Inhoud blog
  • Test
  • BOEK: De Bourgondiërs (Bart Van Loo) 2019
  • BOEK: Sinuhe de Egyptenaar (Mika Waltari) 1945
  • BOEK: Dwaal zacht (Lore Mutsaers) 2019
  • BOSCH: Higgs Strickland 2016
    Zoeken in blog

    Over mijzelf
    Ik ben Eric De Bruyn
    Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
    Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
    Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
    WEMELDINGEN
    Tijd is ruimte in beweging
    09-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.CD: Manafon (David Sylvian) 2009

    David Sylvian: Manafon (2009)

    In Humo [nr. 3605, 6 oktober 2009, p. 174] schrijft ene cv als inleiding bij zijn recensie van deze cd: ‘Of u vindt dit pretentieus gepriegel van iemand die geen moer geeft om wat de buitenwereld van hem denkt, of u beseft dat Manafon, de nieuwe plaat van David Sylvian, een avontuur zonder weerga is’. Wij vinden deze plaat inderdaad verschrikkelijk pretentieus gepriegel van iemand die geen moer geeft om wat de buitenwereld van hem denkt. Cv eindigt zijn recensie met de volgende mededeling: ‘Een paar weken geleden wankelden wij compleet groggy de bios uit, midscheeps getroffen door Antichrist, de nieuwe film van Lars von Trier’. Het verklaart veel. Onder meer dat hij (of is het zij?) deze cd vier sterren geeft.

    Quotering: * (9 oktober 2011)

    09-10-2011 om 22:03 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.MIDDELNEDERLANDS: Die seven wijse mannen van rome (anoniem) 1479

    Die historie van die seuen wijse mannen van romen

    (anoniem) 1479

    [Teksteditie: A.J. Botermans (ed.), Die hystorie van die seuen wijse mannen van romen, bewerkt door A.J. Botermans. Tekst. (Herdruk naar het eenig bekende exemplaar der editio princeps, A°. 1479, berustende in de Bibliotheca Academiae Georgiae Augustae te Göttingen.). De Erven F. Bohn, Haarlem, 1898 = Die seuen wijse mannen van romen ed. 1898]

    Genre

    Een gedrukte prozaroman (incunabel), meer bepaald een gemoraliseerde novellenverzameling.

    Auteur

    Anoniem.

    Situering / datering

    De tekst werd voor de eerste maal in het Nederlands gedrukt door Gerard Leeu te Gouda in 1479. In het unieke exemplaar van deze druk, dat bewaard bleef in de Bibliotheca Academiae Georgiae Augustae te Göttingen (thans UB Göttingen), ontbreken enkele folio’s. In zijn editie vulde Botermans deze lacunes aan met de overeenstemmende bladzijden uit de iets jongere druk (Gouda, Gotfr. van Os, circa 1480?) die in de Stadsbibliotheek van Haarlem bewaard wordt. Aangezien in deze incunabel, net als in die van 1479, het titelblad eveneens ontbreekt, nam Botermans hiervoor zijn toevlucht tot een nog jongere druk (Delft, Chr. Snellaert, 1490?), met bewaarde exemplaren in de KB te ’s-Gravenhage en (onvolledig) in de Stadsbibliotheek te Haarlem.

    Inhoud

    De Romeinse keizer Poncianus krijgt een zoontje, Dyoclesianus (Diocletianus), maar als de knaap zeven jaar oud is, sterft zijn moeder. Vóór de keizerin sterft, vraagt zij aan de keizer om, wanneer hij zou hertrouwen, de jongen geen contact te laten hebben met zijn stiefmoeder. Op advies van zijn raadsheren laat Poncianus zijn zoontje opvoeden door zeven wijze meesters, in een gebouw drie mijlen buiten Rome. Na zeven jaar opvoeding examineren zij hem en stellen zij vast dat hij heel verstandig is geworden. Dan hertrouwt de keizer met dochter van de koning van Castellioen (een Spaanse prinses dus). Zij krijgen geen kinderen en de nieuwe keizerin wil haar stiefzoon leren kennen. De zeven wijzen lezen in de sterren dat de jongen bij zijn vader niet mag spreken, of hij zal een schandelijke dood sterven, terwijl zijzelf zullen sterven als ze de jongen niet naar het hof brengen. Als de jongen dit hoort, leest hij zelf in de sterren dat hij kan blijven leven, als hij zeven dagen lang het stilzwijgen bewaart. Elk der wijzen moet dan maar gedurende één dag voor hem het woord voeren, tot hij weer zelf spreken kan.

    Aan het hof nodigt de keizerin de (ondertussen zestienjarige) jongen uit op haar slaapkamer en zij tracht hem te verleiden. Als hij weigert, verscheurt zij haar kleren en molesteert zij zichzelf en de jongen wordt vals beschuldigd van verkrachting. Aangezien hij niets zegt, wil de keizer hem doen hangen, maar zijn raadsheren vragen om een eerlijk proces. De jongen wordt voorlopig gevangen gezet. ’s Nachts vertelt de keizerin haar man een exempel, waarmee zij hem ervan overtuigt dat de knaap toch meteen gehangen moet worden. De volgende dag is de knaap al onderweg naar de beul, als de eerste wijze meester aan het hof de jongen verdedigt door middel van een exempel. Omdat de meester het exempel niet wil vertellen, zolang de jongen onderweg is naar de beul, zet de keizer de knaap opnieuw gevangen. Het exempel van de meester overtuigt de keizer ervan dat er eerst een eerlijk proces nodig is. De volgende nacht overtuigt de keizerin de keizer via een exempel weer van de noodzaak om de knaap te hangen, en de daaropvolgende dag weet de tweede meester weer uitstel te bedingen, ook via een exempel. Zo gaat het zeven dagen en nachten achter elkaar: de keizerin vertelt een exempel en de keizer vindt dat de jongen moet hangen, één van de meesters vertelt vervolgens ook een exempel en de keizer geeft de knaap uitstel.

    Na zeven dagen mag de jongen eindelijk weer spreken. Het eerste wat hij doet, is één van de hofdames van de keizerin ontmaskeren als man: met hem heeft de keizerin al die tijd overspel gepleegd. Vervolgens vertelt de zoon van de keizer nog een (lang) exempel, waaruit moet blijken dat de keizer niets dan profijt kan halen uit de wijsheid van zijn zoon. De keizerin wordt achter een paard door de stad gesleept en daarna verbrand, haar minnaar wordt in stukken gehakt. Kort daarna sterft de keizer en Diocletianus volgt hem op. Met de hulp van de zeven wijzen regeert hij voorbeeldig.

    Zie voor een andere samenvatting (met uitgebreide weergave van alle exempelen) Debaene 1951: 199-203.

    Thematiek

    De vijftien ‘exempelen’ die deze tekst bevat, zijn in feite eerder korte verhalen of novellen die in de eerste plaats bedoeld zijn als ontspannende lectuur. De nadruk die regelmatig gelegd wordt op erotiek, lijkt dit te bevestigen. Pas in de tweede plaats zijn deze novellen gemoraliseerd, doordat zij telkens gevolgd worden door een verclaringhe vanwege de verteller (in casu de keizerin, de zeven wijzen en de zoon van de keizer). De moraliserende duidingen maken echter een vrij naïeve en wat gekunstelde indruk, met andere woorden: het lijkt erop alsof de entertainende verhalen op zichzelf het belangrijkst zijn, en de moraliseringen er achteraf een beetje bij gesleurd werden om ze te doen passen in het kader van het raamverhaal. Bij sommige van de ‘exempelen’ is deze indruk overigens sterker dan bij andere.

    Pas in de derde plaats blijken de ‘exempelen’ én het raamverhaal zelf een gemeenschappelijke rode draad te bevatten, namelijk de bedrieglijkheid van de vrouwen. Dit thema is vooral impliciet en wordt slechts een paar keer, en dan nog zeer zijdelings, geëxpliciteerd. Een eerste keer wanneer de keizer naar aanleiding van het exempel van de vijfde meester zegt: ‘Ick mercke wel dat die vrouwe(n) seer bedriechlic sijn’ [f7v], en een tweede keer wanneer de zevende meester in de inleiding tot zijn exempel zegt: ‘ic sal v segge(n) een exempel als d(at) ghi v alle die daghe(n) uwes leuens v wachte(n) moghet va(n) die o(n)getrouwicheit der vrouwe(n)’ [(h8r)]. Wanneer op het einde de keizerin en haar minnaar door Diocletianus ontmaskerd worden, springt het thema ‘vrouwenbedrog’ natuurlijk wel zeer sterk in het oog (al wist de lezer reeds van in het begin dat de keizerin bedrieglijk en leugenachtig is).

    Receptie

    Stadsliteratuur. Herman Pleij plaatst deze tekst in de traditie van novelle die ontstond in het dertiende-eeuwse Italië en daarna verder ontwikkeld werd in het Franse taalgebied. In de Nederlanden bestaan de novellen naar verluidt uit bewerkingen en vertalingen van buitenlands materiaal.

    In dit verband dient erop gewezen dat Gerard Leeu de tekst naar eigen zeggen [zie a2r] uit het Latijn heeft laten vertalen. Er bestond inderdaad een Latijnse overlevering, onder meer onder de titel Historia septem sapientium, die volgens Botermans uiteindelijk teruggaat tot stof uit het oosten. Deze verhaalstof zou ten tijde van de kruistochten het westen hebben bereikt. Dezelfde stof wordt overigens ook behandeld in een veertiende-eeuws Middelnederlands gedicht dat een navolging is uit het Frans en er is ook nog een (oostelijk-)Middelnederlandse prozavertaling naar het Latijn die bewaard bleef in een vijftiende-eeuws handschrift. De vertaling van Gerard Leeu vertoont duidelijke verschillen met deze laatste vertaling. Vermeldenswaard is ten slotte ook nog een Nederduitse druk van de tekst (Antwerpen, Niclaes de Leeu, 1488).

    Profaan / religieus?

    Manifest profaan.

    Persoonlijke aantekeningen

    Die seuen wijse mannen van romen heeft in het verleden op bijzonder weinig aandacht van de medioneerlandici kunnen rekenen. De belangrijkste secundaire bron is blijkbaar de dissertatie van Botermans uit 1898, die volledig aan het onderwerp is gewijd maar die wij helaas nog niet te pakken hebben kunnen krijgen. Deze geringe belangstelling heeft onder meer tot gevolg dat de tekst niet eens vermeld wordt in het proefschrift van Yvonne Bleyerveld [Hoe bedriechlijck dat die vrouwen zijn. Vrouwenlisten in de beeldende kunst in de Nederlanden circa 1350-1650. Primavera Pers, Amsterdam, 2000].

    Anderzijds: noch literair-esthetisch, noch cultuurhistorisch is deze novellenverzameling een hoogvlieger. Op verscheidene plaatsen bevatten het raamverhaal en de exempelen merkwaardige passages die een naïeve en soms zelfs onhandige indruk maken. Om de zoon van de keizer na zeven jaar opvoeding te testen, verstoppen de zeven wijzen bijvoorbeeld elk een klimopblad onder het bed van de jongen. Wanneer hij wakker wordt en dit ontdekt, reageert hij naar verluidt verstandig: hij vraagt zich af of de zoldering naar de aarde is toegegroeid of dat de aarde naar boven is gekomen. Na ettelijke malen diep nadenken, ontgaat ons de zin van deze passage nog steeds (maar misschien brengt het Latijnse origineel hier opheldering). Wat beeldspraak en taaleigen betreft, is deze tekst ook maar een mager beestje: de termen ‘bloem’ [c3v] en boomgaard’ [2x: b1r en i6r] komen voor in een erotische context, varken [e1r] en tortelduif [h8v] treden op als metafoor, en verder kunnen we de woorden ‘netteboeve’ [b1v] en ‘stoc’ (= gevangenis) [o.m. b5v] signaleren. En dat is het.

    M.A. Nauwelaerts [in: Latijnse school en onderwijs te ’s-Hertogenbosch tot 1629. Bijdragen tot de Geschiedenis van het Zuiden van Nederland – XXX, Stichting Zuidelijk Historisch Contact, Tilburg, 1974, p. 200] noteert: ‘Vermoedelijk heeft men aan het eind van de 15e eeuw in de Bossche grote school ook het bekende geschriftje over de zeven “vroeden” of wijzen van Rome, Historia septem sapientium Romae, als klasselectuur gebruikt. Gerard Leempt had het gedrukt toen hij nog in Nijmegen woonde; hij zal het ook in Den Bosch te koop hebben geboden. In de Nederlanden was dat werkje zowel in het Latijn als in vertaling veel in omloop’. Eerlijk gezegd: aangezien de tekst menige (weliswaar niet àl te expliciet verwoorde) erotische passage bevat, zouden wij eerder stellen dat het boekje vermoedelijk net niét als klasselectuur gebruikt werd. Indien dit toch het geval was, dan zal Bosch het zeker gekend en gelezen hebben en ook als het niet op school werd gebruikt, kàn Bosch de tekst gekend hebben. Veel belang heeft Die seuen wijse mannen van romen echter sowieso niet voor een beter begrip van het Bosch-oeuvre.

    Geraadpleegde lectuur

    - Debaene 1951: Luc. Debaene, De Nederlandse Volksboeken. Ontstaan en geschiedenis van de Nederlandse prozaromans, gedrukt tussen 1475 en 1540. Antiquariaat “Merlijn”, Hulst, 1977 [onveranderde herdruk van de uitgave Antwerpen, 1951], pp. 198-205.

    - Pleij 2007: Herman Pleij, Het gevleugelde woord. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1400-1560. Bert Bakker, Amsterdam, 2007, pp. 579-580.

    [explicit 9 oktober 2011]

    09-10-2011 om 17:41 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    01-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BEELDBRONNEN: Candaules (Jacob Jordaens) ca. 1646
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Candaules

    Bij het doek van Jacob Jordaens,

    circa 1646,

    Stockholm, Nationalmuseum

    Candaules was in de zevende eeuw vóór Christus koning van Lydië (in het huidige Turkije). Hij verstopte zijn vertrouweling Gyges in de slaapkamer, zodat deze de schoonheid van Candaules’ echtgenote, de koningin dus, kon bewonderen. De vrouw zag Gyges echter wegsluipen en dwong deze laatste om haar man te doden. Dit verhaal wordt onder meer verteld door Herodotos [Hein L. van Dolen (vert.), Herodotos. Het verslag van mijn onderzoek. Vertaald, ingeleid en geannoteerd. SUN, Nijmegen, 1995, pp. 47-49 (Boek I, 7-12)]. Merkwaardig is dat bij Herodotos enkel sprake is van de schoonheid van Candaules’ vrouw (wier naam overigens niet genoemd wordt), en niet specifiek van de schoonheid van haar achterwerk. Wel is het zo dat Gyges alleen de achterzijde van de koningin te zien krijgt: Gyges zag haar binnenkomen en zich uitkleden. Zij stond met haar rug naar hem toegekeerd en toen ze naar het bed toeliep, ging hij op zijn tenen het vertrek uit.

    Op het schilderij van Jacob Jordaens staat het mollige derrière van Candaules’ vrouw echter volop in de belangstelling. Het verhaal van Candaules schonk de kunstenaar de gelegenheid tot het schilderen van een van die talrijke vrouwelijke naakten waarin hij zijn ideaal verwezenlijkt zag: lief van aangezicht, weelderig en mollig van vormen en met een blanke huid, stralend in het licht [Hans Devisscher en Nora De Poorter (tentoonstellingscatalogus), Jacob Jordaens (1593-1679). Deel I: Schilderijen en Wandtapijten. Catalogus door R.-A. d’Hulst, Nora De Poorter en Marc Vandenven. Gemeentekrediet, Brussel, 1993 (Antwerpen, KMSK, 27 maart-27 juni 1993), p. 230].

    In dezelfde catalogus [pp. 236-239 (cat. nr. A76)] schreef Nora De Poorter (zelf een mollige vrouw?) de volgende treffende dingen over Jordaens’ schilderij: Volledig naakt, met enkel een parelsnoer om de hals en een met kant afgeboorde muts op het hoofd, stapt de vrouw van Candaules in bed. Zij heeft juist het hemd uitgetrokken, waardoor haar verleidelijke weelderige vormen, weliswaar vanop de rug gezien, in al hun glorie onthuld worden. ( … ) De ronde vormen van de koningin beantwoorden aan Jordaens’ barokke schoonheidsideaal, waarbij vrouwelijkheid als vanzelfsprekend werd geassocieerd met vruchtbaarheid. De hedendaagse toeschouwer moet wel afstand nemen van het extreme slankheidsideaal dat deze decenniën beheerst om het genereuze lichaam te kunnen appreciëren dat Rooses zo treffend omschreef als ‘een lijf poezelig als dons…, [de] beenen mollig afgerond en stevig zich verbindende met de tweelingbonken daarboven’. ( … ) Door de passende straf voor Candaules kon aan het pikante verhaal een moraliserende betekenis worden gegeven. Het tafereel van het bespieden van Candaules’ vrouw is terug te vinden in de embleemliteratuur, waar het geldt als waarschuwing tegen het schenden van het echtelijke slaapvertrek. ( … ) Zoals de andere bespiedingsscènes die men in de mythologische en oudtestamentische taferelen terugvindt, kan [Jordaens’ schilderij] worden gerekend tot de thema’s waarin de ‘voyeuristische erotiek’ de aantrekkingskracht vormde. ( … ) Indien ook hier het tonen van het naakt en niet de Catsiaanse zedenles de hoofdrol speelt, is Jordaens’ interpretatie alleszins minder hypocriet dan vele andere werken van dit genre. Hij maakt meteen duidelijk dat niet enkel Gyges de ‘bespieder’ is van dit ongeoorloofde tafereel, maar ook wij, de toeschouwers. Dit blijkt uit de blik van de mooie koningin die ons aankijkt. ( … ) De koningin schijnt in het geheel niet beschaamd. Integendeel, zij schijnt weinig bezwaren te hebben tegen onze ‘aanwezigheid’. Met een guitige glimlach en een koket gebaar vangt zij ook onze verbaasde en bewonderende blik op. Jordaens relativeert zodoende de antieke geschiedenis. De glimlach van de koningin en Gyges’ verbaasde volkse gezicht passen niet bij de tragiek van het verhaal en geven het tafereel een luchthartige en bijna komische noot.

