amerika en in juni was er een lange tournee. Het creatieve hoogtepunt van dat jaar en een belangrijke impuls voor de steeds maar toenemende populariteit van de groep was echter het uitbrengen van de onweerstaanbaar charmante en geestige, door Richard Lester geregisseerde film A Hard Days Night, die op 6 juli 1964 in Londen in première ging. Vier dagen later volgde de release van de gelijknamige derde Beatles-lp en de daaruit getrokken gelijknamige hitsingle.
Over de eerste (in zwartwit gedraaide) Beatles-film lezen we in Film en Televisie [nr. 89, oktober 1964, p. 34]: Het scenario van de film is heel eenvoudig; de uitwerking daarentegen ( ) doet voor het genre verrassend origineel, vlot en gevarieerd aan. En zo is het ook. Het simpele, maar leuke scenario beschrijft één etmaal uit het leven van de Beatles, die het anno 1963 nog helemaal in het begin van hun succesvolle carrière volop aan het maken waren, voorlopig nog vooral als idolen van naar hysterie neigende tienermeisjes. Beatlemania! Na de originele, dynamische begingeneriek (de groep op de vlucht voor een horde jongeren op de tonen van het nummer A hard days night) zien we hoe de vier sympathieke knapen vanuit Liverpool per trein naar Londen vertrekken om aldaar een tv-optreden te gaan verzorgen. Die treinreis neemt weliswaar zowat de eerste twintig minuten van de film in beslag, maar zet meteen de toon en die toon is zonder meer luchtig en dik okay. We krijgen vlotte en leuke dialogen, goed getimede en af en toe absurde grapjes en een zeer aardige vondst is die grootvader van Paul McCartney (a clean old man who is nursing a broken heart) die al meteen voor last begint te zorgen, vooral tot wanhoop van de manager van de Beatles en zijn helper. Een bijzonder aardig en geestig rolletje is dat van die oude man, de acteur in kwestie heette Wilfrid Brambell. In dit eerste deel krijgen we ook al meteen een song (I should have known better) die functioneel en naadloos in het verhaal wordt ingebed.
In Londen gaat het dan richting hotel waar grandpa er al snel vanonder muist, naar een casino. Eenmaal opa teruggehaald en na nog wat absurde humor (Lennon in bad die met het badwater wegspoelt) is er een persconferentie en volgen we de voorbereidingen van en de repetities voor het tv-optreden, waar een verwijfde regisseur de nodige aandacht trekt. Voortdurend heerst bij dit alles een ronduit aantrekkelijk sfeertje van toffe jongens onder elkaar en krijgen we haast permanent geslaagde humoristische vondsten voorgeschoteld, waarbij vooral Lennon een hoofdrol speelt (een journaliste vraagt Lennon of hij hobbys heeft, hij fluistert iets in haar oor en dan de gelaatsuitdrukking van die journaliste! ) en er gegoocheld wordt met taal (over de trui van die verwijfde regisseur zegt een Beatle: I think his wife knitted it, waarop een andere meteen: I think she knitted him ). Tussendoor ook weer enkele songs, onder meer Cant buy me love dat op een voor 1963 bijzonder dynamische en avantgardistische manier in beeld wordt gebracht, met versnelde opnamen en een flitsende montage, jàààren vóór de eerste videoclip te zien was.
Een andere rode draad is Ringo, die hier zijn eigen rol van stille Beatle speelt en zich wat humor rond zijn grote neus moet laten welgevallen, wat uiteindelijk resulteert in Ringos escape, een wat uit de toon vallende sequens in de film waarin Ringo eenzaam langs een rivier slentert, wat grapjes uithaalt en ten slotte op het politiebureau belandt, samen met grandpa. Het eindigt met een versneld opgenomen achtervolging door een hele horde agenten en dat allemaal op de tonen van Cant buy me love, dat we dus voor de tweede maal te horen krijgen. De climax van de film wordt dan gevormd door het tv-optreden van de Beatles voor een live publiek, waarbij we een zeer goed idee krijgen van wat de Beatlemanie in 1963 voorstelde, met hier en daar een close-up van haast bezwijmende, in extase John of Paul lippende bakvisjes.
