Ik ben Eric De Bruyn
Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
WEMELDINGEN
Tijd is ruimte in beweging
16-11-2011
CD: DIRE STRAITS
Dire Straits: Dire Straits (1978)
In 1977 speelde Dire Straits in het voorprogramma van Talking Heads toen die door Engeland tourden en het feit dat de BBC-dj Charlie Gillet in zijn radioprogramma enkele van hun demos speelde, bracht hen onder de aandacht van een select publiek. Het leverde hen onder meer een contract op bij Phonogram en in juni 1978 verscheen hun eerste album. In Engeland, dat op dat ogenblik nog volledig beheerst werd door de punkrage, werden de Dire Straits als té muzikaal en té verfijnd beschouwd en was het succes dan ook matig. Het eerste land waar Mark Knopfler (zang en gitaar), zijn broer David Knopfler (ritmegitaar), John Illsley (bas) en Pick Withers (drums) en hun muziek wél aansloegen, was Nederland, en daarna volgde Amerika, waar Dire Straits (zeer terecht en correct) werd gezien als een getalenteerde exponent van de New Wave-beweging. Pas toen de band in Amerika succes begon te hebben, volgde eindelijk ook Engeland.
Bij (her)beluistering van de (uitstekende) eerste Dire Straits-plaat (die opgedragen werd aan Gillet) vraagt men zich af waar de Britse rockpers en liefhebbers anno 1978 met hun gedachten zaten. Reeds het openingsnummer Down to the waterline [A1], net als de overige acht songs een compositie van Mark Knopfler, is een visitekaartje van jewelste. Na wat mysterieuze vervormde gitaargeluiden (die de misthoorn van een schip imiteren) en enkele rustige, haarfijne gitaarklanken (die meteen de economische maar bijzonder herkenbare en prachtige gitaarstijl van Knopfler introduceren) ontspint zich een gedreven, erg aansprekend uptempo-nummer, waarin Knopfler herinneringen ophaalt aan voorbije jeugdliefdes uit de tijd toen hij nog in de Noord-Engelse havenstad Newcastle woonde. Een nummer dat meer dan drie decennia later nog steeds stààt als een huis. Onmiddellijk daarna krijgt de luisteraar een dot van een akoestisch mediumtempo-nummer geserveerd, met alweer bijzonder mooi gitaarspel van Knopfler en een fraaie tekst die geïnspireerd werd door zijn mislukte huwelijk. Water of love [A2] heeft een zeer sterk meezingrefrein en is nog steeds één van onze all-time favourites.
Ook de drie volgende nummers gaan over dat stukgelopen huwelijk. Setting me up [A3] is weer zon frisse en vlotte uptempo-rockerd, maar toch net iets minder van kwaliteit dan A1 en A2. Met Six blade knife [A4], een echt waar goddelijke mediumtempo-song, bevinden we ons echter opnieuw zeven meter hoger dan wat de gemiddelde rockgroep anno 1978 produceerde. De heerlijke laid back-melodie contrasteert perfect met de ultravenijnige tekst die door Knopfler getormenteerd en soms pijnlijk allittererend (you can take away my mind like you take away the top of a tin) gezongen wordt. De afwisseling snel/traag wordt volgehouden met Southbound again [A5], een pittige korte track die kant A vlotjes afrondt.
Kant B wordt geopend door de instant classic-single Sultans of swing [B1], over een Londense amateurband waarvan de leden tijdens hun vrije tijd met veel plezier optreden in pubs (ongetwijfeld een verwijzing naar de tijd toen de Dire Straits nog de Café Racers heetten). Eigenaardig genoeg dachten wij indertijd, toen we dit nummer voor de eerste maal hoorden, dat het er eentje van Bob Dylan was. En hoewel Knopflers zangstijl soms wel wat wegheeft van die van Dylan (net zoals zijn pingelende laid back-gitaarstijl beïnvloed werd door J.J. Cale), is dat achteraf bekeken tegelijk begrijpelijk, grappig én onvoorstelbaar. Een gelijkaardige ervaring hadden wij ooit, maar dat is nog langer geleden, toen wij in het bekende Spreekwoorden-schilderij van Pieter Bruegel de Oude een schilderij van Jeroen Bosch meenden te herkennen. Of hoe het determineren van stijlen en invloeden slechts kan rijpen dankzij toenemende ervaring en groeiende vertrouwdheid met de materie. Sultans of swing zou overigens in geen enkele single-top 100 mogen ontbreken!
Ongetwijfeld het prijsnummer van het album is echter het magistrale In the gallery [B2], een mediumtempo-juweeltje met bijzonder subtiel Knopfler-gitaarspel en een intelligente, recht uit ons hart gegrepen tekst over fake artists die ten onrechte meer succes hebben dan rasechte kunstenaars die toevallig niét bij de vandaag heersende maar morgen vergeten trend behoren. In Wild West End [B3], een rustig nummer met een mooie akoestische gitaar in de hoofdrol, haalt Knopfler herinneringen op aan zijn armoedige tijd in Londen vóór het grote succes en aan de meisjes die daar rondfladderden, en de afsluiter Lions [B4] is een degelijk mediumtempo-nummer met een wat wazige tekst.
In 1978 kon dit tellen als debuutalbum. De Dire Straits kondigden zich hier aan als een bijzonder getalenteerde, melodieuze gitaargroep met een uitstekende zanger-gitarist-componist in de rangen. Volgens ons is deze Dire Straits een klassieke rockplaat en in ieder geval het beste album dat de groep ooit gemaakt heeft.
Quotering: ****½ (1 juli 2001)
Klassiekers: Down to the waterline, Water of love, Six blade knife, Sultans of swing, In the gallery.
Dire Straits: Communiqué (1979)
Het tweede album van Dire Straits (met dezelfde bezetting als op de debuutplaat) werd onder leiding van producers Jerry Wexler en Barry Beckett opgenomen op de Bahamas en verscheen in 1979. Communiqué werd door de critici vrij negatief beoordeeld, flopte in de Verenigde Staten, maar werd in Europa goed ontvangen.
De vrij lange (5:14 minuten durende) openingstrack, Once upon a time in the west [A1], sluit perfect aan bij de sfeervolle gitaarnummers van het vorige album en bereikt moeiteloos hetzelfde hoge niveau. Na een dromerige gitaarintro, die sterk herinnert aan het begin van Down to the waterline, ontspint zich een vlot mediumtempo-nummer (net als de acht overige tracks geschreven door Mark Knopfler) met een wat wazige tekst over de gevaren van het Wilde Westen in het verleden. Dit alles laat het beste verhopen voor wat komen gaat. News [A2] was het favoriete nummer van Jerry Wexler, die het hele album dezelfde titel wilde geven. Het is weer een stijlvolle gitaarsong, ditmaal een slow, met een nogal bittere tekst over een ongelukkig gehuwde man die zelfmoord pleegt met zijn moto (een echo van Knopflers eigen mislukte huwelijk, dat ook op het eerste album reeds de inspiratie leverde voor een aantal nummers). Where do you think youre going [A3] is dan weer een wat verkrampt liefdesliedje, dat rustig en akoestisch begint en halverwege versnelt van tempo. In zijn geheel minder sterk dan de vorige twee tracks. Het titelnummer Communiqué [A4], Knopflers favoriete song van de plaat, neemt de naar aanleiding van (politieke) schandaaltjes gepubliceerde, weinigzeggende perscommuniqués op de korrel, met een vinnig en scherp gitaartje als bindmiddel. Het monopolie van de gitaar wordt hier voor de eerste keer doorbroken via de toevoeging van enkele pianoklanken.
Lady writer [B1] was de single die uit het album getrokken werd. Het is een vlotte uptempo-rocker over een vrouwelijke auteur die op de televisie geïnterviewd wordt en Knopfler herinnert aan een vroegere geliefde, waarbij de vergelijking uitvalt in het nadeel van deze laatste. Het is geen slechte single, maar het torenhoge niveau van Sultans of swing wordt hier duidelijk niet bereikt. Ook Angel of mercy [B2] en Portobello belle [B3], allebei odes aan een mooi meisje, zijn niet meer dan middelmatig goed. Single-handed sailor [B4], dat gebruik maakt van een niet zo eenvoudige beeldspraak waarin onder meer de Londense voorstad Greenwich en de daar als museumstuk geplaatste schepen Gypsy Moth en Cutty Sark een rol spelen, is een stuk sterker en het album wordt gedistingeerd afgesloten met het mediumtempo-nummer Follow me home [B5], ook alweer met zon merkwaardige, niet onmiddellijk doorzichtige tekst.
Het was voor Knopfler en zijn Dire Straits een giganteske taak om de kwaliteit van het debuutalbum te evenaren (laat staan te overtreffen). De groep is daar dan ook niet in geslaagd. Dit teleurstellende gegeven, in combinatie met de soms wat mistige lyrics van Knopfler, heeft er indertijd ongetwijfeld toe geleid dat de gespecialiseerde pers Communiqué nogal lauw ontvangen heeft. Niet helemààl terecht, want het is een meer dan degelijk album geworden, ook al blijft het een stuk minder briljant en verrassend dan de eersteling Dire Straits.
Quotering: ***½ (7 augustus 2001)
Klassiekers: Once upon a time in the west, Lady writer.
Dire Straits: Making Movies (1980)
Tijdens de opnames voor dit derde album (uitgebracht in oktober 1980) kregen de broertjes Knopfler klinkende ruzie, wat leidde tot het vertrek van David. Roy Bittan (van Bruce Springsteens E Street Band) werd ingehuurd om de keyboards te bespelen, zoals al meteen duidelijk te horen is op het openingsnummer, de spetterend-swingende rocker Tunnel of love [A1], die ook op single werd uitgebracht. Knopfler, die voor deze plaat weer alle nummers schreef, haalt hier opnieuw, net als in Down to the waterline uit het debuutalbum, herinneringen op aan zijn jeugd in Noord-Engeland. Ditmaal gaat het echter niet over de havenkant, maar over de kermisattractie in het kustplaatsje Whitley Bay (in de buurt van Newcastle). Tunnel of love is een uitstekende binnenkomer en een geknipte single, die halverwege verstilt om daarna de drive krachtig terug op te bouwen.
Romeo and Juliet [A2], een ballad die begin 1981 een grote hit werd, is door Knopfler geschreven naar aanleiding van zijn breuk met het zangeresje Holly Vincent (van Holly and the Italians, u ook nooit van gehoord, zeker?). Het nummer is opgebouwd uit rustigere en robuustere momenten, en het is duidelijk te horen dat Knopfler zijn ziel uitzingt in de tekst. Nochtans is het nooit één van onze favoriete Dire Straits-nummers geweest, en het zal dat wellicht ook nooit worden. Hetzelfde geldt voor het derde langere nummer van de A-kant, Skateaway [A3] (overigens reeds de derde single uit dit album), over een meisje dat rolschaatsend, muziek beluisterend en filmsequensen fantaserend tussen de autos van een grootstad laveert. Het is weer een stevig rocknummer geworden, maar naar ons aanvoelen wat bombastisch geproducet, zeker in vergelijking met het frisse geluid van het debuutalbum (te wijten aan producer Jimmy Iovine?).
Kant B begint opnieuw flink rockend met het korte, Tunnel of love-achtige Expresso love [B1], maar Hand in hand [B2] is een matige, weinig geïnspireerde ballad die met heimwee doet terugdenken aan de tijd van Water of love. Solid rock [B3] is dan weer een gelukkig vrij korte brok hyperkinetisch lawaai en het waarschijnlijk satirisch bedoelde Les boys [B4] is een compleet overbodig nummer.
Making Movies werd door de pers een stuk beter ontvangen dan Communiqué, verkocht uitstekend en betekende zowat de definitieve doorbraak van Dire Straits. In onze ogen (en oren) is het echter een vrij middelmatig album dat op geen enkele wijze het schitterende debuutalbum naar de kroon weet te steken.
Quotering: *** (2 juli 2001)
Klassiekers: Tunnel of love.
Dire Straits: Love Over Gold (1982)
Na het vertrek van David Knopfler werd de groep uitgebreid met twee nieuwe leden: Alan Clark op keyboards en Hal Lindes op gitaar. Tussen de tournees en het componeren van nieuwe Dire Straits-nummers door werkt Mark Knopfler aan de soundtrack van de film Local Hero van Bill Forsyth. De invloed daarvan is heel goed te merken op het in 1982 verschenen Love Over Gold, dat slechts vijf langere, door Knopfler geschreven tracks bevat. De tijd van de pittige, stevig-swingende rocknummers is blijkbaar voorbij en de nadruk ligt nu veeleer op sfeerschepping en het creëren van klanklandschappen (soundscapes), althans in de eerste twee tracks (samen goed voor twintig minuten muziek), wat in het ook op single verschenen Private investigations [A2] (de grootste hit van Dire Straits tot dan toe) tot het meest geslaagde resultaat leidt.
Dit bijna zeven minuten durende nummer bestaat grotendeels uit fraaie riedels op akoestische gitaar en een door Knopfler half gemompelde tekst, met in het midden enkele ferme aanslagen op de elektrische gitaar die de luisteraar doen opschrikken. Marimbas en mysterieuze synthesizerloopjes vullen de merkwaardig verstilde sfeer aan. Het bijna vijftien minuten lange openingsnummer Telegraph road [A1] begint met erg filmisch aandoende, mystiekerige synthesizerlagen, waarna zich een song ontspint, naar verluidt over een straat in Detroit, met talrijke tempowisselingen, mijmerend gitaarspel van Knopfler en breedvoerige tussenstukken die soms moeite hebben om de aandacht gaande te houden. Het geheel maakt een wat warrige en niet helemaal overtuigende indruk.
Industrial disease [B1] is plots wat meer in de stijl van de lange uptempo-rocknummers op Making Movies. Het bevat een lange tekst die ongetwijfeld grappig-satirisch bedoeld is, alleen begrijpen wij niet precies waarmee Knopfler hier nu juist de draak steekt. De knorrende geluidjes van de ritmegitaar en het vrolijke orgelloopje zijn anders niet onaardig. Love over gold [B2], het titelnummer, is een bijzonder middelmatige mediumtempo-song. Het werd in 1984 nog eens op single uitgebracht, maar deed begrijpelijk genoeg niks. De afsluiter, It never rains [B3], is al even vervelend: veel te veel tekst en veel te lang uitgesponnen.
Afgezien van het mooie Private investigations is Love Over Gold een teleurstellend album. Anno 1982 begint het er meer en meer op te lijken dat Dire Straits voornamelijk een groep is geworden van sporadische hitnummers die omringd worden met materiaal van danig mindere kwaliteit.
Quotering: **½ (7 juli 2001)
Klassiekers: Private investigations.
Dire Straits: Alchemy (1984)
Na vier studioalbums brengt Dire Straits in 1984 een dubbel live-album uit met nummers die in juli 1983 werden opgenomen. De groep bestaat nog steeds uit Knopfler, Illsley, Clark en Lindes, maar de drummer is nieuw: Terry Williams. Na wat inleidend gepriegel wordt van start gegaan met een degelijke versie van Once upon a time in the west [A1], dat echter veel te lang (meer dan tien minuten) blijft duren. Vervolgens krijgen we twee nummers uit het derde, en twee nummers uit het vierde album. Expresso love [A2] is nogal lawaaierig en de in elkaar overlopende rustiger nummers Romeo and Juliet [A3] en Love over gold [A4] waren in de studioversie al geen favorieten van ons, en daar komt bij deze hoegenaamd geen verandering in. Romeo and Juliet wordt overigens weer veel te lang gerokken. De live-versie van Private investigations [A5], op zich een fraaie Knopfler-compositie, voegt niets toe aan het origineel en de laatste track van de eerste cd is een slordige versie van de eerste grote hit van Dire Straits, Sultans of swing [A6]. In zijn geheel maakt dit eerste deel van Alchemy een ronduit matte en nergens bevlogen indruk.
Op de tweede cd komt saxofonist Mel Collins de klankkleur wat meer variëren, maar veel positieve invloed heeft dat toch niet. Het ons verder onbekende Two young lovers [B1] is middelmaat troef en na een vrij overbodige intro, The Carousel Waltz geheten, gaat een veertien minuten (en dus weer veel te lang) durende, oerbrave versie van Tunnel of love [B2] van start. Telegraph road [B3] was op het album Love Over Gold al geen uitblinker en hier is het ronduit vervelend. Van het Making Movies-nummer Solid rock [B4] krijgen we dan weer een afschuwelijke lawaaiversie voorgeschoteld en Going home Theme from Local Hero [B5], een nummer uit de soundtrack die Knopfler schreef voor de film Local Hero, kan de zaak niet meer redden.
Volgens ons is deze Alchemy een danig overbodig album en in elk geval een absolute afrader. Waar is verdorie het sprankelende van het debuutalbum gebleven?
Quotering: ** (30 oktober 2001)
Klassiekers: geen.
Dire Straits: Brothers in Arms (1985)
Van de oorspronkelijke Dire Straits schieten in 1985 alleen nog Mark Knopfler (zang, gitaar, componist van alle nummers) en John Illsley (bas en zang) over. De groep bestaat op dit album verder uit Alan Clark (toetsen), Guy Fletcher (toetsen en zang), nieuwkomer Omar Hakim (drums) en Terry Williams (drums). Brothers in Arms is commercieel gezien een overweldigend succes: er worden meer dan twintig miljoen exemplaren van verkocht en Dire Straits is lange tijd de best verkopende cd-act ter wereld. Terecht?
Het album begint in elk geval niet slecht met drie nummers die ook op single werden uitgebracht. So far away [1] is een aardig mediumtempo-liefdesliedje met een leuk melodietje (dat echter te lang wordt uitgemolken) en een wat loze tekst. De beste track van de plaat is ongetwijfeld het door Knopfler samen met Sting geschreven (en gezongen) Money for nothing [2], dat na een wat flodderige intro losbarst in één van die onvergetelijke, goeie ouwe gitaarriffs met daarbovenop een cynische tekst waarin Knopfler en Sting alle ongetalenteerde no-goods die jaloers zijn op hun succes, een poepje laten ruiken. En werkelijk uitstékende single is dit, en duidelijk behorend tot het beste wat Dire Straits ooit gemaakt heeft. Het niveau blijft verder gehandhaafd met het vrolijke en pittige Walk of life [3], een ode aan een straatzanger die zijn ding doet in de tunnels van de Londense underground.
Your latest trick [4] begint met een jazzy intro en dan speelt de saxofoon een vlotte melodielijn en krijgen we een afgeborsteld mediumetempo-nummer waarover weinig slechts, maar evenmin veel goeds valt te vertellen. Why worry [5] is dan weer een rustige, akoestische liefdesballade die hoofzakelijk een slaapverwekkende indruk maakt en trouwens veel te lang duurt om goed te zijn. Rond Rode acrosse the river [6] hangt een zwoel, tropisch sfeertje. De tekst refereert vaagweg aan de Falklands-oorlog en is blijkbaar bedoeld als een afkeuring van militaristisch geweldvertoon. Overtuigen doet het nummer echter nauwelijks, noch muzikaal, noch wat de boodschap betreft. In The mans too strong [7] laat Knopfler duidelijk horen dat hij onder meer beïnvloed werd door de country & western-muziek. De akoestische strofen worden in het refrein afgewisseld met een indrukwekkend knallende elektrische gitaarriff. Het beste van de vier laatste nummers, maar nog altijd hoegenaamd geen topniveau. En ook One world [8] is niet meer dan een middelmatig uptempo-nummer. De afsluiter Brothers in arms [9] is een verstilde anti-oorlogsong (weer geïnspireerd door de Falklands-war). Potten worden hier al evenmin gebroken.
In zijn boekje over Dire Straits [Dire Straits, Star Boox, Lisse, 1995, origineel Engels: 1994, p. 90] schreef Colin Irwin: Met als hoofdthema oorlog, zowel in persoonlijk als letterlijk opzicht, raakte Brothers in Arms een gevoelige plek bij het volwassen publiek. Diep, melodieus, charismatisch, mysterieus, fascinerend, gevoelig en verleidelijk Brothers in Arms had alles. De elpee bewees dat de muziek van de Dire Straits goeddoordachte muziek was, bestemd voor het grote publiek. Behalve wellicht het laatste, lijkt dit alles ons schromelijk overdreven. Na het eerder sfeerscheppende maar teleurstellende Love Over Gold keerde Knopfler inderdaad terug naar het schrijven van kortere rocksongs met een lagere toegangsdrempel, maar de sprankelende frisheid van het debuutalbum ligt nu héél ver achter ons. Het geheel maakt hier een afgeborstelde en gesofistikeerde indruk: alles is technisch perfect, maar artistieke vooruitgang is compleet afwezig en grenzen worden er niet meer verlegd. Anno 1985 is Dire Straits een logge, maar commercieel succesvolle mastodont geworden die door het grote publiek nu de naambekendheid er eenmaal is en masse geconsumeerd wordt, getuige de gigantische verkoopcijfers van Brothers in Arms, dat uiteindelijk in wezen niet meer dan een degelijk-middelmatig album blijkt te zijn. Dat het volgende album niet minder dan zes jaar op zich zou laten wachten, toont overigens duidelijk aan dat ook Knopfler zelf aangevoeld heeft dat er wat te veel op de automatische piloot gevlogen werd.
Quotering: *** (5 juli 2001)
Klassiekers: Money for nothing, Walk of life.
The Notting Hillbillies: Missing presumed having a good time (1990)
De lange periode tussen Brothers in Arms en het volgende album wordt door Mark Knopfler opgevuld met het producen van andermans werk, met het schrijven van filmmuziek en met een aantal soloprojecten, deze laatste weliswaar in samenwerking met anderen. In 1990 vormt hij met Dire Straits-toetsenist Guy Fletcher en met de gitaristen Steve Phillips en Brendan Croker de gelegenheidsband The Notting Hillbillies die op cd een laidback gespeelde mengeling van Amerikaanse folk, blues en country uitbrengt.
Het album begint op haast perfecte wijze met een heerlijke, zeer aanstekelijk gezongen versie van Railroad worksong [1], een traditional die het keiharde leven van de Amerikaanse spoorwegarbeiders in vervlogen tijden oproept. De plaat bevat nog drie van zulke pareltjes: de Mark Knopfler-compositie Your own sweet way [3], de melancholische blues Blues stay away from me [6] (over permanente tegenslag in de liefde) en het mediumtempo Steve Phillips-nummer Will you miss me [7]. De overige zeven nummers zijn niet echt slecht te noemen, maar maken véél minder indruk: het brave Bewildered [2], de uptempo gebrachte traditionals Run me down [4] en One way gal [5], de flauwe slow-traditional Please baby [8], het al even zouteloze Weapon of prayer [9], de lichtwegende Brendan Croker-compositie Thats where I belong [10] en ten slotte het slijmerige Charlie Rich-nummer Feel like going home [11]. In zijn geheel dus maar een half geslaagd en dus middelmatig plaatje, zelfs al behoren tracks 1, 3, 6 en 7 tot de absolute topklasse.
Quotering: *** (19 oktober 2001)
Klassiekers: Railroad worksong, Your own sweet way, Blues stay away from me, Will you miss me.
Dire Straits: On Every Street (1991)
In september 1991, zes jaar na Brothers in Arms, verschijnt eindelijk nog eens een nieuw Dire Straits-album. Afgezien van de studiomuzikanten waarop een beroep wordt gedaan, bestaat de groep op dat moment uit Mark Knopfler (gitaar, zang), John Illsley (bas, zang), Alan Clark (toetsen) en Guy Fletcher (toetsen, zang). Een maand eerder werd de single Calling Elvis [1] uitgebracht, dat ook het openingsnummer van de cd is. Deze hommage aan Elvis Presley is een vlot-ritmische, maar tegelijk ook ingetogen en wat lauwe popsong die naar het einde toe duidelijk te lang gerokken wordt. Het titelnummer, On every street [2], werd in 1992 op single uitgebracht, maar deed weinig of niets. Het bestaat uit een vrij rustig eerste gedeelte en een sneller instrumentaal tweede deel en het is even degelijk-middelmatig als de openingstrack. When it comes to you [3] is een nummer met duidelijke country-invloeden, maar het haalt niet het niveau van de beste nummers van de Notting Hillbillies. Fade to black [4] is een eerste lichtpuntje op deze cd. Het is een trage, slepende blues, een mooi liedje over liefdesverdriet, voor de laatavond. Ook The bug [5] werd in 1992 nog eens op single uitgebracht, eveneens zonder opvallend succes trouwens. Het is nochtans een vrolijk-swingend popnummer met een wat filosofisch-relativerende tekst, maar wel van a tot z in het reeds door en door bekende Dire Straits-idioom.
Nog zon weinig succesvolle single uit 1992 was You and your friend [6], een traag bluesy nummer dat ook nogal clichématig en weinig verfrissend overkomt. Heavy fuel [7] werd in 1991, na Calling Elvis, op single uitgebracht maar presteerde een stuk minder goed. Het is dan ook een nogal vervelend uptempo-rocknummer. Iron hand [8] is dan weer een fraai, ingetogen en akoestisch country-nummer waarin het Britse militarisme ten tijde van de Thatcher-periode ervan langs krijgt. Even cynisch is de tekst van Ticket to heaven [9], in 1994 op single uitgebracht, zonder succes. Het gaat over hypocriete tv-evangelisten, maar de tekst wordt samengeplakt met een mottige countryballad-melodie. Nog meer cynisme biedt My parties [10], een veeg uit de pan voor snobistische burgermannetjes en hun bekakte fuifjes in de achtertuin. Het is vast geen hoogvlieger, maar uiteindelijk toch nog één van de betere nummers van de plaat. Planet of New Orleans [11] is weer zon weinigzeggend, bluesy uptempo-nummer van dertien in een dozijn, dat veel te lang duurt om goed te zijn. How long [12] ten slotte is een kort, flodderig country-nummertje.
In zijn geheel is deze On Every Street een perfect klinkende, uitstekend opgenomen plaat die echter een enkele uitzondering niet te na gesproken vooral een matte, uitgebluste indruk nalaat. Muziek van een groep en een songschrijver die al jaren over hun hoogtepunt heen zijn, geen enkele grens nog verleggen en teren op oude naambekendheid en successen. De gespecialiseerde pers merkte het ook op, maar het grote publiek tastte alweer gretig en mild in de buidel: de cd verkocht uitstekend. Dat verscheidene nummers na 1991 nog maar eens een keer op single werden uitgebracht, rook overigens verdacht sterk naar platte commercie, of met andere woorden: nog snel even eruit halen wat erin zit.