    Zo de dame die dit schreef, al niet lesbisch is, dan toch zeker bi. Dat koket gebaar dat de koningin met haar rechterhand maakt, is overigens het nog altijd niet goed begrepen en door ons al talrijke malen gesignaleerde ‘vaginagebaar’, wat aan Jordaens’ schilderij een nog erotischer uitstraling geeft. Duidelijk is in elk geval dat bij Jordaens de schoonheid van Candaules’ vrouw geconcentreerd is in haar billen. Hetzelfde is overigens het geval in Mario Vargas Llosa’s roman Elogio de la madrasta uit 1988 (in 1990 in het Nederlands vertaald als Lof van de stiefmoeder), waarin Jordaens’ schilderij als uitgangspunt wordt genomen om Candaules persoonlijk aan het woord te laten komen met een lange laudatio op het achterwerk van zijn vrouw:

    Ik herhaal met nadruk: kroep. Niet achterwerk, kont, billen of zitvlak, maar kroep. Want wanneer ik haar berijd, is dàt het overheersende gevoel: dat ik gezeten ben op een gespierde en fluweelzachte merrie, louter kracht en volgzaamheid. Het is een stevige kroep en misschien wel net zo omvangrijk als de legendes die in het koninkrijk over haar de ronde doen en de fantasie van mijn onderdanen prikkelen, willen doen geloven. (Ze komen mij allemaal ter ore, maar kwaad maken ze me niet, ze vleien me.) Wanneer ik haar beveel neer te knielen en met haar voorhoofd het tapijt te kussen, zodat ik haar op mijn gemak kan bestuderen, krijgt dit schitterende onderdeel zijn meest betoverende volume. Elk halfrond is een vleselijk paradijs; beide, gescheiden door een fijne spleet van bijna onzichtbare haartjes die wegzinkt in het door de krachtige zuilen van haar dijen bekroonde bos met blanke, zwarte en bedwelmend zachte plekjes, doen me denken aan een altaar van die barbaarse godsdienst van de Babyloniërs die door de onze is weggevaagd.

    Stevig bij beroering en smijdig aan de lippen; immens bij een omarming en warm tijdens koude nachten, een vederzacht kussen om het hoofd op neer te leggen en een fontein van zinnelijk genot op het uur dat de liefde zich opdringt. Het is niet eenvoudig om bij haar binnen te dringen, eerder pijnlijk, in het begin, en zelfs heldhaftig vanwege de weerstand die dit roze vlees de mannelijke aanval biedt. Men dient te beschikken over een voor niets en niemand terugdeinzende ijzeren wil en een al even onverzettelijke priemende roede, zoals de mijne.

    [2004]

    01-10-2011 om 01:43 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    26-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.MIDDELNEDERLANDS: Duytsche adagia ofte spreecwoorden (Symon Andriessoon) 1550

    Duytsche adagia ofte spreecwoorden (Symon Andriessoon) 1550

    [Teksteditie: Mark A. Meadow en Anneke C.G. Fleurkens (eds.), Symon Andriessoon. Duytsche Adagia ofte Spreecwoorden. Antwerp, Heynrick Alssens, 1550. In Facsimile, Transcription of the Dutch Text and English Translation. Verloren, Hilversum, 2003 = Duytsche adagia ofte spreecwoorden ed. 2003]

    Genre

    Een gedrukte spreekwoordenverzameling.

    Auteur

    De Amsterdamse notaris Symon Andriessoon (+1565), die ook actief was als publicist en vertaler en wellicht ook schoolmeester was [ed. 2003: 33/37].

    Situering / datering

    Deze tekst werd gedrukt en uitgegeven te Antwerpen door Heynrick Alssens in 1550. Twee exemplaren bleven bewaard: het ene bevindt zich in de Bristol Reference Library, het andere in een Nederlandse particuliere verzameling. Dit laatste exemplaar lag aan de basis van deze editie. [ed. 2003: 51]

    De oudste bekende eigenaar van het Nederlandse exemplaar is de Amsterdamse magistraat en liefhebber van de Nederlandse letteren Zacharias Hendrik Alewijn (1742-1788). Later is het boek eigendom geworden van de Belg Constant Philippe Serrure (1805-1872). De huidige eigenaar (die onbekend wenst te blijven) kocht het boek in de jaren vijftig van de twintigste eeuw aan uit de Arenberg-collectie. Pikant detail: omdat de hertog van Arenberg tijdens Wereldoorlog I in het Duitse leger diende, legde de Belgische staat beslag op zijn bezittingen, maar de familie slaagde erin de bibliotheek te behouden en bracht deze na Wereldoorlog II, vooral via Amerikaanse kanalen, op de markt. [ed. 2003: 53-55]

    Inhoud / thematiek

    Deze druk bevat een groot aantal Nederlandse spreekwoorden en zegswijzen. Ofschoon een duidelijke structuur of alfabetische ordening afwezig is (wel worden soms thematisch verwante spreekwoorden bij elkaar geplaatst), is deze verzameling toch van groot belang: het is immers de enige zestiende-eeuwse Nederlandse spreekwoordenverzameling die van elk spreekwoord een verklaring geeft. Bovendien wijken deze verklaringen in een aantal gevallen af van de verklaringen die in de moderne spreekwoordenliteratuur gegeven worden.

    Receptie

    Stadsliteratuur. Verband met Antwerpen en Amsterdam. Volgens Mark Meadow was deze druk niet bedoeld voor schoolkinderen, maar wel als een onderhoudend referentiewerk voor de geïnteresseerde lezer [ed. 2003: 35].

    Profaan / religieus?

    Manifest profaan.

    Persoonlijke aantekeningen

    In zijn inleiding noteert Mark Meadow: ‘We are confident that the Duytsche adagia will serve as a reference work and primary source for the many historians of language, culture and art that study the early-modern Netherlands’ [ed. 2003: 7]. Nou, reken maar van yes. Omwille van de zeldzaamheid, de moeilijke bereikbaarheid en de unieke verklarende teksten bij elk spreekwoord van deze druk moet het met alle middelen toegejuichd worden dat Andriessoons tekst eindelijk in een moderne editie toegankelijk is geworden. En het is bovendien een zeer rijke editie: niet alleen krijgen we de volledige tekst in facsimile, in transcriptie én in een Engelse vertaling, maar aan de Engelse vertaling worden bovendien ook nog eens in voetnoot de vindplaatsen van parallelle spreekwoorden toegevoegd uit een viertal andere, eveneens moeilijk bereikbare bronnen. Om te beginnen het door de Amsterdammer Reyer Gheurtz, waarschijnlijk in 1552, samengestelde handschrift Adagia ofte spreeckwoorde uit de Gentse Universiteitsbibliotheek (Gent, UB R524b). Vervolgens het door Eberhard Tappius in navolging van Erasmus gecompileerde Epitime adagiorum D. Eras. Roterdodami (gedrukt te Antwerpen in 1544), dat ook Nederlandse spreekwoorden bevat. En ten slotte twee werkjes van de Amsterdammer Johannes Sartorius: de Centuriae Syntaxeon in decades Distincta (Antwerpen, 1544) en de uitgebreidere versie hiervan, de Adagiorum Chiliades Tres (Antwerpen, 1561).

    Wie zal nog ontkennen dat op deze manier een waardevolle bron aan het onderzoeksveld naar de laatmiddeleeuwse spreekwoordenschat is toegevoegd? Het boek van Symon Andriessoon bevat dan ook zeer interessante dingen, vooral door de verklaringen die elk lemma begeleiden (de spreekwoorden en zegswijzen in verband met hooi vormen hier een mooi voorbeeld van), maar af en toe is er toch ook sprake van een kleine teleurstelling en bescheiden tandengeknars, omwille van dingen die er niét in staan. Zo ontbreekt bijvoorbeeld de hennentaster compleet in deze toch exuberante verzameling.

    Zijdelings interessant is overigens dat Symon Andriessoon ook een traktaatje schreef over alchemie, dat in 1600 te Amsterdam door Cornelis Claessz. werd uitgegeven [ed. 2003: 43].

    [explicit 26 september 2011]

    26-09-2011 om 23:20 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    25-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: De duiven van Dubrovnik (R.H. Marijnissen) 1966

    DE DUIVEN VAN DUBROVNIK (R.H. Marijnissen) 1966

    [Roman, Uitgeverij Heideland, Hasselt, 1966, 154 blz.]

    Reeds enige tijd geleden ontdekten wij dankzij Paul Hardy [Bij Benadering. Dagwerk van een recensent. Deel 2: L-W. Uitgeverij De Roerdomp, Brecht-Antwerpen, 1973, pp. 30-33] iets wat wij nog niet wisten: de ons helemaal niet onbekende kunsthistoricus en Bosch- en Bruegel-kenner Roger Marijnissen heeft in 1966 zowaar een roman gepubliceerd! De roman in kwestie bleek echter redelijk onvindbaar, en toen wij op dinsdag 5 juli ll. de auteur in Gent ontmoetten, spraken wij hem erover aan. Hij beloofde toen een exemplaar op te sturen per post en inderdaad, enkele dagen later zat het boekje, gaaf en ongeschonden alsof het gisteren gedrukt werd, in onze brievenbus.

    Eerlijk gezegd: de aantrekkelijke en vlotte schrijfstijl van Marijnissens boeken en artikelen over kunst kennende, hadden wij nogal hoge verwachtingen van De duiven van Dubrovnik en onze goede persoonlijke relatie met de auteur maakte ons natuurlijk al op voorhand bevooroordeeld, in positieve zin wel te verstaan. Anderzijds: het feit dat Marijnissen na dit romandebuut nooit een ander literair werk heeft gepubliceerd, kon niet anders geduid worden dan als een veeg teken. En helaas: het werd wel degelijk een teleurstelling. In de roman vertelt de ik-persoon (een zekere Niko) over zijn relatie met twee vrouwen: de wispelturige en onberekenbare Maëva die Niko niets dan last en verdriet bezorgt, en de (toen nog) Joegoslavische Molim, die veel sympathieker overkomt. Blijkbaar sloot Marijnissen in 1966 aan bij de toen nieuwmodische trend van de experimentele roman, wat blijkt uit het totaal ontbreken van enige functionele structuur. Een verhaallijn is nauwelijks of niet te ontwaren en de plot springt voortdurend van pontius naar pilatus en van de os op de ezel, zodat het de lezer compleet ontbreekt aan de nodige houvast om zich in het verhaal in te leven. De poëtisch-filosofische mijmeringen die over het boek gestrooid werden, zijn niet in staat om dit alles te compenseren en iemand van slechte wil zou in dit verband een zinnetje van Niko op pagina 10 kunnen citeren: Ik ben vanavond slechts in staat goedkope filozofie te formuleren, waarvoor ekskuus.

    Paul Hardy [wiens in 1973 herdrukte recensie oorspronkelijk verscheen in Boekengids, jg. 44, nr. 8 (oktober 1966), pp. 341-342] is opvallend mild voor Marijnissens romandebuut, maar noteert op het einde toch: ‘Bezwaarlijk kan ik de vraag ongesteld laten waarom hij nu precies niet naar een enigszins hechtere compositie heeft gestreefd. Hoe mooi bijna elke bladzijde van zijn verhaal ook zijn mag, ik vraag me af of meer cohesie het rendement van datgene wat hij te zeggen had niet groter had gemaakt?’ Andere reacties op De duiven van Dubrovnik hebben wij niet direct bij de hand, maar we hebben er dan ook niet echt intens naar gezocht. Tot slot nog twee zijdelingse opmerkingen. Ten eerste: op pagina 26 doet Niko heel enthousiast over het nummer Blues for junior van het Modern Jazz Quartet, naar verluidt een stuk om bij te knielen. Moeten we eens te pakken zien te krijgen! En ten tweede: in juli en augustus waren wij ongetwijfeld de enige persoon op deze aardbol die dit boek aan het lezen was. En noem ons nu mal, maar wij vinden dat wel iets magisch-realistisch hebben, dat weer doen herleven van een oude, vergeten tekst via de act van het lezen. Waar zou dat vandaan komen, dat gevoel? Nu we er even bij stilstaan, lijkt het erg op het gevoel dat wij als klein jongetje hadden op een doordeweekse dag vrijaf: terwijl de rest van de wereld moet werken, ‘alleen’ vrij zijn en daar dan dubbel van genieten. Maar misschien zijn wij vanavond slechts in staat goedkope filosofie te formuleren, waarvoor excuus (knipoog).

    Quotering: ** (gelezen in juli-augustus 2011, besproken 25 september 2011)

    25-09-2011 om 21:59 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.TOPOI: Kip

    KIP

    1a Kip die haar kuikens beschermt = Christus

    [Deze beeldspraak is gebaseerd op Mattheus XXIII: 37 en Lucas XIII: 34 (Jerusalem, Jerusalem, dat de profeten doodt, en dat stenigt, die tot u zijn gezonden: hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels verzamelt; maar gij hebt niet gewild).

    Bruyn 1988: 106-108 (afb. 20), signaleert een schilderij van Frans Floris: Christ gathering the faithful together as a hen gathers her chickens [paneel, 1562, Parijs, Louvre]. De gekruisigde Christus heeft vleugels, uit Zijn mond komt het hierboven geciteerde bijbelvers en op de voorgrond zit een kip met haar kuikens. Bruyn brengt dit schilderij in verband met het gedicht Gallina (circa 1528?) van Alardus Aemstelredamus, waarin het beeld van de hen en haar kuikens een metafoor is voor huwelijks- en kinderliefde. Bruyn noemt dit gedicht het ‘onmiddellijke prototype’ voor het schilderij, maar is blijkbaar onbekend met het feit dat het hier om een wijdverbreide bijbelse topos gaat.

    Bartelink 1990/91: 12, verwijst naar het bijbelse beeld (Mattheus XXIII: 37) van de kip (Christus) die haar kuikens beschermt tegen roofvogels (duivels). In middeleeuwse kloosterteksten verwees de kip ook vaak naar de abt.]

    Fabulae ed. 1985 (XIIIb)
    - 108 (nr. 49: ‘The Chick, the Hen, and the Kite). Een kip beschermde haar kuikens onder haar vleugels tegen de wouw. Eén kuiken echter bleef aan een worm pikken en werd gegrepen door de wouw: Thus does the Lord call unto us – so that, feeling from sins, we may flee in under the wings of His protection. But many men, the Devil willing, do not flee to Christ. Instead, they stay right there with their grubworm of sin, with a prostitute or with drunkenness or covetousness. And the kite (i.e. the Devil) comes and seizes so foolish a chick.

    Tleven Ons Heren Ihesu Christi ed. 1980 (1409)
    - 93 (hoofdstuk XVII). Een Jezusleven. Sich hem nu aen te gader mit sinen jongheren neder climmende vanden berghe ende vriendelic mit hem sprekende over den wech gaende, ende hoe dat die schare van simpelen luden te gader hem volghet, niet curioselic gheordiniert ende ghestelt die een na den anderen, mar als kuken na der hennen.
    - 152 (hoofdstuk XVI). Een Jezusleven. Sich nu aen die jongheren gaende na hem ende mit hem, hoe hem elc pijnde als hi best mocht hem te ghenaken ende sich, hoe si vergadert ghaen recht als die kuken nader hennen.

    Bijns ed. 1875 (1528)
    - 76 (Boek I, refrein 20, strofe a, verzen 8-9). Vroed rederijkersrefrein. God roept tevergeefs tot de mens: Ic heb u, seyt hij, dicwils willen versamen, / Gelijc een hinne haer kiecxkens onder mij vrij.

    Bijns ed. 1886 (vóór 1529)
    - 292 (refrein 79, strofe g, vers 11). Vroed rederijkersrefrein. Berouwvolle zondige mens tot Christus: Laet mij, U kiecxken, schuylen onder U vlercken.