Bij dat alles krijgen we dan sporadisch ook nog wat bescheiden maatschappijkritiek, onder meer gericht tegen het oppervlakkige journalistendom (de persconferentie), de ook toen al belachelijke modegrillen (Harrison die terechtkomt bij een reclamefirma) en zelfs tegen de keiharde werkdruk waaraan de Beatles toen nog onderworpen waren: het tv-optreden is nog maar net afgelopen, of John, Paul, George en Ringo moeten alweer in een helicopter stappen die hen snel naar een volgend optreden brengt.
Van A Hard Days Night gaat een geweldige feel good-sfeer uit die decennia later nog perfect na te voelen is en die het ten zeerste begrijpelijk maakt waarom deze groep in het midden van de jaren zestig zon geweldig succes had: de dynamiek en het enthousiasme die de vroege (nog vrij simpele, maar toch al bijzondere) Beatles-nummers uitstraalden, zitten ook gevangen in deze beelden en op die manier is deze film niet alleen een exponent, maar ook een katalysator van de toen heersende Beatlemania. A Hard Days Night is daarom een cultuurhistorisch document van de eerste rang en in zijn genre daarnaast ook nog eens een steengoede film. Wij hebben in elk geval twee maal kort na elkaar intens genoten van de wijze waarop de Beatles hier hun eigen sympathieke legende met de hulp van een slimme regisseur en een bekwame scenarist (Alan Owen) wisten te canoniseren. [Quotering: ****, 22 januari 2004, video, bib Wuustwezel]
Het album A Hard Days Night bevat voor de eerste keer allemaal eigen composities van Lennon en McCartney en laat een veel rijper geluid horen dan op het vorige album, ook al duurt de hele plaat slechts een dik halfuurtje en gaat het nog altijd om (dertien) superkorte nummertjes. Op de A-kant staan zeven nummers die ook in de film te horen zijn, de B-kant omvat zes extra, op zichzelf staande songs. De lp begint met hetzelfde, zeer herkenbare akkoord waarmee ook de film aanvangt en dat aangeslagen wordt op Harrisons kersverse Rickenbacker-gitaar, waarna twee Lennon-instant classics van zeer hoog niveau volgen: het vol uitbundige, jeugdige dynamiek stekende titelnummer [A1] en het al even meeslepende en na al die jaren nog even tof klinkende I should have known better [A2] (Lennon over dit laatste in een interview met Playboy in 1980: Its just a song. It doesnt mean a damn thing). A1 verscheen ook op single en had als b-kantje het degelijke, maar toch duidelijk minder sterke Things we said today, dat ook op de B-kant van de lp terug te vinden is [B3].
De A-kant bevat nog twee hoogtepunten en dit keer gaat het om McCartney-composities: de wondermooie, akoestisch gebrachte ballad And I love her [A5] (Lennon hierover in Playboy: That was his first Yesterday. You know, the big ballad) en de hit Cant buy me love [A7], die op 20 maart 1964 reeds op single was uitgebracht. Het b-kantje, Lennons You cant do that [B5] is weer heel wat minder sterk. Ook de drie resterende nummers van de A-kant zijn minder indrukwekkend dan A1, A2, A5 en A7, al dient toegegeven dat het niveau nooit onder de middelmaat komt: If I fell [A3] hebben wij altijd een wat droge Lennon-ballad gevonden, Tell me why [A6] is wat te lawaaierig en het door Harrison gezongen Im happy just to dance with you [A4] is nog het beste van deze drie.
De B-kant begint (ontploft, zeg maar) met Any time at all [B1], een brutaal en gedreven, zuiver rocknummer dat ook op een ep-tje stond dat wij ons ooit (ergens in 1965 moet dat geweest zijn) aanschaften met spaarpunten van Inza-melk. Op dat ep-tje stond eveneens Lennons fraaie Ill be back [B6], het akoestische mediumtempo-nummer dat op perfecte wijze de lp afsluit. Ill cry instead [B2] en When I get home [B4] zijn net als B1 stevige rocknummers, maar bereiken evenmin als B3 en B5 het tophoge niveau van enkele nummers op de A-kant.