Quotering: **½ (8 juli 2001)
Klassiekers: Calling Elvis, Fade to black.
Dire Straits: On The Night (1993)
Na 1991 verschijnt geen nieuw werk meer van Dire Straits, maar in 1993 wordt wel een live-album op de markt gegooid met opnames van concerten uit mei 1992 in Rotterdam en het Franse Nîmes. Vanaf het openingsnummer (een tien minuten lange, maar weinig indrukwekkende versie van Calling Elvis [1]) worden Knopfler, Illsley, Clark en Fletcher en een stel gelegenheidsmuzikanten ontvangen door een blijkbaar laaiend enthousiaste menigte, en dat enthousiasme blijft tot de laatste noot aanwezig. Walk of life [2] is nog altijd even pittig als op het album Brothers in Arms, maar aan die studioversie voegt deze liveversie niets essentieels toe, en hetzelfde geldt voor het net als Calling Elvis aan het vorige album ontleende Heavy fuel [3]. Na drie vlot-ritmische nummers wordt het wat rustiger met een overigens toch nog wat bombastisch uitvallende versie van het overbekende Romeo and Juliet [4] en een correcte, maar lauwe versie van het al even bekende Private investigations [5].
Your latest trick [6], On every street [7] en You and your friend [8] waren in de oorspronkelijke studioversies al vrij middelmatig, en dat is hier niet anders. Even wordt de luisteraar van een zich stilaan opdringende lethargie bevrijd door de gitaarriff van Money for nothing [9], maar al snel blijkt het slechts om een flodderige doorslag van het briljante origineel te gaan. Het door het publiek luidkeels meegezongen en van een lange en vervelende outtro voorziene Brothers in arms [10] sluit deze live-cd af.
In een beperkte oplage wordt de cd vergezeld van een bonus-minicd met de titel Encores. Eerst krijgen we nog maar eens Your latest trick te horen (God mag weten waarom). The bug (uit On Every Street) is redelijk okay, maar het heropgegraven Solid rock (uit Making Movies) is ons in deze versie wat té lawaaierig en rommelig. En als een hond in een kegelspel is daar dan Local hero Wild Theme, een instrumentaal nummer uit de soundtrack die Knopfler schreef voor de film Local Hero. Het is op zichzelf geen slecht nummer, maar wel een wat rare afsluiter van deze live-cd.
Met dit alles zijn we ondertussen mijlenver verwijderd van de briljante soberheid en het aanstekelijk-pure gitaarwerk van het debuut album Dire Straits uit 1978. Ondanks het gejuich van de crowd op de achtergrond blijkt zonneklaar dat de groep van Mark Knopfler anno 1992-93 een logge, steeds zichzelf herhalende en nooit meer grenzen verleggende muzikale mastodont is geworden. Hoog tijd om ermee op te houden dus, en dat is dan ook gebeurd.
Quotering: **½ (15 september 2001)
Dire Straits: Live at the BBC (1995)
In 1995 verschijnt nogmaals een live-album, maar dit keer met opnames uit de beginperiode. De eerste zeven tracks werden opgenomen tijdens een concert in de studios van BBC Radio One op 22 juli 1978. De groep had op dat moment nog niet zoveel succes in de UK en dat is hier duidelijk te horen aan de nogal beleefd-lauwe reacties van het publiek en de droge aankondigingen van Knopfler. Waarom nu precies deze live-opnames op cd moesten worden gezet, is een vraag die zich onweerstaanbaar opdringt, want de groep en vooral Mark Knopfler is manifest helemààl niet in topvorm. Er worden foutjes gespeeld, de zang is bijzonder zwak en hees en de versies van Down to the waterline [1], Six blade knife [2] en Water of love [3] hebben niets, maar dan ook niéts, van de frisheid en prefectie van de versies op het debuutalbum. Hetzelfde geldt nog sterker voor de volgende drie tracks, die eveneens terug te vinden zijn op dat eerste album: de hier te beluisteren versies van Wild West End [4], Sultans of swing [5] en Lions [6] zijn gewoon abominabel. Nummer [7] is Whats the matter baby?, een nummer dat uitzonderlijkerwijs geschreven werd door Mark én David Knopfler en dat begrijpelijkerwijs op geen enkel album is terug te vinden. De lange, bijna twaalf minuten durende versie van Tunnel of love [8] ten slotte werd live opgenomen voor het BBC-programma Old Grey Whistle Test op 31 januari 1981.
Dit album voegt niets toe aan het verschijnsel Dire Straits en doet zelfs afbreuk aan de goede naam van de groep. Dit is puur een zaak van geldklopperij en dat kan de sympathieke begeleidende tekst van Charlie Gillett (de BBC-dj die Dire Straits indertijd een duwtje in de rug gaf) niet verdoezelen. Dat Mark Knopfler ooit toestemming heeft gegeven om deze cd te laten verschijnen, is onbegrijpelijk. Een totaal overbodig plaatje.
BOEK: De biografie van John Muts (Herman Brusselmans) 2011
DE BIOGRAFIE VAN JOHN MUTS
(Herman Brusselmans) 2011
[Roman, Prometheus, Amsterdam, 2011, 374 blz.]
Van het Brusselmans-front valt er weinig goed nieuws te melden. Deze biografie van de gefingeerde figuur John Muts, die een beperkt aantal dingen gemeen heeft met Brusselmans zelf (onder meer: geboren in Hamme, op 8 oktober 1957), trekt de neergaande lijn van de vorige boeken verder. Het duurt zon 150 bladzijden alvorens John Muts himself ter sprake komt, want eerst leren we zijn grootouders en ouders kennen. Nou ja, kennen. Bladzijden en bladzijden worden gevuld met compleet absurde en nergens toe leidende dialogen en uitweidingen, en zeer opvallend: de scatologische en scabreuze passages zijn hier nog vaker aanwezig dan vroeger reeds het geval was, zodanig dat het op den duur een beetje genant begint te worden. John Muts wordt dan geboren en zijn (korte) leven wordt dan breed en vaak langdradig uitgesmeerd over nog eens zon 200 bladzijden, weliswaar met hier en daar plots uit de lucht vallende ellipsen. De manier waarop de achtjarige John Muts praat en omgaat met vrouwen is totaal ongeloofwaardig, maar goed, nadat de rest van zijn familie gestorven is, gaat hij (als tiener nog) samenwonen met Brigitte, de vrouw van één van zijn ooms, tot die samen met het kind sterft in het kraambed. Daarna leert hij de microbiologe Lena kennen, maar na een tijd bloedt die relatie dood. Lena verlaat John Muts en deze laatste pleegt zelfmoord door onder een auto te springen.
Het dient gezegd: het hangt allemaal met haken en ogen aan elkaar, de humor komt nog slechts met mondjesmaat voor en is meestal bijzonder melig, en vooral naar het einde toe hangt er een bijna ondraaglijk-drukkende pessimistisch-zwarte sfeer over deze tekst. Als je tussen de regels leest, zou je haast nog gaan denken dat Brusselmans zelf met zelfmoordplannen rondloopt. De vraag is: zou deze tekst ook uitgegeven worden, als de auteur niét Herman Brusselmans heette? Duidelijk is in elk geval dat dit schrijvelarij op de automatische piloot is van begin tot einde. Hoe lang gaan degenen die Brusselmans boeken kopen, dit nog blijven slikken? Maar ja, dié vraag stellen we bij praktisch elke nieuwe Brusselmans, en dat al jaren. Eén foutje zit er in het boek, totaal onbelangrijk maar soit: op pagina 256 gaat het over de triptiek van de gebroeders Van Eyck in de Gentse Sint-Baafskathedraal. Bedoeld wordt natuurlijk het Lam Gods, maar dat is dus geen triptiek, wel een polyptiek. Ach, inderdaad, who cares?
Debuutalbum van het Britse soapsterretje en zangeresje Ebony Thomas, alias Ebony Bones, dat zich samen met haar zeskoppige begeleidingsgroepje blijkbaar graag opzichtig en excentriek kleedt (blonde krullenpruik, veelkleurige poppenkleren). Het dient haar nagegeven: ze schrijft haar nummers zelf, maar de mix van rap, hiphop en postpunk, waarvan we hier elf specimens te verteren krijgen, is aan ons niét besteed. Wij danken ons voor onze beleefde aandacht. Whos next?
Sinds 2003 is Magnolia Electric Co. blijkbaar het groepje van ene Jason Molina, een Amerikaanse singer-songwriter uit Ohio. Veertien nieuwe nummers krijgen we op deze cd te horen, in een stijl die nog het best als veredelde country kan omschreven worden. In Humo [nr. 3598, 18 augustus 2009, p. 156] schreef ene nq: Jason Molina durft al eens een eind weg te emmeren, en verschillende van zijn platen lijden daaronder, maar tijdens Josephine is de uitroep Verman je! niet één keer aan ons dichtgesnoerde strottenhoofd ontsnapt. Sterk werk. Ja hoor, morgen brengen! Wat een verschrikkelijke zeurkous is die Molina, óók op deze cd! En weliswaar terzijde gezegd, maar even irritant: wat een ongelooflijk slechte gewoonte om de hoestekst (met songtitels en al) in ontiegelijk klein en dus onleesbaar krabbelschrift te noteren. En nu we toch bezig zijn, een oproep niet alleen gericht aan Molina, maar ook aan vele anderen: zet eindelijk eens terug nummertjes bij de titels op cd-hoezen, zodat je niet zelf moet gaan tellen, iedere keer dat je één bepaald nummer wil beluisteren.
BOEK: De Geschiedenis van de Erotiek (Jan Willem Geerinck) 2011
DE GESCHIEDENIS VAN DE EROTIEK
Van holbewoner tot Markies de Sade
(Jan Willem Geerinck) 2011
[Uitgeverij Van Halewyck, Leuven, 2011, 272 blz.]
In deze monografie biedt Jan Willem Geerinck (°1965) een geschiedenis van de erotiek, van de oertijd tot de negentiende eeuw. De uitgave is gelardeerd met talrijke afbeeldingen van kunstwerken en reeds bij het eerste doorbladeren van het boek werden wij aangenaam verrast door een hernieuwde kennismaking met een flink aantal schilderijen die ook een rol spelen in onze eigen Rhetorica Erotica-reeks. Weliswaar gaat het hier vaak om algemeen en overal weer opduikende werken, zoals de Madonna omringd door engelen van Jean Foucquet [p. 55], het Vanitas-paneeltje van Hans Memling [p. 60] en de Triomf van Venus van Agnolo Bronzino [p. 85] maar soms betreft het toch ook heel wat minder bekende dingen, zoals Phryne voor de Areopagus van Jean-Léon Gérôme [p. 17], het Naakt zelfportret van Dürer [p. 70], Neptunus en Amphitrite van Jan Gossart [p. 143], De vrouw van Kandaules van Jacob Jordaens [p. 158] en De gebroken kruik van Jean-Baptiste Greuze [p. 188].
Geerinck behandelt op diachronische wijze een schat aan onderwerpen, zonder daarbij volledigheid (te willen of te kunnen?) nastreven. In verband met de middeleeuwen komen bijvoorbeeld wel aan bod: Boccaccio, Chaucer, de fabliaux, Poggio Brocciolini, heksen, Abélard en Héloïse, naakte vrouwen en mannen in de schilderkunst, kerkelijke beeldhouwwerken en erotische badges en insignes. In het hoofdstuk over de renaissance gaat het onder meer over Raimondi, Aretino, Venus in de schilderkunst, de herwaardering van Ovidius en voorstellingen van heksen en de Dood. Het onderwerp is daarmee hoegenaamd niet uitgeput, maar toegegeven: over erotiek in de laatmiddeleeuwse schilderkunst of pakweg in de Middelnederlandse rederijkersliteratuur zouden op zichzelf al aparte boekwerken te vullen zijn, en Geerincks toegewezen plaatsruimte was ongetwijfeld beperkt. Hetzelfde geldt voor Shakespeare, die in deze monografie totaal ontbreekt, al wordt in een voetnoot op pagina 172 in dit verband wel verwezen naar een monografie van Eric Partridge uit 1947.
Laat ons overigens expliciet signaleren dat Geerinck zijn onderwerp op een bijzonder vlotte en leesbare wijze behandelt en getuigt van een brede belezenheid. Positief (en vaak amusant) daarbij is ook dat hij het plaatsen van persoonlijke accenten en het uiten van subjectieve voorkeuren niet schuwt: de knolvormige naakte dames in de laatmiddeleeuwse schilderkunst vindt hij duidelijk maar niks (bloembollenerotiek noemt hij het, pp. 65/92), de mollige vrouwen van Rubens zijn naar verluidt te dik en kwabberig en hebben verhoudingsgewijs te kleine borsten [p. 159/161], en aan de Franse auteurs Brantôme en De Sade wordt opvallend meer aandacht besteed dan aan anderen [respectievelijk pp. 125-129 en 235-243]. Bovendien kan men via Geerincks tekst zijn kennis verruimen met een heleboel interessante of gewoon leuke weetjes. Wij doen slechts enkele losse grepen. Het eerste fictieve werk waarin de clitoris besproken wordt, is de Satyra Sotadica van de Franse jurist Nicolas Chorier, aanvankelijk onder pseudoniem en in het Latijn gepubliceerd omstreeks 1659 [p. 169]. Samuel Pepys (17de eeuw) gebruikte in zijn dagboeken een brabbeltaaltje, bestaande uit een mengeling van Latijn, Frans, Spaans enz., om te verhinderen dat een toevallige lezer de meer gewaagde passages gemakkelijk zou begrijpen [p. 171]. Op het schilderij De gebroken kruik van Jean-Baptiste Greuze (ca. 1771-73) verwijst de gebroken kruik van het meisje naar maagdelijkheidsverlies [p. 187]. De termen pornografie en retifisme (voetfetisjisme) danken we aan de Franse auteur Restif de la Bretonne, waarbij Geerinck terecht opmerkt dat dit het grootste compliment is dat een schrijver kan te beurt vallen: dat zijn naam een adjectief of substantief wordt (men denke ook aan Kafka of De Sade) [pp. 231-232]. En de correspondentie tussen De Sade en zijn twintigjarige schoonzusje Anne-Prospère is pas in de 21ste eeuw (zeer onlangs dus) boven water gekomen [p. 237].
Heel af en toe kunnen we Geerinck betrappen op foutjes en onnauwkeurigheden. Dat het verhaal van de vrouw uit Bath uit Chaucers The Canterbury Tales uitgesproken vrouwvriendelijk zou zijn [pp. 41/43] is een uitspraak die geen rekening houdt met de ironie van de op de achtergrond gniffelende (mannelijke) auteur Chaucer (de bottom line van het verhaal is immers dat vrouwen altijd de baas willen spelen). De Noordse renaissance [pp. 54/88] is een bijzonder lelijke (en volgens ons zelfs foutieve) vertaling van de term Northern Renaissance, die de Amerikanen graag en vaak ongepast aanwenden voor de laatmiddeleeuwse schilderkunst uit de Nederlanden en omstreken. Als de term dan toch moet gebruikt worden, zouden wij eerder noordelijke renaissance gebruiken dan noordse. Dat Jheronimus Bosch Weense Laatste Oordeel-drieluik en zijn Tuin der Lusten-drieluik respectievelijk rond 1482 en tussen 1480 en 1490 gedateerd worden [p. 57] steunt blijkbaar op onbetrouwbare secundaire literatuur. In beide gevallen zou circa 1500 voorzichtiger en correcter zijn. Het reusachtige monster dat op het linkerbinnenluik van Bosch Antonius-triptiek (Lissabon) onder een heuvel schuilgaat, is overigens volgens ons geen vrouw [p. 57], maar een man. En dat het verhaal van Sint-Antonius en zijn verzoekingen één van de bekendste Bijbelse verhalen is [p. 108], berust uiteraard op een vergissing: nergens in de Bijbel is er sprake van Sint-Antonius.
Zo heel veel belang heeft dit allemaal niet, hoor. Het doet geen afbreuk aan het feit dat Geerincks De Geschiedenis van de Erotiek een mooi en boeiend boek is geworden dat de lezer op het spoor zet van een hele reeks afbeeldingen en teksten en last but not least motiveert om zelf te gaan lezen en/of herlezen. En ook dat is één van de grootste complimenten die een schrijver kunnen te beurt vallen.
1 Vrouwen/meisjes met korte (achter)hielen = wellustige vrouwen/meisjes (die gemakkelijk achterover, op hun rug vallen)
In Dirk Callewaert (vert.), Die Evangelien vanden Spinrocke. Een verboden volksboek zo waar als evangelie (ca. 1510), Kapellen, 1992, p. 27 lezen we de correcte verklaring voor dit motief: In het bonte gezelschap van evangeliserende en glosserende spinsters dragen er vier de naam Cort(e)hiel. Dit heeft niets te maken met een speciale manier van gaan, maar wel met een opvallende neiging om achteruit te slaan of om achter opten rugge te vallen. Dit zijn duidelijke allusies op de coïtus In zijn recensie van dit boek was Jozef Janssens het nochtans oneens met deze interpretatie van de naam Corthiele: Bij deze naam moeten we, anders dan Callewaert, denken aan iets als korte vereniging (hielen/helen betekent ook één worden, vastzitten, vastkleven aan), met andere woorden een vluggertje [J. Janssens, Laatmiddeleeuwse zelfhulpgroep. Verhalen van winterse spinavonden, in: Standaard der Letteren, nr. 2103, 29 augustus 1992]. Hij herhaalt deze visie nog eens in Jozef Janssens, De middeleeuwen zijn anders. Cultuur en literatuur van de 12de tot de 15de eeuw, Leuven, 1993, pp. 135-136: Ze heet trouwens niet toevallig: Cortehiel. Het Middelnederlands woordenboek helpt ons niet verder met deze betekenis. Het kwam immers tot stand in een tijd toen men zwoer bij de brave, vroom-christelijke middeleeuwen. Toch moet een betekenis als korte vereniging (hielen / helen betekent ook één worden, vastzitten, vastkleven aan), met andere woorden een vluggertje, de schrijver voor de geest hebben gestaan. In zijn recensie van dit boek [in Millennium, jg. 7 (1993), nr. 2, pp. 173-176, meer bepaald pp. 175-176] wordt Janssens door Theo Meder terecht gecorrigeerd: Ook de naam van vrouw Corthiele is sprekend, al vertaalt Janssens deze niet helemaal terecht als korte vereniging en een vluggertje ( ). Bedoelde vrouw is echter letterlijk kort van hiel, dat wil zeggen: ze ligt erg gemakkelijk op haar rug. Tenminste vanaf het eind van de 14e eeuw is het beeld van de vrouw-met-korte-hielen bekend. In de 19de eeuw werd de correcte betekenis van het motief korte hielen reeds gesignaleerd door Harrebomée: Zij is wat kort gehield. (Korte hielen doen spoedig achterover vallen; daarom zegt men dit van een ligt meisje, daar die gemakkelijk tot oneerbaarheid is over te halen.) [P.J. Harrebomée, Spreekwoordenboek der Nederlandsche Taal, Amsterdam, 1980 (reprint), deel I, p. 308]. Vergelijk in verband met dit alles ook De Bruyn 2001a: 399 (noot 1627).
Hildegaersberch ed. 1981 (circa 1400) - 181 (nr. 85, verzen 219-234). De boerde Vanden monick van Willem van Hildegaersberch. Want vintmen meyskeijns slap ghegort / Ende sijn hem dan die hielen cort, / Bij enen cleynen occasoen [variant: orisoen] / Machmense opwert nighen doen. / Mar stolpelinghe [= voorover] vallen si node, / Dat doet si sijn van herten blode: / Vellen si ontwee nose ofte mont, / Therte en bleve niet ghesont. / Quetsten si knye of ellenboghe, / Soe en sijn si niet in goeden hoghe. / Ende want si aldus sijn vervaert, / Soe vallen si liever achterwaert, / Al wortet hem een deel te suer: / Dan si tlijf in davontuer / Setten of hoer zonde lede, / Want vrouwen hebben altoes gheerne vrede. Dezelfde tekst in De Middelnederlandse Boerden ed. 1957: 78-79 (verzen 219-234) en Lodder ed. 2002: 196 (verzen 219-234).
Die Evangelien vanden Spinrocke ed. 1910 (circa 1520) - C3r. Een zogenaamd volksboek. Beerte Corthiele (nomen est omen!) zegt iets erotisch. - C5r. Idem. Over de stuipen dairme(n) achter rugge af valt. Janne Corthiele reageert hierop met iets erotisch-dubbelzinnigs. - D4r. Idem. Beelken Corthiele zegt iets over de liefde.
Stijevoort II ed. 1930 (1524) - 171 (refrein 217, verzen 27-30). Zot-erotisch rederijkersrefrein, een apologie van de seks. Ghij ionghe wellustighe vroukens / wat hebdj al corte achter hiekens [lees: hielkens] / Laet dat sadeken sayen inde suete voorkens / twort hemelsche veruullinghe mit salighe sielkens. Ditzelfde refrein met varianten ook in Doesborch II ed. 1940: 233 (refrein 129, verzen 40-43) [tekstbron uit 1528-30]: Ghi ionge lustige abel vroukens, / Wat schaet al hebdi corte achterhielkens, / Laet sayen dat sadeken, wint ionge groukens, / Tis hemelsce vollinge met salige sielkens.
Ghemeene Neerynghe ed. 1920 (XVIA) - 444 (verzen 189-196). Een rederijkersspel van Cornelis Everaert. Het gaat over schoenen. Elckerlyc zegt dat ze te cort ghehielt zijn (wat past bij het thema van het spel: nieuwmodische waren van mindere kwaliteit). Sulc Scaemel antwoordt dat ze dan goed kunnen dienen voor meisjes zoals men er veel vindt in Brugge en die erop gesteld zijn om lichtelic te vallen ouer rugghe / als zy de cnechten willen ghevoughen.
sMenschen Gheest van tVleesch verleyt ed. 1953 (circa 1550) - 637 (verzen 578-579). Rederijkersspel. Het personage Werlt, smalend tot de hoer Vleesch: Ghy laecht veel liever thuys up u hielken / en wond [lees: won] u broot. De aantekening hielken = achterste is foutief.
Lieripe ed. 1980 (1561) - 185 (regels 233-235). Een spotprognosticatie. Lepelvysters, tavernmaerten, naeysters, corte gehielde vroukens ende alsodanich volcxken, die liever achter aenhouwen, naeyen dan sy spinnen, al hadden si t vlas om niet.
Testament Rhetoricael II ed. 1979 (1561) - 237 (fol. 287v, verzen 7-8). Rederijkersgedicht van Eduard De Dene over de kenmerken van mooie vrouwen: Twee corte hielkens, ter baeten vallende / doen de meyskens lichtelick ouer Rugghe vallen. - 275 (fol. 308v, vers 13). Zot rederijkersrefrein van Eduard De Dene: comt oock ghewimbraeude Corthieleghe mocxkens.
Testament Rhetoricael III ed. 1980 (1561) - 211 (fol. 442r, verzen 11-12). Rederijkersgedicht van Eduard De Dene: adieu alle cortghehielde ende Lackevellekens / die consenteert zwyghende met eennen Loer.
Nieuwe Nederduytsche Gedichten ende Raedtselen ed. 1972 (1624) - 147. Zot-erotisch refrein. Achter stiet hyse over sy waer oock cort van hielen.
In dit verband wordt interessant vergelijkingsmateriaal geboden door de volgende passages:
Elckerlijc ed. 1979 (XVd) - 20 (vers 310). Rederijkersspel. Het personage Maghe zegt: Ic valle op mijn achterhielen. Bedoeld wordt hier: achterovervallen van verbazing.
Die Evangelien vanden Spinrocke ed. 1910 (circa 1520) - A6v. Een zogenaamd volksboek. Over de gevolgen van het eten van schapenkoppen, hanenkammen en paling voor jonge meisjes. Beele mitten Tuten zegt dat haar moeder er at en daarom heeft zijzelf drie gebreken: Teerste d(at) ick dicwil op minen rugghe val = dubbelzinnig voor coire. - C2r. Idem. Over de siecten daermen achterwaert af valt opten rugge. Bedoeld wordt geilheid.
Bijns ed. 1902 (XVIA) - 213. Rederijkersgedicht, waarschijnlijk van Anna Bijns. Gaepteylkens, lamheylkens, die Venus kint wieghen. Lamheylkens = verschrijving voor lamhieltjes = hoerige vrouwen die Luther navolgen (de context refereert duidelijk aan hoerige vrouwen).
Ulenspieghel ed. 1980 (1560) - 77 (verzen 278-279). Een spotprognosticatie. Over de Brugse meisjes: Dees meyskens wordender seer haestelijck vlugghe: / Gheeft men se eens de nope, si vallen op den rugghe.
In het Nederlands-Latijnse woordenboek van Kiliaan uit 1599 lezen we: kack-hiele. Pernio, morbus calcem pedis precipuè infestans prae frigore (pernio, ziekte die vooral de hiel van de voet aantast ten gevolge van de koude) [Etymologicum ed. 1974: 217]. Bedoeld worden dus blijkbaar winterhielen (wetenschappelijke naam: perniones): ten gevolge van de koude gezwollen hielen.
De groote hel ed. 1996 (1564/65?) - 31v (verzen 1094-1095). Rederijkersspel (meer bepaald een duivelspel). Lucifer zegt: Dat Dander arm sletten niet hebben / Jae met cackhielen Lopen ende groot verdriet hebben. Het gaat blijkbaar over arme personen.
tHuis van idelheijt ed. 1996 (vóór 1568?) - 71r (vers 833). Rederijkersspel. Opperman zegt: Alle mans arbeijt moet toch met cackhielen Loopen.
Goetheijt, Lijefde en Eendracht ed. 1994 (1579) - 156r (vers 645). Rederijkersspel. Het ene neefke tot het andere: als zij tegenslag zouden hebben, zouden zij dan niet te beklagen zijn? Jae wij voiwaer en Liepen met cackhielen.