    De Evangelische Leeraer ed. 1989-90 (1532 of 1542)
    - 44 (verzen 369-371). Rederijkersspel. Christus tot ‘Jerusalem’ (= de zondige mensheid): Ick hebbe u so dickwils onder my willen versamen / ghelijck een hinne haer kiexkens door mijnen staet, / maer ghy en hebt niet gewilt, dus muechdy u wel schamen.

    Siecke Stadt ed. 1917 (1539-64)
    - 30 (verzen 823-824). Rederijkersspel. In een refrein van Amstelredam: Maer o Jherusalem, hoe dick heb ick v willen vergaeren, / gaet Chrijstus verclaeren, als een henne haer kiecxkens doet.

    Van Autenboer ed. 1962 (1563)
    - 262. Rederijkerslied uit 1563, verzen 37-38: Soo onder s’Hinnekens veren / Den Kieckens niet can deren.

    De Bruyne I ed. 1879 (1579-83)
    - 127 (refrein 29, strofe 3, verzen 9-10). Vroed rederijkersrefrein. Over Christus: My soeckende als een hin, die haer kiecxkens vergaert / voer der wouwen clauwen doer der liefden brandt. (Wouw = duivel.)
    - 130 (refrein 30, strofe 2, vers 6). Vroed rederijkersrefrein. Over Christus: My bewaerende als een hin haer kiecxkens siet.

    d’Evangelische maeltijt ed. 1992 (XVIB)
    - 75r (verzen 927-928). Rederijkersspel. Goetheijt Goods zegt: O Jerusaelem hoe dick heb ick u willen vergaeren / als een henne haer kuijckens ghij moechtet wel beschreijen.

    tGeslacht der Menschen ed. 1996 (XVIB)
    - 135r (verzen 657-661). Rederijkersspel. Want godt den heer boven alle heer scaeren / wil sion sijn bruijt die int hart verheeven is / niet eewich verlaeten in dit beswaeren / maer wilse als een henne noch eens vergaren / onder sijn vleugelen en haer soo bewaeren.

    1b Andere toepassingen van de topos ‘kip die haar kuikens beschermt’

    Den triumphe ende ’t palleersel van den vrouwen ed. 1996 (1514)
    - 335 (verzen 12-14). Gedrukte kledingallegorie. Over de wijsheid: Boecius ghelijct se oock, sonder were / Eender hinnen die met grooten ghere / Haer kiecxkens verwaert met diligencien.

    Eneas en Dido ed. 1982/83 (1552)
    - 158 (verzen 148-149). Rederijkersspel. Rhetorijckelijck Gheest over Karel V: En diemen sijn ghemeente so trouwelijck siet beschermen, / Ghelijck een henne hör kiecxkens onder hör vlercken dûet.

    Bijns ed. 1875 (1567)
    - 454 (Boek III, refrein 67, strofe e, verzen 1-6). Vroed rederijkersrefrein. Experientie leert, tis een gemeyn seggen, / Als de Herden dolen, de Wolf de schapen hoet, / En als de hinnen haer kiecxkens laet alleen leggen, / So heeftse de wouwe te overgapen goet. / Ghij, wachters des volcx, Predicanten, Papen vroet, / Als ghij siende doolt, wie sal de blinde leyen? Kip die kuikens alleen laat = slechte clerus die de gelovigen overleveren aan de duivel (de wouw). Vergelijk ook ibidem: 465 (Boek III, refrein 70, strofe h, vers 12): De catte leyt de kiekenen, de wolf de schapen (vroed rederijkersrefrein).

    Veldman 1992 (circa 1600)
    - 247-248. Eerste prent uit een reeks (circa 1600) van Crispijn de Passe de Oude naar Maarten de Vos: Diligentia et Sedulitatis typus. Een kip met kuikens onder haar vleugels = de Ijver (diligentia).
    - 256-257. Prent van Crispijn de Passe de Oude (circa 1600). Kip met kuikens = liefde brengt volharding voort (?). Ook ooievaar die jongen voedt = hetzelfde?

    1c Kip = Christus

    Brugman ed. 1948a (vóór 1473)
    - 230 (preek XIX, regels 130-134). Prekenbundel. Over Christus aan het kruis: Onse lieve heer is recht gelijc enen geplucte hoen ende elck heilich heeft hem gepijnt een veder daer-af te crighen. Siet hoe dat hi hanget aent cruyce, recht als een gepluct hoen. Susteren, laet ons pijnen elc een veder daer-af te crighen.

    2 Kip = iets van weinig waarde

    Goetheijt, Lijefde en Eendracht ed. 1994 (1579)
    - 156r (vers 669). Rederijkersspel. Het ene neefke tegen het andere: Ick gaeff niet een hoen, voor beij onse eer.

    dEenvoudige Mensch en Schijn van Deuchden ed. 1996 (XVIB)
    - 108r (verzen 1228-1229). Rederijkersspel. Die Stemme Goodts over de vijanden van het geloof: Dus al haer verwoen / acht niet een hoen, tmach u niet beswaeren.

    3a Hennentaster = wellusteling, vrouwengek (waarbij hen = vrouw)

    [RG 1959: 203, geeft als verklaringen: ‘wellusteling, vrouwengek, aantaster van de vrouwelijke eer, vrouwensmader.

    Coigneau II 1982: 321 (noot 195), stelt dat ‘hennentaster’ een tweevoudige betekenis heeft: jansul of wellusteling.

    De Jongh 1995a: 28, signaleert dat in de late middeleeuwen ‘hennentaster’ = wellusteling (uitgebeeld door Bruegel en Bloemaert.

    Cat. Antwerpen 1976: 99 (cat. nr. 104 A/B). Twee gravures van monogrammist HSD (Antwerpen, 16de eeuw), voorstellende Man met kip in armen en Vrouw met strohoed. Volgens het bijschrift tast de man de hinnekens naar hun eieren. Het zijn satirische gravures met een erotische ondertoon. Het opvallend decolleté van de vrouw wijst erop dat met de ‘eieren’ vrouwenborsten bedoeld worden.

    Zie over dit motief ook Wuyts 1987a = Leo Wuyts, “Eierverkoopster of verliefde boer? Een bijdrage tot de studie van de hennetaster”, in: Jaarboek Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen, 1987, pp. 207-217.]

    Een Man ende een Wyf ghecleet up zij boerssche ed. 1907 (circa 1500)
    - 194 (vers 160). Tafelspel. Wyf tot Man: Nu tast, hinne tastere.

    Bijns ed. 1902 (circa 1550)
    - 261 (refrein XV, Prinse, verzen 1-3). Zot rederijkersrefrein over eieren. Princlie, hinnentasters oft sulcke passaerts / Soeken dicwils thinnen ey, al synt rycke hassaerts [vrekken], / Om weten wanneer thinneken legghen sal. Onduidelijke passage, ‘hinnentaster’ in elk geval pejoratief.

    De Const van Rhetoriken ed. 1986 (1555)
    - 193 (B1, verzen 1-2). Dialoogrefrein, afwisselend positief en negatief over vrouwen. B1 is een positieve strofe. Tfy moet hu lien werde(n) die vrauwe(n) versmade(n), / Berampers, hinnetasters, qualick beraden.

    De Katmaecker ed. 1932 (vóór 1578)
    - 64 (vers 112). Rederijkersklucht. ‘Die Eerste Vrouw’ tot Heijn: Ghij vuijle hen(n)entaster, zoudij niet gaen, daer die vrou in arbeijt leijt?
    - 69 (vers 204). Rederijkersklucht. ‘D’ander vrouw’ over wellustige mannen: Dees henneghecken willent altemael weeten.

    De Ontrouwe Rentmeester ed. 1899 (circa 1587)
    - 99 (vers 554). Rederijkersspel. Werdinne tot Werdt, vlak na een toespeling op diens impotentie: Ey, kinnentassere. Verschrijving voor hinnentassere? Ironisch bedoeld?
    - 106 (vers 773). Rederijkersspel. Een sinneke tot Straff Waerschouwen en Oetmoedighen Dienst: Pact u van hier en gaet yeuwers die hoonders tasten.

    3b Hennentaster (ook: Jan Hen) = pantoffelheld

    [Pleij 1986a signaleert de rijmtekst Vanden hinnen tastere, circa 1550 gedrukt door de weduwe Van Liesveldt te Antwerpen en hoogstwaarschijnlijk oorspronkelijk geschreven door de Brugse rederijker Anthonis de Roovere (+1482). Hij geeft ook een samenvatting van de inhoud. Hieruit blijkt dat met ‘hennentaster’ een man bedoeld wordt die vrouwenwerk doet. Op de titelpagina staat hij afgebeeld als een man die steels een kip aftast om vast te stellen of er al een ei aankomt, waarmee een karikatuur van vrouwenwerk wordt gegeven: de huisman slaat onmiddellijk door bij die voor hem onnatuurlijke taken en komt tot overdreven schraapzucht en verregaande bemoeizucht.

    Lebeer 1939/40: 218-219, signaleert de dubbele betekenis van ‘hennetaster’ als pantoffelheld en wellusteling. De eerste betekenis wordt ook uitgebeeld op het bekende Spreekwoorden-schilderij van Bruegel, de tweede op twee ongedateerde prenten van de monogrammist ISD en op een gravure van Cornelis Bloemaert naar een schilderij van Abraham Bloemaert. De eerste betekenis wordt ook uitgebeeld in een misericorde uit de kerk van Aarschot.]

    Mars en Venus ed. 1991 (vóór 1517?)
    - 300 (vers 1115). Rederijkersspel. Een sinneke tot Vulcanus: Tfij, vuijl hennentastere.

    Doesborch II ed. 1940 (1528-30)
    - 207 (refrein 114, verzen 26-27). Vroed rederijkersrefrein. Ick lache als hem hinnetasters becronen / Dat dese iongers leeren speelen oft dichten.

    Een Dronckaert die wonder siet ed. 1950 (XVIb)
    - 60 (vers 132). Dramatische versmonoloog. Een dronkaard ziet hoe een vrouw haar man aframmelt: Ay goey, hy en derf, goey Jan hinnen tastere!

    Bijns ed. 1902 (circa 1550)
    - 322 (refrein XXXII, Prinche, verzen 12-13). Zot rederijkersrefrein over pantoffelheld: En eens begoot zy my met camer looghen, / Om dat ic ons hinnen niet en hadt ghetast.

    Duypen en Gebuerinne ed. 1989-90 (circa 1550)
    - 182 (vers 226). Rederijkersklucht. Gebuerinne tot Duypen: Gy sult ommers gy hinnentastere. Uit de context blijkt duidelijk: hennentaster = man die zich bemoeit met het huishouden.

    De Bruyne I ed. 1879 (1579-83)
    - 6 (refrein II, strofe 2, verzen 3-4). Zot rederijkersrefrein over pantoffelhelden. Och, sey deen, sy roept tot my soo bouwelyc: / Waer sydy ghy hennen? Floecx op! Soeckt, geeft gelt! Hennen = Hannen (naam voor pantoffelheld)?
    - 94 (refrein XXI, strofe 2, vers 5). Zot rederijkersrefrein dat een heleboel benamingen voor pantoffelhelden geeft, onder meer: Jan den hinnentaster, Jan splytmyte.

    4a Kip (hen, hoen, tijte) = vrouw

    De Spiegel der Minnen ed. 1913 (circa 1500)
    - 84 (vers 2378). Rederijkersspel. Katharina betreurt haar afgewezen liefde: Als een ghecraechde hinne.

    De Stove ed. 1944 (XVIa, vóór 1522)
    - 159 (verzen 322-323). Strofisch rederijkersgedicht. Een slechtgehuwde vrouw zegt: Het stonde mij wel eewich te verwijte / Stondick nv als een vervaerde tijte.

    Doesborch II ed. 1940 (1528-30)
    - 254 (refrein 142, vers 38). Zeer onduidelijk zot-absurd rederijkersrefrein. Hout v enge baycupe, wacharmen tijte.

    Bijns ed. 1902 (circa 1550)
    - 325 (refrein XXXIV, strofe A, vers 8). Zot rederijkersrefrein. Pantoffelheld spreekt: Noyt man en creech zoe aelweerdighe tyte. Coigneau II 1982: 347 (noot 248), vertaalt ‘aelweerdighe tyte’ als ‘onbezonnen kuiken’. Volgens ons betekent ‘tyte’ hier ‘kip’ (zie infra).

    4b Kip (hen, hoen, tijte) = lichtzinnige vrouw, hoer

    [De Jongh 1995a: 28, signaleert de betekenis ‘kip’ = meisje van losse zeden. Ook de uitdrukking ‘kippen (of duiven) op zolder houden’ = bordeel houden (met in noot verwijzing naar een Duits boek en naar het WNT.]

    Vlaamse Rose ed. 1958 (circa 1290)
    - 186 (vers 233). Allegorie. De minnaar die de roos van zijn geliefde wilde plukken, is afgewezen. Zij zegt: Gaet elre nv v hoenre vaen.

    Mariken van Nieumeghen ed. 1980 (circa 1516)
    - 42 (verzen 76-77). Rederijkersspel. De boosaardige tante zegt tegen Mariken: Wachermen, tijte! / Zorgdi nu zo zere voor uwen maagdom, God woud’s?

    Ghelasman ed. 1990 (XVIA)
    - 260 (vers 53). Strofisch rederijkersgedicht. Een herbergmeid tot een flirtende oude marskramer: Ontbeit, en saechdi nye out vet hoen? Zij bedoelt: zoek jezelf een oud wijf dat je bevalt, en laat mij met rust …

    Testament Rhetoricael II ed. 1979 (1561)
    - 267 (fol. 304r, vers 7). Zot meiliedje. Aansporing, gericht tot jonge meisjes, om seks te hebben: Laet deyns en danssers plaeren // drynct wyn helpt schueren thoen. Het hoen scheuren = ontmaagden? Onduidelijk.

    Testament Rhetoricael III ed. 1980 (1561)
    - 211 (fol. 442r, vers 30). De bekende ‘Adieu’ van De Dene. Opsomming van allerlei figuren van wie hij afscheid neemt: Tytiens die hebben huutgheleydt huer Randekens. Meisjes wier ‘randen’ zijn uitgezet = omdat zij zwanger zijn en hun buik groter wordt? Of betekent ‘randekens’ iets anders? Onduidelijk.

    De groote hel ed. 1996 (1564/65?)
    - 26v (verzen 647-650). Satirisch rederijkersspel (duivelspel). Schijn van Geestelickheijt (een monnik die allegorisch naar de clerus verwijst) over ijdele jongedames: Besiet hoe sij nu in haer bonte cleeren gaen strijcken / als Jonckvrowen Die prijcken, want daer iser veel nu / sij Dragen Damast sijde en fruweel nu / sij sijn oick eel nu Dese hovaerdige hennen.

    Het Leenhof der Ghilden/Parafrase ed. 1950 (XVIB)
    - 44 (regel 281). Satirisch-allegorische tekst. Context = bordeelseks. Ick moet oick somtijts kiecken vlees eten. Kip = prostituee.

    5a Een kip speten = coire (waarbij kip = vrouw, meisje)

    [Cat. Antwerpen 1992: 162-163 (cat. nr. 69, met afbeelding in kleur en commentaar van Leo Wuyts). Paneel van Joachim Beuckelaer, Bordeelscène, 1563, Antwerpen, KMSK. Bevat heel wat erotische symboliek, onder meer een vogelkooi aan de zoldering (embleem van een bordeel) en links: een keukenmeid die een kip aan het spit steekt. Haar rechterhand, waarmee zij de kip bij de poten vasthoudt en waarnaar het uiteinde van het spit wijst, maakt het vaginagebaar. Vergelijk over dit schilderij ook Wuyts 1987c.]

    Mariken van Nieumeghen ed. 1980 (circa 1516)
    - 57 (verzen 352-353). Rederijkersspel. De boosaardige tante zegt tegen de oom van Mariken over Mariken: Ik schat zi ievers in een kamer gemuut zi, / Daar men zulken tijtkens om een grootken speet. Connotatie: prostitutie.

    Stijevoort I ed. 1929 (1524)
    - 238 (refrein 118, vers 4). Zot rederijkersrefrein. Zij die in de gilde mogen worden ingeschreven, zijn onder meer: Makelaers die mitten ionghers thoijn speten. Connotatie: prostitutie.

    Cristenkercke ed. 1921 (kort na 1540)
    - 18 (verzen 412-413). Rederijkersspel. Dialoog tussen sinnekes: zij gaan de maagd Vprecht Simpel Gheloven helpen verleiden. Het ene sinneke zegt: Men mach altijt gheen ghesouten vleijs eeten, / men moet somtijts een kiecxken naden eijs speten. Connotatie: prostitutie.

    Werlts versufte maeltijt ed. 1994 (XVIB)
    - 117v (verzen 22-24). Rederijkersspel. Tjonstich Hart in de proloog: Wat isser te Doen / salmen Iewerts Jaghen, off steeken een hoen / of wat anders bevroen, al hier ter spacij. Een dubbelzinnig aardigheidje?

    5b Speten, aan het spit rijgen (zonder expliciete vermelding van kip) = coire

    [De Jongh 1995a: 36, signaleert: aan het spit rijgen = coire in de zeventiende-eeuwse beelding en literatuur.]

