DE DUIVEN VAN DUBROVNIK (R.H. Marijnissen) 1966
[Roman, Uitgeverij Heideland, Hasselt, 1966, 154 blz.]
Reeds enige tijd geleden ontdekten wij dankzij Paul Hardy [Bij Benadering. Dagwerk van een recensent. Deel 2: L-W. Uitgeverij De Roerdomp, Brecht-Antwerpen, 1973, pp. 30-33] iets wat wij nog niet wisten: de ons helemaal niet onbekende kunsthistoricus en Bosch- en Bruegel-kenner Roger Marijnissen heeft in 1966 zowaar een roman gepubliceerd! De roman in kwestie bleek echter redelijk onvindbaar, en toen wij op dinsdag 5 juli ll. de auteur in Gent ontmoetten, spraken wij hem erover aan. Hij beloofde toen een exemplaar op te sturen per post en inderdaad, enkele dagen later zat het boekje, gaaf en ongeschonden alsof het gisteren gedrukt werd, in onze brievenbus.
Eerlijk gezegd: de aantrekkelijke en vlotte schrijfstijl van Marijnissens boeken en artikelen over kunst kennende, hadden wij nogal hoge verwachtingen van De duiven van Dubrovnik en onze goede persoonlijke relatie met de auteur maakte ons natuurlijk al op voorhand bevooroordeeld, in positieve zin wel te verstaan. Anderzijds: het feit dat Marijnissen na dit romandebuut nooit een ander literair werk heeft gepubliceerd, kon niet anders geduid worden dan als een veeg teken. En helaas: het werd wel degelijk een teleurstelling. In de roman vertelt de ik-persoon (een zekere Niko) over zijn relatie met twee vrouwen: de wispelturige en onberekenbare Maëva die Niko niets dan last en verdriet bezorgt, en de (toen nog) Joegoslavische Molim, die veel sympathieker overkomt. Blijkbaar sloot Marijnissen in 1966 aan bij de toen nieuwmodische trend van de experimentele roman, wat blijkt uit het totaal ontbreken van enige functionele structuur. Een verhaallijn is nauwelijks of niet te ontwaren en de plot springt voortdurend van pontius naar pilatus en van de os op de ezel, zodat het de lezer compleet ontbreekt aan de nodige houvast om zich in het verhaal in te leven. De poëtisch-filosofische mijmeringen die over het boek gestrooid werden, zijn niet in staat om dit alles te compenseren en iemand van slechte wil zou in dit verband een zinnetje van Niko op pagina 10 kunnen citeren: Ik ben vanavond slechts in staat goedkope filozofie te formuleren, waarvoor ekskuus.
Paul Hardy [wiens in 1973 herdrukte recensie oorspronkelijk verscheen in Boekengids, jg. 44, nr. 8 (oktober 1966), pp. 341-342] is opvallend mild voor Marijnissens romandebuut, maar noteert op het einde toch: Bezwaarlijk kan ik de vraag ongesteld laten waarom hij nu precies niet naar een enigszins hechtere compositie heeft gestreefd. Hoe mooi bijna elke bladzijde van zijn verhaal ook zijn mag, ik vraag me af of meer cohesie het rendement van datgene wat hij te zeggen had niet groter had gemaakt? Andere reacties op De duiven van Dubrovnik hebben wij niet direct bij de hand, maar we hebben er dan ook niet echt intens naar gezocht. Tot slot nog twee zijdelingse opmerkingen. Ten eerste: op pagina 26 doet Niko heel enthousiast over het nummer Blues for junior van het Modern Jazz Quartet, naar verluidt een stuk om bij te knielen. Moeten we eens te pakken zien te krijgen! En ten tweede: in juli en augustus waren wij ongetwijfeld de enige persoon op deze aardbol die dit boek aan het lezen was. En noem ons nu mal, maar wij vinden dat wel iets magisch-realistisch hebben, dat weer doen herleven van een oude, vergeten tekst via de act van het lezen. Waar zou dat vandaan komen, dat gevoel? Nu we er even bij stilstaan, lijkt het erg op het gevoel dat wij als klein jongetje hadden op een doordeweekse dag vrijaf: terwijl de rest van de wereld moet werken, alleen vrij zijn en daar dan dubbel van genieten. Maar misschien zijn wij vanavond slechts in staat goedkope filosofie te formuleren, waarvoor excuus (knipoog).
Quotering: ** (gelezen in juli-augustus 2011, besproken 25 september 2011)
|