Menich Mensch en Onversaedelijcke Begeerte ed. 1998 (1597) - 42r (vers 924). Rederijkersspel. Het sinneke Eijgen Baet zegt over Menich Mensch: Ick hoop dat hij noch met kachielen sal om den ouwen schoijen. Wat ongeveer betekent: ik hoop dat hij nog een bedelaar zal worden.
Hans Snapop ed. 1971-72 (XVI) - 41 (vers 354). Rederijkersklucht. Over Hans Snapop wordt gezegd: Siet, daer compt Hans Snapop, die kackhiel. Verklarende voetnoot geeft schooier.
DEvangelische maeltijt ed. 1992 (XVIB) - 83r (vers 1750). Rederijkersspel. Een Ijgelijck, smalend over armen, kreupelen enz. die naar het avondmaal komen: Tis een volck beroijt met cackhielen.
De Troost der Sondaren ed. 1993 (XVIB) - 148v (vers 641). Rederijkersspel. Het sinneke Uuijt om Winnenge (een marskramer) zegt: Bij mijn cackhielen nu ontvallen alle mijn spillen.
Mennich Goet Hart ed. 1996 (XVIB) - 145r (vers 114). Rederijkersspel. Het ene neefken tot het andere, over de hoofdpersoon van het spel: als die de hemel bereikt, zal het slecht met ons aflopen. Dats seker waer cousijn, en Loopen met cack hielen.
Bouwen en Pleun ed. 1985 (1610) - 235 (kolom 113, verzen 41-42). Een tafelspel/rederijkersklucht. Bouwen maakt zich zorgen om zijn zoon: wat zal er van hem worden als hij geen beroep leert? Wat waer hy meer als eenen armen fiel / Oft eenen kackhiel, om broot te beden.
Waech-dragher Kees ed. 1985 (1612) - 278 (kolom 2, vers 335). Een tafelspel. Het personage Reden zegt tot een sleper (kruier): Met eenen cackhiel, suldy noch loopen.
3 Achteruit trappen met de hiel = iets of iemand verstoten, tegen iets of iemand in opstand komen, iets of iemand nadeel berokkenen
Men notere dat dit is wat de marskramer met zijn rechterhiel lijkt te doen tegenover de valse hond die hem aanvalt op Jheronimus Bosch Marskramer-tondo (Rotterdam). De marskramer op de buitenluiken van de Hooiwagen-triptiek (Madrid) doet hetzelfde.
De moord op Karel de Goede ed. 1999 (XIIA) - 120. Latijnse kroniek van Galbertus van Brugge. Over de Vlaamse graaf Karel de Goede: Mensen die hij genadig was, hebben de hiel tegen hem opgeheven en hem verraden, zoals in de psalm staat: De mens die ik genadig was, die mijn brood at, hief de hiel tegen mij op. De bedoelde bijbelpassage is Psalmen 41 (40): 10. In Johannes 13: 18 wordt dit psalmvers toegepast op de verrader Judas. Hieruit blijkt dat deze topos van bijbelse oorsprong is.
Loterijspel ed. 1941 (1596) - 260 (verzen 250-251). Rederijkersspel. Een spinster is haar beroep beu en zou liever trouwen: Ik zoude gewis viel liever mit een fiel (een schelm) te naaiene / En hem daarvoren mit een hiel te paaiene (betalen). Dat waar mijn koste! Deze passage is onduidelijk. Bedoelt de spinster dat zij met een kerel naar bed wil gaan om hem daarna te verstoten, weg te jagen (met een hiel = een achterwaartse schop)? Of houdt vers 251 een of andere erotische dubbelzinnigheid in?
FILM: Io sono l'amore (Luca Guadagnino) (Italië, 2009)
IO SONO LAMORE (Luca Guadagnino) (Italië, 2009)
Het thema en de structuur van deze prent zijn redelijk eenvoudig. We maken kennis met de Recchis, een rijke Italiaanse familie (textielindustriëlen) in Milaan. De film bestaat uit twee grote delen. In het eerste deel is het winter, de grootvader verjaart en tijdens het verjaardagsfeest leren we de familieleden wat beter kennen. Vooral dan de vader Tancredi, de moeder Emma (van Russische komaf), en twee van de drie kinderen: zoon Edo en dochter Betta. Edo stelt op dit feest zijn verloofde voor en Edos vriend Antonio (die kok is) komt een taart aanbieden. Tijdens dit feest draagt de grootvader de leiding van de fabriek over aan zijn zoon Tancredi en zijn kleinzoon Edo. Uit dit eerste deel dienen we te begrijpen dat die familie Recchi niet overloopt van warme gevoelens. Het zijn een stel koude kikkers die vaak ijzig met elkaar omgaan (zie bijvoorbeeld de grootvader die van Betta een foto in plaats van het verwachte schilderijtje cadeau krijgt). Daarom is het in dit eerste deel ook winter.
Het tweede deel speelt enkele maanden later, in de zomer. Om een (te) lang verhaal kort te maken: moeder Emma wordt verliefd op de kok Antonio en er ontstaat een passionele relatie tussen die twee. Als Edo daarachter komt, loopt hij kwaad de tuin in, Emma erachteraan, een woordenwisseling, een duw, en Edo valt ongelukkig tegen de rand van het zwembad: dood. Kort na de begrafenis bekent Emma haar overspel tegenover Tancredi, die zijn vrouw meteen verstoot. Emma loopt dan weg van de familie. Alleen dochter Betta die ondertussen lesbisch is gebleken lijkt haar nog te weerhouden, maar de wenende Betta doet teken dat ze het begrijpt en wég is Emma. Tijdens de eindgeneriek zien we (zéér vaag!) twee personen in een grot liggen: hoogstwaarschijnlijk Emma en Antonio (die tijdens hun vrijages in de vrije natuur eerder ook al bij een grotingang stonden).
Guadagninos boodschap (naar verluidt met expliciete goedkeuring van hoofdrolspeelster Tilda Swinton) blijkt dus te zijn dat de liefde en de passie sterker (moeten) zijn dan materiële welvaart en sociale keurslijven (vandaar ook het nevenmotief van dochter Betta, wier lesbische aanleg ook op weinig begrip van de familie kan rekenen). Men zal toegeven: een boodschap die in een TV-soap niet zou misstaan. Volgens sommige recensenten is het dan ook niet de thematiek die een meerwaarde geeft aan deze film, maar wel de vormgeving. Er wordt dan verwezen naar de decors en de mise-en-scène. De interieurs van de Recchis zijn inderdaad mooi, en de Noord-Italiaanse natuur is nog mooier, maar ja: als we willen genieten van mooie natuurscènes, kijken we wel naar National Geographic Channel, en als we mooie interieurs willen bewonderen, kopen we wel een Schöner Wohnen, toch? Of zou men met vormgeving de akelig langgerekte seksscène tussen Emma en Antonio in het midden van de film bedoelen, die voortdurend op hilarische wijze onderbroken wordt door big close-ups van een mier die over een takje wandelt en van een bloemknop die openbloeit? Het zal vast erotisch-symbolisch bedoeld zijn, maar het komt over als een door een puber gedraaid debuutseksfilmpje.
We betrapten Guadagnino er wel vaker op dat hij zijn bedoelingen niet of op onvolmaakte wijze weet over te brengen. Wanneer bijvoorbeeld tijdens het feestje in het eerste deel twee personen heel even vóór een schilderij staan en de vrouw zegt dat zij niet begrijpt waarom het schilderij aangekocht werd, het is zo kil. Dat past natuurlijk functioneel in dat rond de kille Recchis draaiende eerste deel, maar het wordt zo vluchtig getoond, dat nauwelijks iemand het opmerkt (we hebben het achteraf bij een aantal personen gecheckt). Op andere momenten krijg je dan weer veel te lang durende close-ups van een arm of van een gezicht, zonder dat je weet waar dat nu voor nodig is. Of neem de scène waarin Emma in het restaurant van Antonio een gamba eet, waarbij zij (in slow motion) manifest in extase raakt terwijl we in close-up het in stukken snijden van die rivierkreeft te zien krijgen (het lijkt wel of zij een lul in stukken snijdt). Het heeft allemaal tot gevolg dat we nauwelijks of eigenlijk niét meeleven met de personages, en al zeker niet met die ietwat truttige, zoutloze Emma, ofschoon sommige recensenten spreken van een fenomenale acteerprestatie (het enige wat wij zaten te denken, was: een oude schuur die in brand staat!). Ook de muziek wordt in sommige recensies op positieve wijze vermeld. Tsja. Wanneer Emma in San Remo Antonio op straat spot en achtervolgt, weerklinkt er plots een belachelijk muziekje dat zo uit een aflevering van Mission Impossible (we bedoelen de TV-serie, niet de film) had kunnen komen. Hadden we al vermeld dat deze film op sommige momenten véél te traag gemonteerd is? Dat Edo de relatie van zijn moeder met Antonio ontdekt doordat deze laatste het recept van een soort Russische soep blijkt te kennen, is natuurlijk helemaal om met ballen naar te gooien. En dat er verder geen haan kraait naar de merkwaardige dood van Edo, is het zoveelste bewijs dat dit scenario er ook ééntje is om met ballen naar te gooien.
Het zal ondertussen duidelijk zijn dat wij van dit Italiaanse romantische drama niet veel moeten hebben. Het is een vervelende, oppervlakkige miskleun die wij niemand willen aanraden. Dat sommigen toch positief doen over dit weinig beklijvende gevalletje (beroepsrecensenten en anderen), is voor ons één van die onverklaarbare raadselen van de moderne receptie-esthetica.
Quotering: **
(1ste visie: 22 oktober 2011, dvd - bib Brecht) (2de visie: 24 oktober 2011, Metropolis filmforum)
BOEK: Dierkennis en diersage bij Vondel (Maurits Sabbe) 1917
Dierkennis en diersage bij Vondel (Maurits Sabbe) 1917
[Gust Janssens, Antwerpen, 1917, 219 blz.]
Een oud boekje, blijkbaar geschreven en in elk geval gepubliceerd tijdens de Eerste Wereldoorlog. Ooit gekocht bij Deslegte in Antwerpen voor 350 BEF, en dit jaar pas gelezen (wij moesten het wel eerst opensnijden, het was dus een maagdelijk exemplaar). Het behandelde onderwerp wordt goed samengevat door de titel: het gaat in de eerste plaats over dierkennis en diersymboliek in het oeuvre van Joost van den Vondel, maar ook werken van contemporaine auteurs en de traditionele dierliteratuur (uit oudheid en middeleeuwen) komen aan bod. In het inleidende eerste hoofdstuk worden dan ook vermeld: Aristoteles, Plinius Maior (Historia Naturalis), Oppianus, Aelianus, Ausonius, de Physiologus en de Bestiaria, de dertiende-eeuwse encyclopedisten (Albertus Magnus, Thomas van Cantimpré en Vincentius van Beauvais) en de zestiende-eeuwse Conrad von Gesner (Historiae animalium).
In de volgende hoofdstukken overloopt Sabbe op overzichtelijke wijze en aan een gezapig tempo één voor één de dieren die optreden in de werken van Vondel. In hoofdstuk II de fabeldieren: de hydra, de harpij, de griff(i)oen, de phoenix, de zeemeermin, de draak, de basilisk (wij onthouden: op de kop droeg deze een kam of kroon waaraan hij zijn naam basiliskos of regulus kleine koning te danken heeft, p. 42), en de eenhoorn. In hoofdstuk III de zoogdieren: de leeuw, de panter, de ever, de stier, de hond, de hyena, de beer, de olifant, de aap, de civetkat, de vos, het paard, de wolf, de rat en de muis. In hoofdstuk IV de vogels: de arend, de duif, de havik, de valk, de reiger, de haan, de pauw, de zwaan, de nachtegaal, de mus, de ooievaar, de pelikaan, de struisvogel, de ijsvogel en de gans. In hoofdstuk V de zeebewoners: de walvis, de dolfijn, de wonderlijke remora (die zich kon vastzuigen aan schepen), de purperslak en de pareloester. In hoofdstuk VI de reptielen en amfibieën: de slang, de hagedis, de krokodil, de pad, de salamander en de kameleon. In hoofdstuk VII de insekten (door Sabbe kerfdieren genoemd): de bij, de spin, de lichtmot, de schorpioen, de tarentula, de mier en de krekel. In hoofdstuk VIII komt dan de medische aanwending van een aantal dieren aan bod. Passeren de revue: de vos, het bevergeil, de aardworm, hertshoorn, schorpioenenolie, elandsklauw, slangenvergift, de beruchte driakel of theriaak, en het kreeftenoog. In hoofdstuk IX wordt gefocust op de zedelijke lering die het gedrag van sommige dieren oplevert. Aan bod komen hier onder meer de kraanvogel, de kameel, de ooievaar en speciale aandacht wordt besteed aan de symboliek van de zeven hoofdzonden.
Wie reeds enigszins op de hoogte is van de dierkennis en diersymboliek uit de oudheid en de middeleeuwen, komt in Sabbes boekje niet veel nieuwigheden tegen, maar het is allemaal vlotjes geschreven en een aantal zaken staan hier nog eens netjes bij elkaar. In het afrondende tiende hoofdstuk concludeert Sabbe dat Vondel geen specialist was op het gebied van de dierkunde en dat hij daarom vreemd bleef aan de wetenschappelijke drang van de dierkundigen van zijn tijd, die vele zoölogische opvattingen uit het verleden meer en meer als verzinsels of vergissingen begonnen te veroordelen [p. 202]. Integendeel: Vondel stond naar de geest, ondanks alle klassieke invloeden die hij onderging, nog dicht bij de middeleeuwen: Er ligt stellig veel van de gulle, zinnelijke levensvreugde der herleefde Oudheid in Vondels werk, maar toch nog oneindig meer van het echt middeleeuwsch geloof in het bovenzinnelijke onder al zijn vormen [p. 206]. Door Vondel grondiger te bestuderen, is bij Sabbe bovendien een eerste indruk die hij daarvoor al had, bevestigd: Onder al de verheven geesten, waarop wij roem dragen, is het zeker Vondel, die het volledigst de heele Nederlandsche cultuur in zich synthetiseert. In zijn werk leven een menigte onzer geestelijke stromingen van vóór zijn tijd weer op; hij is de machtigste uiting van de Nederlandsche ziel in de 17e eeuw. Vondel dus inderdaad de belangrijkste literaire figuur van de Gouden zeventiende Eeuw? Het spoort aan om wat meer van Vondel te gaan (her)lezen, onder meer zijn Vorstelycke Warande der Dieren.
De geschiedenis van Steely Dan begint en eindigt met het New Yorkse componistenduo Donald Fagen (zang, toetsen) en Walter Becker (zang, basgitaar). In het begin van de jaren zeventig werden ze via producer Gary Katz huiscomponisten van ABC/Dunhill, maar al gauw werd duidelijk dat er meer in de mars zat. Onder de naam Steely Dan (de naam van een op stoom werkende dildo uit de roman The Naked Lunch van William Burroughs) wordt de single Dallas / Sail the Waterway opgenomen. Wat later volgt de eerste lp Cant Buy A Thrill, een eclectische maar smaakvolle mengeling van pure pop, latijnse ritmen, harmonische samenzang en redelijk ondoorgrondelijke teksten. De groep is ondertussen uitgebreid met Jeff Skunk Baxter (gitaren), Denny Dias (gitaar, elektrische sitar), Jim Hodder (drums) en David Palmer (zang).
Het openingsnummer Do it again [A1] is al meteen een schot in de roos. Dit mediumtempo-nummer met vlotte melodie, sterk meezingrefrein en lekker klinkende maar wat hermetische tekst werd ook op single uitgebracht en bereikte de status van wereldhit. Bijzonder geslaagd en verfrissend is de solo op elektrische sitar in het middenstuk. Dirty work [A2], minder catchy dan de binnenkomer maar toch van een meer dan degelijk niveau, wordt niet gezongen door Donald Fagen maar door David Palmer. Waarom Steely Dan in het begin zonodig een tweede zanger moest hebben (die Palmer bespeelt overigens niet eens een instrument), hebben wij nooit goed begrepen, want zijn stemtimbre is net iets minder aantrekkelijk dan dat van Fagen. Kings [A3], weer met een opvallend sterk refrein, is een satire op politieke machthebbers die elkaar opvolgen maar nauwelijks beterschap weten te brengen.
Hoewel het niveau van de openingstrack niet meer bereikt wordt, blijft de kwaliteit constant gehandhaafd, ook met het door drummer Jim Hodder gezongen mediumtempo-nummer Midnight Cruiser [A4], een ode aan een oude vriendschap. Het grappige, door een Latijns-Amerikaans ritme gedragen Only a fool would say that [A5] brengt op aangename wijze wat afwisseling in de klankkleur en sluit de A-kant af met een door een Spaanse fool gebazeld zinnetje.
De B-kant opent met de tweede uit dit album getrokken single, het naar een oude geliefde snerende Reelin in the years [B1], lekker uptempo maar toch met minder hitpotentie dan de instant classic Do it again. Volgen dan twee rustiger nummers die minder sterk overkomen: Fire in the hole [B2] en Brooklyn (owes the charmer under me) [B3]. Het snellere Change of the guard [B4] behoort al evenmin tot het beste van dit album, maar Turn that heartbeat over again [B5] is weer zon typisch orenstrelend mediumtempo-ding, het soort song waarmee de groep in de toekomst definitief zijn naam zal vestigen.
Cant Buy A Thrill is een album dat behalve Do it again geen uitschieters bevat, maar voor het overige vol charmante nummers staat die bij elke beluistering beter en rijper gaan klinken. Voor een debuutalbum kan dit redelijk tellen, en Tristan Fabriani heeft overschot van gelijk gekregen met wat hij op de hoes van de oorspronkelijke lp schreef: With a solid first album under its belt, and with an ever-expanding reputation as a dynamic performing group, it would appear that the DANs place on the American musical scene is assured.
Quotering: *** (20 maart 2001)
Klassiekers: Do it again.
Steely Dan: Countdown To Ecstasy (1973)
In 1973 heeft Steely Dan reeds een opvolger klaar voor het debuutalbum. De bezetting is op David Palmer na dezelfde gebleven en ook de typische stijl (lekker klinkende, bezadigde rock die technisch volledig snor zit) wordt gecontinueerd, al bevat dit tweede album over het algemeen nummers die wat langer duren dan op Cant Buy A Thrill het geval was. De twee meest geslaagde tracks, het vinnige Bodhisattva [A1] en het tot dansen en meezingen uitnodigende Show Biz Kids [B1], zijn niet toevallig de openingsnummers van respectievelijk de A- en de B-kant van de lp. Op de A-kant staan verder nog de mediumtempo voortkabbelende songs Razor Boy [A2] en The Boston Rag [A3] en het wat snellere Your Gold Teeth [A4], met jazzy tussenstuk.
De B-kant wordt verder opgevuld met het grappige en vlotte My Old School [B2], het rustiger Pearl of the Quarter [B3] en de degelijke mediumtempo afsluiter King of the World [B4]. Countdown To Ecstasy werd indertijd in de vakpers nog net niet aangekondigd als een plaat van de nieuwe Beatles, maar werd toch minder goed verkocht dan Cant Buy A Thrill en leverde ook geen hitsingle op. Nochtans produceert Steely Dan hier constant leuke muziek van hoge kwaliteit die echter net dàt (vingerknipje) ontbeert waardoor een goede plaat een instant classic wordt. Anno 1973 was nog niet echt duidelijk welke grote hoogten Steely Dan in de jaren zeventig en tachtig zou bereiken, maar het zat er wel enigszins aan te komen.
Quotering: ***½ (31 maart 2001)
Klassiekers: Bodhisattva, Show Biz Kids.
Steely Dan: Pretzel Logic (1974)
Een nieuw jaar en een nieuw album, het derde. Elf nummers waarvan er tien uit de koker van Walter Becker en Donald Fagen komen, die nu vanuit Los Angeles opereren en naast de drie andere bandleden een beroep doen op een hele reeks studiomuzikanten. Het begint al direct prima met Rikki Dont Lose That Number [1], een typische Steely Dan-compositie met een vlotte melodie, verzorgd samenspel en een als altijd wazige tekst. Het nummer werd ook op single uitgebracht en werd, na Do It Again, Steely Dans tweede hit (en daar zou het bij blijven, wat hitsingles betreft). Ook Night By Night [2], met enkele lichte jazzinvloeden, kruipt vlot en herkenbaar de oren binnen en hetzelfde kan gezegd worden van Any Major Dude Will Tell You [3], overigens ook het b-kantje van de single. Met het iets minder aantrekkelijke Barrytown [4] sluipt er echter een zekere monotonie in dit album en de instrumentale Duke Ellington-cover East St. Louis Toodle-Oo [5] brengt samen met verdere jazzinvloeden dan ook een welgekomen afwisseling in de klankkleur (leuke wahwah-gitaar trouwens).
Vervolgens daalt het niveau echter duidelijk met Parkers Band [6] (overigens nog meer jazzinvloeden hier) en Through With Buzz [7], maar het titelnummer Pretzel Logic [8] is weer zon smooth motherfucker van een song die op zijn sokken naderbij komt en je meteen weet in te palmen. In With A Gun [9] klinkt Steely Dan zowaar een beetje als de (Antwerpse) Pebbles in hun gloriedagen, maar evengoed is dit verre van het beste nummer van de plaat, en Charlie Freak [10] is al evenmin een voltreffer. De afsluiter, Monkey In Your Soul [11], is echter kort en catchy en dringt zich naar ons aanvoelen op als tweede beste track van het album, na [1].
Met Pretzel Logic nestelde Steely Dan zich definitief in de middelste regionen van de betere rockmuziek, met milde knipoogjes naar de jazz, maar anno 1974 was de grote vraag: blijven Becker en Fagen zichzelf herhalen met tot de goede middenmoot behorende rock, of zit er nog meer in hun mars?
Quotering: ***½ (4 mei 2001)
Klassiekers: Rikki Dont Lose That Number, Pretzel Logic, Monkey In Your Soul.
Steely Dan: Katy Lied (1975)
Het vierde album en de groep is nu definitief uitgekristalliseerd tot het duo Becker-Fagen die voor het tot stand brengen van hun muziek een beroep doen op een select clubje van sessiemuzikanten. Katy Lied werd indertijd in de vakpers nogal koeltjes ontvangen: men had over het algemeen de indruk dat de heren Becker en Fagen de grenzen van hun kunnen bereikt hadden en een beetje opgebrand waren. Niet helemaal ten onrechte.
Het slechts een 36-tal minuten durende album, met tien korte nummers die allemaal geschreven werden door Becker en Fagen, begint met het vinnige Black Friday [A1], gevolgd door twee gezapige mediumtempo-nummers, Bad Sneakers [A2] en Rose Darling [A3]. Het zijn degelijke, gedistingeerde songs in de bekende Steely Dan-traditie, maar tegelijk klinken ze wat mat en clichématig. Dat valt des te meer op omdat de vierde in de rij, Daddy dont live in that New York City no more [A4], plots weer iets van de oude bevlogenheid van de groep laat horen. Met Doctor Wu [A5] is het echter opnieuw rehash of the same old stuff.
Gelukkig begint de B-kant opnieuw sprankelend met het gezapig voorthobbelende Everyones gone to the movies [B1], bovendien voorzien van een aardig-pikante tekst over ene Mister LaPage die in het boudoir pornofilmpjes draait voor net-geen-meerderjarigen. Samen met A4 het beste nummer van de plaat. En het is of de duivel ermee speelt: Your Gold Teeth II [B2] is degelijk-middelmatig maar verre van denderend, terwijl Chain Lightning [B3] prima en bekoorlijk klinkt: het derde hoogtepunt van het album. De twee laatste nummers, Any World (That Im Welcome To) [B4] en Throw Back The Little Ones [B5], zijn echter weer niet meer dan bevredigende middenmoot.
Katy Lied is al bij al een nogal ongelijkmatig album, met veel bekend maar weinig vernieuwend geluid en slechts enkele uitschieters. Anno 1975 was de naam van Steely Dan definitief gevestigd, maar het leek er een beetje op dat de inspiratie en de mogelijkheden uitgeput waren.
Quotering: *** (3 juni 2001)
Klassiekers: Daddy dont live in that New York City no more, Everyones gone to the movies, Chain Lightning.
Steely Dan: The Royal Scam (1976)
Het vijfde album van Steely Dan, algemeen beschouwd als een stap vooruit in vergelijking met het zeer matig ontvangen Katy Lied. Zoals bij de vorige platen reeds enkele malen gesignaleerd werd, is er van een echte groep Steely Dan eigenlijk niet echt sprake meer, aangezien de enige vaste leden de heren Walter Becker en Donald Fagen zijn die zich, wanneer het studiowerk begint, laten bijstaan door een uitgelezen schare van gasten en vrienden. The Royal Scam is gevuld met goed in het gehoor liggende songs, vaak zelfs erg dansbaar, maar toch voorzien van voldoende technische en muzikale hoogstandjes om de kritische luisteraar te blijven boeien. Bovendien zijn de teksten zeker het volgen waard, hoewel de nummers genoeg melodische kracht bezitten om ook genoten te worden door wie geen Engels begrijpt. Becker zelf hierover: Wat wij maken is eigenlijk zeer eenvoudige muziek. Intellectuele Top-Veertig die nergens moeilijk aandoet, maar het wel is. Alle songs werden weer geschreven door Becker en Fagen.
Kid Charlemagne [A1] is het funky openingsnummer, handelt over drugs en wordt vooral gekenmerkt door het geluid van de elektrische piano, en later ook van de leadgitaar. The Caves Of Altamira [A2] is een mediumtempo-nummer waaraan allerhande blazers een speciaal cachet verlenen. Een licht vervormde gitaar die uitschiet, en dan weer zon mediumtempo-track, Dont Take Me Alive [A3], typisch Steely Dan. Dit keer gaat het over een man, de zoon van een boekhouder, die in een huis belegerd wordt door de politie. Wat heeft hij misdaan? Well I crossed my old man back in Oregon. Nog zon nummer is Sign In Stranger [A4]. Dit keer springen het pinkelend, grappig pianootje en het hikkende reggaeritme in het oor. The Fez [A5] is één van die erg dansbare uptempo Dan-nummers. Leuke melodie en grappige tekst (Im never gonna do it without my fez on).