    Roman de la Rose ed. 1991 (circa 1270)
    - 361 (verzen 13.571-13.572). Als zij er meerdere kan krijgen / die haar aan ’t braadspit willen rijgen. Het origineel Frans heeft metre en broche [Roman de la Rose ed. 1974: 372 (vers 13.602)].

    Stijevoort II ed. 1930 (1524)
    - 170 (refrein 217, verzen 9-13). Zot-erotisch refrein op de stok ‘Tquaetst datter af coomt syn beruoete kinderen’ (een onbeschaamde apologie voor de vrije liefde). Al saechdi tspit duer die coeken trecken / om troost te speten wat macht v hinderen / Denct natuere doetser toe verwecken / Ende wat wilmen dan scimpen of ghecken / tquaetst datter af coomt syn beruoete kinderen. [= Doesborch II ed. 1940: 232 (refrein 129, verzen 9-10) (1528-30): Al saechdi den spit voor die cueken trecken / Om den roost te speten, wat macht v hinderen.]

    sMenschen Gheest van tVleesch verleyt ed. 1953 (circa 1550)
    - 636 (vers 573). Rederijkersspel. Duvel smalend tot de hoer Vleesch (duidelijke erotische context: Ghevaerken ghy sult noch menich spelle speeten.

    Testament Rhetoricael III ed. 1980 (1561)
    - 93 (fol. 368r, vers 28). Zotte rederijkersballade over de kermis en de daarmee gepaard gaande erotische escapades: tspit zy voor de Cueckene vpRechten.

    Het Leenhof der Ghilden ed. 1950 (1564)
    - 19 (verzen 376-377). Satirisch rederijkersgedicht. Context = misbruiken van juristen: Dees Hoerkens manen eer sy zijn beseten / Om dat syse selfs souden hechten en speten.

    Een spel ed. 1976/77 (1567-76)
    - 81 (verzen 21-24). Rederijkersklucht. Een man vraagt aan zijn bazige vrouw wie in de keuken het vlees zal speten. De vrouw antwoordt: Ey, ghy zullet speten, wat vraghe es datte? / Wie pleghet te doene anders dan de mans, ziet! Dubbelzinnige passage: pantoffelhelden moet in de keuken werken (vrouwenwerk doen) + mannen ‘speten het vlees’ (coïtus).

    6a Kip/haan = vrouw/man

    Gemeene Duytsche Spreckwoorden ed. 1959 (1550)
    - 52 (regels 19-20). Spreekwoordenverzameling. Tis den huyse groot verdriet / Daer die Henne kreyt / ende die Haene niet.

    6b Kip/haan = vrouw/man (erotisch)

    Stijevoort I ed. 1929 (1524)
    - 12-14 (refrein 3). Zot rederijkersrefrein waarin in een klooster een parende haan en hen gestraft worden door de nonnen. Het blijft vaag of een echte haan en hen bedoeld worden, of een non en haar minnaar. [= Doesborch II ed. 1940: 260-262 (refrein 148)].
    - 50 (refrein 23, vers 31). Amoureus rederijkersrefrein: soort zoekt soort in de liefde. Ten is geen haenken ten heeft een hinneken.

    Stijevoort II ed. 1930 (1524)
    - 179 (refrein 222, verzen 22-25). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Die henne is ghern byden hane / soe is die haen oec bij die hinne / Wy dat heeft die beste scryf penne / daer feef ic v allen in te raen.
    - 193 (refrein 231, vers 38). Zot-amoureus rederijkersrefrein. De ‘ik’ leerde zijn liefde onder meer den hoender draff = soort dans met erotische connotatie?
    - 213 (refrein 242, vers 55). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Man zegt: Mer ic ontuloot haer als een mat hoen. Matte hoen = seksueel uitgeputte man.

    Bijns ed. 1886 (vóór 1529)
    - 172 (refrein 45, strofe e, vers 13). Zot rederijkersrefrein: soort zoekt soort in de liefde. Die haenkens sijn geerne ontrent die hinnekens.
    - 309 (refrein 85, strofe c, verzen 5-6). Zot rederijkersrefrein: ongelijke liefde (jongeman is verliefd op oude vrouw). Ic zouder om vervechten al mijn pandekens, / Ghelijc een haenken vecht om zijn hinneken.

    Doesborch II ed. 1940 (1528-30)
    - 27 (refrein 10, verzen 41-43). Amoureus rederijkersrefrein. Een venusjanker zegt: Ic ben lieuer gheuangen in druckigen rinnen / duer tderuen mijns liefs, als hanen oft hinnen, / dan de bespottinge mijns liefs te beclagene.

    De Const van Rhetoriken ed. 1986 (1555)
    - 211 (Snede en clause van xix, verzen 1-2). Rederijkersgedicht. Als den hane an de hinne bluscht zyn verlanghen / Ende de natuere vulgaed haer ghanghen.

    De Bruyne ed. 1925 (1579-83)
    - 19 (refrein 134, strofe 5, verzen 13-16). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Och ghij, bloo vrijers, comt u sulcx tuwen gewinne, / En latet werck niet blijven opt getouwe: / Vliecht vrij als den haen op de hinne, / Want een bloo herte en minde nooyt schoon vrouwe.

    Arnold Bierses ed. 1925 (1577-90)
    - 35 (nr. X, verzen 29-30). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Een jong meisje wordt opgewonden door het observeren van dieren. Onssen groten haen bespranck ons jonge hinne: / Sij schudde haer vlogelen als sijn vrindinne. [= Nieuwe Nederduytsche Gedichten ende Raedtselen ed. 1972 (1624): 161. Onsen groten Haen vogelde de kleynste Hinne / Sy schudde haer vlogelen als zijn Vrindinne.]

    Christoffel Wagenaer ed. 1913 (1597)
    - 135. Volksboek. Wagenaer over een volk in de Nieuwe Wereld: Ja, sy en achten oock gheen Eere noch schande, want sy daer gheen onderscheyt van en hebben, waer by ick haer anders niet ghelijcken en can, dan by eenen Haen, die welcke met zijne Hinnen door den dach hem op der straten gheneert, ende doet zijn Werck also openbaerlijck wat hem ghelust, ende sy hebben een Bedde voor hare Hutten hangen, daer sy haren Lust met hare Vrouwen hanteren.

    Amoreuse Liedekens ed. 1984 (circa 1600)
    - 41 (strofe 1, verzen 4-5). Lied. Over een wellustig jong meisje dat niet langer maagd wilde blijven: Sy was niet gherust voor sy Kindt draecht / Vande Hoender Vlaeykens was sy vertsaecht. Aantekening noteert: ‘hoender vlaykens’ = kippepasteitjes. Waarom is het meisje daar bang (versaagd) voor? Onduidelijk.
    - 185 (strofe 15, verzen 1-2). Lied. Over een arme jongen die tevergeefs een rijk meisje vrijt: Als desolaet hy dickwils sweeft / Die Minnaer Hen noch Kiecken heeft.

    d’Een ende d’Ander: Twee soldaten ed. 1985 (1610)
    - 256 (kolom 2, vers 493). Een jonge boerin verwijt haar oude man impotentie: Broeyt den Hennen-nest, ghy wilt niet wercken. Aantekening van tekstbezorger vertaalt: ‘Ga met je vrouw naar bed’.

    7 De pluimen hebben het vlees (de kip) weggedragen = zegswijze wanneer iets of iemand ontsnapt

    Een Nyeuwe Clucht Boeck ed. 1983 (1554)
    - 175 (nr. 177, regels 76-77). Een kluchtboek. Een waard wordt door een aventuerder bedrogen. Deze laatste is gevlucht en de waard beseft dat hij hem niet meer moet verwachten: die hoenderen en waren noch niet gebraden, want die pluymen hadden dat vleesch wech gedraghen.

    Jan Goemoete ed. 1946 (vóór 1559)
    - 23 (vers 486). Rederijkersklucht. Jan die de benen neemt, zegt: Adieu, seght de plumen hebben tvleijs ontdraghen.

    8a Kip = slachtoffer van iets of iemand

    De nyeuwen priestere ed. 1920 (circa 1530)
    - 430 (vers 259). Tafelspel. De zot Twyffelic Zin denkt zijn tegenspelers te kunnen pakken op het wangedrag van vele priesters. Hij zegt: Kip jc hebge, daer zoudet nyppen.

    De Nichte ed. 1920 (XVIA)
    - 541 (vers 336). Rederijkersklucht. Vrouw slaat man: Ghy moeter naerder, of jc smythu als een ghevilt hoen.

    De Machabeen ed. 1992 (1590)
    - 27v (vers 265). Rederijkersspel. Hertelijck Medogen gaat van de scène, eer men ons compt plocken en tesen, gelijck een hoen. Geplukte hoen = persoon die (godsdienstig) vervolgd wordt.

    Veel Volks begeert Vrede ed. 1994 (VIB)
    - 74r (vers 603). Rederijkersspel. Nijt tot Twist (twee neefkens): Springter uuijt goet hoen, eermen ons broen, Laet ons raet howen.

    Moorkensvel ed. 1977 (1600)
    - 28. Tafelspel. Geesken scheldt tegen haar man: Ick soude v ooghen in v handt geuen / Ende daer toe verworghen als een hoen.

    8b Kip = zondige persoon, slachtoffer van duivel

    De groote hel ed. 1996 (1564/65?)
    - 27v (verzen 711-713). Satirisch rederijkersspel (duivelspel). Een duivel zingt: Soo meuchdij inder hellen broen / e(e)n eewelijck worgen als een hoen / en bitterlijcken screijen.

    Christum liefde bewijsen ed. 1993 (XVIB)
    - 69r (vers 677). Rederijkersspel. Een neefke smalend over de toekomstige ondergang van zijn slachtoffer: En Leeren hem noch spille voen als een verworcht hoen.

    Goodts Goetheijt ed. 1998 (XVIB)
    - 147r (vers 98). Tafelspel. Duvels Nijdicheijt tot Goodts Goetheijt: Ick woutmen u aen tspit als een hoen bonck.
    - 152v (verzen 373-375). Duvels Nijdicheijt jaagt op mensen: Nu sal ick mijn best doen / en als Duvels nijdicheijt naer die Rest spoen / Dat ick als een gemest hoen sal inden noot wrijven.

    9 Het (achterwaarts) scharrelen van kippen = iets pejoratiefs

    [Dat kippen inderdaad achterwaarts scharrelen blijkt uit het spreekwoord hoender scherren al achterwaert (zie Proverbia Communia ed. 1947: 74 (nr. 418), circa 1480).

    Lulofs 1972: 49. Naar aanleiding van het grafschrift van de kip Coppe in Van den Vos Reynaerde: Hier leghet Coppe begraven / Die so wale conste scraven (A461-462). Scraven = naar verluidt scharrelen = wormen vangen / copuleren. Kip = naar verluidt meisje, vrouw, met nadruk op haar seksuele beschikbaarheid (dit laatste gesuggereerd door Lulofs, niet aangetoond in de brontekst).]

    De Appelboom ed. 1979 (XVIa)
    - 33 (verzen 9-11). Rederijkersspel. Goet Ront zegt klagend: Al dat ick doe / gaet mij voorwaerts so Gelucken schrapt, / als in droeffheden. Met Gelucken (Geeltje) wordt een kip bedoeld. Zoals kippen achterwaarts scharrelen, zo gaat dus ook het geluk van Goet Ront achteruit.

    De Minckijsers ed. 1992 (XVIB)
    - 117v (verzen 1198-1200). Rederijkersspel. De ‘sodt’ over het (ketters) denken van de hoer Alderhande Gebreck: recht alsomen de pijcken in vlaenderen draecht / oft voorwaerts so de hoenderen schraven. Dat denken verloopt dus scheef en achterwaarts, met andere woorden verkeerd (want ketters).

    10 Kip // hoogmoed

    Die Spiegel der Sonden II ed. 1901 (1434-36)
    - 268 (regels 1-6). Zondenspiegel. Die sijn doget bi roem seet, die slachten der hennen die al om gaet kakelen, als si een ey geleet heeft, daer bi wort mens gewaer, soe datment daer bi verliest. Des gelijcx verlieset die romer sijn doget.

    Die pelgrimage vander menscheliker creaturen ed. 2005 (1463)
    - 340 (regels 4-7). Stichtelijke allegorie. Hoogmoed zegt: Seker weet, dat ic hier hebbe alsoe groten genuechte als een hinne doet, de welke haer ey niet verswijgen en wille. Want sij kakelt zere, om dat haer dunct groot eere datmen tot hare neste comt sien wat daer inne is. Ende aldus eest van mij in mijn blasen.

    11 Kip = dwaze persoon

    Drie daghe here ed. 1907 (circa 1410)
    - 123 (vers 160). Een klucht. Bette denkt dat haar man Jan dronken is: Ghi staet en daesbolt als een kieken.

    Herenthals: proloog in Antwerpen 1561 ed. 1962 (1561)
    - 87 (verzen 20-21). Rederijkersspel. Landen tot Dorpen (edelman tot boer): Ghy schijnt een broethinne, / Die my dunct dat versch comt uuten nest ghevloghen.

    12 De term ‘tijte’ = kip

    Bij Kiliaan (1599) lezen we: Tijte tijtken : Pullus gallinaceus: avis quaelibet minutior: vulgó titus, tita, titis. De iuvenibus ignavis vulgó dicitur, quód sunt puchri titi (kuiken: om het even welke kleine vogel: in volkstaal titus, tita, titis. Van losbollige jongeren zegt men gemeenlijk dat het schone ‘tijten’ zijn) [Etymologicum ed. 1974: 557]. MNHW 1981: 606, geeft tijtkijn = kuiken.

    Dat ‘tijte’ wel degelijk ‘kip’ kon betekenen, blijkt uit een refreinwedstrijd van de Brugse rederijkerskamer De H. Geest in april 1534. De opgegeven stokregel voor het zotte refrein was: De tite es up huer eijeren vonden. ‘Tite’ betekent hier manifest kip, en niet kuiken. De zotte refreinen in kwestie zijn helaas niet bewaard gebleven [Muller/Scharpé 1920: XIV. Ook vermeld in Coigneau I 1980: 195]. In Meester Hoon en Lippen Slechthooft ed. 1932: 100 (vers 169), een rederijkersklucht die waarschijnlijk uit de zestiende eeuw dateert, heet de kip van boer Lippen Slechthooft trouwens Tijtken!

    Een spel ed. 1976/77 (1567-76)
    - 82 (vers 43). Rederijkersklucht. Een bazige vrouw tegen haar pantoffelheld: Wagh aerme tyte. Aantekening signaleert: ‘tyte’ als term voor man blijkbaar héél zeldzaam.

    De Blinde die tgelt begroef ed. 1934 (XVIB)
    - 75 (vers 224). Rederijkersklucht. Uitroep van de Cnape: Wacharmen tijte. Hij heeft het blijkbaar over zichzelf (hij wordt door de blinde die hij begeleidt, vals beschuldigd het geld geroofd te hebben).

    13 Restmateriaal

    Die Spiegel der Sonden I ed. 1900 (XIV)
    - 126 (hoofdstuk 55, verzen 9851-9854). Zondenspiegel. Dieren die een voorbeeld zijn voor de mens, doordat zij ernstig doen wat ze moeten doen, en zo roekeloosheid vermijden. Bijvoorbeeld de kip: Merct die henne, die kiekene broet, / Hoe grote ernsticheit si doet / Tote dat si hare jonghen up brinct, / Daer se allene nature toe dwinct.

    Bijns ed. 1886 (vóór 1529)
    - 114 (refrein 31, strofe c, verzen 15-16). Zot rederijkersrefrein. Een pantoffelheld over zijn vrouw: Haeldese een necker tot zijnen coeke, / Fraey als de cloecke trade ic lancx der straten. Man die trots als een kloek over straat stapt (blij dat hij van zijn vrouw af is).

    Weydts ed. 1969 (XVId)
    - 21 (Gesten, strofe 14, vers 10). Strofisch gedicht. Een geus zegt: Wy saghen naer het hennen ey en tgansen ey lyeten wy vaeren. De geuzen hebben hun zaak niet goed verdedigd. Kippenei = minder belangrijke zaken, ganzenei = belangrijke zaken.

    [explicit]

    25-09-2011 om 00:23 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.MIDDELNEDERLANDS: Die Evangelien vanden Spinrocke

    Die evangelien vanden spinrocke (anoniem) circa 1520

    [Teksteditie: G.J. Boekenoogen (ed.), Die evangelien vanden spinrocke metter glosen bescreven ter eeren vanden vrouwen. ’s-Gravenhage, 1910 = Die evangelien vanden spinrocke ed. 1910]
    [Hertaling: Dirk Callewaert (hert.), Die Evangelien van den Spinrocke. Een verboden volksboek ‘zo waar als evangelie’ (ca. 1510). Ingeleid, vertaald en toegelicht. DNB / Uitgeverij Pelckmans, Kapellen, 1992 = Die evangelien vanden spinrocke ed. 1992]

    [NK 910]

    Genre

    Een zogenaamd ‘volksboek’. Een postincunabel (prozadruk).