Ofschoon op A Hard Days Night nog niet de échte Grote Beatles te horen zijn en het songmateriaal beperkt blijft tot korte en vlotte, commerciële nummertjes, noemde Mark Hertsgaard de lp terecht het beste vroege album van de Beatles [Hertsgaard 1995: 71]. Dat door ons met melkpunten aangeschafte ep-tje bevatte overigens ook de single die op 27 november 1964, tussen de derde en de vierde Beatles-lp, werd uitgebracht, met op de a-kant Lennons knappe, door scherp gitaarwerk van Harrison gekenmerkte I feel fine en op de b-kant McCartneys al even knappe rocker Shes a woman. Op 19 juni 1964 was er overigens ook nog de release van de ep Long tall Sally, met daarop behalve het titelnummer de tracks I call your name, Slowdown en Matchbox.
Quotering: **** (15 januari 2005)
Klassiekers: A hard days night, I should have known better, And I love her, Cant buy me love, Any time at all, Ill be back, I feel fine, Shes a woman.
The Beatles: Beatles For Sale (1964)
Nog in 1964, op 4 december, verscheen het vierde Beatles-album, Beatles For Sale. Met alle drukte rond hun eerste film en rond de talrijke optredens vraagt men zich af waar de vier de tijd vandaan haalden om op zulke korte tijd nog maar eens een volledig album rond te krijgen. In de literatuur wordt er dan ook steevast op gewezen dat de Beatles eind 1964 een beetje dolgedraaid en moegestreden waren, en dat zulks aan dit vierde album een beetje te horen én te zien is. Op de cover kijken de in het zwart geklede George, John, Paul en Ringo met doodserieuze, bleke gezichten in de cameralens, als waren het vier lijkbidders, en de titel van het album kan opgevat worden als een ironische knipoog naar al het Beatlemania-gedoe van de afgelopen maanden. Veel artistieke vooruitgang bracht Beatles For Sale overigens niet, want opnieuw gaat het om een veertiental superkorte nummertjes die samen slechts iets meer dan vierendertig minuten duren, en bovendien zijn zes van de veertien tracks covers, opgediept uit het Cavern Club-repertoire van de groep.
De beide plaatkanten beginnen telkens veelbelovend en vast niet toevallig met de uit deze lp getrokken hitsingles. Op de A-kant bevatten de teksten van No reply [A1] en Im a loser [A2] weliswaar nogal sombere geluidjes die sporen met de vermoeide kopjes op de hoesfoto, maar muzikaal zit alles snor en kunnen deze Lennon-composities mee met het beste van de vroege Beatles. Dat laatste geldt nog veel meer voor het vrolijk huppelende en vol good old Beatles-enthousiasme stekende Eight days a week [B1] dat de B-kant opent en opvalt door een historisch precedent in de popmuziek: de fade-in (het langzaam doen toenemen van het geluidsvolume in het begin). Volgens Lennon (in een interview met Playboy in 1980) was het nummer oorspronkelijk bedoeld voor de film Help! maar was het niet goed genoeg. Onzin, Eight days a week is een prima Beatles-song waarvan de titel, net als in het geval van A hard days night, gebaseerd is op een losse opmerking van Ringo. Op de A-kant staan verder nog twee originele Beatles-nummers en drie covers. Noch de Lennon-compositie Babys in black [A3], noch de McCartney-song Ill follow the sun [A5] bereiken echter een hoog niveau en wat de covers betreft, valt alleen het spetterende Chuck Berry-nummer Rock and roll music [A4] op. Mr. Moonlight [A6] en de medley Kansas City / Hey, hey, hey, hey [A7] zijn niet meer dan braaf vulsel.