Green Earrings [B1] is weer zon funky openingsnummer, net als op kant A. En ook weer gekenmerkt door de elektrische piano en de gitaar. De tekst is verkapt in zinnen van één, twee of drie woorden en gaat over juwelen en des vrouwen verknochtheid daaraan. Haitian Divorce [B2] is duidelijk één van de prijsnummers van het album. Op een verfrissend klinkend reggaeritme wordt het verhaal gedaan van overspel binnen een Haïtiaans gezin en het vervelend gevolg daarvan. Die onbeschaamd geile wahwah-gitaar is prima! Everything You Did [B3] is een mediumtempo-nummertje zoals we er op kant A reeds enkele tegenkwamen. Sluit inhoudelijk enigszins aan bij het vorige nummer. The Royal Scam [B4] ten slotte is ongetwijfeld het beste nummer van dit album. Stoterig ritme, geweldige gitaarlicks, hemelse sax. Steely Dan op zijn best en een waardige uitsmijter.
In 1972 werd Steely Dan in de internationale pers aangekondigd als de Nieuwe Beatles. Dat was ongetwijfeld overdreven en het verklaarde ook onze bescheiden teleurstelling bij onze eerste kennismaking met de groep (via het album Countdown To Ecstasy). In 1976 waren onze (al te) grote verwachtingen wat afgekoeld en konden wij weer normaal tegen het werk van deze groep aankijken. Het bleek dan dat deze jongens inderdaad heel wat moois in hun mars hadden, getuige daarvan onder meer het onderhavige album. Becker en Fagen brengen muziek die zich zeker niet bezondigt aan moeilijkdoenerij, maar die anderzijds dankzij het tentoongespreide vakmanschap toch steeds boven het louter commerciële uitstijgt. Steely Dan is een prima lp-groep en met The Royal Scam maakten zij één van de betere platen van 1976. Ofschoon wij anderzijds toch niet goed inzien waarom dit album nu perse een stap vooruit zou moeten worden genoemd. Weliswaar zijn de songs en de melodielijnen hier globaal genomen sterker dan op Katy Lied het geval was, maar echt veel verschil met de vorige vier albums is er qua stijl toch niet te merken. Uitgezonderd dan het titelnummer, dat wel degelijk de Grote Sprong Voorwaarts van het volgende album aankondigt.
Quotering: ***½ (1976 8 juli 1998 8 juni 2001)
Klassiekers: Haitian Divorce, The Royal Scam.
Steely Dan: Aja (1977)
In 1977 hebben Donald Fagen en Walter Becker het toppunt van hun kunnen bereikt, zoals aangetoond wordt door de zeven lange, door henzelf geschreven nummers op Aja, het zesde album van Steely Dan, voorzien van een sobere en toch bijzonder mooie zwarte hoes. Fagen en Becker hebben zich ook hier weer omringd met een uitgelezen selectie studiomuzikanten en onder het toeziend oog van producer Gary Katz presenteren zij hun muziek aan de wereld. Het is uitermate gesofistikeerd klinkende, van volle rijpheid getuigende muziek, mediumtempo, op aangenaamde wijze voortkabbelend, met sterke jazzinvloeden.
De drie nummers op de A-kant, Black Cow [A1], het titelnummer Aja [A2] en het héérlijke Deacon Blues [A3], bereiken zulk een hoog niveau dat woorden ontbreken om de pracht ervan te beschrijven. Luisteren is hier de enige boodschap. En dan te bedenken dat in deze zelfde periode de punkbeweging doorheen de rockmuziek raasde! De teksten van Steely Dan zijn overigens toch nog altijd even wazig als vroeger, wat niet wegneemt dat zij op een of andere manier volledig harmonieus bij de muziek passen. De B-kant biedt dezelfde kwaliteit als de A-kant: het vrij korte Peg [B1] met een fraaie gitaarsolo van Jay Graydon, het wat langoureuze Home at last [B2], het vinnige I got the news [B3] en vooral het gedreven en enthousiaste Josie [B4], voorzien van een perfect klinkend middenstuk en samen met A3 onze favoriete track van de plaat.
Aja is niet alleen één van de beste albums van 1977 en van de jaren zeventig, maar een klassieker van de rockmuziek tout court. Onmisbaar in elke platencollectie.
Quotering: ***** (21 juli 2001)
Klassiekers: in feite het gehele album, maar toch vooral Aja, Deacon Blues en Josie.
Steely Dan: Gaucho (1980)
Na het knappe meesterwerk Aja is het drie jaar wachten op een opvolger, maar dat dit wachten de moeite waard was, blijkt al meteen uit de eerste twee nummers, volgens onze bescheiden mening het beste wat Becker en Fagen ooit op plaat hebben gezet. In Babylon Sisters [A1] valt de erotisch geladen sfeer van de Amerikaanse westkust en haar stranden vol gevaarlijk-verleidelijke babes zo op te scheppen, en Hey Nineteen [A2] is met zijn werkelijk onweerstaanbaar bonkende, gedistingeerd swingende beat en nostalgische tekst zo mogelijk nóg aantrekkelijker. Een volmaakt opgenomen nummer van een perfecte muziek creërende groep. Glamour Profession [A3] swingt lustig verder op hetzelfde hoge niveau met een venijnige tekst over drugsdealers in L.A. die het breed laten hangen.
Het titelnummer Gaucho [B1] doet het wat rustiger aan met een Latijns-Amerikaans sfeertje en mooie tenorsaxgeluiden van Tom Scott. Time Out Of Mind [B2] (met af en toe eventjes Mark Knopfler op gitaar) is opnieuw zon swingend, jazzy nummer met veel blazers en hetzelfde kan gezegd worden van My Rival [B3]. Het weemoedige Third World Man [B4] sluit het album af.
Hoewel de andere nummers nét niet de parelachtige kwaliteit van A1 en A2 hebben, blijft het niveau constant gehandhaafd op: zéér hoog. De orenstrelende jazzrock van dit album ligt volledig in de lijn van die van het vorige, en samen vormen Aja en Gaucho dan ook het artistieke hoogtepunt in de carrière van Steely Dan. On applaudit!
Quotering: ***** (21 juli 2001)
Klassiekers: Babylon Sisters, Hey Nineteen, Glamour Profession, Time Out of Mind (maar in feite ook weer het gehele album).
Donald Fagen: The Nightfly (1982)
Persoonlijke en professionele strubbelingen (voor meer details: zie Wikipedia) leidden ertoe dat Steely Dan twee decennia lang geen nieuw album meer zou releasen. Donald Fagen bracht in die periode wel twee soloalbums uit. Het eerste, The Nightfly, bevat acht tracks waarvan er twee (waarschijnlijk niet toevallig de binnenkomers van kant A en B) moeiteloos het niveau van Aja en Gaucho bereiken: I.G.Y [A1] en New Frontier [B1]. De overige tracks moeten voor deze twee pareltjes slechts een klein beetje onderdoen, met misschien een licht voorbehoud voor Maxine [A4], dat iets zwakker is, maar nog altijd zeker niet slecht. Green flower street [A2], Ruby Baby [A3], het titelnummer The Nightfly [B2] en The goodbye look [B3] continueren de bekende jazzy-laidback sound (met veel elektrische piano en weinig gitaar: het stempel van Fagen) en het vrolijk-swingende Walk between raindrops [B4] sluit deze fraaie collectie songs in schoonheid af. In 1982 leek het erop dat Fagen zich ook zonder Becker probleemloos zou kunnen handhaven op hetzelfde hoge niveau als daarvoor, al was er van vernieuwing weinig te merken.
Quotering: **** (23 oktober 2011)
Klassiekers: I.G.Y., New Frontier.
Donald Fagen: Kamakiriad (1993)
Tien jaar na The Nightfly komt Fagen met een tweede soloplaat. De acht nummers vormen min of meer een science fiction-verhaaltje waarin de verteller in een high tech droomauto (van het merk Kamakiriad) door de toekomst (de wereld in de 21ste eeuw) reist. Het is een regelrecht flutplotje waar niemand op zit te wachten: grote boodschappen of echt beklijvende teksten zijn nooit het sterke punt van Steely Dan geweest. Qua muziek zitten de eerste twee nummers, Trans-island skyway [1] en Countermoon [2], wel snor, al verschilt de klankkleur in niets van die van de laatste Steely Dan-albums en we zijn dan ook niet verbaasd te vernemen dat deze cd geproducet werd door Walter Becker. Springtime [3] en Snowbound [4] (dit laatste nummer uitzonderlijk door Fagen sàmen met Becker geschreven) kunnen nog even vlot bekoren als [1] en [2], maar met Tomorrows girls [5] begint de verveling al een beetje door te sijpelen, ondanks de grappige tekst waarin buitenaardse wezens in de vorm van jonge meisjes de aardse vrijgezellen te pakken krijgen.
Vanaf Florida room [6] slaat de monotonie echter definitief toe en in On the dunes [7] is de inspiratie van Fagen duidelijk opgebruikt. Het laatste nummer, Teahouse on the tracks [8], brengt al evenmin veel nieuws of opwindends en zo ligt de conclusie voor de hand: met deze Kamakiriad boekt Fagen geen millimeter vooruitgang, maar op dat typische Steely Dan-geluid (met jazzy klinkende, mediumtempo voortkabbelende en perfect gespeelde en opgenomen nummers) blijft hij samen met Becker wel het patent houden. Feit is echter dat de eerste helft van deze cd een stuk beter overkomt dan de tweede helft. Toeval, met opzet zo gedaan, of zou het toch komen doordat te veel van steeds maar hetzelfde na een tijd danig gaat tegensteken?
En na twintig lange jaren is het dan eindelijk weer zover: Walter Becker en Donald Fagen slaan de handen opnieuw in elkaar om negen nieuwe Steely Dan-nummers te produceren. De eerste drie tracks, Gaslighting Abbie [1], What a shame about me [2] en het titelnummer Two against nature [3], sluiten qua stijl en klankkleur (laidback, jazzy en technisch perfect) naadloos aan bij het laatste album uit 1980 en bij de solo-cds van Fagen en Becker, maar maken ook meteen duidelijk dat er geen spatje veranderd is en dat er nul komma nul voortgang is gemaakt. De draad wordt simpelweg opgepakt daar waar hij losgelaten werd, en thats it. Bovendien bereiken deze drie nummers niet het ijzersterke niveau van wat op Aja en Gaucho te horen was en blijven de lyrics zoals vroeger ook reeds dikwijls het geval was meestal bijzonder wazig en ondoorzichtig. Alleen What a shame about me is qua tekst redelijk toegankelijk (de ik-verteller ontmoet een oude vriendin die het net als hun vroegere vrienden gemaakt heeft, terwijl hijzelf mislukt is in het leven), maar waar [1] en [3] over gaan, is ons een raadsel.
In feite bevat dit nieuwe album slechts twee tracks die moeiteloos hetzelfde niveau van de vorige twee platen halen en dat zijn het luchtige liefdesliedje Janie Runaway [4] en het vinnige uptempo-nummer Cousin Dupree [7], met een grappig-ondeugende tekst over een jongeman die na jaren zijn nichtje opnieuw ontmoet, bedwelmd wordt door haar tot bloei gekomen curven maar vervolgens een pijnlijk blauwtje loopt. Almost gothic [5] en Jack of speed [6] zijn werkelijk niet onaardig, maar teren toch wat al te veel op oude verworvenheden om echt te kunnen bekoren. Hetzelfde geldt voor Negative girl [8], terwijl het nochtans wat te lang gerokken, meer dan acht minuten durende en net als [8] over een ongelukkige liefde handelende West of Hollywood [9] een goeie derde is op dit album.
Natuurlijk hadden we van deze come-back te veel verwacht en we beseffen dat dit zeker niet het beste Steely Dan-album ooit is geworden, maar ondanks het feit dat Becker en Fagen weinig of geen evolutie doormaken, blijft wat ze aan harmonieuze geluiden weten te produceren nog steeds een flink stuk verheven boven het niveau van de doorsnee trash die tegenwoordig voor muziek moet doorgaan.
Quotering: ***½ (31 oktober 2001)
Klassiekers: Janie Runaway, Cousin Dupree, West of Hollywood.
Steely Dan: Everything must go (2003)
En drie jaar later gooien Becker en Fagen er nog eentje tegenaan. Er is nog steeds weinig of niets veranderd, maar toegegeven: hun jazzy sound en laidback mediumtempo-nummertjes klinken bijzonder vakkundig en rijp. The last mall [1], Things I miss the most [2], Blues Beach [3] en Godwhacker [4] gaan er probleemloos in als zoete koek. Slang of ages [5] klinkt heel even anders, omdat hier niet Fagen maar Becker zingt en deze laatste waarschijnlijk ook het belangrijkste aandeel had in de compositie (let op die typische, langgerekte vocalen in het refrein). Nochtans klinkt Fagens stem net iets aangenamer dan die van zijn collega, en het is dus logisch dat hij de meeste zangpartijen voor zijn rekening neemt. Overigens getuigen ook de resterende vier tracks Green book [6], Pixeleen [7], Lunch with Gina [8] en het titelnummer Everything must go [9] van onvervalst vakmanschap en haast vlekkeloos meesterschap.
Wellicht is dit album de zwanenzang geworden van het duo Becker-Fagen. De tekst van het openingsnummer (Attention al shoppers / Its Cancellation Day / Yes the Big Adios / Is just a few hours away) en de titel van het album lijken in die richting te wijzen. Indien dit later zou blijken te kloppen: het was in elk geval een afscheid in schoonheid. Steely Dan was/is met zijn gedistingeerde, gesofisticeerde sound een groep die ons al veel luisterplezier heeft bezorgd, en dat in de toekomst ongetwijfeld zal blijven doen.
Quotering: ***½ (31 oktober 2011)
Klassiekers: The last mall, Things I miss the most, Blues Beach (maar in feite is heel het album van hetzelfde uitermate degelijke niveau).
Donald Fagen: Morph the Cat (2006)
In 2006 brengt Donald Fagen, los van Steely Dan en Walter Becker, nog eens een solo-cd op de markt (zijn derde, door hemzelf geproducet). Geen conceptalbum dit keer (zie Kamakiriad) maar een negental nieuwe nummers. De plaat passeert bijzonder geruisloos in de media, en dat is geen grote verrassing. We zijn ondertussen tot in den treure vertrouwd geraakt met de orenstrelende, melodieuze jazzrock van Fagen en Becker, en op deze nieuwe cd wordt die overbekende stijl moeiteloos gecontinueerd.
Slecht kan je het allemaal niet noemen natuurlijk, maar de vonken en de bubbels zijn al làng uitgedoofd en verdwenen uit dit ooit zo bruisende concept. Het begint redelijk degelijk met het titelnummer Morph the Cat [1], dat helemaal op het einde nog eens kort hernomen wordt [9], en ook H Gang [2] en What I do [3] kunnen ermee door, zonder echt top te zijn. Met Brite Nitegown [4] en The Great Pagoda of Funn [5], die beide veel te lang duren (meer dan zeven minuten telkens), slaat de verveling echter reeds toe. Hier wordt manifest gemusiceerd op de automatische piloot en dat leidt tot het slaapverwekkend uitmelken van zeurderige klanktapijten zonder sterke melodieën. Toch is in Security Joan [6] plots wél zon vlotte en aansprekende melodie aanwezig en ook horen we hier iets terug van de goede oude Steely Dan groove, wat meteen resulteert in het beste nummer van het album. The Night Belongs to Mona [7] en Mary shut the garden door [8] zijn, net als de eerste drie nummers, degelijk, maar ook erg middelmatig.
Het is dus niet zo dat Fagen met deze cd ondermaats werk heeft afgeleverd, maar potten breken doet hij niet meer, laat staan grenzen verleggen. Weer zon oude held wiens inspiratiebron opgedroogd is, zeker?
Quotering: *** (4 maart 2007)
Klassiekers: Security Joan.
Donald Fagen: Nightfly Trilogy (2007)
In 2007 verschijnt van Donald Fagen nog een verzamelbox, met daarin vier cds en drie dvds. De box bevat een heruitgave van The Nightfly, Kamakiriad en Morph the Cat, met een hoop bonustracks, beeldmateriaal en zelfs een extra cd met tien bonusnummers (waarvan drie live opgenomen). Nieuwe overdonderende dingen zijn hier niet te vinden, maar wie nog niets van Fagen in huis zou hebben, heeft hier best wel een kluifje aan.
In 1978 werd Aldo Moro, de voorzitter van de Italiaanse christendemocratische partij, door de (communistische) Rode Brigades ontvoerd en uiteindelijk vermoord. Anna Laura Braghetti, de vrouwelijke brigatista die Moro bewaakte tijdens diens gijzeling, kwam later tot bezinning en schreef een boek over haar revolutionaire periode en de daaropvolgende ommekeer. Marco Bellocchio las het boek, werd erdoor getroffen en verfilmde het.
Buongiorno, notte biedt een verslag van het gijzelingsdrama, vanaf het huren van het appartement waar Moro zou gegijzeld worden tot de moord (die overigens niet getoond wordt). Hoofdfiguur is de vrouwelijke brigatista Chiara (Maya Sansa) die gaandeweg meer en meer twijfels krijgt bij de terreurplannen van haar (drie) mannelijke collegas, voornamelijk omdat de charismatische Aldo Moro herinneringen oproept aan haar vader, een partizaan die door de fascisten werd geëxecuteerd. Droomsequensen spelen een belangrijke rol in dit bewustwordingsproces, waarbij we nu eens via zwartwitbeelden herinneringen te zien krijgen aan de Russische revolutie en de terechtstelling van die vader, en dan weer wensdromen waarbij Aldo Moro in Chiaras verbeelding vrij rondloopt in het appartement en uiteindelijk zelfs weet te ontsnappen. De werkelijke afloop is echter anders.
Buongiorno, notte is een redelijk deprimerende film, onder meer doordat praktisch alle scènes zich binnenskamers vaak in het halfdonker afspelen en in de bioskopen was het begrijpelijkerwijze dan ook geen groot succes. Bellocchio heeft nochtans een degelijk product afgeleverd, al zitten er toch een paar losse draadjes en dingen die niet echt overkomen in het verhaal: de vrouw in het begin die komt vragen om even op haar baby te passen, het motief van die gekooide kanaries die door een kat belaagd worden, de arrestatie van de collega van Chiara in de bibliotheek waar zij overdag werkt. Opvallend in deze film is het gebruik dat enkele malen gemaakt wordt van de muziek van Pink Floyd. Op het einde leidt dit zelfs tot een echt wel aangrijpend moment, wanneer bij authentieke beelden van de begrafenis van Aldo Moro Pink Floyds Shine on you crazy diamond (uit het album Wish you were here) gespeeld wordt. Hoewel Bellocchio beweerde géén politieke film te hebben willen maken, wordt in dit slot de hypocrisie van Moros met uitgestreken smoelen toekijkende politieke collegas (die hem slachtofferden om de Rode Brigades antipathiek te maken bij de bevolking, althans dat wordt gesuggereerd) en zelfs van het Vaticaan bijna tastbaar op de kijker overgebracht. Toch is het geen film waarbij men de behoefte voelt om hem meerdere keren terug te bekijken.
Quotering: ***
(1ste visie: oktober 2005 / Metropolis, filmforum) (2de visie: 7 oktober 2011 / dvd, bib Brecht)
Huizinga 1919: 283-284, signaleert de connotaties trouw en ontrouw van de kleur blauw. De blauwe huik beduidt in het Nederlands de echtbreekster. Blauw kon ook verwijzen naar de dwaasheid in het algemeen (zie onder meer de blauwe scute als het vehikel der mallen).
1 Blauw = trouw, standvastigheid
Der minnen loep II ed. 1845-47 (1411/12) - 54 (Boek IV, verzen 167/170-175). Didactisch rijmtraktaat over liefde en erotiek. Over de 4de graad van minne, met als deugd Rechtvaardigheid: Die inden vierden grade staen, / ( ) Die sell hebben tot hoirre leer / Rechtveerdicheit in horen zaken. / dese heeft twee cleyder doen maken, / Dat sijn ghestadicheit ende trouwe, / Ende als icse te recht aenschouwe, / Sijn sy van blaewer verwen ghemaelt.
Het Geraardsbergse Handschrift ed. 1994 (1460-70) - 83 (nr. 66, verzen 73-76). Allegorisch gedicht over de boomgaard der zuiverheden: Een blaeu blomme staet daer vp / Daermen stadicheit by verstaet / Want die ghestadich blijft in god / Die eist die den loen ontfaet.
Jhesus collacien ed. 1962 (1480?) - 207 (2de preek van de H. Geest, regels 3-6). Een prekenbundel. Des anderen daechs doen die heilighe geest collacie soude doen den susteren Soe sach die deern christi dat hi aen hadde een cleet dat was van verwen als die hemel [blauw dus]. Dat beteykent dat hi is een optrecker der sielen totten hemelschen dinghen.
Den triumphe ende t palleersel van den vrouwen ed. 1996 (1514) - 276 (vers 27). In deze kledingallegorie is het rijsnour der ghetrouwicheyt: Van siden ghewracht, blau van colure.
Cristenkercke ed. 1921 (kort na 1540) - 22 (verzen 504-505). Rederijkersspel. Cristenkercke zegt tot Vprecht Simpel Ghelouen: dit cleet blau, volstandicheijt, an hebbende sijt / tot elcker spacie. Het blauwe kleed heet dus allegorisch volstandicheijt (trouw).
De wellustige mensch ed. 1950 (XVIb) - 95 (lijst van dramatis personae, nr. 2). Rederijkersspel. De gratie goods, een geestelijcke parsonage int blau gecleet.
2 Blauw = ontrouw, bedrog
[Bax 1948: 13, signaleert dat blauw in verschillende uitdrukkingen het bedrieglijke aanduidt.]
Tafel van den Kersten Ghelove II ed. 1937 (1404) - 209 (Winterstuc, hoofdstuk 32, regels 116-117). Theologisch compendium. Over de hebzucht: dese heeft groten toeverlaet tot sinen blaeuwen sack. Blauwe zak = zak waarin onrechtmatig verkregen geld werd geborgen (noot van tekstbezorger).
Brugman ed. 1948a (vóór 1473) - 231 (preek 19, regels 175-181). Prekenbundel. Over hypocriete kloosterlingen: Ende dese sijn in enen geesteliken schijn ende draghen grau, mer si sijn voor god blau. Gelijc als wi sien, dat dese blau ende geel lelyen die opt water wassen, si hebben de gedaente der lelyen, mer si en hebben niet den roeck der lelyen. Alsoe ist oec met desen menschen: si hebben die reynicheyt van buyten, mer si en pijnen hen niet haer herte rein te bewaren ende te houden.
Brugman ed. 1948b (vóór 1473) - 6 (nr. 2, regels 27-31). Prekenbundel. Niet en is duveliker noch Gode myshageliker dan te wesen buten grauwe ende bynnen blauwe, van buten engelen te schinen ende van binnen duvelen te sijn, mit der ydelheit ende feestelicheit der werelt becommert te wesen.
De stove ed. 1944 (XVIa) - 171 (verzen 604-605). Strofisch rederijkersgedicht. In een badstoof raadt een goedgehuwde vrouw een slechtgehuwde vrouw aan haar bedrieglijke echtgenoot met liefde aan te pakken: Dus wilt om ws selfs langhe vrueght en gherief / Luttel tijts den blauwen hoerresoen wieghen.
Die evangelien vanden spinrocke ed. 1910 (circa 1520) - A2v (hoofdstuk IV). Satirische tekst. Over de zes vrouwen die de spinavonden leiden: Dese ses vrouwen waren so vroet ende wijs in harer tijt, al haddet gheweest o(m) de(n) blauwe(n) duvel te beswere(n) oft te binde(n) op een cussen, soe waren sijer abel ghenoech toe ende expart. Deze passage ook gesignaleerd in Grauls 1957: 23.
Stijevoort I ed. 1929 (1524) - 65 (refrein 32, verzen 18-19). Zot rederijkersrefrein, klacht van een hoorndrager: is sy ontfermhertich onder die ghesellen / Dats my int herte een blou beles. Andere versie van hetzelfde refrein in Stijevoort II ed. 1930: 167 (refrein 215, verzen 20-21): Isse ontfermhertich onder die ghesellen / dat is lacen een blou gheles.
Doesborch II ed. 1940 (1528/30) - 64 (refrein 26, verzen 87-88). Idem. Ic heb al mijnen swaren arbeyt versleten / op een blaw belof.
Crul ed. 1954 (XVIA) - 91 (verzen 58-59). Rederijkersgedicht. Over de rijken: Liecht hij, oft zijn sijn woorden blau van colueren, / Men moet segghen tes waer, wie derf hen controlueren.
Leenhof der Ghilden ed. 1950 (1534-59) - 10 (verzen 100-104). Satirisch rederijkersgedicht. Joncker Aert scherpgetant, noyt vremder fatsoen, / Die op zijnen rock doet maken twee rechten: / Binnen is hy blau ende buyten is hy groen, / Deen is den besten, dander is den slechten; / Men siet list tegen de armoede vechten.
Vreese des Heeren en Wijsheijt ed. 1968 (circa 1550) - 380 (vers 432). Rederijkersspel. Doude Serpent tot Sondich Ingheven: Blau seckten settere, gij muecht wel swijgen!
De Hel vant Brouwersgilde ed. 1934 (circa 1561) - 7 (verzen 201-203). Rederijkersspel. Teijckent mede wadt spel dees groote meesters bedrijven, / als stadhouders, ruwaerden, presidenten, sofforijnen, / die uijt den blauwen sack hem selffs gerijven.
Weydts ed. 1969 (1567) - 23 (strofe 20). Satire op de protestanten. Een berouwvolle geus zegt: adyeu begravinghe, met uwen blaeuwen zack.
De Bruyne III ed. 1881 (1579-83) - 184 (refrein 132, strofe 3, verzen 1-3). Vroed rederijkersrefrein. Niet dat hier een blau doot gelooye gelt iet, / soo Jacobus spelt, siet: / als de sulcke wel meynt, duer syn veel weten. Blijkbaar gaat het hier om het valse geloof.
Godt loondt ed. 1975 (XVIB) - 135 (vers 175). Een Fransman over een Spanjaard: Ziet hoe blauw hij ziet om zijnen kam. Blauw, omdat hij liegt? Of omdat hij kwaad wordt (zie aantekening)?