    Auteur

    Anoniem.

    Situering / datering

    Deze tekst werd uitgegeven te Antwerpen door Michiel Hillen van Hoochstraten. Boekenoogen dateert ‘wellicht circa 1520’ [ed. 1910: 8], Callewaert ‘circa 1510’ [ed. 1992: 13] (maar geen van beiden geeft doorslaande argumenten). Debaene, Knuvelder en Pleij dateren ‘circa 1520?’. Het unieke exemplaar bevond zich in 1910 in de Kön. Hof- und Staatsbibliothek te München [ed. 1910: 14].

    Het is een gekuiste vertaling van het Franstalige Euuangiles des Quenoilles faittes en lonneur et exaucement des dames (ook gespeld Les Euvangiles des Quenouilles), waarvan de oudste bekende druk werd uitgegeven te Brugge circa 1480 door Colard Mansion. Er bestaan verder nog twee oudere Franse versies in handschriftvorm uit de late vijftiende eeuw: Chantilly, Musée Condé en Parijs, Bibliothèque Nationale (welke laatste tekst door Mansion gebruikt werd voor zijn uitgave) [ed. 1992: 13-15]. Van de Nederlandse bewerking moet al vóór 1488 een editie bestaan hebben, aangezien er van deze editie een exemplaar aanwezig was in de bibliotheek van een Anderlechtse kanunnik [Pleij 2007: 620].

    In het Nederlands zijn er nog drie latere drukken bekend: Amsterdam, Harman Janszoon Muller, 1575 (incompleet, Den Haag, KB), Rotterdam, Jan van Ghelen, XVIIa? (Göttingen, Bibliotheek) en Amsterdam, Jan Jacobsz. Bouman, 1662 (Leiden, BMNL / Den Haag, KB / Amsterdam, privébezit) [ed. 1910: 10-11, ed. 1992: 78 (noot 1)].

    Inhoud

    Gedurende zes winteravonden komen een aantal vrouwen ergens in een volkse stadswijk bij elkaar op een spinavond of spinning. De vrouwen hebben afgesproken om elke avond één van hen haar evangelie, dat wil zeggen: haar volkse wijsheden, te laten verkondigen, en de andere vrouwen mogen daar telkens hun glossen (commentaar) aan toevoegen. De vrouwen hebben een klerk geëngageerd om alles te noteren. Door de ogen van deze klerk volgen wij het verhaal en via zijn oren beluisteren wij de gesprekken. Als beloning wordt de klerk seks met één van de jongere dames beloofd, maar op het einde slaat hij het aanbod toch af.

    Thematiek

    Weven was mannenwerk, terwijl spinnen een typisch vrouwelijke bezigheid was, zodat het spinrokken een (metonymisch) symbool voor de vrouw werd [ed. 1992: 21]. Boekenoogen stelt dat het gaat om een geestige parodie, waarbij het bijgeloof en de bakerpraatjes van oude wijven op de korrel genomen worden en een enkele keer een theologisch dispuut gepersifleerd wordt (2de dag, 4de kapittel) [ed. 1910: 2/4]. Debaene schrijft: ‘Populaire wetenswaardigheden, bijgeloof, e.d. als parodie bedoeld op evangelietekst met uitleg bij elk kapittel (“glose”)’. Knuvelder beschouwt de tekst als ‘een aantal komische vertellingen om de babbelzucht der vrouwen, hun bijgelovigheid en gebreken aan de kaak te stellen’. Pleij (1993) noteert: ‘een scherpe satire op de veelsoortige vormen van bijgeloof die (stok)oude vrouwen aan elkaar uitwisselen en waarin ze hun jongere seksegenoten onderwijzen’.

    In een artikel in Volkskunde uit 1990 en in zijn hertaling uit 1992 is Dirk Callewaert (nochtans een doctor in de Germaanse Filologie) om moeilijk te begrijpen redenen veel te positief over de oude vrouwen in kwestie en legt hij veel te weinig nadruk op het satirische element. Hij heeft het onder meer over een boekje met wereldse kennis, beoefend door eenvoudigen van geest, maar toch voorgesteld als een leer, dat afrekent met de gepretendeerde betere afkomst, de schijnheiligheid en de valse geleerdheid van de mannen met gezag [ed. 1992: 38/77]. Callewaert gaat helemaal uit de bocht wanneer hij schrijft: ‘Nog altijd wordt Die Evangelien vanden Spinrocke door specialisten als een verzameling beuzelpraatjes verguisd. Ten onrechte!’ [ed. 1992: 79]. Waarbij in een kantnoot een heleboel van deze specialisten (met citaatjes) worden opgesomd. Die specialisten hebben natuurlijk wel gelijk.

    In hun recensies van de editie-1992 wezen Jozef D. Janssens, Paul Verhuyck en een zekere H.P. Callewaert dan ook scherp terecht. Verhuyck noteert daarbij venijnig dat Callewaerts studie door de Olbrechtsstichting ‘om een of andere reden’ bekroond werd in 1990, en H.P. stelt: ‘Er is geen sprake van, dat deze tekst opwelde uit het “volk” of speciaal de massa op het oog had. Veeleer valt hij in de traditie van het karakteriseren van quasi-boerse types of heksachtige oude vrouwen, die een achterlijk bijgeloof aangewreven krijgen. Die beweging komt uit de laatmiddeleeuwse burgerij, die zich aldus probeert te onderscheiden van en verheffen boven een bedreigende plattelandscultuur’.

    Het satirische gehalte van de tekst blijkt niet eens zozeer uit de ironische inleiding waarin die grote edelheit d(er) vrouwe(n) en(de) de grote duecht die va(n) he(m) coe(m)t [A2r] wordt vermeld, als wel uit het feit dat even later vermeld wordt dat de evangelien van het spinrokken hun oorsprong vonden in de nigromancien van koning Serastes (Zarathustra) [A2v]. Bovendien worden de zes dames die de spinavonden leiden, respectievelijk voorgesteld als een oude hoer [A5r], als een ex-leerlinge in de zwarte kunsten en een ex-hoer die nu een parochiepriester aan de haak heeft geslagen [B3r], als een koppelares [C3r], als een vrouw met ketterse roots [C6r], nogmaals als een koppelares [D3v-D4r] en als een dochter van een medicijnmeester [E1r]. Ook het gegeven dat de klerk als beloning seks mag hebben met één van de jongere aanwezige dames [A4r], stelt de vrouwen uiteraard in een bepaald daglicht. Ongetwijfeld omdat af en toe ook de clerus op de korrel genomen wordt (zie de parochiepriester die zijn meid ‘dag en nacht de biecht afneemt’), kwam het boek in 1570 op de Index terecht [ed. 1910: 12].

    Receptie

    Stadsliteratuur, waarin de oude vrouw als negatief zelfbeeld binnen de burgermoraal fungeert. Er is een nauw verband met Brugge (zie de Brugse druk van Mansion in het Frans, en zie onder meer ook het verhaal van de ooievaar-mens op het einde). Opvallend is dat de Middelnederlandse tekst vaak minder pikant is gemaakt dan de Franse versie van Mansion [ed. 1910: 6]. Als het gaat over een vrouw die in bed op de verkeerde manier over haar man kruipt, dan luidt het in het Frans van 1480: s’il a aucun membre roide qu’il se amollira … [als bij hem een bepaald lid stijf is, dan wordt dit slap … ], en in het Middelnederlands: Al had hi eenigen lust om haer vrienscap te doen het soude hem vergaen …

    Profaan / religieus?

    Manifest profaan.

    Aantekeningen

    Mertens/Torfs VI 1976: 517-518, verwijzen naar een ‘punt’ uit de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwe-ommegang van 1564, met als titel Der Vrouwen Spinninge. De spinsters bedrijven naar verluidt boerdelijcke acten met de jonghe ghesellen die daar ook gekomen zijn. Dit punt was de uitbeelding van een typische spinavond. Hoofdthema van het punt was de bloeiende textielnijverheid, het flirten met jongens was slechts een zijdelings motief.

    Van Boheemen e.a. 1989: 140-145, signaleert kerkelijk verweer tussen 1500 en 1800 tegen ‘gemengde samenkomsten van jongeren’, onder meer spinningen geheten.

    Logghe 1992: 15-16, signaleert dat er nog in de zeventiende eeuw kerkelijk protest is tegen spinningen, waarop vrouwen en meisjes ’s avonds gezellig samenkomen om te spinnen. Jongens maakten de meisjes het hof, men zong liederen en vertelde verhalen die vaak weinig aansloten bij het christendom.

    Verwijzingen naar de Evangelien vanden Spinrocke in de laatmiddeleeuwse literatuur zijn onder meer de volgende …

    De Roovere ed. 1955 (vóór 1482)
    - 329 (verzen 17-18). Vroed rederijkersrefrein over roddelaars: Die vele clapt, clapt dickwils tontije / Ten zijn oock al Euangelien niet. Een verwijzing naar het ironische gebruik van de term ‘evangelie’ met als connotatie ‘pseudo-waarheid, leugens’.

    Bijns ed. 1875 (1528)
    - 31 (Boek I, refrein 9, strofe d, verzen 5-14). Vroed rederijkersrefrein. Kritiek op vrouwen van lage komaf die zich met het geloof willen bezighouden: Waer sullen wij nu de doctorinnen laten? / Studeerdense min, tsou hem aen tspinnen baten. / Maer sij willen oock al disputeren / En argueren, / Devangelie uut legghen en exponeren / Bij haer commeren, noyt meerder abuys. / Tes wonder wat sij al practiseren; / Sij tribuleren, den goeden sijn sij een cruys, / Sij houden ooc scole binnen haer huys. / Noyt arger gespuys en quam uut neste.
    - 53 (Boek I, refrein 14, strofe u, verzen 12-13). Vroed rederijkersrefrein. Staet de wijsheit nu op spinsters en baghijnen, / So gaet dat geloove wel op plattijnen.
    - 57 (Boek I, refrein 15, strofe e, verzen 2-3). Vroed rederijkersrefrein. Spinsters, naeysters, malloten en danten, / Dit sijn Godwouts nu al doctorinnen.
    - 84-85 (Boek I, refrein 22, strofe g, verzen 3-4). Vroed rederijkersrefrein. Men gelooft precaren oft observanten niet, / Maer den spinroc devangelie exponeert.

    dOnghelycke Munte ed. 1920 (1530)
    - 261 (verzen 614-617). Rederijkersspel. Den Daghelicxschen Snaetere (een appelwijf) zegt: By Lo ende jc ghaen spinnen een rocke / Hyeuwers by vergharynghe van mannen of wyfuen. / Want den Snaeter zal den Snaeter blyfuen / Wyen lief wyen leedt jc en cansme niet wachten. Associatie van spinavonden met geroddel en onwetende klap van gewoon volk.

    De bekeeringe Pauli ed. 1992 (circa 1550)
    - 1r-1v (verzen 31-49). Rederijkersspel. De sinnekes in een blijkbaar ernstige referentie aan de evangelien vanden spinrocke. Het ene sinneke is met zijn spinnen bij vrouwen geweest die over het evangelie spraken. Dat vinden de sinnekes maar niets, want zij haten het evangelie.

    De Const van Rhetoriken ed. 1986 (1555)
    - 133-135. Zotte rederijkersballade op de stok ‘comt alle ter spinninghe’. Een vrouwensatire met duidelijke referenties aan de Euangelien vanden Spinrocke.

    Testament Rhetoricael II ed. 1979 (1561)
    - 72 (fol. 190r, vers 22). Vroed rederijkersrefrein op de stok ‘De Waerheyt des Euangelys laet by hu blyfuen’: schuut oudewyfsche fabulen wilt waerheyt spreken.

    Persoonlijke aantekeningen

    Ondanks het feit dat de Middelnederlandse versie vaak terughoudender is dan de Franse, bevat zij toch nog genoeg dubbelzinnigheden om interessant materiaal te leveren voor het onderzoek naar de erotische symboliek circa 1500. De toegepaste techniek is meestal de volgende: één van de zes vrouwelijke ‘evangelisten’ debiteert een of ander bijgeloof, waarna dit in de commentaar (de glose) vanwege één van de andere vrouwen een dubbelzinnig-erotische draai krijgt.

    Zo zegt mevrouw Abonde in het 2de kapittel van de derde dag dat wie flerecijn wil vermijden, geen vlees van een kat of een beer mag eten. Waarop Beerte Corthiele (een naam die zelf al een knipoog bevat: vrouwen met korte hielen vallen immers makkelijk achterover op hun rug!) zegt dat daer tege(n)s goet waer te slapen op ten rugge den vrouwen ende den mans anders [dat een goede remedie daartegen ook is dat de vrouw slaapt op haar rug en de man andersom], waarmee natuurlijk de coïtus bedoeld wordt [ed. 1910: C3r]. Van dit soort dubbelzinnigheden zit de tekst vol. De onderliggende boodschap is uiteraard dat oude wijven niet alleen bijgelovig, maar ook geil zijn.

    Geraadpleegde lectuur

    - Luc. Debaene, De Nederlandse Volksboeken. Ontstaan en geschiedenis van de Nederlandse prozaromans, gedrukt tussen 1475 en 1540. Antiquariaat Merlijn, Hulst, 1977 [onveranderde herdruk van de uitgave Antwerpen 1951], p. 268.

    - G.P.M. Knuvelder, Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde, deel I. L.C.G. Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1970 (5de, geheel herziene druk), p. 420.

    - Dirk Callewaert, “Die Evangelien vanden Spinrocke metter glosen bescreven ter eeren vanden vrouwen”, in: Volkskunde, jg. 91, nr. 4 (oktober-december 1990), pp. 261-274.

    - M.A. Schenkeveld-Van der Dussen (red.), Nederlandse Literatuur, een geschiedenis. Martinus Nijhoff, Groningen, 1993, p. 117 [tekst van Herman Pleij].

    - Jozef Janssens, De middeleeuwen zijn anders. Davidsfonds, Leuven, 1993, pp. 131-137.

    - R. Van Daele, Ruimte en naamgeving in Van den Vos Reynaerde. Secretariaat van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Gent, 1994, p. 345 (noot 452).

    - Orlanda S.H. Lie, “Hoerenwijsheid: de Middelnederlandse Evangelien vanden spinrocke”, in: Madoc, jg. 21, nr. 3 (najaar 2007), pp. 169-179.

    - Herman Pleij, Het gevleugelde woord. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1400-1560. Bert Bakker, Amsterdam, 2007, pp. 618-620.

    Recensies van de editie-1992

    - Jozef D. Janssens, “Laatmiddeleeuwse zelfhulpgroep. Verhalen van winterse spinavonden, in: Standaard der Letteren, nr. 2103 (29 augustus 1992).

    - Paul Verhuyck, in: Boekengids, jg. 71, nr. 1 (januari 1993), p. 56.

    - H.P., in: Bijdragen en Mededelingen tot de Geschiedenis der Nederlanden, deel 109 (1994), afl. 2, pp. 337-338.

    [explicit 30 augustus 2007]

    23-09-2011 om 23:34 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Boerenpsalm (Roland Verhavert) (België, 1989)

    BOERENPSALM (Roland Verhavert) (België, 1989)

    (100’)

    Eerder dit jaar Boerenpsalm van Felix Timmermans eindelijk gelezen, en dan moesten we natuurlijk ook eens de verfilming van Roland Verhavert bekijken, ofschoon we daar niet veel van verwachtten. En inderdaad: het boek was al verre van een meesterwerk, en deze verfilming weet nog veel minder te overtuigen. De twee huwelijken van boer Wortel en het op het laatste nippertje afspringen van zijn derde huwelijk: dat passeert allemaal de revue in een rotvaart, Ronny Waterschoot (die de hoofdrol voor zijn rekening neemt) praat dan ook nog eens aan een tempo of hij de trein van vijf voor zeven moet halen en bezondigt zich pijnlijk aan overacting, de andere personages zijn stuk voor stuk van bordkarton, het Schoon Vlaams dat in deze film gesproken wordt is ronduit genant en de onhandige montage is op sommige momenten werkelijk hilarisch. Men bekijke slechts de beginsequensen waarin Wortel en zijn broers gaan vechten tegen de broers van Fien om deze laatste te kunnen ‘schaken’. De scènes waarin Fien en Frisine sterven, zijn trouwens ook kostelijk!

    Kortom: niks beklijft, niks overtuigt, daarvoor is het allemaal veel te oppervlakkig en compleet talentloos verfilmd (en geacteerd). Wie ons niet wil geloven, moet het zelf maar eens bekijken, maar we raden het toch af.