In zijn geheel valt de A-kant dus redelijk zwakjes uit, en hetzelfde geldt eigenlijk voor de B-kant waarvan het niveau na de prima binnenkomer Eight days a week serieus daalt, nochtans zonder ondermaats te worden. Zo zijn de drie covers, het Buddy Holly-nummer Words of love [B2], het door Ringo gezongen rockertje Honey dont [B3] (met twee maal een grappige aanspreking van gitarist Harrison: oh rock on, George, for Ringo one time ) en het swingende, in het kader van de Beatlemania erg toepasselijke Carl Perkins-nummer Everybodys trying to be my baby [B7] dat de lp afsluit, in de Beatles-versie stuk voor stuk prettig klinkende songs, maar grensverleggend kan het allemaal niet genoemd worden. Dat gaat evenzeer op voor de resterende eigen composities Every little thing [B4], I dont want to spoil the party [B5] en What youre doing [B6] die weliswaar niet echt slecht zijn, maar toch iets obligaats in zich hebben en wat te veel de indruk geven op de automatische piloot gefabriceerd te zijn.
Mark Hertsgaard stelt terecht dat Beatles For Sale een sfeer van vermoeidheid ademt en hij signaleert dat George Martin later niet enthousiast was over dit album. Wij zijn het echter niet met Hertsgaard eens wanneer hij Beatles For Sale waarschijnlijk zelfs de minste elpee die ze ooit gemaakt hebben noemt: With The Beatles staat volgens ons toch nog duidelijk een trapje lager. Hertsgaard signaleert trouwens ook dat ondanks de inspiratiedip de muziek van de Beatles er ook op deze mindere plaat nog steeds in slaagt een gevoel van warmte en geluk te creëren en dat het album omhoogschoot op de verkooplijsten. Wellicht zit Hertsgaard nog het dichtst bij de waarheid als hij concludeert: Misschien dat deze elpee in vergelijking met wat toen door anderen gemaakt werd niet eens zo slecht was, maar vergeleken met hun eigen andere werk was het tweederangs opvulling [Hertsgaard 1995: 93/94/98].
Quotering: *** (12 februari 2005)
Klassiekers: No reply, Im a loser, Rock and roll music, Eight days a week.
The Beatles: Help! (1965)
De vijfde Beatles-lp Help! verscheen naar aanleiding van de gelijknamige Beatles-film, die overigens een artistieke teleurstelling was. Ergens in het tweede deel van de jaren zestig zijn wij deze film ooit nog gaan bekijken met de school op het einde van een trimester (wij herinneren ons: het was in een zaal op de Luchtbal) en sindsdien hebben wij hem nergens meer ontwaard. In 2007 konden we hem op een zaterdagavond eindelijk nog eens terug bekijken dankzij BBC2 en zo werd op een pijnlijke manier duidelijk waarom deze 90 minuten durende film van Richard Lester 40 jaar lang onder grond gestopt is gebleven. De film Help! is namelijk wel degelijk een verschrikkelijk teleurstellende afgang. Het draait allemaal rond een ring die Ringo draagt en waarvan de bezitter volgens een of andere kierewiete oosterse sekte moet geofferd worden. Dat verhaal lijkt echter totaal nergens naar en springt voortdurend op een schabouwelijke wijze van de hak op de tak, de grapjes zijn om je billen van dicht te knijpen, zo flauw, en behalve de nummers Ticket to ride en Help! is de muziek eigenlijk ook maar erg magertjes. En dat allemaal terwijl A Hard Days Night zon dot van een muzikale komedie was die de spirit van de Beatlemania op een ontwapenende manier op pellicule vastlegde. En met dezelfde regisseur, nota bene! Blij dat we deze film nog eens hebben kunnen terugzien om dit alles vast te stellen, maar jammer dat er van nostalgisch kijkplezier nul komma zero sprake was. [Quotering: **, 27 oktober 2007, tv, BBC2]
Het album bevat in totaal veertien korte nummertjes: de zeven songs op de A-kant komen alle uit de film, en de B-kant wordt gevuld met zeven losse nummers. In zijn geheel bekeken is Help! net zo min als Beatles For Sale een meesterwerk, al wordt er geëxperimenteerd met nieuwe instrumenten en geluiden (bekendste voorbeeld: het strijkerskwartet in Yesterday) en al bevat de plaat drie kanjers van klassiekers. In deze periode is het singleswerk van de Beatles nog altijd belangrijker dan hun lp-werk, al zou dat na 1965 snel veranderen.