Avont, Nacht ende Morgenstont ed. 1992 (XVIB) - 44v (verzen 898-899). Rederijkersspel. Het ene neefken tot het andere: Ghij moet u wel wachten tot allen tijden / voor den blauwen sack met haer subtijle Listen.
[Grauls 1939/40: 151, signaleert de blauwe huik als symbool van bedrog.
Lebeer 1939/40: 180/188, signaleert een grafische compositie met spreekwoorden, waarvan vooralsnog acht varianten bekend zijn. De eerste versie is minstens even oud als Bruegels Spreekwoorden. De gemeenschappelijke korttitel is De Blauwe Huicke of s Werelds Abuisen. Op al die prenten staat de blauwe huik-scène centraal op het voorplan. Dit spreekwoord (correcter: deze zegswijze) is het meest specifieke zinnebeeld van de verkeerde wereld. Zie over deze Blauwe Huik-prenten ook Lebeer 1938: 144, en De Meyer 1970.
Coigneau II 1982: 300 (noot 127), signaleert de blauwe kapmantel als symbool van ontrouw, met verdere bibliografie.]
De Middelnederlandse boeren ed. 1957 (XIV?) - 80 (nr. XIV, verzen 1-4). Een boerde. Ic prijs een wyf die haren man / Verdwasen can ten sot. / Al duet si hem die blaeu hoeyck an, / Hi waent dat hi is hair afgod. Vergelijk ook Lodder ed. 2002: 148 (verzen 1-4) (aldaar gedateerd: circa 1440).
Rubben ed. 1969 (circa 1410) - 251 (vers 218). Een klucht. De schoonmoeder van Rubben leert haar dochter hoe men dwaze mannen kan bedriegen ende hanghen hem ene blau hoyke an.
Die vier wegen van der passien ed. 1966 (1446) - 64 (paragraaf 74, regels 1031-1032). Ascetisch-mystiek prozatraktaat van Alijt Bake. Maer doch een yeghelijc kenne hem selven ende en aenhanghe Gode gheen blauwe hueke.
Stijevoort I ed. 1929 (1524) - 65 (refrein 32, vers 12). Zot rederijkersrefrein, klacht van een hoorndrager: Wilt sij mij nu tblou huijxken om hanghen. - 129 (refrein 66, verzen 15-19). Zot rederijkersrefrein, over een arme bruiloft: Daer de bruyt losch enen ghescoren bol heeft / en daer op van wyngaerde eenen rol heeft / ende enen blouwen couel op twe gebroken socken / Ende die te huwelic den groten tol heeft / en achter straten menighen pol heeft. - 138 (refrein 72, vers 23). Amoureus rederijkersrefrein. Een meisje klaagt tot haar vriendin: Die blou huijcke heeft hij mij aenghetoghen.
Stijevoort II ed. 1930 (1524) - 167 (refrein 215, vers 14). Zot rederijkersrefrein, klacht van hoorndrager: Wilsij mij soe die blou huijck omhanghen. - 195 (refrein 232, vers 33). Zot-amoureus rederijkersrefrein. Apologie van de overspelige vrouw: Soude ic v die blouwe huijck om hanghen.
Die Spiegel der Minnen ed. 1913 (XVIa) - 7 (vers 177). Rederijkersspel. Vreese voor Schande (sinneke) zegt: Wy sullen haer die blauwe heucke om hangen. - 27 (vers 774). Idem: Hangt haer tblau heucxken om den hals.
Bijns ed. 1886 (vóór 1529) - 235 (refrein 62, strofe c, vers 12). Amoureus rederijkersrefrein, liefdesklacht van man: Al heeft sij mij de blau huycke om ghehanghen.
Duytsche Adagia ofte Spreecwoorden ed. 2003 (1550) - 248 (nr. 84.1). Spreekwoordenverzameling. Yemant de blauwe huyc om hangen. Dat is: yemande beuselinghen wijs maecken, tis de blauwe huyck, seytmen, dat is: een beuselmart.
Eneas en Dido ed. 1982/83 (1552) - 212 (vers 1659). Rederijkersspel. Faeme van Eeren (sinneke) zegt: Quaelijck salmen connen die blauwe heuck omhangen haer.
De katmaecker ed. 1932 (vóór 1578) - 68 (vers 198). Rederijkersklucht. Man tot vrouw: Meendij mij also die blauwe hoijck om te hangen?
De Bruyne I ed. 1879 (1579-83) - 93 (refrein 21, strofe 1, verzen 4-5). Zot rederijkersrefrein over pantoffelhelden: & sy hem tcatoen wt den ooren spint, / de blau huycke hem omhangende naden wint.
De Keyser 1939/40 (XVI) - 130 (strofe 3). Een zestiende-eeuws refrein. Gebreck is nu in alle staten / Oock bedroch spant nu de croon, / Procureurs en Advocaten / Ghevent elck al even schoon, / En gaghet Trecht een lutsken crom / Men hangt hem een blau huycken om. - 134. Het derde punt van de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwe-ommegang van 1563. Den Tittel van het derde Punt / Out bedroch eclk met de blau Huycke soo verblint, / Soo dat hy hem selven soeckt en niet en vint. / Op den waghen sittende Outbedroch, gecroont met een haringhe Croone, eenen halsbant aene van Trompen ende Brillen, voor haer ligghende veel blau Huycken, de welcke Eyghen bate compt halen, met haer Maert Valsche practijcke, ende hanghe se om Ghemackelijcken Peer, ende Lichtghelaet hancse om Versuften Ouderdom, twee Creemers voor op den Waghen, deen met Brillen, ende dander met Trompen, den Waghen is al behanghen met Vanghers ende Cabassen, daer achter rijdende te peerde Personagien met blau Huycken om, ende onder al beroeyt, want de selcke selden bedijen. De twee titelverzen ook in De Bruyne I ed. 1879: 63 (nr. 15, verzen 10-11) [1579-83].
4 De blauwe schuit
Zie onze uitgebreide bespreking van de gravure De Blauwe Schuit (1559) elders.
5 Blauw = negatieve toestand (van slachtoffer zijn, van slapheid, van zwakheid)
Van den drie Blinde Danssen ed. 1955 (1482) - 72. Moraliserend-allegorisch droomvisioen. De Dood doet de mensen de moed verliezen: Die sin ende moet int leste verblauwe (= verslappen, worden krachteloos). De mens let dan niet meer op zijn zondigheid.
Mars en Venus ed. 1991 (vóór 1517? / 1551) - 282 (verzen 816-817). Rederijkersspel. De sinnekes over de naakte Venus in bed bij Mars: Wat witter lijveken. / De temptacie soude mij al blaeu maecken.
Die evangelien vanden spinrocke ed. 1910 (circa 1520) - A6r. Satirische tekst. Een slappe pantoffelheld heet Jan de Blau.
Stijevoort I ed. 1929 (1524) - 15-16 (refrein 4, verzen 47/57). Zot-erotisch rederijkersrefrein (coïtus beschreven in termen van boogschieten). Meisje zegt tegen onhandige minnaar: Vertrect seydsi blou scutter ghi maect mi tonraste / Vertrect seydi blou scutter ic heb verstant.
Stijevoort II ed. 1930 (1524) - 169 (refrein 216, vers 33). Zot rederijkersrefrein. Overspelige vrouw tot slappe echtgenoot: Mer ghy wandelt al ten blouwen brueren.
Doesborch II ed. 1940 (1528/30) - 61 (refrein 26, verzen 4-9). Amoureus rederijkersrefrein. Een venusjanker zegt: al sagic elcken inden paradijse / en mi tussen leeuwen vol van afgrijse / om te verschueren ghelijc den blauwen scape, / meer wonders ic in mi seluen rape / dat si daer ic altoos na gape / mi dus begeeft.
De Wellustige Mensch ed. 1950 (XVIb) - 97 (vers 26). Rederijkersspel. Een sinneke zegt over De Gratie Goods, die door Wellustige Mensch genegeerd wordt: Sij staet op hem en siet wel also blauwelijck. Volgens een aantekening betekent blauwelijck hier onthutst. Tegelijk is het een grapje: De Gratie Goods is immers volgens de lijst van dramatis personae in het blauw gekleed.
Eneas en Dido ed. 1982/83 (1552) - 186 (verzen 921-922). Rederijkersspel. Een sinneke over de verliefde Dido: Wa, sij siet te flauwelijck, van minnen blauwelijck, / Vol totten croppe.
Bijns ed. 1875 (1567) - 361 (Boek III, refrein 41, strofe a, verzen 2-3). Vroed rederijkersrefrein. Door mijn valsch bedrijven so sie ic blauwelijck / Tgetal mijnder sonden; waer sal ic blijven?
De Bruyne I ed. 1879 (1579-83) - 94 (refrein 21, strofe 2, vers 3). Zot rederijkersrefrein. Opsomming van allerlei Jannen (pantoffelhelden), onder meer: Jan coopt blau.
De Minckijsers ed. 1992 (XVIB) - 116r (vers 1028). Rederijkersspel. Dat sijn al blau vijgen (= het helpt niets). - 119v (verzen 1432-1434). Rederijkersspel. Der Genaeden Moeder zegt tot Wraecke van Sonden: die hem selven en verdommen / daer en sal geen opordeel meer over gaen oft commen / sijn dat blau blommen, hoe smaeckt u dat zap? Betekent de uitdrukking zijn dat blauwe bloemen zoiets als is dat niet erg genoeg? Onduidelijk.
Amoreuse Liedekens ed. 1984 (circa 1600) - 152 (strofe 4). Amoureus liedje. De onsuccesvolle minnaar zal aan zijn been een blaeuwe scheen dragen ter ere van het meisje dat hem afwees.
6 Andere connotaties van blauw
Aragoenoysen ed. 1920 (1525) - 119 (regie-aanwijzing in vers 10). Allegorisch rederijkersspel. Het allegorische personage Den Hemel is in het blauw gekleed, naer de lucht (des) hemels. Blauw hier = blijdschap omwille van de overwinning van Karel V. Er wordt gespeeld met de idee zich tussen hemel en aarde bevinden (men is namelijk ook droef om de nederlaag van Frans I). Het tegenpersonage, De Eerde = droefheid, is in het zwart gekleed.
Hooghen Wynt ende Zoeten Reyn ed. 1920 (1525) - In dit allegorisch rederijkersspel wordt Karel V allegorisch voorgesteld door het personage Zoeten Reyn (Zoete Regen, tegenover Hooghen Wynt = onweer = de Franse koning). Zoeten Reyn gaat gekleed in het blauw of grijs, waterachtich scynende. Blauw is hier positief: duidt op water = brengt vruchtbaarheid in de droge zomer, na onweer.
Mertens/Torfs VI 1976 (1561) - 510. Beschrijving van een Antwerpse Ommegang uit 1561. Het element water = een meisje in het blauw gekleed (met een schip in de hand en een haring of vis op het hoofd). - 514. Idem. Hoop = een vrouw in het blauw gekleed, met gouden sterren bezaaid.
MIDDELNEDERLANDS: Den duytschen Cathoen (anoniem) ca. 1500
Den duytschen Cathoen (anoniem) ca. 1500
[Teksteditie: A.M.J. van Buuren i.s.m. O.S.H. Lie en A.P. Orbàn (eds.), Den duytschen Cathoen. Naar de Antwerpse druk van Henrick Eckert van Homberch. Met als bijlage de andere redacties van de vroegst bekende Middelnederlandse vertaling der Dicta Catonis. Middelnederlandse Tekstedities 5, Verloren, Hilversum, 1998 = Den duytschen Cathoen ed. 1998]
Genre
Naar de vorm een (post)incunabel, naar de inhoud een verzameling berijmde spreuken en kleine wijsheden.
Auteur
Anoniem.
Situering / datering
De Disticha Catonis (ook wel Dicta Catonis) is een Latijnse verzameling spreukachtige wijsheden die in de middeleeuwen toegeschreven werd aan de Romeinse politicus en auteur Marcus Porcius Cato (234-149 v. Chr.). Tegenwoordig is men het erover eens dat het een anonieme auteur, vermoedelijk uit de derde eeuw na Christus, betreft. De spreuken zijn geschreven in disticha (strofen van twee verzen) en hexameters. Gewoonlijk bedraagt het aantal spreuken 144, verdeeld over vier boeken, waarbij het wordt voorgesteld alsof Cato zich richt tot zijn zoon om hem allerlei wijsheden te leren.
Van de Dicta Catonis bestaan verschillende Middelnederlandse redacties. Eén van deze redacties (de oudste) treffen we onder meer aan in een druk, Den duytschen Cathoen, die in 1500 of iets later verscheen te Antwerpen bij Henrick Eckert van Homberch (uniek exemplaar: KB Den Haag, 229 G 16). De tekst van deze druk wordt door Van Buuren drie maal uitgegeven: één maal diplomatisch, één maal kritisch met woordverklaringen en aantekeningen, en één maal kritisch met alleen woordverklaringen.
De andere bekende versies van deze oudste Middelnederlandse redactie worden door Van Buuren diplomatisch uitgegeven. Het betreft hier de versie uit de zogenaamde Enaamse codex (ca. 1290), de versie uit het Comburgse handschrift (tussen 1380 en 1425), een veertiende-eeuws handschriftje uit de Bayerische Staatsbibliothek te München, een fragment op de schutbladen van een getijdenboek te Leiden (ca. 1400), een fragment in een handschrift van circa 1380, een handschrift van circa 1478, fragmenten in een laat-vijftiende-eeuws handschrift, een handschrift uit Middelburg (wellicht circa 1550) en dan nog vijf drukken: één uit het begin van de zestiende eeuw, één van circa 1540, één uit 1605 en twee uit de periode 1596-1617. [Zie voor al deze versies van de oudste redactie ed. 1998: 18-19 en Van Buuren 1994: 76-77. Zie voor de andere Middelnederlandse redacties Van Buuren 1994: 375-376 (noot 33)]
Al deze versies van de oudste redactie vertonen onderling heel wat verschillen, niet alleen wat het aantal opgenomen dicta maar ook wat hun volgorde betreft. Ook de titels variëren: nu eens Boec van Catone, dan weer Den duytschen Cathoen.
Inhoud
In de versie van Henrick Eckert van Homberch telt de tekst 284 versregels: een proloog, een 57-tal spreuken en een epiloog. In de proloog deelt de anonieme auteur mee dat hij zich afgekeerd heeft van de wereldse liefde en zich nu meer op de wijsheid richt. Daarom heeft hij een schoolboekje vertaald over Catho, die zijn zoon allerlei wijsheden leerde. Waarna een 57-tal van zulke wijsheden volgen.
Thematiek
Den duytschen Cathoen omvat een rommelig allegaartje van los van elkaar staande spreukachtige wijsheden, grotendeels bestaande uit goede raad en praktische leefregels, met hier en daar verchristelijkte antiek-stichtelijke adviezen. Altijd God eren, niet te lang slapen, niet te veel praten, altijd consequent zijn, je aanpassen aan de omstandigheden, anderen niet bekritiseren of schaden, je vrouw niet te snel geloven, niet bekvechten, niet té goed zijn voor anderen (anders berokken je jezelf schade), niet roddelen, nooit iets beloven aan een ander dat men aan jou beloofd heeft, niet hoog oplopen met lof, goed doen als je jong bent, geen acht slaan op fluisteraars, matig zijn met je bezit, blij zijn met de gift van een arme, de dood niet vrezen, niet verlangen naar de dood van een ander, God niet verwijten dat je geen vrienden hebt, je kinderen een goed ambacht leren, niet te veel liefhebben of haten, tevreden zijn met wat God met je voorheeft, de tering naar de nering zetten, altijd mate houden, niemand te schande maken, zuinig zijn en sparen, niet dronken worden, op tijd nemen en geven, als je iets wil weten over landbouw, geneeskunde, oorlog of liefde: Virgilius, Macer, Lucanus en Ovidius lezen, ongelukken voorkomen, betrouwbare kameraden en dokters kiezen, kennis opdoen, je de woorden van slechterikken niet aantrekken, geen vrienden verraden, een erfenis niet verspillen, naar goede raad luisteren, niets doen wat je kracht te boven gaat, bij onrecht een rechter inschakelen, niet veel spreken tijdens het eten, hulp vragen aan vrienden, niet gierig zijn maar ook niet vrekkig, vader en moeder eren, matig eten en drinken, niet te veel aandacht schenken aan je vrouw als ze kwaad is, het goede voorbeeld van anderen volgen, je soms dwazer voordoen dan je bent, je niet laten misleiden door vleiers, je vrouw eerst goed leren kennen vóór je trouwt.
In navolging van de middeleeuwse leermeesters die hun Latijnse commentaren bij de Dicta schreven, is in de Middelnederlandse redactie het heidens jasje hier en daar vervangen door een christelijk. In het overgrote deel van de gevallen gaat het echter om wijsheden die zonder meer heel goed bruikbaar waren in (christelijke) lekenkringen, omdat ze zo algemeen van aard zijn. In het Boec van Catone / Den duytschen Cathoen hebben we dan ook te maken met de nieuwe lekenmoraal die in de dertiende en veertiende eeuw in onze streken meer en meer op de voorgrond treedt [Van Buuren 1994: 84-85]. Het gaat niet om de christelijke leer, maar om, wat men zou kunnen noemen, een maatschappelijke ethiek, in deze tijd uiteraard ingebed in het christendom [ed. 1998: 31].
Receptie
In de proloog van Den duytschen Cathoen (ca. 1500) zegt de auteur dat de tekst die hij vertaalde, Een boeck is dat die clercken lesen, / Als si eerst ter scolen gaen, / Die hem wijsheyt doet verstaen / Vele meer dan eenich doet [ed. 1998: 44 (verzen 23-27)]. Naar aanleiding van een bij Gerard Leempt op het einde van de vijftiende eeuw in s-Hertogenbosch verschenen drukje van de Disticha Catonis noteert M.A. Nauwelaerts [in: Latijnse school en onderwijs te s-Hertogenbosch tot 1629. Bijdragen tot de Geschiedenis van het Zuiden van Nederland XXX, Stichting Zuidelijk Historisch Contact, Tilburg, 1974, pp. 198-199] onder meer: De Cato of Cathoen was het meest populaire van alle school- en volksboekjes. ( ) Niet alleen in de volkstaal werd het boekje gretig gelezen, maar alle scholieren lazen het in de parochie-, klooster- of kapittelschool; het was het boek van de clercken. ( ) Dat was het boek, waaruit de jonge scholier zijn eerste levenswijsheid opdeed. Men vindt het kleine boekje dan ook overal. ( ) In de 15e eeuw was dat schoolboekje nog in ieders handen en de leer van de Disticha in ieders geheugen, want de leerlingen leerden het met vlijt van buiten.
Het staat inderdaad buiten kijf dat de Dicta Catonis in de middeleeuwen fungeerde als schoolboek en bij het onderwijs in het Latijn [vergelijk hierover onder meer Beets ed. 1885: 4-7]. De functie en het geïntendeerde publiek van de Middelnederlandse vertalingen van dit schoolboekje zijn echter een stuk minder duidelijk. Toch vermoedt Van Buuren dat we ook hier aan het onderwijs moeten denken: Dat kon zowel huisonderwijs zijn als onderwijs op scholen waar het Latijn niet aan de orde kwam, schrijfscholen dus ook wel lage scholen, nederscolen of cleine scolen geheten en wat we handelsscholen zouden kunnen noemen, bestemd voor toekomstige kooplieden. Maar ook iedere geïnteresseerde volwassene kon het zijne opsteken uit het Boec van Catone, want het boek bevat levenswijsheid voor iedere geïnteresseerde leek [Van Buuren 1994: 84]. Een werk als De boec van Catone kan ( ) zowel in het privé- als in het klassikaal onderricht gebruikt zijn [ed. 1998: 23, zie ook p. 32].
Het boekje was in elk geval een groot succes, en niet alleen in het Latijn en niet alleen in de Nederlanden: er zijn bewerkingen bekend in het Anglonormandisch, Frans, Spaans, Italiaans, Duits, Ijslands, Engels, Tsjechisch en Grieks, soms in meer dan één redactie [Van Buuren 1994: 71]. Er wordt uitgebreid uit geciteerd in Boendales Der leken spieghel, in de Dietsche doctrinale en in Lambertus Goetmans Spyeghel der ionghers (1488) en op talrijke andere plaatsen wordt ernaar verwezen. Met recht mag men hier spreken van een middeleeuwse bestseller, die zowel in het klooster bij de clerus, in de stad bij de burgerij als aan het hof bij de adel bekend was en op een gunstige ontvangst kon rekenen.
Profaan / religieus?
Profaan, met een bescheiden religieus ondertoontje.
Persoonlijke aantekeningen
De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de Disticha Catonis de moderne lezer, in welke redactie dan ook, noch qua literair-esthetisch plezier, noch qua levenswijsheid veel te bieden heeft. Beets merkte in 1885 al op: Onwillekeurig vraagt men zich, en bij herhaalde lezing telkens meer, af, waarin wel die groote aantrekkingskracht dezer spreuken mag hebben gelegen; in bijzondere verhevenheid of uitnemende kernachtigheid toch wel niet, daar ze voor het meerendeel alledaagsche waarheden in weinig treffenden vorm bevatten, ja dikwijls niet meer dan goede raadgevingen zijn [Beets ed. 1885: 3]. In zijn recensie van de editie-1998 stelt Geert Claassens terecht: Met Den duytschen Cathoen hebben Van Buuren, Lie en Orbàn nu niet meteen een groots literair monument onthuld. Even terecht gaat hij echter verder: Maar wel een deel van het Middelnederlandse literaire erfgoed dat een rol heeft gespeeld in de vorming van zowel de middeleeuwse auteurs als het contemporaine publiek. De cultuurhistorische waarde van het boekje valt op die manier inderdaad niet te ontkennen en als Bosch in zijn thuisstad de Latijnse school heeft gevolgd, zoals in de Bosch-literatuur de laatste tijd meer en meer is komen vast te staan, dan was ook hij ongetwijfeld vertrouwd met het boekje. Veel relevante inzichten in verband met zijn oeuvre levert het nochtans niet op, al is die in een christelijk kader fungerende lekenethiek (vergelijk de Bosch-benadering van Paul Vandenbroeck) beslist een parallel. Wat ons onderzoek naar middeleeuwse topoi betreft, resulteert het lezen van dit werkje overigens in een quasi-nuloperatie: alleen in spreuk nr. 55 [ed. 1998: 106-107] is er even sprake van (bedrieglijke) vogelaars.
Recensies van de editie-1998
- An Faems, in: Spiegel der Letteren, jg. 40 (1998), nr. 4, pp. 327-328. Het grote voordeel van dit boek is dat het de oudste Middelnederlandse vertaling van de Dicta Catonis op betrouwbare wijze ontsluit en de verschillende redacties ervan samenbrengt en zo de compilatie-editie van Adriaan Beets kan vervangen en aanvullen.
- Piet Franssen, in: Literatuur, 1999, nr. 1, p. 63.
- Paul Wackers, In een boek zo volgeladen, mist men een, twee themas niet?, in: Queeste, jg. 6 (1999), nr. 2, pp. 194-197.
- Geert Claassens, in: Millennium, jg. 13 (1999), nr. 1, pp. 50-53.
Geraadpleegde lectuur
- Beets ed. 1885: A. Beets (ed.), De Disticha Catonis in het Middelnederlandsch. Bibliotheek van Middelnederlandsche Letterkunde aflevering 37, J.B. Wolters, Groningen, 1885.
- Van Buuren 1994: A.M.J. van Buuren, Der clerken boec moeten si lesen. De Disticha Catonis en het Boec van Catone, in: J. Reynaert e.a., Wat is wijsheid? Lekenethiek in de Middelnederlandse letterkunde. Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen IX, Prometheus, Amsterdam, 1994, pp. 70-85.
Charlotte Gainsbourg, de dochter van Serge Gainsbourg en Jane Birkin, heeft voor deze full-cd een heleboel hulp gekregen van een heleboel derden, waarbij ongetwijfeld het dochter-zijn-van wel een aantal deuren zal geopend hebben: Nigel Godrich (producer van Radiohead), Nicolas Godin en Jean-Benoit Dunckel (van Air), arrangeur David Campbell (vader van Beck) en voor de teksten Jarvis Cocker en Neil Hannon (van The Divine Comedy). Het resultaat van al deze bijeengestoken koppen is anders maar navenant, hoor. De single, The songs that we sing [5], kan er nog mee door, maar de overige tien nummers variëren van zeer middelmatig tot downright boring. Zeker wanneer Charlotte haar moeder tracht te imiteren door met een omfloerste, ongetwijfeld erotisch bedoelde fluisterstem te lispelen, werkt ze eigenlijk alleen maar op de zenuwen, zelfs al bezingt ze in poëtische termen haar vagina zoals in Beauty Mark [6] (This hidden place / This private part / This secret door into my heart / Ill keep it for you). In Humos eindejaarslijstjes voor 2006 zette één recensent (mk) deze cd op nummer één [Humo nr. 3459, 19 december 2006, p. 190]. Voor het overige was het plaatje nergens te bekennen. Raar toch hoe smaken kunnen verschillen.
Quotering: ** (2 januari 2007) Klassiekers: The songs that we sing.
Charlotte Gainsbourg: IRM (2009)
Deze keer heeft Charlotte voor de dertien tracks op dit album héél veel hulp gekregen van Beck (wiens vader al aan het vorige album meewerkte), maar reden tot juichen is er nog steeds niet. De ene keer klinkt La Gainsbourg als Carla Bruni, dan weer als Suzanne Vega en een derde keer als godweetwie, maar ze klinkt nooit zo goed als. Pas ruim over de helft van de cd is er enige reden tot optimisme, onder meer met het forse Trick pony [9] en het bluesy Dandelion [11]. Misschien moet ze zich maar concentreren op haar acteercarrière, maar dan eens bij iemand anders dan Lars von Trier.
Quotering: **½ (10 oktober 2011) Klassiekers: Trick pony, Dandelion.