    Quotering: **

    (9 september 2011) (dvd – bib Brecht)

    11-09-2011 om 21:55 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: The Isle (Kim Ki-Duk) (Zuid-Korea, 2000)

    THE ISLE (Kim Ki-Duk) (Zuid-Korea, 2000)

    (90’)

    Hee-Jin, een mooie jonge vrouw, verhuurt vishutjes (kleine vlotten met daarop een nog kleiner houten huisje) op een meer (blijkbaar iets typisch Koreaans). Overdag verkoopt ze aan de hoofdzakelijk mannelijke ‘toeristen’ koffie en aas, ’s nachts haar lichaam. In het begin van de film arriveert een jongeman, Hyun-Shik, die gekweld wordt door een onduidelijk verleden (iets met seks, moorden en veel bloed). Hij wil zelfmoord plegen, maar dat wordt door Hee-Jin verhinderd. Tussen Hee-Jin en Hyun-Shik ontstaat zeer moeizaam een soort liefdesrelatie, zodanig zelfs dat door toedoen van Hee-Jin een hoertje dat Hyun-Shik bezocht, verdrinkt. Het lijk wordt, vastgebonden aan de moped van het hoertje, in het meer gedumpt, wat later gevolgd door het lijk van haar pooier. Doordat het dure horloge van één van de andere vissers in het water valt, komen er duikers en wordt het lijk van het hoertje ontdekt. Hee-Jin laat zich samen met Hyun-Shik op diens vlot wegdrijven. Laatste beelden: Hyun-Shik duikt op uit het water en kruipt in een rietkraag. De camera zoemt uit en die rietkraag blijkt dan het schaamhaar te zijn van Hee-Jin, die naakt in een onder water gelopen bootje ligt.

    The Isle is de film waarmee Kim Ki-Duk (zie ook Spring, Summer, Fall, Winter and… Spring en Bin-Jip) internationaal doorbrak. Niet zonder de nodige controverse want de film bevat een aantal sensatiegerichte elementen. Zo wordt er regelmatig verschrikkelijk sadistisch omgesprongen met dieren: een hond wordt afgeranseld, wormen worden op vishaken gespietst, de huid van een kikker wordt afgestroopt, een vogeltje wordt verdronken, een vis wordt verminkt en dan weer levend losgelaten, andere vissen worden in stukken gehakt of met elektroden bewerkt. En Ki-Duk komt dan in interviews ook nog eens rondbazuinen dat het allemaal echt is. Tsja. Dat alles lijkt echter een peulschil vergeleken met wat de hoofdrolspelers zichzelf aandoen: de jongen slikt vishaken in en trekt vervolgens zijn keel kapot, het meisje propt vishaken in haar vagina en trekt die vervolgens kapot. Allemaal met veel bloed, maar blijkbaar zonder veel erg, want het verwijderen van de vishaken en het wat toewaaien van koelte met een waaier blijken voldoende om de zaak te genezen. Tsja.

    Waarschijnlijk zal het allemaal poëtisch-symbolisch bedoeld zijn, zoals ook al bleek uit de samenvatting van de inhoud hierboven en zoals ook wel blijkt uit de wazige, warrige sfeer die over heel de film hangt. Er gebeurt namelijk nog meer dan wij in onze samenvatting vermeldden. Er gebeurt eigenlijk vanalles, maar het wordt allemaal zo oppervlakkig getoond en hakketakkerig gemonteerd, terwijl er tegelijk zeer weinig gesproken wordt, dat je nauwelijks weet wat er nu eigenlijk gaande is. Hee-Jin spreekt bijvoorbeeld in heel de film geen woord. Merkwaardig, want stom is ze niet (als ze aan die vishaakjes in haar vagina trekt, brult ze namelijk heel het meer bijeen). Om maar te zeggen dat het scenario van deze film vol gaten zit en daardoor na een tijdje niet echt meer boeit. Toegegeven: er hangt wel een soort mysterieus-meditatief atmosfeertje over deze prent, we zien enkele mooie beelden (die hutjes op het meer in de mist bijvoorbeeld) en opvallend is dat we regelmatig shots krijgen vanonder de waterspiegel (Hee-Jin zwemt ook regelmatig onder water in het meer). Maar uiteindelijk slaat het allemaal als een tang op een varken. Neem nu bijvoorbeeld die shots onder water: je zou denken dat we dan telkens door de ogen van Hee-Jin zien, maar nee, soms bevindt Hee-Jin zich boven water bij zo’n shot en de keren dat we een kakkend achterwerk vanuit dat ‘onderwaterperspectief’ te zien krijgen, zal Hee-Jin zich daar toch niet onder bevinden? Wie kijkt er dan op die momenten? De vissen van het meer die zien hoe de mensen zich misdragen? Joost mag het weten.

    Zoals gezegd, het blijft allemaal wazig en warrig, dat sollen met dieren komt bijzonder onsympathiek over, de scènes met de vishaken ruiken naar épateerzucht, de sporadische mooie beelden (zie bijvoorbeeld het einde) compenseren het gebrek aan narratieve spankracht niet en de eindconclusie moet dan ook luiden dat dit geen goede film is. Te veel vorm, te weinig vent.

    Quotering: **

    (2de visie: 10 september 2011) (dvd – bib Brecht)

    11-09-2011 om 21:54 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    04-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Komt een vrouw bij de dokter (Reinout Oerlemans) (NL, 2009)

    KOMT EEN VROUW BIJ DE DOKTER (Reinout Oerlemans) (Nederland, 2009)

    (110’)

    Verfilming van de gedeeltelijk autobiografische (debuut)roman van de Nederlandse schrijver Kluun die in 2003 slecht ontvangen werd door de kritiek en goed door het publiek. Stijn is een yup die samen met een vriend een reclamebureau leidt (met succes), rokkenjagen als hobby heeft en na zijn huwelijk met het ‘moordwijf’ Carmen en de geboorte van dochtertje Luna die hobby verder blijft beoefenen. Dan krijgt Carmen borstkanker en begint een lijdensweg. Stijn zoekt troost bij ene Roos, een schilderesje, tot Carmen erachter komt en Stijn Roos moet opgeven. Dat lukt maar half, en ondertussen gaat het met Carmen verder bergaf tot zij uiteindelijk overlijdt (via euthanasie).

    Dat allemaal verfilmd in een hyperkinetisch, zogenaamd cool stijltje waarbij wij verondersteld worden regelmatig ontroerd te zijn en onder de indruk van de gedurfde thematiek (borstkanker, euthanasie). In werkelijkheid gaat het hier om een ongelooflijk oppervlakkig, plat en schaamteloos maar heel voorspelbaar op de emoties inspelend filmpje dat dan ook nog eens gedragen moet worden door een bijzonder onsympathiek hoofdpersonage. Verder geloof ik niet dat er één dialoog in de prent voorkomt die uit meer dan vier zinnen bestaat. Het is een beetje zoals bij Herman Brusselmans die ook maar raak lult, en omdat hij dan af en toe eens over zijn dode moeder spreekt of over zijn moeilijke relatie, moeten wij dat knappe literatuur vinden. Nee, zo werkt dat dus niet. Een interessante inhoud dient nog altijd gedragen te worden door een boeiende vorm, en daar heb je talent voor nodig.

    Quotering: **

    (30 augustus 2011) (dvd – bib Brecht)

    04-09-2011 om 00:46 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Melancholia (Lars von Trier) (DK, 2011)

    MELANCHOLIA (Lars von Trier) (Denemarken, 2011)

    (130’)

    Om meteen met de deur in huis te vallen: de nieuwe film van enfant terrible Lars von Trier bevestigt wat we al langer wisten: deze Deen kan opvallend mooie beelden epibreren, maar narratologisch gezien is het een nul. Het scenario komt namelijk deze keer ook weer uit zijn eigen koker en bestaat uit twee delen. In het eerste deel maken we het bruiloftsfeest mee van ene Justine (Kirsten Dunst) en dat verloopt zeker niet zonder horten en stoten. Het bruidspaar arriveert te laat, er wordt ruzie gemaakt tussen Justines (gescheiden) ouders, en Justine zelf loopt om de haverklap weg, lacht soms en huilt dan weer, niemand weet wat er aan dat mens scheelt en uiteindelijk bolt de kersverse bruidegom het dan maar af (Jezus!). Ondertussen waren wij al zenuwachtig aan het denken: en moet er nu nog een tweede deel komen? Ja hoor. In dat tweede deel blijkt dat er een planeet op de aarde afstevent en Justine die bij haar zus Claire (Charlotte Gainsbourg), diens man en diens zoontje verblijft, kan niet anders doen dan samen met ons wachten op wat er gaat gebeuren. Vooral die man van Claire blijkt erg gefascineerd door de naderende planeet (hij heeft een dure sterrenkijker), maar uiteindelijk, als blijkt dat de aarde en de planeet gaan botsen, pleegt hij zelfmoord. Justine, Claire en het zoontje zitten op het einde in een veld de botsing af te wachten, en die komt er ook: een grote vuurzee rolt over het scherm en de film is gedaan.

    Waar gaat dit allemaal over? Waar wil Von Trier naartoe? Wij weten het in ieder geval niet, en in feite interesseert het ons ook nauwelijks. Waarom zou je moeite doen een scenario te begrijpen dat verhaaltechnisch staat als een tang op een varken? Dat van die mooie beelden blijft ongetwijfeld waar (de beginsequens met vertraagde beelden, Justine en Claire die paardrijden in de mist en vanuit vogelperspectief gefilmd worden, Justine in haar blootje liggend langs een beekje), maar dat is dan ook de enige troef die deze film heeft. Eén keer menen we warhoofd Von Trier zelfs te kunnen volgen op één van zijn troebele denkpistes. Claire (of was het haar man?) heeft namelijk pilletjes in een lade verstopt voor de worst case scenario en vlak boven die lade hangt een detail uit een schilderij van Jeroen Bosch, dat dus enkele malen opvallend in beeld wordt gebracht. Von Trier, die met deze film schaamteloos inspeelt op de berichten over een naderend einde van de wereld in 2012, zal gedacht hebben: hà, Jeroen Bosch, dat was ook een doemdenker en iemand die met het einde van de wereld bezig was, met al die Laatste Oordelen en die hellen. Maar wat is dat detail nu dat Von Trier laat zien? Een stukje van het middenpaneel van de Tuin der Lusten, dat eigenlijk net niet zoveel te maken heeft met dat doemdenken van Bosch, althans niet direct. Quod erat demonstrandum: wat een schamel denkhoofd is die Lars von Trier. Waarom overigens die Kirsten Dunst in Cannes de prijs voor de beste vrouwelijke rol moest krijgen, begrijpen wij dan weer niet zo goed.

    Quotering: **

    (29 augustus 2011) (Metropolis – Antwerpen)

    04-09-2011 om 00:45 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    28-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.CD: Rumours (Fleetwood Mac) 1977

    Fleetwood Mac: Rumours (1977)

    Tweede album van Fleetwood Mac III, dat is de Fleetwood Mac mét Stevie Nicks (zang) en Lindsay Buckingham (zang, gitaar) [naast John McVie (bas), Christine McVie (zang, toetsen) en Mick Fleetwood (drums)]. Een lp gevuld met pretentieloze easy listening-pop, toegankelijk voor jong en oud. Het is dan ook niet alleen de meest verkochte plaat van 1977 geworden maar meteen één van de meest verkochte platen aller tijden. Ondanks het succes (ook de vorige, Fleetwood Mac, haalde de vier miljoen) deden tijdens en na de opnamen van dit album (ze duurden bijna één jaar) geruchten de ronde dat omwille van persoonlijke problemen binnen de groep, Fleetwood Mac geen lang leven meer beschoren was. Vandaar de titel dus … Inderdaad, Buckingham en Nicks verbraken hun relatie, de McVies scheidden en ook Mick Fleetwood verliet zijn vrouw om haar even later weer te vervoegen. De nummers van dit album behandelen deze huiselijke problemen en dat is mee de oorzaak van de lange opnameduur. Christine McVie (meisjesnaam: Perfect): Alle nummers die we hadden geschreven gingen over de moeilijkheden tussen de groepsleden, over de ruzies, de scheidingen etc. Het valt niet mee om zo’n nummer in de studio te zingen terwijl degene over wie het gaat naast je zit. Soms was het te pijnlijk en moesten we stoppen. Maar de lp kwam er en het enorme succes deed alle verwikkelingen spoedig verdwijnen. Fleetwood Mac was terug van weggeweest en de groepsleden zelf hadden er alle belang bij dat dit zo bleef …

    Second hand news [A1] is de door Buckingham geschreven vlotritmische opener waarover eigenlijk weinig meer te vertellen valt dan dat het een typisch nummer van deze lp is: gezellig-commercieel, vlot in het gehoor liggend en herinnerend aan de zon en het water van California en Florida waar de muziek werd opgenomen, overigens met een opvallend fraaie, messcherpe geluidskwaliteit. Dreams [A2] is een bijzonder mooi mediumtemponummer van mooi meisje Nicks, gezongen met die aaiende stem van haar. Rustig en zeer geschikt voor de laatavondluisteraar. Never going back again [A3] is een kort maar prima folknummertje van Buckingham op akoestische gitaar, dat gevolgd wordt door Don’t stop [A4] van Christine McVie, één van de singles uit dit album. En weer: vlot, zonnig, gezelliggezellig. Dit keer met een tekst die eens niet handelt over liefdessmarten, maar luchtig en optimistisch de toekomst bekijkt. Ook de andere teksten van mevrouw McVie bekijken de liefde opvallend van de goede kant. Zijzelf hierover: Ik schrijf gewoon liefdesliedjes, meer niet. Inderdaad, meer niet. In de jaren negentig werd dit nummer door Bill Clinton tijdens zijn verkiezingscampagne gebruikt als muzikaal leitmotief (don’t stop thinking about tomorrow – don’t stop, it’ll soon be here – better than before). Go your own way [A5] van Buckingham is een andere single. Op deze geluiden mogen zelfs de beentjes een wijle gestrekt worden. Nee, ernstig: werkelijk een meer dan redelijke hit. Beter dingen zoals dit in de hitparade dan die verrotte discosoultoestanden, dachten wij in 1978. De A-kant sluit af met Songbird [A6] van Christine McVie, weer zo’n rustig liefdesliedje van haar, met veel piano ditmaal. Zijzelf zingt. Aardig.

    The Chain [B1] is een groepscompositie en het enige nummer waaraan de twee originele Mac-leden (Mick Fleetwood en John McVie) meeschreven. Het eerste deel bevat een zeer sterk refrein. Na de break, die gevormd wordt door een drietal baslijnen, laat Buckinghams gitaar het nummer uitswingen. Goede track. You make loving fun [B2] is de derde single en geschreven door Christine McVie, dus een lovesong. Gedreven door een aanstekelijk ritme, de synthesizer van Christine en de loopjes van Buckinghams gitaar. Primacosta. Dit nummer brengt ons overigens telkens weer terug naar het Militair Hospitaal in Soest anno 1978, waar wij als barman van de Kantien Troep deze single wekenlang meedogenloos plugden. I don’t want to know [B3] van Stevie Nicks is gewoon alweer een vlot nummer, meer niet. Oh daddy [B4] heeft weer alle kenmerken van de Christine McVie-composities: een rustig liefdesliedje met veel piano en akoestische gitaar. Toch iets minder sterk dan haar andere nummertjes. De uitsmijter Gold dust woman [B5] ten slotte is een uitstekend nummer van Stevie Nicks en wordt ook door haar gezongen. Jammer dat zij op dit album slechts op twee tracks de leadzang voor haar rekening neemt. Roberto Palombit in Oor over haar stemgeluid: Van de drie vokalisten heeft Stevie Nicks ongetwijfeld het meest karakteristieke stemgeluid. Van country-zangeressen, wier stem overslaat, word ik altijd lichtelijk onwel. Ze doen me te veel denken aan het jodelen van Tiroler Mädel und Buben. De grootvader en vader van Stevie Nicks waren country-artiesten en zij is dan ook danig door hen beïnvloed. De stem van Stevie slaat echter nooit over, maar lijkt steeds vlak ervoor te blijven steken. Hierdoor roept haar stem een tergende spanning op. Goed gezegd.

    Het werd reeds overduidelijk uit de analyse: Fleetwood Mac had dé succesformule gevonden en verwacht mocht worden dat deze niet zo gauw zou opgegeven worden. McVie, Nicks en Buckingham waren drie waardevolle songleveranciers met bovendien ieder een eigen karakter, wat zorgde voor de nodige variatie in het gebrachte materiaal. Fleetwood Mac stond anno 1977 garant voor ongecompliceerd luistergenot, zonnige easy listening-muziek en zijzelf en hun publiek vaarden daar blijkbaar wel bij. Samen met Abba waren zij de meest aanvaardbare vertegenwoordigers van wat de commerciële popmuziek in de tweede helft van de jaren zeventig te bieden had. Niet meer, maar zeker ook niet minder. (Voetnoot: in de Humo van 10 maart 1977 werd Stevie Nicks de best uitziende vokaliste op de scène genoemd … Dàt was ondertussen toch Debbie Harry van Blondie geworden.)

    Quotering: **** (1978, met latere aanvullingen)

    Klassiekers: Dreams, Never going back again, Don’t stop, Go your own way, You make loving fun, Gold dust woman.