In april 1965 werd het Lennon-nummer Ticket to ride [A7] op single uitgebracht (met als b-kantje het rustige, melodieuze Yes it is). Ticket to ride, dat de A-kant van de lp afsluit en ook het laatste nummer is op de soundtrack van de film, is een gewéldige popsong die in 1965 danig furore maakte. Wij waren toen 10 jaar oud en in café Verli in Kapellen, dat wij toen op zondagochtenden regelmatig met onze vader en met nonkel Jos frequenteerden, hebben wij heel wat vijf frank-stukken in de jukebox gestopt om dit nummer telkens opnieuw te kunnen horen. Wij hadden overigens ook een eptje (weer gespaard met punten van de kartonnetjes Inza-melk) met daarop de vier nummers van de singles Ticket to ride en Help! (helaas ergens in de jaren negentig verkocht). Ticket to ride werd weliswaar geschreven door Lennon, maar McCartney leverde twee belangrijke ideeën: het knappe gitaarritme dat het tempo neerzet en het hoekige, op en neer springende drumwerk dat dat ritme voortstuwt.
In juli 1965 verscheen dan de single Help! [A1] (b-kantje was de ruige McCartney-rocker Im down), het openingsnummer ook van de film en van het album. Dit was opnieuw een Lennon-compositie maar alweer leverde McCartney een schitterend idee. Met de fraaie woorden van Mark Hertsgaard: Hij kwam op het idee om een tweede stem toe te voegen, waardoor het nummer aan emotionele diepte wint en directer in het gehoor ligt. Deze tweede stem, iets tussen een vraag- en antwoordzang en een tegenmelodie in, wordt vreemd genoeg vooruitlopend op de hoofdtekst gezongen. Daardoor wordt de betekenis van de woorden onderstreept en tegelijkertijd wordt het verdriet erin verzacht met een soort gelaten nostalgie [Hertsgaard 1995: 114]. Naar verluidt was Help! één van de weinige nummers die Lennon én McCartney nog goed vonden, nadat ze de Beatles hadden verlaten.
De derde voltreffer van dit op 6 augustus 1965 uitgebracht album is natuurlijk McCartneys tijdeloze klassieker Yesterday [B6], heerlijk van melodie en met een mooie, droeve tekst. In oktober 1965 verscheen Yesterday alsnog op single, maar vreemd genoeg was het niet te horen in de film en zat het verborgen op de B-kant van de plaat, vlak vóór de dampende versie van de rocknroll-klassieker Dizzy Miss Lizzy [B7] die volgens beproefd recept (vergelijk Twist and shout en Money) het album afsluit. Opmerkenswaardig over het ontstaan van Yesterday is de volgende mededeling van McCartney [aan Playboy in 1984]: Deze song heb ik in een soort droomtoestand gemaakt. Ik kan me herinneren dat ik midden in de nacht wakker werd en aan de piano ging zitten. De volgende ochtend geloofde ik niet dat ik die tekst en die muziek had geschreven. Ik speelde het voor aan kennissen en vroeg vervolgens of het niet ergens op leek. Nee, zeiden ze, we hebben het nooit eerder gehoord, het is uitstekend.