In Humo [nr. 3605, 6 oktober 2009, p. 174] schrijft ene cv als inleiding bij zijn recensie van deze cd: Of u vindt dit pretentieus gepriegel van iemand die geen moer geeft om wat de buitenwereld van hem denkt, of u beseft dat Manafon, de nieuwe plaat van David Sylvian, een avontuur zonder weerga is. Wij vinden deze plaat inderdaad verschrikkelijk pretentieus gepriegel van iemand die geen moer geeft om wat de buitenwereld van hem denkt. Cv eindigt zijn recensie met de volgende mededeling: Een paar weken geleden wankelden wij compleet groggy de bios uit, midscheeps getroffen door Antichrist, de nieuwe film van Lars von Trier. Het verklaart veel. Onder meer dat hij (of is het zij?) deze cd vier sterren geeft.
MIDDELNEDERLANDS: Die seven wijse mannen van rome (anoniem) 1479
Die historie van die seuen wijse mannen van romen
(anoniem) 1479
[Teksteditie: A.J. Botermans (ed.), Die hystorie van die seuen wijse mannen van romen, bewerkt door A.J. Botermans. Tekst. (Herdruk naar het eenig bekende exemplaar der editio princeps, A°. 1479, berustende in de Bibliotheca Academiae Georgiae Augustae te Göttingen.). De Erven F. Bohn, Haarlem, 1898 = Die seuen wijse mannen van romen ed. 1898]
Genre
Een gedrukte prozaroman (incunabel), meer bepaald een gemoraliseerde novellenverzameling.
Auteur
Anoniem.
Situering / datering
De tekst werd voor de eerste maal in het Nederlands gedrukt door Gerard Leeu te Gouda in 1479. In het unieke exemplaar van deze druk, dat bewaard bleef in de Bibliotheca Academiae Georgiae Augustae te Göttingen (thans UB Göttingen), ontbreken enkele folios. In zijn editie vulde Botermans deze lacunes aan met de overeenstemmende bladzijden uit de iets jongere druk (Gouda, Gotfr. van Os, circa 1480?) die in de Stadsbibliotheek van Haarlem bewaard wordt. Aangezien in deze incunabel, net als in die van 1479, het titelblad eveneens ontbreekt, nam Botermans hiervoor zijn toevlucht tot een nog jongere druk (Delft, Chr. Snellaert, 1490?), met bewaarde exemplaren in de KB te s-Gravenhage en (onvolledig) in de Stadsbibliotheek te Haarlem.
Inhoud
De Romeinse keizer Poncianus krijgt een zoontje, Dyoclesianus (Diocletianus), maar als de knaap zeven jaar oud is, sterft zijn moeder. Vóór de keizerin sterft, vraagt zij aan de keizer om, wanneer hij zou hertrouwen, de jongen geen contact te laten hebben met zijn stiefmoeder. Op advies van zijn raadsheren laat Poncianus zijn zoontje opvoeden door zeven wijze meesters, in een gebouw drie mijlen buiten Rome. Na zeven jaar opvoeding examineren zij hem en stellen zij vast dat hij heel verstandig is geworden. Dan hertrouwt de keizer met dochter van de koning van Castellioen (een Spaanse prinses dus). Zij krijgen geen kinderen en de nieuwe keizerin wil haar stiefzoon leren kennen. De zeven wijzen lezen in de sterren dat de jongen bij zijn vader niet mag spreken, of hij zal een schandelijke dood sterven, terwijl zijzelf zullen sterven als ze de jongen niet naar het hof brengen. Als de jongen dit hoort, leest hij zelf in de sterren dat hij kan blijven leven, als hij zeven dagen lang het stilzwijgen bewaart. Elk der wijzen moet dan maar gedurende één dag voor hem het woord voeren, tot hij weer zelf spreken kan.
Aan het hof nodigt de keizerin de (ondertussen zestienjarige) jongen uit op haar slaapkamer en zij tracht hem te verleiden. Als hij weigert, verscheurt zij haar kleren en molesteert zij zichzelf en de jongen wordt vals beschuldigd van verkrachting. Aangezien hij niets zegt, wil de keizer hem doen hangen, maar zijn raadsheren vragen om een eerlijk proces. De jongen wordt voorlopig gevangen gezet. s Nachts vertelt de keizerin haar man een exempel, waarmee zij hem ervan overtuigt dat de knaap toch meteen gehangen moet worden. De volgende dag is de knaap al onderweg naar de beul, als de eerste wijze meester aan het hof de jongen verdedigt door middel van een exempel. Omdat de meester het exempel niet wil vertellen, zolang de jongen onderweg is naar de beul, zet de keizer de knaap opnieuw gevangen. Het exempel van de meester overtuigt de keizer ervan dat er eerst een eerlijk proces nodig is. De volgende nacht overtuigt de keizerin de keizer via een exempel weer van de noodzaak om de knaap te hangen, en de daaropvolgende dag weet de tweede meester weer uitstel te bedingen, ook via een exempel. Zo gaat het zeven dagen en nachten achter elkaar: de keizerin vertelt een exempel en de keizer vindt dat de jongen moet hangen, één van de meesters vertelt vervolgens ook een exempel en de keizer geeft de knaap uitstel.
Na zeven dagen mag de jongen eindelijk weer spreken. Het eerste wat hij doet, is één van de hofdames van de keizerin ontmaskeren als man: met hem heeft de keizerin al die tijd overspel gepleegd. Vervolgens vertelt de zoon van de keizer nog een (lang) exempel, waaruit moet blijken dat de keizer niets dan profijt kan halen uit de wijsheid van zijn zoon. De keizerin wordt achter een paard door de stad gesleept en daarna verbrand, haar minnaar wordt in stukken gehakt. Kort daarna sterft de keizer en Diocletianus volgt hem op. Met de hulp van de zeven wijzen regeert hij voorbeeldig.
Zie voor een andere samenvatting (met uitgebreide weergave van alle exempelen) Debaene 1951: 199-203.
Thematiek
De vijftien exempelen die deze tekst bevat, zijn in feite eerder korte verhalen of novellen die in de eerste plaats bedoeld zijn als ontspannende lectuur. De nadruk die regelmatig gelegd wordt op erotiek, lijkt dit te bevestigen. Pas in de tweede plaats zijn deze novellen gemoraliseerd, doordat zij telkens gevolgd worden door een verclaringhe vanwege de verteller (in casu de keizerin, de zeven wijzen en de zoon van de keizer). De moraliserende duidingen maken echter een vrij naïeve en wat gekunstelde indruk, met andere woorden: het lijkt erop alsof de entertainende verhalen op zichzelf het belangrijkst zijn, en de moraliseringen er achteraf een beetje bij gesleurd werden om ze te doen passen in het kader van het raamverhaal. Bij sommige van de exempelen is deze indruk overigens sterker dan bij andere.
Pas in de derde plaats blijken de exempelen én het raamverhaal zelf een gemeenschappelijke rode draad te bevatten, namelijk de bedrieglijkheid van de vrouwen. Dit thema is vooral impliciet en wordt slechts een paar keer, en dan nog zeer zijdelings, geëxpliciteerd. Een eerste keer wanneer de keizer naar aanleiding van het exempel van de vijfde meester zegt: Ick mercke wel dat die vrouwe(n) seer bedriechlic sijn [f7v], en een tweede keer wanneer de zevende meester in de inleiding tot zijn exempel zegt: ic sal v segge(n) een exempel als d(at) ghi v alle die daghe(n) uwes leuens v wachte(n) moghet va(n) die o(n)getrouwicheit der vrouwe(n) [(h8r)]. Wanneer op het einde de keizerin en haar minnaar door Diocletianus ontmaskerd worden, springt het thema vrouwenbedrog natuurlijk wel zeer sterk in het oog (al wist de lezer reeds van in het begin dat de keizerin bedrieglijk en leugenachtig is).
Receptie
Stadsliteratuur. Herman Pleij plaatst deze tekst in de traditie van novelle die ontstond in het dertiende-eeuwse Italië en daarna verder ontwikkeld werd in het Franse taalgebied. In de Nederlanden bestaan de novellen naar verluidt uit bewerkingen en vertalingen van buitenlands materiaal.
In dit verband dient erop gewezen dat Gerard Leeu de tekst naar eigen zeggen [zie a2r] uit het Latijn heeft laten vertalen. Er bestond inderdaad een Latijnse overlevering, onder meer onder de titel Historia septem sapientium, die volgens Botermans uiteindelijk teruggaat tot stof uit het oosten. Deze verhaalstof zou ten tijde van de kruistochten het westen hebben bereikt. Dezelfde stof wordt overigens ook behandeld in een veertiende-eeuws Middelnederlands gedicht dat een navolging is uit het Frans en er is ook nog een (oostelijk-)Middelnederlandse prozavertaling naar het Latijn die bewaard bleef in een vijftiende-eeuws handschrift. De vertaling van Gerard Leeu vertoont duidelijke verschillen met deze laatste vertaling. Vermeldenswaard is ten slotte ook nog een Nederduitse druk van de tekst (Antwerpen, Niclaes de Leeu, 1488).
Profaan / religieus?
Manifest profaan.
Persoonlijke aantekeningen
Die seuen wijse mannen van romen heeft in het verleden op bijzonder weinig aandacht van de medioneerlandici kunnen rekenen. De belangrijkste secundaire bron is blijkbaar de dissertatie van Botermans uit 1898, die volledig aan het onderwerp is gewijd maar die wij helaas nog niet te pakken hebben kunnen krijgen. Deze geringe belangstelling heeft onder meer tot gevolg dat de tekst niet eens vermeld wordt in het proefschrift van Yvonne Bleyerveld [Hoe bedriechlijck dat die vrouwen zijn. Vrouwenlisten in de beeldende kunst in de Nederlanden circa 1350-1650. Primavera Pers, Amsterdam, 2000].
Anderzijds: noch literair-esthetisch, noch cultuurhistorisch is deze novellenverzameling een hoogvlieger. Op verscheidene plaatsen bevatten het raamverhaal en de exempelen merkwaardige passages die een naïeve en soms zelfs onhandige indruk maken. Om de zoon van de keizer na zeven jaar opvoeding te testen, verstoppen de zeven wijzen bijvoorbeeld elk een klimopblad onder het bed van de jongen. Wanneer hij wakker wordt en dit ontdekt, reageert hij naar verluidt verstandig: hij vraagt zich af of de zoldering naar de aarde is toegegroeid of dat de aarde naar boven is gekomen. Na ettelijke malen diep nadenken, ontgaat ons de zin van deze passage nog steeds (maar misschien brengt het Latijnse origineel hier opheldering). Wat beeldspraak en taaleigen betreft, is deze tekst ook maar een mager beestje: de termen bloem [c3v] en boomgaard [2x: b1r en i6r] komen voor in een erotische context, varken [e1r] en tortelduif [h8v] treden op als metafoor, en verder kunnen we de woorden netteboeve [b1v] en stoc (= gevangenis) [o.m. b5v] signaleren. En dat is het.
M.A. Nauwelaerts [in: Latijnse school en onderwijs te s-Hertogenbosch tot 1629. Bijdragen tot de Geschiedenis van het Zuiden van Nederland XXX, Stichting Zuidelijk Historisch Contact, Tilburg, 1974, p. 200] noteert: Vermoedelijk heeft men aan het eind van de 15e eeuw in de Bossche grote school ook het bekende geschriftje over de zeven vroeden of wijzen van Rome, Historia septem sapientium Romae, als klasselectuur gebruikt. Gerard Leempt had het gedrukt toen hij nog in Nijmegen woonde; hij zal het ook in Den Bosch te koop hebben geboden. In de Nederlanden was dat werkje zowel in het Latijn als in vertaling veel in omloop. Eerlijk gezegd: aangezien de tekst menige (weliswaar niet àl te expliciet verwoorde) erotische passage bevat, zouden wij eerder stellen dat het boekje vermoedelijk net niét als klasselectuur gebruikt werd. Indien dit toch het geval was, dan zal Bosch het zeker gekend en gelezen hebben en ook als het niet op school werd gebruikt, kàn Bosch de tekst gekend hebben. Veel belang heeft Die seuen wijse mannen van romen echter sowieso niet voor een beter begrip van het Bosch-oeuvre.
Geraadpleegde lectuur
- Debaene 1951: Luc. Debaene, De Nederlandse Volksboeken. Ontstaan en geschiedenis van de Nederlandse prozaromans, gedrukt tussen 1475 en 1540. Antiquariaat Merlijn, Hulst, 1977 [onveranderde herdruk van de uitgave Antwerpen, 1951], pp. 198-205.
- Pleij 2007: Herman Pleij, Het gevleugelde woord. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1400-1560. Bert Bakker, Amsterdam, 2007, pp. 579-580.
Candaules was in de zevende eeuw vóór Christus koning van Lydië (in het huidige Turkije). Hij verstopte zijn vertrouweling Gyges in de slaapkamer, zodat deze de schoonheid van Candaules echtgenote, de koningin dus, kon bewonderen. De vrouw zag Gyges echter wegsluipen en dwong deze laatste om haar man te doden. Dit verhaal wordt onder meer verteld door Herodotos [Hein L. van Dolen (vert.), Herodotos. Het verslag van mijn onderzoek. Vertaald, ingeleid en geannoteerd. SUN, Nijmegen, 1995, pp. 47-49 (Boek I, 7-12)]. Merkwaardig is dat bij Herodotos enkel sprake is van de schoonheid van Candaules vrouw (wier naam overigens niet genoemd wordt), en niet specifiek van de schoonheid van haar achterwerk. Wel is het zo dat Gyges alleen de achterzijde van de koningin te zien krijgt: Gyges zag haar binnenkomen en zich uitkleden. Zij stond met haar rug naar hem toegekeerd en toen ze naar het bed toeliep, ging hij op zijn tenen het vertrek uit.
Op het schilderij van Jacob Jordaens staat het mollige derrière van Candaules vrouw echter volop in de belangstelling. Het verhaal van Candaules schonk de kunstenaar de gelegenheid tot het schilderen van een van die talrijke vrouwelijke naakten waarin hij zijn ideaal verwezenlijkt zag: lief van aangezicht, weelderig en mollig van vormen en met een blanke huid, stralend in het licht [Hans Devisscher en Nora De Poorter (tentoonstellingscatalogus), Jacob Jordaens (1593-1679). Deel I: Schilderijen en Wandtapijten. Catalogus door R.-A. dHulst, Nora De Poorter en Marc Vandenven. Gemeentekrediet, Brussel, 1993 (Antwerpen, KMSK, 27 maart-27 juni 1993), p. 230].
In dezelfde catalogus [pp. 236-239 (cat. nr. A76)] schreef Nora De Poorter (zelf een mollige vrouw?) de volgende treffende dingen over Jordaens schilderij: Volledig naakt, met enkel een parelsnoer om de hals en een met kant afgeboorde muts op het hoofd, stapt de vrouw van Candaules in bed. Zij heeft juist het hemd uitgetrokken, waardoor haar verleidelijke weelderige vormen, weliswaar vanop de rug gezien, in al hun glorie onthuld worden. ( ) De ronde vormen van de koningin beantwoorden aan Jordaens barokke schoonheidsideaal, waarbij vrouwelijkheid als vanzelfsprekend werd geassocieerd met vruchtbaarheid. De hedendaagse toeschouwer moet wel afstand nemen van het extreme slankheidsideaal dat deze decenniën beheerst om het genereuze lichaam te kunnen appreciëren dat Rooses zo treffend omschreef als een lijf poezelig als dons , [de] beenen mollig afgerond en stevig zich verbindende met de tweelingbonken daarboven. ( ) Door de passende straf voor Candaules kon aan het pikante verhaal een moraliserende betekenis worden gegeven. Het tafereel van het bespieden van Candaules vrouw is terug te vinden in de embleemliteratuur, waar het geldt als waarschuwing tegen het schenden van het echtelijke slaapvertrek. ( ) Zoals de andere bespiedingsscènes die men in de mythologische en oudtestamentische taferelen terugvindt, kan [Jordaens schilderij] worden gerekend tot de themas waarin de voyeuristische erotiek de aantrekkingskracht vormde. ( ) Indien ook hier het tonen van het naakt en niet de Catsiaanse zedenles de hoofdrol speelt, is Jordaens interpretatie alleszins minder hypocriet dan vele andere werken van dit genre. Hij maakt meteen duidelijk dat niet enkel Gyges de bespieder is van dit ongeoorloofde tafereel, maar ook wij, de toeschouwers. Dit blijkt uit de blik van de mooie koningin die ons aankijkt. ( ) De koningin schijnt in het geheel niet beschaamd. Integendeel, zij schijnt weinig bezwaren te hebben tegen onze aanwezigheid. Met een guitige glimlach en een koket gebaar vangt zij ook onze verbaasde en bewonderende blik op. Jordaens relativeert zodoende de antieke geschiedenis. De glimlach van de koningin en Gyges verbaasde volkse gezicht passen niet bij de tragiek van het verhaal en geven het tafereel een luchthartige en bijna komische noot.
Zo de dame die dit schreef, al niet lesbisch is, dan toch zeker bi. Dat koket gebaar dat de koningin met haar rechterhand maakt, is overigens het nog altijd niet goed begrepen en door ons al talrijke malen gesignaleerde vaginagebaar, wat aan Jordaens schilderij een nog erotischer uitstraling geeft. Duidelijk is in elk geval dat bij Jordaens de schoonheid van Candaules vrouw geconcentreerd is in haar billen. Hetzelfde is overigens het geval in Mario Vargas Llosas roman Elogio de la madrasta uit 1988 (in 1990 in het Nederlands vertaald als Lof van de stiefmoeder), waarin Jordaens schilderij als uitgangspunt wordt genomen om Candaules persoonlijk aan het woord te laten komen met een lange laudatio op het achterwerk van zijn vrouw:
Ik herhaal met nadruk: kroep. Niet achterwerk, kont, billen of zitvlak, maar kroep. Want wanneer ik haar berijd, is dàt het overheersende gevoel: dat ik gezeten ben op een gespierde en fluweelzachte merrie, louter kracht en volgzaamheid. Het is een stevige kroep en misschien wel net zo omvangrijk als de legendes die in het koninkrijk over haar de ronde doen en de fantasie van mijn onderdanen prikkelen, willen doen geloven. (Ze komen mij allemaal ter ore, maar kwaad maken ze me niet, ze vleien me.) Wanneer ik haar beveel neer te knielen en met haar voorhoofd het tapijt te kussen, zodat ik haar op mijn gemak kan bestuderen, krijgt dit schitterende onderdeel zijn meest betoverende volume. Elk halfrond is een vleselijk paradijs; beide, gescheiden door een fijne spleet van bijna onzichtbare haartjes die wegzinkt in het door de krachtige zuilen van haar dijen bekroonde bos met blanke, zwarte en bedwelmend zachte plekjes, doen me denken aan een altaar van die barbaarse godsdienst van de Babyloniërs die door de onze is weggevaagd.
Stevig bij beroering en smijdig aan de lippen; immens bij een omarming en warm tijdens koude nachten, een vederzacht kussen om het hoofd op neer te leggen en een fontein van zinnelijk genot op het uur dat de liefde zich opdringt. Het is niet eenvoudig om bij haar binnen te dringen, eerder pijnlijk, in het begin, en zelfs heldhaftig vanwege de weerstand die dit roze vlees de mannelijke aanval biedt. Men dient te beschikken over een voor niets en niemand terugdeinzende ijzeren wil en een al even onverzettelijke priemende roede, zoals de mijne.
MIDDELNEDERLANDS: Duytsche adagia ofte spreecwoorden (Symon Andriessoon) 1550
Duytsche adagia ofte spreecwoorden (Symon Andriessoon) 1550
[Teksteditie: Mark A. Meadow en Anneke C.G. Fleurkens (eds.), Symon Andriessoon. Duytsche Adagia ofte Spreecwoorden. Antwerp, Heynrick Alssens, 1550. In Facsimile, Transcription of the Dutch Text and English Translation. Verloren, Hilversum, 2003 = Duytsche adagia ofte spreecwoorden ed. 2003]
Genre
Een gedrukte spreekwoordenverzameling.
Auteur
De Amsterdamse notaris Symon Andriessoon (+1565), die ook actief was als publicist en vertaler en wellicht ook schoolmeester was [ed. 2003: 33/37].
Situering / datering
Deze tekst werd gedrukt en uitgegeven te Antwerpen door Heynrick Alssens in 1550. Twee exemplaren bleven bewaard: het ene bevindt zich in de Bristol Reference Library, het andere in een Nederlandse particuliere verzameling. Dit laatste exemplaar lag aan de basis van deze editie. [ed. 2003: 51]
De oudste bekende eigenaar van het Nederlandse exemplaar is de Amsterdamse magistraat en liefhebber van de Nederlandse letteren Zacharias Hendrik Alewijn (1742-1788). Later is het boek eigendom geworden van de Belg Constant Philippe Serrure (1805-1872). De huidige eigenaar (die onbekend wenst te blijven) kocht het boek in de jaren vijftig van de twintigste eeuw aan uit de Arenberg-collectie. Pikant detail: omdat de hertog van Arenberg tijdens Wereldoorlog I in het Duitse leger diende, legde de Belgische staat beslag op zijn bezittingen, maar de familie slaagde erin de bibliotheek te behouden en bracht deze na Wereldoorlog II, vooral via Amerikaanse kanalen, op de markt. [ed. 2003: 53-55]
Inhoud / thematiek
Deze druk bevat een groot aantal Nederlandse spreekwoorden en zegswijzen. Ofschoon een duidelijke structuur of alfabetische ordening afwezig is (wel worden soms thematisch verwante spreekwoorden bij elkaar geplaatst), is deze verzameling toch van groot belang: het is immers de enige zestiende-eeuwse Nederlandse spreekwoordenverzameling die van elk spreekwoord een verklaring geeft. Bovendien wijken deze verklaringen in een aantal gevallen af van de verklaringen die in de moderne spreekwoordenliteratuur gegeven worden.
Receptie
Stadsliteratuur. Verband met Antwerpen en Amsterdam. Volgens Mark Meadow was deze druk niet bedoeld voor schoolkinderen, maar wel als een onderhoudend referentiewerk voor de geïnteresseerde lezer [ed. 2003: 35].
Profaan / religieus?
Manifest profaan.
Persoonlijke aantekeningen
In zijn inleiding noteert Mark Meadow: We are confident that the Duytsche adagia will serve as a reference work and primary source for the many historians of language, culture and art that study the early-modern Netherlands [ed. 2003: 7]. Nou, reken maar van yes. Omwille van de zeldzaamheid, de moeilijke bereikbaarheid en de unieke verklarende teksten bij elk spreekwoord van deze druk moet het met alle middelen toegejuichd worden dat Andriessoons tekst eindelijk in een moderne editie toegankelijk is geworden. En het is bovendien een zeer rijke editie: niet alleen krijgen we de volledige tekst in facsimile, in transcriptie én in een Engelse vertaling, maar aan de Engelse vertaling worden bovendien ook nog eens in voetnoot de vindplaatsen van parallelle spreekwoorden toegevoegd uit een viertal andere, eveneens moeilijk bereikbare bronnen. Om te beginnen het door de Amsterdammer Reyer Gheurtz, waarschijnlijk in 1552, samengestelde handschrift Adagia ofte spreeckwoorde uit de Gentse Universiteitsbibliotheek (Gent, UB R524b). Vervolgens het door Eberhard Tappius in navolging van Erasmus gecompileerde Epitime adagiorum D. Eras. Roterdodami (gedrukt te Antwerpen in 1544), dat ook Nederlandse spreekwoorden bevat. En ten slotte twee werkjes van de Amsterdammer Johannes Sartorius: de Centuriae Syntaxeon in decades Distincta (Antwerpen, 1544) en de uitgebreidere versie hiervan, de Adagiorum Chiliades Tres (Antwerpen, 1561).
Wie zal nog ontkennen dat op deze manier een waardevolle bron aan het onderzoeksveld naar de laatmiddeleeuwse spreekwoordenschat is toegevoegd? Het boek van Symon Andriessoon bevat dan ook zeer interessante dingen, vooral door de verklaringen die elk lemma begeleiden (de spreekwoorden en zegswijzen in verband met hooi vormen hier een mooi voorbeeld van), maar af en toe is er toch ook sprake van een kleine teleurstelling en bescheiden tandengeknars, omwille van dingen die er niét in staan. Zo ontbreekt bijvoorbeeld de hennentaster compleet in deze toch exuberante verzameling.
Zijdelings interessant is overigens dat Symon Andriessoon ook een traktaatje schreef over alchemie, dat in 1600 te Amsterdam door Cornelis Claessz. werd uitgegeven [ed. 2003: 43].
Reeds enige tijd geleden ontdekten wij dankzij Paul Hardy [Bij Benadering. Dagwerk van een recensent. Deel 2: L-W. Uitgeverij De Roerdomp, Brecht-Antwerpen, 1973, pp. 30-33] iets wat wij nog niet wisten: de ons helemaal niet onbekende kunsthistoricus en Bosch- en Bruegel-kenner Roger Marijnissen heeft in 1966 zowaar een roman gepubliceerd! De roman in kwestie bleek echter redelijk onvindbaar, en toen wij op dinsdag 5 juli ll. de auteur in Gent ontmoetten, spraken wij hem erover aan. Hij beloofde toen een exemplaar op te sturen per post en inderdaad, enkele dagen later zat het boekje, gaaf en ongeschonden alsof het gisteren gedrukt werd, in onze brievenbus.
Eerlijk gezegd: de aantrekkelijke en vlotte schrijfstijl van Marijnissens boeken en artikelen over kunst kennende, hadden wij nogal hoge verwachtingen van De duiven van Dubrovnik en onze goede persoonlijke relatie met de auteur maakte ons natuurlijk al op voorhand bevooroordeeld, in positieve zin wel te verstaan. Anderzijds: het feit dat Marijnissen na dit romandebuut nooit een ander literair werk heeft gepubliceerd, kon niet anders geduid worden dan als een veeg teken. En helaas: het werd wel degelijk een teleurstelling. In de roman vertelt de ik-persoon (een zekere Niko) over zijn relatie met twee vrouwen: de wispelturige en onberekenbare Maëva die Niko niets dan last en verdriet bezorgt, en de (toen nog) Joegoslavische Molim, die veel sympathieker overkomt. Blijkbaar sloot Marijnissen in 1966 aan bij de toen nieuwmodische trend van de experimentele roman, wat blijkt uit het totaal ontbreken van enige functionele structuur. Een verhaallijn is nauwelijks of niet te ontwaren en de plot springt voortdurend van pontius naar pilatus en van de os op de ezel, zodat het de lezer compleet ontbreekt aan de nodige houvast om zich in het verhaal in te leven. De poëtisch-filosofische mijmeringen die over het boek gestrooid werden, zijn niet in staat om dit alles te compenseren en iemand van slechte wil zou in dit verband een zinnetje van Niko op pagina 10 kunnen citeren: Ik ben vanavond slechts in staat goedkope filozofie te formuleren, waarvoor ekskuus.