    28-08-2011 om 22:53 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.CD: Kiln House (Fleetwood Mac) 1970

    Fleetwood Mac: Kiln House (1970)

    In mei 1970 verliet Peter Green Fleetwood Mac om een religieuze sekte te vervoegen. Kort daarna bracht de groep nog zijn compositie The Green Manalishi uit op single: het werd, zeer terecht, een hit. De overblijvende leden, Mick Fleetwood (drums), John McVie (bas), Danny Kirwan (gitaar, zang) en Jeremy Spencer (gitaar, piano, zang) produceerden datzelfde jaar het vierde Fleetwood Mac-studioalbum, Kiln House. Met Peter Green zijn blijkbaar de sterke bluesinvloeden ook vertrokken, maar wat overblijft, is een niet al te indrukwekkend allegaartje van stijlen. Het begint met This is the rock [A1], een rock’n’roll-nummer dat even matig is als de andere gelijkaardige songs op deze lp: Hi ho silver [A4], het Buddy Holly-tribuut Buddy’s song [B1] en . Station Man is het enige bluesy nummer, en in feite is dit de beste track, zonder dat er overigens sprake moet zijn van een overdonderend meesterwerkje. Verre van. Blood on the floor [A3] is dan plots een (overbodige) C&W-song en Jewel Eyed Judy [A5] is een middelmatig popnummer.

    Met Earl Gray [B2] schreef Danny Kirwan een niet onaardige instrumental maar One together [B3] is wéér zo’n middelmatig popnummer en in Tell me all the things you do [B4] klinkt Fleetwood Mac zowaar als een mengeling van de Hollies in de tijd van Long cool woman en de Pebbles! En het eindigt met de slijmerige ballad Mission bell [B5]. Het was en is duidelijk: in 1970 bevond Fleetwood Mac zich in een identiteitscrisis!

    Quotering: **½ (28 augustus 2011)

    28-08-2011 om 22:52 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.CD: Obscured by clouds (Pink Floyd) 1972

    Pink Floyd: Obscured by clouds (1972)

    Nummer 7 van Pink Floyd is, net als More uit 1969, een filmsoundtrack (bij de film La Vallée van Barbet Schroeder, nooit gezien overigens: wij veronderstellen dat het géén groot succes was). Het openingsnummer, tevens titelnummer, Obscured by clouds [A1] is een niet onaardige instrumental, maar na Echoes ligt de norm natuurlijk een stukje hoger en dit nummer bereikt die norm duidelijk niet. When you’re in [A2], ook een instrumental, is gebaseerd op een (alweer) niet onaardige gitaarriff, maar het is voorbij voordat je het weet. Burning bridges [A3] is slechts een flauw opvullertje maar The gold it’s in the… [A4] is zowaar een stevig rockend geval, dat echter totaal on-Pink Floyd klinkt. Het akoestische Wot’s… uh the deal [A5] is een oppervlakkig gevalletje, zoals er op de ‘andere’ kanten van Atom Heart Mother en Meddle ook (te veel) staan.

    De B-kant begint, net als de A-kant, weer wat hoopvoller met de instrumental Mudmen [B1] (sfeervolle gitaarsolo van Gilmour) en het lekker mediumtempo-swingende Childhood’s end [B2] (geschreven door Gilmour). Waters’ olijke Free Four [B3], met veel synthesizer en een vinnige gitaar, had in 1972 zelfs rustig op single kunnen verschijnen: het was zeker in de hitparade beland, die toen vol stond met dit soort nummertjes. Stay [B4], een bluesy slow, is plots iets totaal anders en de afsluiter Absolutely curtains [B5] is dan ineens weer de kosmische Pink Floyd die ook het experiment niet schuwt (hier die minutenlange chant van, wat zijn het, aboriginals of hare krishna-adepten?).

    Toegegeven: er staan enkele ‘niet onaardige’ (dàt is hier inderdaad het gepaste epitheton) tracks op dit album maar na Meddle was Obscured by clouds manifest een flinke stap achteruit, zonder veel lijn of structuur. Het was echter een stap achteruit om vervolgens twee flink stappen vóóruit te zetten. Pink Floyd’s absolute meesterwerk zat eraan te komen en daarop zou definitief blijken hoe het wél moet.

    Quotering: *** (27 augustus 2011)

    28-08-2011 om 00:48 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.CD: Meddle (Pink Floyd) 1971
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Pink Floyd: Meddle (1971)

    In november 1971 verschijnt Pink Floyds zesde, voorzien van een hoes die waarschijnlijk de lelijkste is uit de geschiedenis van de groep (met een wazige foto van de binnenkant van een oor waar wat psychedelisch mee geknoeid is). Maar schijn bedriegt. Op de A-kant, die vijf nummers bevat, wordt dat nog niet direct helemaal duidelijk. Het instrumentale One of these days [A1] is een forse binnenkomer, helemaal in de kosmische Pink Floyd-stijl, en het akoestische Fearless [A3] valt op doordat het in voetbalstadia vaak te horen Rodgers & Hammerstein-nummer You’ll never walk alone erin verwerkt is, samen met vervormd supportersgejoel (als we goed horen, gaat het om supporters van Liverpool). Twee meer dan degelijke nummers, maar niks om van achterover te vallen. Voor de rest heeft de A-kant niet veel te bieden: A pillow of winds [A2] is wat flauwtjes, Waters gezapige San Tropez [A4] is een compleet vreemde eend in de bijt en het bluesnummertje Seamus [A5] is niet meer dan een grappig experimentje met die meehuilende hond.

    Maar dan is er gelukkig nog de B-kant die volledig gevuld wordt door de groepscompositie Echoes [B1], net als Atom Heart Mother Suite weer zo’n lang, experimenteel-progressief nummer, maar beter gestructureerd en hoger van kwaliteit. Het begint met de bekende ‘ping … ping …’ (sonargeluiden in een duikboot) en vervolgens laten de mannen van Pink Floyd horen wat ze in al die jaren geleerd hebben: een eigen, zeer herkenbare ijle sound creëren die het best kan omschreven worden als ‘kosmisch’. Dit soort muziek moet je beluisteren met een hoofdtelefoon op je oren en gesloten ogen, en dan maar zweven tussen sterren en planeten en genieten (waarschijnlijk is de luisterervaring nog intenser als je tegelijk een stickie rookt, maar daar kunnen wij dus niet over meespreken). De tekst van de eerste twee strofen en het refrein (ongetwijfeld van Waters) blijft nogal vaag, maar roept beelden op van de oertijd en/of van een droomwereld.

    In het boek van Chris Welch [Welch 1994: 85] zegt Ron Geesin iets heel corrects: ‘What Floyd’s music does is it allows you space to think within it. Most compositions, and that includes all the romantic greats from Rachmaninoff to Dvorak and Tchaikovsky, tended to put a full message across. There was no space. You couldn’t put an extra note in. But with most of Floyd’s work, you can actually put your own notes in your head in an abstract way. They needn’t be in the form of sound or even imagined as sound. They can be imagined as pictures or moving shapes or landscapes. That’s one of the reasons people like it’. Wij begrijpen heel goed wat Geesin hier bedoelt, want wij ervaren het zelf iedere keer als in Echoes het tweede deeltje begint (de onderdeeltjes hebben dit keer helaas geen titels): een herneming van Funky dung uit Atom Heart Mother, maar dit keer met een ontdubbelde (en twee keer zo funky klinkende) ritmesectie en opnieuw met een fraaie gitaarsolo van Gilmour. Dit stuk loopt dan behoedzaam over in het derde deel, dat bestaat het ijl geluid van winden en het gekrijs van prehistorische vogels, waarbij onze space gegarandeerd iedere keer gevuld wordt met beelden van de jaren zestig-film One million years B.C., waarin Raquel Welch in een sexy bikinipelsje (zie foto) over een oerstrand loopt met in de lucht aanvallende pterodactyli. (Die film zouden we overigens dolgraag nog eens bekijken, maar we vinden hem nergens.) Na deze excursie in de prehistorie keren dan die sonargeluiden en het ijle motief uit het begin terug, en krijgen we de laatste strofe en het refrein, die blijkbaar een ode aan de ochtend en aan de zon zijn (zeer functioneel toen we dit nummer in de jaren zeventig vaak in het midden van de nacht beluisterden). Het nummer eindigt ten slotte met zo mogelijk nog ijler en langgerekt aaaaaah-gezang.

    Zonder gekheid: Echoes is Pink Floyd op zijn best en was in 1971 het neusje van de zalm in de rockwereld. En klinkt het na al die jaren gedateerd? Nee hoor. Zoek de lp of de cd en luister. En herbeluister. Alleen jammer van die toch weer nogal middelmatige A-kant, maar de B-kant maakt véél goed.

    Quotering: **** (27 augustus 2011)

    Klassiekers: Echoes.

    28-08-2011 om 00:47 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.CD: Relics (Pink Floyd) 1971

    Pink Floyd: Relics (1971)

    In mei 1971 verscheen van Pink Floyd als tussendoortje dit compilatie-album, dat een beetje een rommelige indruk maakt. Eerst krijgen we de oude Syd Barrett-singletjes Arnold Layne [A1] en See Emily Play [A3] (nooit van onder de indruk geweest) en daartussen het lange, maar toch wel boeiende Interstellar overdrive [A3] uit het eerste album. Daarna volgen het onbenullige Remember a day [A4] uit het tweede album en drie b-kantjes van singles, waarvan vooral Careful with that axe, Eugene [B2] (de b-kant van Point me at the sky) interessant is, als document dan (de live-versie op Ummagumma is immers veel beter). Paintbox [A5], b-kantje van Apples and oranges, en Julia dream [B1], b-kantje van It would be so nice uit 1968, zijn niet meer dan vervelende prulletjes.

    Cirrus minor [B3] en The Nile song [B4] zijn twee nummers uit het filmsoundtrackalbum More. Het eerste kan met wat goede wil beschouwd worden als een vingeroefening voor Grantchester Meadows, het tweede is schreeuwerige hardrock. Biding my time [B5] is een Waters-nummer dat hier voor het eerst verschijnt. Het is een atypisch, gezapig dingetje dat San Tropez op de volgende lp al een beetje aankondigt. Het album sluit af met Bike [B6], het grappige Syd Barrett-niemendalletje waarmee ook The piper at the gates of dawn eindigde. Het is hier waarschijnlijk opgenomen om Barrett een beetje financieel te steunen. In zijn geheel maakt deze compilatie niet alleen een rommelige, maar ook een bijzonder zwakke indruk. In feite een overbodig album.

    Quotering: ** (27 augustus 2011)

    28-08-2011 om 00:46 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.MIDDELNEDERLANDS: Sinnepoppen (Roemer Visscher) 1614
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Sinnepoppen (Roemer Visscher) 1614

    [Teksteditie: L. Brummel (ed.), Sinnepoppen van Roemer Visscher. Naar de uitgave van 1614 bij Willem Iansz. te Amsterdam, met 184 illustraties naar de oorspronkelijke gravures en van een inleiding en verklarende noten voorzien. Martinus Nijhoff, ’s-Gravenhage, 1949 = Sinnepoppen ed. 1949]

    Genre

    Een emblematabundel. ‘Met embleem bedoelt men meestal de drieledige eenheid van opschrift (motto), beeld (Lat. pictura) en onderschrift (Lat. subscriptio) die aan het genre omstreeks het midden van de 16de eeuw zijn vast uitzicht heeft verleend ( … ). Deze drieledigheid beantwoordt aan een dubbele functie: afbeelden en uitleggen; het voorgestelde wordt naar zijn diepere zin (meestal een stuk levenswijsheid) onthuld. Hoewel deze beide functies het duidelijkst over de pictura en de subscriptio (gaande van een epigram tot een lange prozacommentaar) verdeeld liggen, kan elk van de drie embleemdelen zowel aan het afbeelden als het uitleggen deelnemen’, aldus H. van Gorp e.a., Lexicon van Literaire Termen, Leuven, 1991, p. 115. In Sinnepoppen bestaan de onderschriften uit prozateksten.

    In zijn voorrede verklaart Visscher dat een poppe een beeld, een afbeelding dus, is. ‘Sinnepop is dan een korte scherpe reden, die van Jan alleman, soo met het eerste aensien niet verstaen kan worden: maer even wel niet soo duyster datmer nae raden, jae of nae slaen moet: dan [= maar] eyscht eenighe na bedencken ende overlegginge, om alsoo de soetheydt van de kerle of pit te smaecken’ [ed. 1949: IV-V]. Sinnepoppen zijn met andere woorden zinnebeelden, zinnebeeldige voorstellingen die de lezer/kijker aan het denken zetten en zo attent maken op een of andere wijsheid.

    Auteur

    De Amsterdamse koopman en dichter Roemer Visscher (1547-1620).

    Situering / datering

    De Sinnepoppen verschenen in 1614 te Amsterdam bij Willem Jansz. Blaeu in oblong kwarto formaat, met etsen van de tekenaar Claes Jansz. Visscher (1578-ca. 1660). Een tweede editie verscheen bij dezelfde uitgever, wellicht nog tijdens Roemers leven.

    Bij Blaeu verscheen na 1620 eveneens een ongedateerde bewerking van de Sinnepoppen door Roemers dochter Anna Roemers Visscher. Hiervan zijn nog twee herdrukken bekend, uit 1669 en 1678. [ed. 1949: XVII-XVIII]

    Inhoud

    De Sinnepoppen zijn verdeeld in drie ‘schocken’ of zestigtallen. Het werkje bevat in totaal 183 sinnepoppen (60 + 60 + 60 + telkens 1 toegift).

    Thematiek

    Eenvoudige moraliserend-didactische wijsheden. Brummel noteert [ed. 1949: XX]: ‘Hij (Visscher) is veel meer moralistisch dan religieus, veel meer rationalist en stoicijn dan mysticus’. Hans Luijten zegt: ‘In die emblemen ligt de nadruk op didactiek en ethiek, en verder valt op dat de voorstellingen, met hun aandacht voor het detail, voor een belangrijk deel zijn ontleend aan het alledaagse leven. Mensen, dieren en herkenbare voorwerpen figureren erin en dienen om aan te geven hoezeer alles doordrongen is van een verborgen betekenis, omdat, volgens het motto boven het openingsembleem, nu eenmaal alles vervuld is van God (‘Iovis omnia plena’). Daarom kunnen uit de wereld die ons omringt talloze lessen afgeleid worden die de mens behulpzaam zijn bij zijn dagelijks streven naar moreel juist gedrag’ [in: M.A. Schenkeveld-Van der Dussen e.a. (red.), Nederlandse Literatuur, een geschiedenis, Groningen, 1993, p. 190].

    Receptie

    Stadsliteratuur. Verband met Amsterdam.

    Profaan / religieus?

    Overwegend profaan, met lichte religieuze inslag.

    Persoonlijke aantekeningen

    Pas dit jaar (2011) hebben wij deze Sinnepoppen volledig van kaft tot kaft gelezen. We hadden er altijd al veel van verwacht, maar we kunnen niet ontkennen dat het een teleurstelling is geworden. Freddy De Schutter schreef nochtans [in Het verhaal van de Nederlandse literatuur. Band 1: Middeleeuwen – Renaissance – Barok, Kapellen-Amsterdam, 1992, p. 199]: ‘De Sinnepoppen van Roemer Visscher bevatten niettemin menige genietbare bladzijde. De zedeles wordt niet al te nadrukkelijk opgediend en Roemer Visscher is een geestig heerschap. Gevoel voor humor is een van zijn beminnelijkste eigenschappen’. Niet al te nadrukkelijk? Gevoel voor humor? Wij hebben waarschijnlijk een ander boek gelezen, of misschien was het een andere bril waarmee wij lazen. Wij zijn het in elk geval veel meer eens met Gerard Knuvelder die noteerde [in Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde. Deel II, ’s-Hertogenbosch, 1971 (5), p. 198]: ‘Deze Sinnepoppen zijn als zedenspiegel van het leven, denken en voelen van onze ‘Hollandse’ voorouders ongetwijfeld van meer belang dan als literaire produkten. Als dichter was Roemer Visscher van weinig betekenis’.

    Inderdaad, met de beste wil van de wereld: veel meer dan Hollandse kneuterigheid en kleinburgerlijke betweterijtjes kunnen wij in de Sinnepoppen echt niet ontdekken. Nemen we bijvoorbeeld sinnepop I.22 … De afbeelding toont een bijl in een blok hout met als motto Rust ick zoo roest ick. De proza-uitleg verklaart dat een bijl die niet gebruikt wordt, roest en dat kloeke verstanden die zich overgeven aan ledigheid, alle vernuft verliezen. Nou. Of nog sinnepop III.4 … Op de afbeelding: twee armen die een been een kous aantrekken, met als motto Al safjens soetjens. Moraal: men bereikt vaak meer met geduld dan met geweld. Ach. Of nog sinnepop III.6 … Op de afbeelding een schaatser, met als motto Gheoeffent derf. Moraal: als men iets goed wil kunnen of doen, moet men eerst leren en oefenen. Ja hoor, ‘hier is een degelijke Hollandse koopman uit de 17de eeuw aan het woord’ [aldus M.C.A. van der Heijden in Profijtelijk vermaak. Moraliteit en satire uit de 16de en 17de eeuw, Spectrum van de Nederlandse Letterkunde – deel 10, Utrecht-Antwerpen, 1968, p. 83].