Op die B-kant zit Yesterday te glinsteren als een verborgen diamant, want voor de rest valt hier weinig belangrijks te ontwaren. Het begint weliswaar grappig met de door Ringo gezongen country & western-cover Act naturally [B1], over een sad and lonely man die het in de filmwereld gaat maken omdat hij alleen zichzelf moet spelen (erg ironisch en ad rem gezien de film Help!), maar de Lennon/McCartney-songs Its only love [B2], Tell me what you see [B4] en Ive just seen a face [B5] zijn niet meer dan niemendalletjes en moeten zelfs onderdoen voor de Harrison-compositie You like me too much [B3], dat zelf toch ook niet meer dan degelijk kan genoemd worden.
Ook op de A-kant, met de nummers uit de film, zit een nummer van George Harrison: het al even doorsnee-degelijke I need you [A4]. Op deze A-kant staan verder, behalve Help! en Ticket to ride, nog vier Lennon/McCartney-composities: The night before [A2] en Another girl [A5] zijn weer echte niemendalletjes, Youve got to hide your love away [A3] en Youre going to lose that girl [A6] zijn verdienstelijke popsongs, maar ook niet meer dan dat.
Quotering: *** (12 maart 2005)
Klassiekers: Help!, Ticket to ride, Yesterday.
The Beatles: Rubber Soul (1965)
Op 3 december 1965 verscheen Rubber Soul, het zesde Beatles-album (overigens het eerste zonder de naam van de groep op de cover) samen met de van een dubbele a-kant voorziene single Day tripper / We can work it out, twee nummertjes die niet op de lp te vinden waren. Lennons Day tripper is een prima catchy popsong gebaseerd op een aantrekkelijke gitaarriff en het door Lennon en McCartney samen geschreven We can work it out is weliswaar iets minder catchy, maar veel slechts valt er verder niet over te vertellen. Over de lp Rubber Soul lezen we in Oors Eerste Nederlandse Popencyclopedie (11de editie 1998) dat het een nieuw hoogtepunt in het oeuvre van de Beatles is en in het boek van Mark Hertsgaard luidt het: Rubber Soul was heel duidelijk hun beste plaat tot dan toe en sommigen vinden het de beste plaat die de Beatles ooit gemaakt hebben [Hertsgaard 1995: 137]. De beste plaat die de Beatles ooit gemaakt hebben? Toen die sommigen naar Sergeant Peppers luisterden, zullen ze dat waarschijnlijk gedaan hebben met kurken in hun oren. In The NME Book of Rock 2 [p. 40] lezen we dat indertijd the album received mixed reception.
Dat laatste kunnen wij heel goed begrijpen. Qua structuur verschilt Rubber Soul weinig of niets van voorganger Help!. Het zijn weer veertien korte popsongs, mooi verdeeld over twee lp-kanten (2 x 7), weer begint de B-kant met een grappig maar weinigzeggend, door Ringo gezongen (en meegeschreven) country & western-nummertje, What goes on [B1], en opnieuw bevat zowel de A- als de B-kant een degelijk, maar echt niet denderend nummertje van George Harrison: Think for yourself [A5] en If I needed someone [B6]. Oors Popencyclopedie noteert: De plaat ruikt als het ware naar marihuana, en de vreemde, opgeblazen letters van de lp-titel op de hoes zouden daar samen met de door een groothoeklens vervormde en schuin afgedrukte groepsfoto op kunnen wijzen. Maar behalve het feit dat Lennon in zijn nummer Girl [B2] in het refrein tussen zijn lippen lucht binnenzuigt zodat het klinkt alsof hij aan een stickie lurkt, valt er van een drugsatmosfeer op dit album nog weinig te merken. Dan waren het latere I am the walrus of Lucy in the sky with diamonds wel andere koek. Girl is overigens één van de betere nummers op dit album, maar net zoals het geval is bij vele andere tracks op Rubber Soul, valt er verder weinig beklijvends over te zeggen, behalve dan misschien dat in de achtergrondzang de klanken ti-ti-ti-ti-ti steeds herhaald worden, zodat het lijkt alsof men telkens tit hoort.