Paul Hardy [wiens in 1973 herdrukte recensie oorspronkelijk verscheen in Boekengids, jg. 44, nr. 8 (oktober 1966), pp. 341-342] is opvallend mild voor Marijnissens romandebuut, maar noteert op het einde toch: Bezwaarlijk kan ik de vraag ongesteld laten waarom hij nu precies niet naar een enigszins hechtere compositie heeft gestreefd. Hoe mooi bijna elke bladzijde van zijn verhaal ook zijn mag, ik vraag me af of meer cohesie het rendement van datgene wat hij te zeggen had niet groter had gemaakt? Andere reacties op De duiven van Dubrovnik hebben wij niet direct bij de hand, maar we hebben er dan ook niet echt intens naar gezocht. Tot slot nog twee zijdelingse opmerkingen. Ten eerste: op pagina 26 doet Niko heel enthousiast over het nummer Blues for junior van het Modern Jazz Quartet, naar verluidt een stuk om bij te knielen. Moeten we eens te pakken zien te krijgen! En ten tweede: in juli en augustus waren wij ongetwijfeld de enige persoon op deze aardbol die dit boek aan het lezen was. En noem ons nu mal, maar wij vinden dat wel iets magisch-realistisch hebben, dat weer doen herleven van een oude, vergeten tekst via de act van het lezen. Waar zou dat vandaan komen, dat gevoel? Nu we er even bij stilstaan, lijkt het erg op het gevoel dat wij als klein jongetje hadden op een doordeweekse dag vrijaf: terwijl de rest van de wereld moet werken, alleen vrij zijn en daar dan dubbel van genieten. Maar misschien zijn wij vanavond slechts in staat goedkope filosofie te formuleren, waarvoor excuus (knipoog).
Quotering: ** (gelezen in juli-augustus 2011, besproken 25 september 2011)
[Deze beeldspraak is gebaseerd op Mattheus XXIII: 37 en Lucas XIII: 34 (Jerusalem, Jerusalem, dat de profeten doodt, en dat stenigt, die tot u zijn gezonden: hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels verzamelt; maar gij hebt niet gewild).
Bruyn 1988: 106-108 (afb. 20), signaleert een schilderij van Frans Floris: Christ gathering the faithful together as a hen gathers her chickens [paneel, 1562, Parijs, Louvre]. De gekruisigde Christus heeft vleugels, uit Zijn mond komt het hierboven geciteerde bijbelvers en op de voorgrond zit een kip met haar kuikens. Bruyn brengt dit schilderij in verband met het gedicht Gallina (circa 1528?) van Alardus Aemstelredamus, waarin het beeld van de hen en haar kuikens een metafoor is voor huwelijks- en kinderliefde. Bruyn noemt dit gedicht het onmiddellijke prototype voor het schilderij, maar is blijkbaar onbekend met het feit dat het hier om een wijdverbreide bijbelse topos gaat.
Bartelink 1990/91: 12, verwijst naar het bijbelse beeld (Mattheus XXIII: 37) van de kip (Christus) die haar kuikens beschermt tegen roofvogels (duivels). In middeleeuwse kloosterteksten verwees de kip ook vaak naar de abt.]
Fabulae ed. 1985 (XIIIb) - 108 (nr. 49: The Chick, the Hen, and the Kite). Een kip beschermde haar kuikens onder haar vleugels tegen de wouw. Eén kuiken echter bleef aan een worm pikken en werd gegrepen door de wouw: Thus does the Lord call unto us so that, feeling from sins, we may flee in under the wings of His protection. But many men, the Devil willing, do not flee to Christ. Instead, they stay right there with their grubworm of sin, with a prostitute or with drunkenness or covetousness. And the kite (i.e. the Devil) comes and seizes so foolish a chick.
Tleven Ons Heren Ihesu Christi ed. 1980 (1409) - 93 (hoofdstuk XVII). Een Jezusleven. Sich hem nu aen te gader mit sinen jongheren neder climmende vanden berghe ende vriendelic mit hem sprekende over den wech gaende, ende hoe dat die schare van simpelen luden te gader hem volghet, niet curioselic gheordiniert ende ghestelt die een na den anderen, mar als kuken na der hennen. - 152 (hoofdstuk XVI). Een Jezusleven. Sich nu aen die jongheren gaende na hem ende mit hem, hoe hem elc pijnde als hi best mocht hem te ghenaken ende sich, hoe si vergadert ghaen recht als die kuken nader hennen.
Bijns ed. 1875 (1528) - 76 (Boek I, refrein 20, strofe a, verzen 8-9). Vroed rederijkersrefrein. God roept tevergeefs tot de mens: Ic heb u, seyt hij, dicwils willen versamen, / Gelijc een hinne haer kiecxkens onder mij vrij.
Bijns ed. 1886 (vóór 1529) - 292 (refrein 79, strofe g, vers 11). Vroed rederijkersrefrein. Berouwvolle zondige mens tot Christus: Laet mij, U kiecxken, schuylen onder U vlercken.
De Evangelische Leeraer ed. 1989-90 (1532 of 1542) - 44 (verzen 369-371). Rederijkersspel. Christus tot Jerusalem (= de zondige mensheid): Ick hebbe u so dickwils onder my willen versamen / ghelijck een hinne haer kiexkens door mijnen staet, / maer ghy en hebt niet gewilt, dus muechdy u wel schamen.
Siecke Stadt ed. 1917 (1539-64) - 30 (verzen 823-824). Rederijkersspel. In een refrein van Amstelredam: Maer o Jherusalem, hoe dick heb ick v willen vergaeren, / gaet Chrijstus verclaeren, als een henne haer kiecxkens doet.
Van Autenboer ed. 1962 (1563) - 262. Rederijkerslied uit 1563, verzen 37-38: Soo onder sHinnekens veren / Den Kieckens niet can deren.
De Bruyne I ed. 1879 (1579-83) - 127 (refrein 29, strofe 3, verzen 9-10). Vroed rederijkersrefrein. Over Christus: My soeckende als een hin, die haer kiecxkens vergaert / voer der wouwen clauwen doer der liefden brandt. (Wouw = duivel.) - 130 (refrein 30, strofe 2, vers 6). Vroed rederijkersrefrein. Over Christus: My bewaerende als een hin haer kiecxkens siet.
dEvangelische maeltijt ed. 1992 (XVIB) - 75r (verzen 927-928). Rederijkersspel. Goetheijt Goods zegt: O Jerusaelem hoe dick heb ick u willen vergaeren / als een henne haer kuijckens ghij moechtet wel beschreijen.
tGeslacht der Menschen ed. 1996 (XVIB) - 135r (verzen 657-661). Rederijkersspel. Want godt den heer boven alle heer scaeren / wil sion sijn bruijt die int hart verheeven is / niet eewich verlaeten in dit beswaeren / maer wilse als een henne noch eens vergaren / onder sijn vleugelen en haer soo bewaeren.
1b Andere toepassingen van de topos kip die haar kuikens beschermt
Den triumphe ende t palleersel van den vrouwen ed. 1996 (1514) - 335 (verzen 12-14). Gedrukte kledingallegorie. Over de wijsheid: Boecius ghelijct se oock, sonder were / Eender hinnen die met grooten ghere / Haer kiecxkens verwaert met diligencien.
Eneas en Dido ed. 1982/83 (1552) - 158 (verzen 148-149). Rederijkersspel. Rhetorijckelijck Gheest over Karel V: En diemen sijn ghemeente so trouwelijck siet beschermen, / Ghelijck een henne hör kiecxkens onder hör vlercken dûet.
Bijns ed. 1875 (1567) - 454 (Boek III, refrein 67, strofe e, verzen 1-6). Vroed rederijkersrefrein. Experientie leert, tis een gemeyn seggen, / Als de Herden dolen, de Wolf de schapen hoet, / En als de hinnen haer kiecxkens laet alleen leggen, / So heeftse de wouwe te overgapen goet. / Ghij, wachters des volcx, Predicanten, Papen vroet, / Als ghij siende doolt, wie sal de blinde leyen? Kip die kuikens alleen laat = slechte clerus die de gelovigen overleveren aan de duivel (de wouw). Vergelijk ook ibidem: 465 (Boek III, refrein 70, strofe h, vers 12): De catte leyt de kiekenen, de wolf de schapen (vroed rederijkersrefrein).
Veldman 1992 (circa 1600) - 247-248. Eerste prent uit een reeks (circa 1600) van Crispijn de Passe de Oude naar Maarten de Vos: Diligentia et Sedulitatis typus. Een kip met kuikens onder haar vleugels = de Ijver (diligentia). - 256-257. Prent van Crispijn de Passe de Oude (circa 1600). Kip met kuikens = liefde brengt volharding voort (?). Ook ooievaar die jongen voedt = hetzelfde?
1c Kip = Christus
Brugman ed. 1948a (vóór 1473) - 230 (preek XIX, regels 130-134). Prekenbundel. Over Christus aan het kruis: Onse lieve heer is recht gelijc enen geplucte hoen ende elck heilich heeft hem gepijnt een veder daer-af te crighen. Siet hoe dat hi hanget aent cruyce, recht als een gepluct hoen. Susteren, laet ons pijnen elc een veder daer-af te crighen.
2 Kip = iets van weinig waarde
Goetheijt, Lijefde en Eendracht ed. 1994 (1579) - 156r (vers 669). Rederijkersspel. Het ene neefke tegen het andere: Ick gaeff niet een hoen, voor beij onse eer.
dEenvoudige Mensch en Schijn van Deuchden ed. 1996 (XVIB) - 108r (verzen 1228-1229). Rederijkersspel. Die Stemme Goodts over de vijanden van het geloof: Dus al haer verwoen / acht niet een hoen, tmach u niet beswaeren.
3a Hennentaster = wellusteling, vrouwengek (waarbij hen = vrouw)
[RG 1959: 203, geeft als verklaringen: wellusteling, vrouwengek, aantaster van de vrouwelijke eer, vrouwensmader.
Coigneau II 1982: 321 (noot 195), stelt dat hennentaster een tweevoudige betekenis heeft: jansul of wellusteling.
De Jongh 1995a: 28, signaleert dat in de late middeleeuwen hennentaster = wellusteling (uitgebeeld door Bruegel en Bloemaert.
Cat. Antwerpen 1976: 99 (cat. nr. 104 A/B). Twee gravures van monogrammist HSD (Antwerpen, 16de eeuw), voorstellende Man met kip in armen en Vrouw met strohoed. Volgens het bijschrift tast de man de hinnekens naar hun eieren. Het zijn satirische gravures met een erotische ondertoon. Het opvallend decolleté van de vrouw wijst erop dat met de eieren vrouwenborsten bedoeld worden.
Zie over dit motief ook Wuyts 1987a = Leo Wuyts, Eierverkoopster of verliefde boer? Een bijdrage tot de studie van de hennetaster, in: Jaarboek Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen, 1987, pp. 207-217.]
Een Man ende een Wyf ghecleet up zij boerssche ed. 1907 (circa 1500) - 194 (vers 160). Tafelspel. Wyf tot Man: Nu tast, hinne tastere.
Bijns ed. 1902 (circa 1550) - 261 (refrein XV, Prinse, verzen 1-3). Zot rederijkersrefrein over eieren. Princlie, hinnentasters oft sulcke passaerts / Soeken dicwils thinnen ey, al synt rycke hassaerts [vrekken], / Om weten wanneer thinneken legghen sal. Onduidelijke passage, hinnentaster in elk geval pejoratief.
De Const van Rhetoriken ed. 1986 (1555) - 193 (B1, verzen 1-2). Dialoogrefrein, afwisselend positief en negatief over vrouwen. B1 is een positieve strofe. Tfy moet hu lien werde(n) die vrauwe(n) versmade(n), / Berampers, hinnetasters, qualick beraden.
De Katmaecker ed. 1932 (vóór 1578) - 64 (vers 112). Rederijkersklucht. Die Eerste Vrouw tot Heijn: Ghij vuijle hen(n)entaster, zoudij niet gaen, daer die vrou in arbeijt leijt? - 69 (vers 204). Rederijkersklucht. Dander vrouw over wellustige mannen: Dees henneghecken willent altemael weeten.
De Ontrouwe Rentmeester ed. 1899 (circa 1587) - 99 (vers 554). Rederijkersspel. Werdinne tot Werdt, vlak na een toespeling op diens impotentie: Ey, kinnentassere. Verschrijving voor hinnentassere? Ironisch bedoeld? - 106 (vers 773). Rederijkersspel. Een sinneke tot Straff Waerschouwen en Oetmoedighen Dienst: Pact u van hier en gaet yeuwers die hoonders tasten.
3b Hennentaster (ook: Jan Hen) = pantoffelheld
[Pleij 1986a signaleert de rijmtekst Vanden hinnen tastere, circa 1550 gedrukt door de weduwe Van Liesveldt te Antwerpen en hoogstwaarschijnlijk oorspronkelijk geschreven door de Brugse rederijker Anthonis de Roovere (+1482). Hij geeft ook een samenvatting van de inhoud. Hieruit blijkt dat met hennentaster een man bedoeld wordt die vrouwenwerk doet. Op de titelpagina staat hij afgebeeld als een man die steels een kip aftast om vast te stellen of er al een ei aankomt, waarmee een karikatuur van vrouwenwerk wordt gegeven: de huisman slaat onmiddellijk door bij die voor hem onnatuurlijke taken en komt tot overdreven schraapzucht en verregaande bemoeizucht.
Lebeer 1939/40: 218-219, signaleert de dubbele betekenis van hennetaster als pantoffelheld en wellusteling. De eerste betekenis wordt ook uitgebeeld op het bekende Spreekwoorden-schilderij van Bruegel, de tweede op twee ongedateerde prenten van de monogrammist ISD en op een gravure van Cornelis Bloemaert naar een schilderij van Abraham Bloemaert. De eerste betekenis wordt ook uitgebeeld in een misericorde uit de kerk van Aarschot.]
Mars en Venus ed. 1991 (vóór 1517?) - 300 (vers 1115). Rederijkersspel. Een sinneke tot Vulcanus: Tfij, vuijl hennentastere.
Doesborch II ed. 1940 (1528-30) - 207 (refrein 114, verzen 26-27). Vroed rederijkersrefrein. Ick lache als hem hinnetasters becronen / Dat dese iongers leeren speelen oft dichten.
Een Dronckaert die wonder siet ed. 1950 (XVIb) - 60 (vers 132). Dramatische versmonoloog. Een dronkaard ziet hoe een vrouw haar man aframmelt: Ay goey, hy en derf, goey Jan hinnen tastere!
Bijns ed. 1902 (circa 1550) - 322 (refrein XXXII, Prinche, verzen 12-13). Zot rederijkersrefrein over pantoffelheld: En eens begoot zy my met camer looghen, / Om dat ic ons hinnen niet en hadt ghetast.
Duypen en Gebuerinne ed. 1989-90 (circa 1550) - 182 (vers 226). Rederijkersklucht. Gebuerinne tot Duypen: Gy sult ommers gy hinnentastere. Uit de context blijkt duidelijk: hennentaster = man die zich bemoeit met het huishouden.
De Bruyne I ed. 1879 (1579-83) - 6 (refrein II, strofe 2, verzen 3-4). Zot rederijkersrefrein over pantoffelhelden. Och, sey deen, sy roept tot my soo bouwelyc: / Waer sydy ghy hennen? Floecx op! Soeckt, geeft gelt! Hennen = Hannen (naam voor pantoffelheld)? - 94 (refrein XXI, strofe 2, vers 5). Zot rederijkersrefrein dat een heleboel benamingen voor pantoffelhelden geeft, onder meer: Jan den hinnentaster, Jan splytmyte.
4a Kip (hen, hoen, tijte) = vrouw
De Spiegel der Minnen ed. 1913 (circa 1500) - 84 (vers 2378). Rederijkersspel. Katharina betreurt haar afgewezen liefde: Als een ghecraechde hinne.
De Stove ed. 1944 (XVIa, vóór 1522) - 159 (verzen 322-323). Strofisch rederijkersgedicht. Een slechtgehuwde vrouw zegt: Het stonde mij wel eewich te verwijte / Stondick nv als een vervaerde tijte.
Doesborch II ed. 1940 (1528-30) - 254 (refrein 142, vers 38). Zeer onduidelijk zot-absurd rederijkersrefrein. Hout v enge baycupe, wacharmen tijte.
Bijns ed. 1902 (circa 1550) - 325 (refrein XXXIV, strofe A, vers 8). Zot rederijkersrefrein. Pantoffelheld spreekt: Noyt man en creech zoe aelweerdighe tyte. Coigneau II 1982: 347 (noot 248), vertaalt aelweerdighe tyte als onbezonnen kuiken. Volgens ons betekent tyte hier kip (zie infra).
[De Jongh 1995a: 28, signaleert de betekenis kip = meisje van losse zeden. Ook de uitdrukking kippen (of duiven) op zolder houden = bordeel houden (met in noot verwijzing naar een Duits boek en naar het WNT.]
Vlaamse Rose ed. 1958 (circa 1290) - 186 (vers 233). Allegorie. De minnaar die de roos van zijn geliefde wilde plukken, is afgewezen. Zij zegt: Gaet elre nv v hoenre vaen.
Mariken van Nieumeghen ed. 1980 (circa 1516) - 42 (verzen 76-77). Rederijkersspel. De boosaardige tante zegt tegen Mariken: Wachermen, tijte! / Zorgdi nu zo zere voor uwen maagdom, God wouds?
Ghelasman ed. 1990 (XVIA) - 260 (vers 53). Strofisch rederijkersgedicht. Een herbergmeid tot een flirtende oude marskramer: Ontbeit, en saechdi nye out vet hoen? Zij bedoelt: zoek jezelf een oud wijf dat je bevalt, en laat mij met rust
Testament Rhetoricael II ed. 1979 (1561) - 267 (fol. 304r, vers 7). Zot meiliedje. Aansporing, gericht tot jonge meisjes, om seks te hebben: Laet deyns en danssers plaeren // drynct wyn helpt schueren thoen. Het hoen scheuren = ontmaagden? Onduidelijk.
Testament Rhetoricael III ed. 1980 (1561) - 211 (fol. 442r, vers 30). De bekende Adieu van De Dene. Opsomming van allerlei figuren van wie hij afscheid neemt: Tytiens die hebben huutgheleydt huer Randekens. Meisjes wier randen zijn uitgezet = omdat zij zwanger zijn en hun buik groter wordt? Of betekent randekens iets anders? Onduidelijk.
De groote hel ed. 1996 (1564/65?) - 26v (verzen 647-650). Satirisch rederijkersspel (duivelspel). Schijn van Geestelickheijt (een monnik die allegorisch naar de clerus verwijst) over ijdele jongedames: Besiet hoe sij nu in haer bonte cleeren gaen strijcken / als Jonckvrowen Die prijcken, want daer iser veel nu / sij Dragen Damast sijde en fruweel nu / sij sijn oick eel nu Dese hovaerdige hennen.
Het Leenhof der Ghilden/Parafrase ed. 1950 (XVIB) - 44 (regel 281). Satirisch-allegorische tekst. Context = bordeelseks. Ick moet oick somtijts kiecken vlees eten. Kip = prostituee.
[Cat. Antwerpen 1992: 162-163 (cat. nr. 69, met afbeelding in kleur en commentaar van Leo Wuyts). Paneel van Joachim Beuckelaer, Bordeelscène, 1563, Antwerpen, KMSK. Bevat heel wat erotische symboliek, onder meer een vogelkooi aan de zoldering (embleem van een bordeel) en links: een keukenmeid die een kip aan het spit steekt. Haar rechterhand, waarmee zij de kip bij de poten vasthoudt en waarnaar het uiteinde van het spit wijst, maakt het vaginagebaar. Vergelijk over dit schilderij ook Wuyts 1987c.]
Mariken van Nieumeghen ed. 1980 (circa 1516) - 57 (verzen 352-353). Rederijkersspel. De boosaardige tante zegt tegen de oom van Mariken over Mariken: Ik schat zi ievers in een kamer gemuut zi, / Daar men zulken tijtkens om een grootken speet. Connotatie: prostitutie.
Stijevoort I ed. 1929 (1524) - 238 (refrein 118, vers 4). Zot rederijkersrefrein. Zij die in de gilde mogen worden ingeschreven, zijn onder meer: Makelaers die mitten ionghers thoijn speten. Connotatie: prostitutie.
Cristenkercke ed. 1921 (kort na 1540) - 18 (verzen 412-413). Rederijkersspel. Dialoog tussen sinnekes: zij gaan de maagd Vprecht Simpel Gheloven helpen verleiden. Het ene sinneke zegt: Men mach altijt gheen ghesouten vleijs eeten, / men moet somtijts een kiecxken naden eijs speten. Connotatie: prostitutie.
Werlts versufte maeltijt ed. 1994 (XVIB) - 117v (verzen 22-24). Rederijkersspel. Tjonstich Hart in de proloog: Wat isser te Doen / salmen Iewerts Jaghen, off steeken een hoen / of wat anders bevroen, al hier ter spacij. Een dubbelzinnig aardigheidje?
5b Speten, aan het spit rijgen (zonder expliciete vermelding van kip) = coire
[De Jongh 1995a: 36, signaleert: aan het spit rijgen = coire in de zeventiende-eeuwse beelding en literatuur.]
Roman de la Rose ed. 1991 (circa 1270) - 361 (verzen 13.571-13.572). Als zij er meerdere kan krijgen / die haar aan t braadspit willen rijgen. Het origineel Frans heeft metre en broche [Roman de la Rose ed. 1974: 372 (vers 13.602)].
Stijevoort II ed. 1930 (1524) - 170 (refrein 217, verzen 9-13). Zot-erotisch refrein op de stok Tquaetst datter af coomt syn beruoete kinderen (een onbeschaamde apologie voor de vrije liefde). Al saechdi tspit duer die coeken trecken / om troost te speten wat macht v hinderen / Denct natuere doetser toe verwecken / Ende wat wilmen dan scimpen of ghecken / tquaetst datter af coomt syn beruoete kinderen. [= Doesborch II ed. 1940: 232 (refrein 129, verzen 9-10) (1528-30): Al saechdi den spit voor die cueken trecken / Om den roost te speten, wat macht v hinderen.]
sMenschen Gheest van tVleesch verleyt ed. 1953 (circa 1550) - 636 (vers 573). Rederijkersspel. Duvel smalend tot de hoer Vleesch (duidelijke erotische context: Ghevaerken ghy sult noch menich spelle speeten.
Testament Rhetoricael III ed. 1980 (1561) - 93 (fol. 368r, vers 28). Zotte rederijkersballade over de kermis en de daarmee gepaard gaande erotische escapades: tspit zy voor de Cueckene vpRechten.
Het Leenhof der Ghilden ed. 1950 (1564) - 19 (verzen 376-377). Satirisch rederijkersgedicht. Context = misbruiken van juristen: Dees Hoerkens manen eer sy zijn beseten / Om dat syse selfs souden hechten en speten.
Een spel ed. 1976/77 (1567-76) - 81 (verzen 21-24). Rederijkersklucht. Een man vraagt aan zijn bazige vrouw wie in de keuken het vlees zal speten. De vrouw antwoordt: Ey, ghy zullet speten, wat vraghe es datte? / Wie pleghet te doene anders dan de mans, ziet! Dubbelzinnige passage: pantoffelhelden moet in de keuken werken (vrouwenwerk doen) + mannen speten het vlees (coïtus).
6a Kip/haan = vrouw/man
Gemeene Duytsche Spreckwoorden ed. 1959 (1550) - 52 (regels 19-20). Spreekwoordenverzameling. Tis den huyse groot verdriet / Daer die Henne kreyt / ende die Haene niet.
6b Kip/haan = vrouw/man (erotisch)
Stijevoort I ed. 1929 (1524) - 12-14 (refrein 3). Zot rederijkersrefrein waarin in een klooster een parende haan en hen gestraft worden door de nonnen. Het blijft vaag of een echte haan en hen bedoeld worden, of een non en haar minnaar. [= Doesborch II ed. 1940: 260-262 (refrein 148)]. - 50 (refrein 23, vers 31). Amoureus rederijkersrefrein: soort zoekt soort in de liefde. Ten is geen haenken ten heeft een hinneken.
Stijevoort II ed. 1930 (1524) - 179 (refrein 222, verzen 22-25). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Die henne is ghern byden hane / soe is die haen oec bij die hinne / Wy dat heeft die beste scryf penne / daer feef ic v allen in te raen. - 193 (refrein 231, vers 38). Zot-amoureus rederijkersrefrein. De ik leerde zijn liefde onder meer den hoender draff = soort dans met erotische connotatie? - 213 (refrein 242, vers 55). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Man zegt: Mer ic ontuloot haer als een mat hoen. Matte hoen = seksueel uitgeputte man.
Bijns ed. 1886 (vóór 1529) - 172 (refrein 45, strofe e, vers 13). Zot rederijkersrefrein: soort zoekt soort in de liefde. Die haenkens sijn geerne ontrent die hinnekens. - 309 (refrein 85, strofe c, verzen 5-6). Zot rederijkersrefrein: ongelijke liefde (jongeman is verliefd op oude vrouw). Ic zouder om vervechten al mijn pandekens, / Ghelijc een haenken vecht om zijn hinneken.
Doesborch II ed. 1940 (1528-30) - 27 (refrein 10, verzen 41-43). Amoureus rederijkersrefrein. Een venusjanker zegt: Ic ben lieuer gheuangen in druckigen rinnen / duer tderuen mijns liefs, als hanen oft hinnen, / dan de bespottinge mijns liefs te beclagene.
De Const van Rhetoriken ed. 1986 (1555) - 211 (Snede en clause van xix, verzen 1-2). Rederijkersgedicht. Als den hane an de hinne bluscht zyn verlanghen / Ende de natuere vulgaed haer ghanghen.
De Bruyne ed. 1925 (1579-83) - 19 (refrein 134, strofe 5, verzen 13-16). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Och ghij, bloo vrijers, comt u sulcx tuwen gewinne, / En latet werck niet blijven opt getouwe: / Vliecht vrij als den haen op de hinne, / Want een bloo herte en minde nooyt schoon vrouwe.
Arnold Bierses ed. 1925 (1577-90) - 35 (nr. X, verzen 29-30). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Een jong meisje wordt opgewonden door het observeren van dieren. Onssen groten haen bespranck ons jonge hinne: / Sij schudde haer vlogelen als sijn vrindinne. [= Nieuwe Nederduytsche Gedichten ende Raedtselen ed. 1972 (1624): 161. Onsen groten Haen vogelde de kleynste Hinne / Sy schudde haer vlogelen als zijn Vrindinne.]
Christoffel Wagenaer ed. 1913 (1597) - 135. Volksboek. Wagenaer over een volk in de Nieuwe Wereld: Ja, sy en achten oock gheen Eere noch schande, want sy daer gheen onderscheyt van en hebben, waer by ick haer anders niet ghelijcken en can, dan by eenen Haen, die welcke met zijne Hinnen door den dach hem op der straten gheneert, ende doet zijn Werck also openbaerlijck wat hem ghelust, ende sy hebben een Bedde voor hare Hutten hangen, daer sy haren Lust met hare Vrouwen hanteren.
Amoreuse Liedekens ed. 1984 (circa 1600) - 41 (strofe 1, verzen 4-5). Lied. Over een wellustig jong meisje dat niet langer maagd wilde blijven: Sy was niet gherust voor sy Kindt draecht / Vande Hoender Vlaeykens was sy vertsaecht. Aantekening noteert: hoender vlaykens = kippepasteitjes. Waarom is het meisje daar bang (versaagd) voor? Onduidelijk. - 185 (strofe 15, verzen 1-2). Lied. Over een arme jongen die tevergeefs een rijk meisje vrijt: Als desolaet hy dickwils sweeft / Die Minnaer Hen noch Kiecken heeft.
dEen ende dAnder: Twee soldaten ed. 1985 (1610) - 256 (kolom 2, vers 493). Een jonge boerin verwijt haar oude man impotentie: Broeyt den Hennen-nest, ghy wilt niet wercken. Aantekening van tekstbezorger vertaalt: Ga met je vrouw naar bed.
7 De pluimen hebben het vlees (de kip) weggedragen = zegswijze wanneer iets of iemand ontsnapt
Een Nyeuwe Clucht Boeck ed. 1983 (1554) - 175 (nr. 177, regels 76-77). Een kluchtboek. Een waard wordt door een aventuerder bedrogen. Deze laatste is gevlucht en de waard beseft dat hij hem niet meer moet verwachten: die hoenderen en waren noch niet gebraden, want die pluymen hadden dat vleesch wech gedraghen.
Jan Goemoete ed. 1946 (vóór 1559) - 23 (vers 486). Rederijkersklucht. Jan die de benen neemt, zegt: Adieu, seght de plumen hebben tvleijs ontdraghen.
8a Kip = slachtoffer van iets of iemand
De nyeuwen priestere ed. 1920 (circa 1530) - 430 (vers 259). Tafelspel. De zot Twyffelic Zin denkt zijn tegenspelers te kunnen pakken op het wangedrag van vele priesters. Hij zegt: Kip jc hebge, daer zoudet nyppen.
De Nichte ed. 1920 (XVIA) - 541 (vers 336). Rederijkersklucht. Vrouw slaat man: Ghy moeter naerder, of jc smythu als een ghevilt hoen.
De Machabeen ed. 1992 (1590) - 27v (vers 265). Rederijkersspel. Hertelijck Medogen gaat van de scène, eer men ons compt plocken en tesen, gelijck een hoen. Geplukte hoen = persoon die (godsdienstig) vervolgd wordt.
Veel Volks begeert Vrede ed. 1994 (VIB) - 74r (vers 603). Rederijkersspel. Nijt tot Twist (twee neefkens): Springter uuijt goet hoen, eermen ons broen, Laet ons raet howen.
Moorkensvel ed. 1977 (1600) - 28. Tafelspel. Geesken scheldt tegen haar man: Ick soude v ooghen in v handt geuen / Ende daer toe verworghen als een hoen.
8b Kip = zondige persoon, slachtoffer van duivel
De groote hel ed. 1996 (1564/65?) - 27v (verzen 711-713). Satirisch rederijkersspel (duivelspel). Een duivel zingt: Soo meuchdij inder hellen broen / e(e)n eewelijck worgen als een hoen / en bitterlijcken screijen.
Christum liefde bewijsen ed. 1993 (XVIB) - 69r (vers 677). Rederijkersspel. Een neefke smalend over de toekomstige ondergang van zijn slachtoffer: En Leeren hem noch spille voen als een verworcht hoen.
Goodts Goetheijt ed. 1998 (XVIB) - 147r (vers 98). Tafelspel. Duvels Nijdicheijt tot Goodts Goetheijt: Ick woutmen u aen tspit als een hoen bonck. - 152v (verzen 373-375). Duvels Nijdicheijt jaagt op mensen: Nu sal ick mijn best doen / en als Duvels nijdicheijt naer die Rest spoen / Dat ick als een gemest hoen sal inden noot wrijven.
9 Het (achterwaarts) scharrelen van kippen = iets pejoratiefs
[Dat kippen inderdaad achterwaarts scharrelen blijkt uit het spreekwoord hoender scherren al achterwaert (zie Proverbia Communia ed. 1947: 74 (nr. 418), circa 1480).
Lulofs 1972: 49. Naar aanleiding van het grafschrift van de kip Coppe in Van den Vos Reynaerde: Hier leghet Coppe begraven / Die so wale conste scraven (A461-462). Scraven = naar verluidt scharrelen = wormen vangen / copuleren. Kip = naar verluidt meisje, vrouw, met nadruk op haar seksuele beschikbaarheid (dit laatste gesuggereerd door Lulofs, niet aangetoond in de brontekst).]
De Appelboom ed. 1979 (XVIa) - 33 (verzen 9-11). Rederijkersspel. Goet Ront zegt klagend: Al dat ick doe / gaet mij voorwaerts so Gelucken schrapt, / als in droeffheden. Met Gelucken (Geeltje) wordt een kip bedoeld. Zoals kippen achterwaarts scharrelen, zo gaat dus ook het geluk van Goet Ront achteruit.
De Minckijsers ed. 1992 (XVIB) - 117v (verzen 1198-1200). Rederijkersspel. De sodt over het (ketters) denken van de hoer Alderhande Gebreck: recht alsomen de pijcken in vlaenderen draecht / oft voorwaerts so de hoenderen schraven. Dat denken verloopt dus scheef en achterwaarts, met andere woorden verkeerd (want ketters).
10 Kip // hoogmoed
Die Spiegel der Sonden II ed. 1901 (1434-36) - 268 (regels 1-6). Zondenspiegel. Die sijn doget bi roem seet, die slachten der hennen die al om gaet kakelen, als si een ey geleet heeft, daer bi wort mens gewaer, soe datment daer bi verliest. Des gelijcx verlieset die romer sijn doget.
Die pelgrimage vander menscheliker creaturen ed. 2005 (1463) - 340 (regels 4-7). Stichtelijke allegorie. Hoogmoed zegt: Seker weet, dat ic hier hebbe alsoe groten genuechte als een hinne doet, de welke haer ey niet verswijgen en wille. Want sij kakelt zere, om dat haer dunct groot eere datmen tot hare neste comt sien wat daer inne is. Ende aldus eest van mij in mijn blasen.
11 Kip = dwaze persoon
Drie daghe here ed. 1907 (circa 1410) - 123 (vers 160). Een klucht. Bette denkt dat haar man Jan dronken is: Ghi staet en daesbolt als een kieken.
Herenthals: proloog in Antwerpen 1561 ed. 1962 (1561) - 87 (verzen 20-21). Rederijkersspel. Landen tot Dorpen (edelman tot boer): Ghy schijnt een broethinne, / Die my dunct dat versch comt uuten nest ghevloghen.
12 De term tijte = kip
Bij Kiliaan (1599) lezen we: Tijte tijtken : Pullus gallinaceus: avis quaelibet minutior: vulgó titus, tita, titis. De iuvenibus ignavis vulgó dicitur, quód sunt puchri titi (kuiken: om het even welke kleine vogel: in volkstaal titus, tita, titis. Van losbollige jongeren zegt men gemeenlijk dat het schone tijten zijn) [Etymologicum ed. 1974: 557]. MNHW 1981: 606, geeft tijtkijn = kuiken.
Dat tijte wel degelijk kip kon betekenen, blijkt uit een refreinwedstrijd van de Brugse rederijkerskamer De H. Geest in april 1534. De opgegeven stokregel voor het zotte refrein was: De tite es up huer eijeren vonden. Tite betekent hier manifest kip, en niet kuiken. De zotte refreinen in kwestie zijn helaas niet bewaard gebleven [Muller/Scharpé 1920: XIV. Ook vermeld in Coigneau I 1980: 195]. In Meester Hoon en Lippen Slechthooft ed. 1932: 100 (vers 169), een rederijkersklucht die waarschijnlijk uit de zestiende eeuw dateert, heet de kip van boer Lippen Slechthooft trouwens Tijtken!
Een spel ed. 1976/77 (1567-76) - 82 (vers 43). Rederijkersklucht. Een bazige vrouw tegen haar pantoffelheld: Wagh aerme tyte. Aantekening signaleert: tyte als term voor man blijkbaar héél zeldzaam.
De Blinde die tgelt begroef ed. 1934 (XVIB) - 75 (vers 224). Rederijkersklucht. Uitroep van de Cnape: Wacharmen tijte. Hij heeft het blijkbaar over zichzelf (hij wordt door de blinde die hij begeleidt, vals beschuldigd het geld geroofd te hebben).
13 Restmateriaal
Die Spiegel der Sonden I ed. 1900 (XIV) - 126 (hoofdstuk 55, verzen 9851-9854). Zondenspiegel. Dieren die een voorbeeld zijn voor de mens, doordat zij ernstig doen wat ze moeten doen, en zo roekeloosheid vermijden. Bijvoorbeeld de kip: Merct die henne, die kiekene broet, / Hoe grote ernsticheit si doet / Tote dat si hare jonghen up brinct, / Daer se allene nature toe dwinct.
Bijns ed. 1886 (vóór 1529) - 114 (refrein 31, strofe c, verzen 15-16). Zot rederijkersrefrein. Een pantoffelheld over zijn vrouw: Haeldese een necker tot zijnen coeke, / Fraey als de cloecke trade ic lancx der straten. Man die trots als een kloek over straat stapt (blij dat hij van zijn vrouw af is).
Weydts ed. 1969 (XVId) - 21 (Gesten, strofe 14, vers 10). Strofisch gedicht. Een geus zegt: Wy saghen naer het hennen ey en tgansen ey lyeten wy vaeren. De geuzen hebben hun zaak niet goed verdedigd. Kippenei = minder belangrijke zaken, ganzenei = belangrijke zaken.
Die evangelien vanden spinrocke (anoniem) circa 1520
[Teksteditie: G.J. Boekenoogen (ed.), Die evangelien vanden spinrocke metter glosen bescreven ter eeren vanden vrouwen. s-Gravenhage, 1910 = Die evangelien vanden spinrocke ed. 1910] [Hertaling: Dirk Callewaert (hert.), Die Evangelien van den Spinrocke. Een verboden volksboek zo waar als evangelie (ca. 1510). Ingeleid, vertaald en toegelicht. DNB / Uitgeverij Pelckmans, Kapellen, 1992 = Die evangelien vanden spinrocke ed. 1992]
[NK 910]
Genre
Een zogenaamd volksboek. Een postincunabel (prozadruk).
Auteur
Anoniem.
Situering / datering
Deze tekst werd uitgegeven te Antwerpen door Michiel Hillen van Hoochstraten. Boekenoogen dateert wellicht circa 1520 [ed. 1910: 8], Callewaert circa 1510 [ed. 1992: 13] (maar geen van beiden geeft doorslaande argumenten). Debaene, Knuvelder en Pleij dateren circa 1520?. Het unieke exemplaar bevond zich in 1910 in de Kön. Hof- und Staatsbibliothek te München [ed. 1910: 14].
Het is een gekuiste vertaling van het Franstalige Euuangiles des Quenoilles faittes en lonneur et exaucement des dames (ook gespeld Les Euvangiles des Quenouilles), waarvan de oudste bekende druk werd uitgegeven te Brugge circa 1480 door Colard Mansion. Er bestaan verder nog twee oudere Franse versies in handschriftvorm uit de late vijftiende eeuw: Chantilly, Musée Condé en Parijs, Bibliothèque Nationale (welke laatste tekst door Mansion gebruikt werd voor zijn uitgave) [ed. 1992: 13-15]. Van de Nederlandse bewerking moet al vóór 1488 een editie bestaan hebben, aangezien er van deze editie een exemplaar aanwezig was in de bibliotheek van een Anderlechtse kanunnik [Pleij 2007: 620].
In het Nederlands zijn er nog drie latere drukken bekend: Amsterdam, Harman Janszoon Muller, 1575 (incompleet, Den Haag, KB), Rotterdam, Jan van Ghelen, XVIIa? (Göttingen, Bibliotheek) en Amsterdam, Jan Jacobsz. Bouman, 1662 (Leiden, BMNL / Den Haag, KB / Amsterdam, privébezit) [ed. 1910: 10-11, ed. 1992: 78 (noot 1)].
Inhoud
Gedurende zes winteravonden komen een aantal vrouwen ergens in een volkse stadswijk bij elkaar op een spinavond of spinning. De vrouwen hebben afgesproken om elke avond één van hen haar evangelie, dat wil zeggen: haar volkse wijsheden, te laten verkondigen, en de andere vrouwen mogen daar telkens hun glossen (commentaar) aan toevoegen. De vrouwen hebben een klerk geëngageerd om alles te noteren. Door de ogen van deze klerk volgen wij het verhaal en via zijn oren beluisteren wij de gesprekken. Als beloning wordt de klerk seks met één van de jongere dames beloofd, maar op het einde slaat hij het aanbod toch af.
Thematiek
Weven was mannenwerk, terwijl spinnen een typisch vrouwelijke bezigheid was, zodat het spinrokken een (metonymisch) symbool voor de vrouw werd [ed. 1992: 21]. Boekenoogen stelt dat het gaat om een geestige parodie, waarbij het bijgeloof en de bakerpraatjes van oude wijven op de korrel genomen worden en een enkele keer een theologisch dispuut gepersifleerd wordt (2de dag, 4de kapittel) [ed. 1910: 2/4]. Debaene schrijft: Populaire wetenswaardigheden, bijgeloof, e.d. als parodie bedoeld op evangelietekst met uitleg bij elk kapittel (glose). Knuvelder beschouwt de tekst als een aantal komische vertellingen om de babbelzucht der vrouwen, hun bijgelovigheid en gebreken aan de kaak te stellen. Pleij (1993) noteert: een scherpe satire op de veelsoortige vormen van bijgeloof die (stok)oude vrouwen aan elkaar uitwisselen en waarin ze hun jongere seksegenoten onderwijzen.
In een artikel in Volkskunde uit 1990 en in zijn hertaling uit 1992 is Dirk Callewaert (nochtans een doctor in de Germaanse Filologie) om moeilijk te begrijpen redenen veel te positief over de oude vrouwen in kwestie en legt hij veel te weinig nadruk op het satirische element. Hij heeft het onder meer over een boekje met wereldse kennis, beoefend door eenvoudigen van geest, maar toch voorgesteld als een leer, dat afrekent met de gepretendeerde betere afkomst, de schijnheiligheid en de valse geleerdheid van de mannen met gezag [ed. 1992: 38/77]. Callewaert gaat helemaal uit de bocht wanneer hij schrijft: Nog altijd wordt Die Evangelien vanden Spinrocke door specialisten als een verzameling beuzelpraatjes verguisd. Ten onrechte! [ed. 1992: 79]. Waarbij in een kantnoot een heleboel van deze specialisten (met citaatjes) worden opgesomd. Die specialisten hebben natuurlijk wel gelijk.
In hun recensies van de editie-1992 wezen Jozef D. Janssens, Paul Verhuyck en een zekere H.P. Callewaert dan ook scherp terecht. Verhuyck noteert daarbij venijnig dat Callewaerts studie door de Olbrechtsstichting om een of andere reden bekroond werd in 1990, en H.P. stelt: Er is geen sprake van, dat deze tekst opwelde uit het volk of speciaal de massa op het oog had. Veeleer valt hij in de traditie van het karakteriseren van quasi-boerse types of heksachtige oude vrouwen, die een achterlijk bijgeloof aangewreven krijgen. Die beweging komt uit de laatmiddeleeuwse burgerij, die zich aldus probeert te onderscheiden van en verheffen boven een bedreigende plattelandscultuur.
Het satirische gehalte van de tekst blijkt niet eens zozeer uit de ironische inleiding waarin die grote edelheit d(er) vrouwe(n) en(de) de grote duecht die va(n) he(m) coe(m)t [A2r] wordt vermeld, als wel uit het feit dat even later vermeld wordt dat de evangelien van het spinrokken hun oorsprong vonden in de nigromancien van koning Serastes (Zarathustra) [A2v]. Bovendien worden de zes dames die de spinavonden leiden, respectievelijk voorgesteld als een oude hoer [A5r], als een ex-leerlinge in de zwarte kunsten en een ex-hoer die nu een parochiepriester aan de haak heeft geslagen [B3r], als een koppelares [C3r], als een vrouw met ketterse roots [C6r], nogmaals als een koppelares [D3v-D4r] en als een dochter van een medicijnmeester [E1r]. Ook het gegeven dat de klerk als beloning seks mag hebben met één van de jongere aanwezige dames [A4r], stelt de vrouwen uiteraard in een bepaald daglicht. Ongetwijfeld omdat af en toe ook de clerus op de korrel genomen wordt (zie de parochiepriester die zijn meid dag en nacht de biecht afneemt), kwam het boek in 1570 op de Index terecht [ed. 1910: 12].
Receptie
Stadsliteratuur, waarin de oude vrouw als negatief zelfbeeld binnen de burgermoraal fungeert. Er is een nauw verband met Brugge (zie de Brugse druk van Mansion in het Frans, en zie onder meer ook het verhaal van de ooievaar-mens op het einde). Opvallend is dat de Middelnederlandse tekst vaak minder pikant is gemaakt dan de Franse versie van Mansion [ed. 1910: 6]. Als het gaat over een vrouw die in bed op de verkeerde manier over haar man kruipt, dan luidt het in het Frans van 1480: sil a aucun membre roide quil se amollira [als bij hem een bepaald lid stijf is, dan wordt dit slap ], en in het Middelnederlands: Al had hi eenigen lust om haer vrienscap te doen het soude hem vergaen
Profaan / religieus?
Manifest profaan.
Aantekeningen
Mertens/Torfs VI 1976: 517-518, verwijzen naar een punt uit de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwe-ommegang van 1564, met als titel Der Vrouwen Spinninge. De spinsters bedrijven naar verluidt boerdelijcke acten met de jonghe ghesellen die daar ook gekomen zijn. Dit punt was de uitbeelding van een typische spinavond. Hoofdthema van het punt was de bloeiende textielnijverheid, het flirten met jongens was slechts een zijdelings motief.
Van Boheemen e.a. 1989: 140-145, signaleert kerkelijk verweer tussen 1500 en 1800 tegen gemengde samenkomsten van jongeren, onder meer spinningen geheten.
Logghe 1992: 15-16, signaleert dat er nog in de zeventiende eeuw kerkelijk protest is tegen spinningen, waarop vrouwen en meisjes s avonds gezellig samenkomen om te spinnen. Jongens maakten de meisjes het hof, men zong liederen en vertelde verhalen die vaak weinig aansloten bij het christendom.
Verwijzingen naar de Evangelien vanden Spinrocke in de laatmiddeleeuwse literatuur zijn onder meer de volgende
De Roovere ed. 1955 (vóór 1482) - 329 (verzen 17-18). Vroed rederijkersrefrein over roddelaars: Die vele clapt, clapt dickwils tontije / Ten zijn oock al Euangelien niet. Een verwijzing naar het ironische gebruik van de term evangelie met als connotatie pseudo-waarheid, leugens.
Bijns ed. 1875 (1528) - 31 (Boek I, refrein 9, strofe d, verzen 5-14). Vroed rederijkersrefrein. Kritiek op vrouwen van lage komaf die zich met het geloof willen bezighouden: Waer sullen wij nu de doctorinnen laten? / Studeerdense min, tsou hem aen tspinnen baten. / Maer sij willen oock al disputeren / En argueren, / Devangelie uut legghen en exponeren / Bij haer commeren, noyt meerder abuys. / Tes wonder wat sij al practiseren; / Sij tribuleren, den goeden sijn sij een cruys, / Sij houden ooc scole binnen haer huys. / Noyt arger gespuys en quam uut neste. - 53 (Boek I, refrein 14, strofe u, verzen 12-13). Vroed rederijkersrefrein. Staet de wijsheit nu op spinsters en baghijnen, / So gaet dat geloove wel op plattijnen. - 57 (Boek I, refrein 15, strofe e, verzen 2-3). Vroed rederijkersrefrein. Spinsters, naeysters, malloten en danten, / Dit sijn Godwouts nu al doctorinnen. - 84-85 (Boek I, refrein 22, strofe g, verzen 3-4). Vroed rederijkersrefrein. Men gelooft precaren oft observanten niet, / Maer den spinroc devangelie exponeert.
dOnghelycke Munte ed. 1920 (1530) - 261 (verzen 614-617). Rederijkersspel. Den Daghelicxschen Snaetere (een appelwijf) zegt: By Lo ende jc ghaen spinnen een rocke / Hyeuwers by vergharynghe van mannen of wyfuen. / Want den Snaeter zal den Snaeter blyfuen / Wyen lief wyen leedt jc en cansme niet wachten. Associatie van spinavonden met geroddel en onwetende klap van gewoon volk.
De bekeeringe Pauli ed. 1992 (circa 1550) - 1r-1v (verzen 31-49). Rederijkersspel. De sinnekes in een blijkbaar ernstige referentie aan de evangelien vanden spinrocke. Het ene sinneke is met zijn spinnen bij vrouwen geweest die over het evangelie spraken. Dat vinden de sinnekes maar niets, want zij haten het evangelie.
De Const van Rhetoriken ed. 1986 (1555) - 133-135. Zotte rederijkersballade op de stok comt alle ter spinninghe. Een vrouwensatire met duidelijke referenties aan de Euangelien vanden Spinrocke.
Testament Rhetoricael II ed. 1979 (1561) - 72 (fol. 190r, vers 22). Vroed rederijkersrefrein op de stok De Waerheyt des Euangelys laet by hu blyfuen: schuut oudewyfsche fabulen wilt waerheyt spreken.
Persoonlijke aantekeningen
Ondanks het feit dat de Middelnederlandse versie vaak terughoudender is dan de Franse, bevat zij toch nog genoeg dubbelzinnigheden om interessant materiaal te leveren voor het onderzoek naar de erotische symboliek circa 1500. De toegepaste techniek is meestal de volgende: één van de zes vrouwelijke evangelisten debiteert een of ander bijgeloof, waarna dit in de commentaar (de glose) vanwege één van de andere vrouwen een dubbelzinnig-erotische draai krijgt.
Zo zegt mevrouw Abonde in het 2de kapittel van de derde dag dat wie flerecijn wil vermijden, geen vlees van een kat of een beer mag eten. Waarop Beerte Corthiele (een naam die zelf al een knipoog bevat: vrouwen met korte hielen vallen immers makkelijk achterover op hun rug!) zegt dat daer tege(n)s goet waer te slapen op ten rugge den vrouwen ende den mans anders [dat een goede remedie daartegen ook is dat de vrouw slaapt op haar rug en de man andersom], waarmee natuurlijk de coïtus bedoeld wordt [ed. 1910: C3r]. Van dit soort dubbelzinnigheden zit de tekst vol. De onderliggende boodschap is uiteraard dat oude wijven niet alleen bijgelovig, maar ook geil zijn.
Geraadpleegde lectuur
- Luc. Debaene, De Nederlandse Volksboeken. Ontstaan en geschiedenis van de Nederlandse prozaromans, gedrukt tussen 1475 en 1540. Antiquariaat Merlijn, Hulst, 1977 [onveranderde herdruk van de uitgave Antwerpen 1951], p. 268.
- G.P.M. Knuvelder, Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde, deel I. L.C.G. Malmberg, s-Hertogenbosch, 1970 (5de, geheel herziene druk), p. 420.
- Dirk Callewaert, Die Evangelien vanden Spinrocke metter glosen bescreven ter eeren vanden vrouwen, in: Volkskunde, jg. 91, nr. 4 (oktober-december 1990), pp. 261-274.
- M.A. Schenkeveld-Van der Dussen (red.), Nederlandse Literatuur, een geschiedenis. Martinus Nijhoff, Groningen, 1993, p. 117 [tekst van Herman Pleij].
- Jozef Janssens, De middeleeuwen zijn anders. Davidsfonds, Leuven, 1993, pp. 131-137.
- R. Van Daele, Ruimte en naamgeving in Van den Vos Reynaerde. Secretariaat van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Gent, 1994, p. 345 (noot 452).
- Orlanda S.H. Lie, Hoerenwijsheid: de Middelnederlandse Evangelien vanden spinrocke, in: Madoc, jg. 21, nr. 3 (najaar 2007), pp. 169-179.
- Herman Pleij, Het gevleugelde woord. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1400-1560. Bert Bakker, Amsterdam, 2007, pp. 618-620.
Recensies van de editie-1992
- Jozef D. Janssens, Laatmiddeleeuwse zelfhulpgroep. Verhalen van winterse spinavonden, in: Standaard der Letteren, nr. 2103 (29 augustus 1992).
- Paul Verhuyck, in: Boekengids, jg. 71, nr. 1 (januari 1993), p. 56.
- H.P., in: Bijdragen en Mededelingen tot de Geschiedenis der Nederlanden, deel 109 (1994), afl. 2, pp. 337-338.