De lp opent met McCartneys zeer geslaagde en aanstekelijke Drive my car [A1], alleen al onvergetelijk door de beep-beep-yeah-kreet. Volgens Hertsgaard is het een hippe aanklacht tegen hebberige ambitie, tegen het egoïsme en de onwaarachtigheid die vaak samen gaan met dromen om er te komen [Hertsgaard 1995: 143] en gaat het over een meisje met filmsterambities dat de ikverteller mee wil nemen in haar auto, als chauffeur. Het wordt gevolgd door Lennons eveneens geslaagde Norwegian wood [A2], een song waarin Lennon het naar zijn eigen zeggen (zie het interview met Playboy uit 1980/81) op besmuikte wijze (zijn toenmalige vrouw mocht niets vermoeden) heeft over een buitenechtelijk avontuurtje. De titel slaat op het met veel Noors hout ingerichte flatje van het meisje (rond 1965 een modegril in Londen) en het was de eerste popsong waarin een sitar (bespeeld door Harrison) werd gebruikt. Vallen verder nog op op de A-kant: Lennons mooie Nowhere man [A4] en het eind december 1965 ook op single verschenen Michelle [A7], een niet onaardig maar ietwat slijmerig nummertje dat er helaas mee voor gezorgd heeft dat over McCartney ooit geschreven werd hes too much syrup (dixit Nik Cohn, als wij ons niet vergissen). You wont see me [A3] en The word [A6] zijn op deze A-kant niet meer dan vullertjes.
De B-kant is duidelijk minder sterk dan de A-kant. Het meest opvallende nummer is hier, behalve Girl, In my life [B4], met een weinigzeggende tekst van Lennon en mooie muziek van McCartney. Im looking through you [B3], Wait [B5] en de afsluiter Run for your life [B7] zijn weer niet meer dan vullertjes. Over Run for your life zei Lennon een week voor zijn dood tegen Playboy: I never liked it.
Met Rubber Soul zouden de Beatles volwassener geworden zijn, naast romantische popnummertjes zouden ze nu ook commentaar beginnen leveren zijn op de wereld om hen heen, ze zouden niet meer straight zijn, en er werden nieuwe instrumenten gebruikt (de sitar op A2 en B2, het harmonium op A6 en B6). Bij Mark Hertsgaard leidt dit tot de volgende conclusie: Ook algemeen gezien werd de muziek, ondanks haar simpele karakter, verfijnder in haar nuances en onderstromen; tegelijkertijd kregen de teksten een grotere diepgang en reikwijdte. Het was dan misschien geen muziek meer om op te dansen, maar dat was jazz ook niet het was luistermuziek geworden [Hertsgaard 1995: 143]. Wij vinden dit allemaal fel overdreven. Al bevat Rubber Soul meer geslaagde nummers dan voorganger Help!, anno 1965 waren de Beatles nog steeds een duidelijk meer dan middelmatig getalenteerde popgroep die misschien wel op weg was naar de status van rockgroep en rijpe, volwassen muziek, maar die status manifest nog niet bereikt had.
Quotering: ***½ (10 maart 2012)
Klassiekers: Drive my car, Norwegian wood, Nowhere man, Michelle, Girl, In my life.
The Beatles: Revolver (1966)
De rijpheid van een volwassen rockgroep kondigde zich veel duidelijker aan in 1966. In juni van dat jaar was er eerst nog de single Paperback writer (b-kant: Rain), een vlot en degelijk McCartney-hitje, maar toch net iets minder sterk dan Lennons Day tripper, dat zon beetje in dezelfde sfeer zit. Maar dan kwam op 5 augustus 1966 de single Eleanor Rigby / Yellow submarine uit, overigens samen met de nieuwe lp Revolver, waarop deze twee nummers ook aanwezig waren [A2 en A6]. Yellow submarine, naar verluidt door Paul geschreven voor Ringo, was indertijd en is nog altijd een geweldige meezinger, maar toch ook een beetje een hoempapa-song, nogal atypisch voor de Beatles. Enkele jaren later zou deze song leiden tot een getekende langspeelfilm. Nee, dan was Eleanor Rigby toch van een enigszins ander niveau. Dit was inderdaad geen dansmuziek meer, maar luistermuziek, met een dieper gravende tekst en een opvallend strijkersarrangement, al vertelde Lennon in 1980 aan Playboy dat McCartney de strijkersmelodie had ontleend aan het werk van Vivaldi, nadat zijn toenmalige vriendin Jane Asher hem daarmee in contact had gebracht.
De lp Revolver, overigens weer samengesteld uit twee maal zeven korte nummers en met een door Klaus Voormann getekende, erg psychedelisch aandoende hoes, vangt aan met het Harrison-nummer Taxman [A1] dat, zoals al vaker werd opgemerkt, sterk doet denken aan het indicatiefje van de toenmalige tv-serie Batman. Beatles-producer George Martin zei hierover ooit [Humo, nr. 1869, 1 juli 1976, pp. 124-126]: Bijna alle songs van George lijken op een andere song. Zelfs zijn bekendste song Something, waarin je die zin hebt something in the way she moves doet me denken aan something in the way she moved, een oude song van James Taylor. Hij heeft dan ook vaak copyright-problemen gehad, en voor My sweet lord is ie zelfs vervolgd. Taxman is overigens een verre van briljante song en Harrisons andere bijdrage aan de A-kant, Love you to [A4] is een snel vergeetbaar Indisch stukje muziek, met veel sitar en tablas. En ook Im only sleeping [A3] en She said she said [A7] zijn niet veel meer dan vulsel. Van McCartneys melige Here there and everywhere [A5] zei Lennon in 1980: One of my favorite Beatle songs. Was hij ironisch?
Kant B begint met het McCartney-nummer Good day sunshine [B1]: het is meer dan degelijk, maar echt potten breken doet het zeker niet. Lennons And your bird can sing [B2] doet dat nog veel minder en hetzelfde geldt voor McCartneys flodderige For no one [B3], al kon het in 1980 alweer rekenen op de lof van Lennon: One of my favorite pieces of his, a nice piece of work, I think. En we willen niet vervelend doen, maar Lennons Doctor Robert [B4] is ook al niet om over naar huis te schrijven en Harrisons I want to tell you [B5] is gezeur. Op McCartneys zeer doenbare, maar toch weer erg korte en simpele Got to get you into my life [B6] gebruiken de Beatles naar verluidt voor de eerste keer blazers. In 1984 vertelde McCartney aan Playboy dat hij niet meer wist waar de tekst over ging, in 1980 had Lennon aan datzelfde Playboy gezegd dat het ging over drugs. Zou best kunnen, want het afsluitende nummer, Lennons Tomorrow never knows, klinkt ook als een psychedelische ervaring. Een goede song is het echter niet.
Over Revolver schreef Oors Eerste Nederlandse Popencyclopedie (11de editie 1998): een briljante plaat. Datzelfde Oor schreef dat Rubber Soul als het ware naar marihuana rook, maar dat zou met meer recht van deze Revolver kunnen gezegd worden (zie de hoes, zie de Indische stuff in A4, zie de teksten van B4 en B6, zie de muziek van B7). Een betere plaat is Revolver daar echter niet mee geworden, al was het misschien wel een belangrijke plaat op technisch gebied omdat er gebruik werd gemaakt van allerlei nieuwe opnametechnieken (men leze het begeleidende boekje bij de Remasters-editie van Revolver uit 2009). Eén nummer dat grotere rijpheid aankondigt (A2), één geslaagde carnavalsmeezinger (A6), twee degelijke songs (B1 en B6), en voor de rest middelmatigheid troef: hoe zou dit dan een briljante plaat kunnen voorstellen? Het volgende Beatles-album, dàt zou een briljante plaat zijn. Deze Revolver was, afgezien van Eleanor Rigby, zuiver muzikaal bekeken grotendeels een stap op de plaats, en dan nog een zeer teleurstellende stap op de plaats ook.
Quotering: **½ (10 maart 2012)
Klassiekers: Eleanor Rigby, Yellow Submarine, Good day sunshine, Got to get you into my life.