    En nog een teleurstelling: lezend over die ‘verborgen betekenissen’ in emblemata, hadden wij verwacht heel wat cultuurhistorisch vergelijkingsmateriaal te kunnen vinden in verband met het Bosch-oeuvre. Nu, dat was een nuloperatie. Niet zozeer omdat het werk van Bosch een eeuw ouder is (elders in de 17de eeuw vallen wél dingen te rapen die verwant zijn met Bosch), maar veeleer omdat de universa van Bosch en Visscher miles apart uit elkaar liggen. Visscher, dat is kleinburgerlijke pseudowijsheid, en nu is Bosch’ stichtelijke boodschap (zondig niet, dan loopt het allemaal goed af) uiteindelijk ook niet zo wereldschokkend, maar – zoals Paul Vandenbroeck ooit slim opmerkte – de manier waarop Bosch zijn weinig revolutionaire boodschap vormgeeft is indrukwekkend en vergeleken daarmee zijn de etsjes in Visschers Sinnepoppen degelijk maar veel te braaf maakwerk.

    Om Bosch’ beeldenwereld beter te begrijpen zijn deze Sinnepoppen met andere woorden van weinig of zelfs geen nut. Dat blijkt op pijnlijke wijze nu nog meer, want naar aanleiding van het gesloten hek op Bosch’ Rotterdamse Marskramer-tondo noteerden wij in ons proefschrift: ‘Brand Philip ( … ) vestigde de aandacht op een gravure in de emblematabundel Sinnepoppen van Pieter Roemer Visscher, die een hek voorstelt van hetzelfde type als dat in MR. Boven het hek bevindt zich het opschrift Duycken en ghenoeghen en eronder het vierregelige versje: Houdt u reyn / Acht u kleyn: / Vreest voor den dagh, / Die niemandt verby en magh. Hoewel Bax om onduidelijke redenen het tegendeel beweerde, blijkt uit dit onderschrift dat het gesloten hek bij Visscher een symbool is van de sterfdag, die geen enkele mens kan ontwijken’ [De Bruyn 2001a: 356].

    Het gaat hier om sinnepop II.6 [ed. 1949: 67] waarvan wij eertijds het onderschrift niet (volledig) gelezen hadden, omdat wij toen nog niet beschikten over de editie-1949. In 1962 schreef Dirk Bax over deze sinnepop: ‘De les in het stukje proza en poëzie dat bij de afbeelding hoort, is dat men moet leren “Duycken en ghenoeghen”, d.i. zich niet verheffen, en tevreden zijn. Over een hek leest men niets. Wel zinspeelt het rijmpje op het sterven van de mens, maar dit is niet de kernidee van het embleem. (…) Kan met het hek op de gravure niet bedoeld zijn: Wat achter het hek is, daar kun je niet komen; wees tevreden met waar je wel komen kunt?’ [Bax 1962: 10]. Wij moeten nu toegeven dat Bax gelijk had, en kunnen zijn gelijk zelfs verder adstrueren. In Visschers tekst staat immers: ‘want ghenoegh maeckt zijn bruycker gherust en lustigh, bysonder die daer in dan duycken kan, en houden hem in zijn kleyne vryheydt’ [onderlijning van ons].

    In 1996 publiceerde G.L.M. Daniëls een interessant artikeltje: “Een hek als toegang tot bevrijd gebied. De symbolische betekenis van een door het landrecht bepaalde vorm” [in: Antiek, jg. 31, nr. 1 (juni 1996), pp. 12-22]. Daarin de volgende, op het oude landrecht gebaseerde passage: ‘Het horizontale lattenhek met een daarachter bevestigde schragende dwarslat, die boven de hoogste plank uitsteekt en die verbonden is met de langste verticale drager van de constructie, is een hek in eigendom. De voorkant van dit lattenhek geeft precies de grens aan van het land van de eigenaar. De achterkant waar de dwarslat is aangebracht, is rechtshistorisch de zijde waar dat land is gelegen dat door onbevoegden niet mag worden betreden’. Dat land in privébezit werd (zie ook de titel van Daniëls artikel) ‘bevrijd land’ genoemd, en dat is natuurlijk ook wat Visscher met ‘kleyne vryheydt’ bedoelde.

    Met andere woorden: het hek in Visschers sinnepop heeft inderdaad (zoals Bax reeds stelde) niets te maken met de dood, maar verwijst naar de grens van een klein landeigendom. De boodschap is dat men zich met het weinige dat men heeft (de dwarsbalk bevindt zich aan de kant van de kijker, dus aan die kant ligt de ‘kleyne vryheydt’), tevreden moet stellen. Dat een hek naar de overgang tussen leven en dood kan verwijzen, is misschien aannemelijk te maken vanuit andere bronnen, maar Visschers sinnepop kan in deze context niet gebruikt worden als argument. In feite vormt dit alles materiaal voor een nieuwe sinnepop waarvan de moraal zou kunnen luiden: vertrouw nooit blindelings op secundaire literatuur, maar raadpleeg altijd zelf de primaire bronnen!

    [explicit 27 augustus 2011]

    [met dank aan Deslegte – Antwerpen, waar we in juli de Sinnepoppen in perfecte staat konden aanschaffen voor 20 euro. In Catalogus 225 van het Amsterdamse antiquariaat Schuhmacher, daterend van circa 1991, kostte het boekje nog 150 gulden = 75 euro.]

    27-08-2011 om 21:40 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.CD: Then play on (Fleetwood Mac) 1969

    Fleetwood Mac: Then play on (1969)

    In september 1969 verschijnt het derde studioalbum van Fleetwood Mac, Then play on, het eerste met Danny Kirwan (op gitaar) en het laatste met Peter Green. De plaat laat een voorzichtige overgang horen van bluessongs naar meer popgetinte nummers, een overgang die eerder in 1969 al was aangekondigd door Greens magistrale, op single verschenen instrumental Albatross, hét ultieme zomernummer dankzij het trage, lome ritme en de zeegeluiden. Then play on bevat nóg zo’n kanjer van een klassieker van Green, namelijk Oh well [A6]. Eerst een vinnig gedeelte met een onvergetelijke gitaarlick en een venijnige tekst, en dan een lang, zeer rustig akoestisch stuk. Het hele nummer duurt bijna negen minuten en werd voor de singleversie in tweeën gekapt (Part 1 & Part 2). Greens Rattlesnake shake [B2], de andere single uit dit album, springt er ook uit, maar is toch net een graadje minder goed dan A6.

    De rest van het album is degelijk, en niet meer dan dat. Nieuwkomer Danny Kirwan leverde vijf nummers van de dertien: de binnenkomer Coming your way [A1], de instrumental My dream [A4], het wat slijmerige Although the sun is shining [B1], het flauwe When you say [B5] en het korte Like crying [B6]. Searching for Madge [B3] en Fighting for Madge [B4] zijn twee op elkaar aansluitende stevige bluesinstrumentals van John McVie en Mick Fleetwood die echter een wat rommelige indruk maken (vooral B3 dat voortdurend onderbroken wordt). De overige vier nummers zijn weinig opvallende Peter Green-composities. Het akoestische Show-biz blues [A3] is nog het aantrekkelijkst, maar Closing my eyes [A2], de instrumental Underway [A5] en Before the beginning [B7] zijn erg doorsnee. In zijn geheel een braaf album, dat weinig potten breekt, behalve dan met A6. (Het aantal nummers en hun volgorde op de cd-versie komt overigens niet helemaal overeen met de originele Britse en Amerikaanse lp-versies.)

    Quotering: *** (23 augustus 2011)

    Klassiekers: Oh well, Rattlesnake shake.

    23-08-2011 om 21:08 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BEELDBRONNEN: Verzoekingen van de H. Antonius (Jan Mandijn?) Valenciennes
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Jan Mandijn (?)
    “De Verzoekingen van de H. Antonius”
    Paneel, ca. 1550?, Valenciennes, Musée des Beaux-Arts, inv. P.65.3.2

    Literatuur

    Frédérick Tristan, Les Tentations de Jérôme Bosch à Salvador Dali. Balland/Massin, s.l., 1981 (kleurenafbeelding op p. 119, afb. 117).

    Persoonlijke aantekeningen

    Over dit paneeltje uit de zestiende-eeuwse Bosch-navolging, dat toegeschreven wordt aan Jan Mandijn, is bijzonder weinig te vinden. In Unverfehrt 1980 wordt het niet eens vermeld. Het is een schilderij van zeer middelmatige kwaliteit dat duidelijk in de trant van Bosch is geconcipieerd, maar nergens iets van de creativiteit van de meester vertoont. Op vrijdag 19 augustus 2011 bestudeerden wij het paneel ter plaatse in het museum van Valenciennes.

    Links onderaan wordt de H. Antonius benaderd door een troep duivels die hem een schotel met eieren (bedoeld als afrodisiaca?) en een soort kroon (moeilijk te zien) aanbieden. De heilige keert zich naar hen om en maakt met de rechterhand een zegenend, afwerend gebaar. Van rechts nadert een duivel op een varken: op zijn uitgestrekte rechterarm zitten een ijsvogel en een uil en op de takachtige verlenging van zijn helm zitten een groene specht en nog een andere, ondefinieerbare vogel. De duivel houdt in zijn rechterhand een bel vast (afkomstig van het varken, een antoniusvarken?). Achter Antonius bevindt zich een dorre, holle boom met een soort afdakje dat half uit een groot doek bestaat. Onder het afdakje staan een in het geel geklede vrouw (een hoer?) en een oude vrouw met hoornachtige hoofdtooi (een koppelares?). De oude vrouw, die met de jonge vrouw communiceert, lijkt met de rechterhand een soort vaginagebaar te maken. Op het doek ligt een document met zegels en een half-leesbare tekst. Te onderscheiden zijn COMT – VR en op de tweede regel DER. Aan één van de takken van de boom hangt een bel (vlak daarboven een bijenkorf waaruit rook komt) die blijkbaar geluid wordt door een figuurtje dat lager zit. Bij dat figuurtje een tak waaraan een hemd hangt (te drogen?) en nog enkele ondefinieerbare voorwerpen. Het figuurtje houdt een vaandel vast met daarop vaag een rode schorpioen of insekt.

    Helemaal rechts staat het klooster van Antonius in brand. Links daarvan, in een apart gebouwtje, een duivenkot. Onderaan rechts een water waarop een soort spook drijft met een eend (?) ernaast. Meer naar voor een dode boomstronk met links daarvan een soort otter en rechts een paar eenden.

    Het geheel maakt een rommelige en weinig doordachte indruk.

    [explicit 21 augustus 2011]

    21-08-2011 om 22:59 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BEELDBRONNEN: Leda en de zwaan (Vincent Sellaer) XVI
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Vincent Sellaer (ca. 1500-1589)
    “Leda en de zwaan”
    Doek, 16de eeuw, Valenciennes, Muséé des Beaux-Arts, inv. 432

    Literatuur

    Andrée de Bosque, Mythologie en Maniërisme in de Nederlanden 1570-1630. Schilderijen – Tekeningen. Mercatorfonds, Antwerpen, 1985, p. 60 (met kleurenafbeelding).

    Persoonlijke aantekeningen

    Volgens Van Mander (Schilder-boeck, 1604) was Sellaer afkomstig uit Gelderland, maar hij werkte en woonde in Mechelen. Op dit (overigens niet écht indrukwekkende) erotische paneel interesseert ons vooral het gebaar van de linkerhand van de cupido bovenaan rechts: hij maakt het V-gebaar (zoals we onderhand weten: een variant van het vaginagebaar) en wijst daarbij tegelijk in de richting van Leda’s schoot. Zijn met Leda oogcontact zoekende blik is veelzeggend. Dat Leda niet weigerachtig staat tegenover erotisch vertier met de zwaan, blijkt uit het fallusgebaar van haar rechterhand (gestrekte wijsvinger, andere vingers geplooid).

    De zwaan houdt in haar bek een stuk van Leda’s haarlint vast. En geheel terzijde ook nog dit: zoals wel vaker op oude schilderijen heeft deze naakte vrouw wel tepels, maar geen tepelkringen. Merkwaardig.

    Wij bestudeerden dit schilderij ter plaatse in Valenciennes, op vrijdag 19 augustus 2011.

    [explicit 21 augustus 2011]

    21-08-2011 om 22:56 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 23/11-29/11 2020
  • 20/04-26/04 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 10/02-16/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 28/10-03/11 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 19/08-25/08 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 05/08-11/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 27/05-02/06 2019
  • 14/08-20/08 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 12/06-18/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 29/12-04/01 2015
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 08/12-14/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 13/10-19/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 25/08-31/08 2014
  • 18/08-24/08 2014
  • 11/08-17/08 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 21/07-27/07 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 07/07-13/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 21/04-27/04 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 30/12-05/01 2014
  • 23/12-29/12 2013
  • 16/12-22/12 2013
  • 09/12-15/12 2013
  • 02/12-08/12 2013
  • 25/11-01/12 2013
  • 18/11-24/11 2013
  • 11/11-17/11 2013
  • 04/11-10/11 2013
  • 28/10-03/11 2013
  • 21/10-27/10 2013
  • 14/10-20/10 2013
  • 30/09-06/10 2013
  • 23/09-29/09 2013
  • 09/09-15/09 2013
  • 02/09-08/09 2013
  • 26/08-01/09 2013
  • 19/08-25/08 2013
  • 12/08-18/08 2013
  • 05/08-11/08 2013
  • 29/07-04/08 2013
  • 22/07-28/07 2013
  • 15/07-21/07 2013
  • 08/07-14/07 2013
  • 01/07-07/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 17/06-23/06 2013
  • 10/06-16/06 2013
  • 27/05-02/06 2013
  • 20/05-26/05 2013
  • 13/05-19/05 2013
  • 06/05-12/05 2013
  • 29/04-05/05 2013
  • 22/04-28/04 2013
  • 15/04-21/04 2013
  • 08/04-14/04 2013
  • 01/04-07/04 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 11/02-17/02 2013
  • 04/02-10/02 2013
  • 28/01-03/02 2013
  • 21/01-27/01 2013
  • 14/01-20/01 2013
  • 07/01-13/01 2013
  • 31/12-06/01 2013
  • 24/12-30/12 2012
  • 17/12-23/12 2012
  • 10/12-16/12 2012
  • 26/11-02/12 2012
  • 12/11-18/11 2012
  • 05/11-11/11 2012
  • 29/10-04/11 2012
  • 01/10-07/10 2012
  • 24/09-30/09 2012
  • 17/09-23/09 2012
  • 27/08-02/09 2012
  • 20/08-26/08 2012
  • 13/08-19/08 2012
  • 06/08-12/08 2012
  • 30/07-05/08 2012
  • 23/07-29/07 2012
  • 16/07-22/07 2012
  • 09/07-15/07 2012
  • 02/07-08/07 2012
  • 25/06-01/07 2012
  • 18/06-24/06 2012
  • 04/06-10/06 2012
  • 28/05-03/06 2012
  • 21/05-27/05 2012
  • 14/05-20/05 2012
  • 07/05-13/05 2012
  • 23/04-29/04 2012
  • 16/04-22/04 2012
  • 09/04-15/04 2012
  • 02/04-08/04 2012
  • 19/03-25/03 2012
  • 12/03-18/03 2012
  • 05/03-11/03 2012
  • 20/02-26/02 2012
  • 13/02-19/02 2012
  • 06/02-12/02 2012
  • 30/01-05/02 2012
  • 23/01-29/01 2012
  • 09/01-15/01 2012
  • 02/01-08/01 2012
  • 24/12-30/12 2012
  • 19/12-25/12 2011
  • 12/12-18/12 2011
  • 05/12-11/12 2011
  • 28/11-04/12 2011
  • 21/11-27/11 2011
  • 14/11-20/11 2011
  • 07/11-13/11 2011
  • 31/10-06/11 2011
  • 17/10-23/10 2011
  • 10/10-16/10 2011
  • 03/10-09/10 2011
  • 26/09-02/10 2011
  • 19/09-25/09 2011
  • 05/09-11/09 2011
  • 29/08-04/09 2011
  • 22/08-28/08 2011
  • 15/08-21/08 2011
  • 08/08-14/08 2011
  • 01/08-07/08 2011
  • 25/07-31/07 2011
  • 18/07-24/07 2011
  • 11/07-17/07 2011
  • 04/07-10/07 2011
  • 27/06-03/07 2011
  • 20/06-26/06 2011
  • 13/06-19/06 2011
  • 06/06-12/06 2011
  • 30/05-05/06 2011
  • 23/05-29/05 2011
  • 16/05-22/05 2011
  • 09/05-15/05 2011
  • 02/05-08/05 2011
  • 25/04-01/05 2011
  • 18/04-24/04 2011
  • 11/04-17/04 2011
  • 28/03-03/04 2011
  • 21/03-27/03 2011
  • 07/03-13/03 2011
  • 28/02-06/03 2011
  • 21/02-27/02 2011
  • 14/02-20/02 2011
  • 07/02-13/02 2011
  • 31/01-06/02 2011
  • 24/01-30/01 2011
  • 17/01-23/01 2011
  • 10/01-16/01 2011
  • 03/01-09/01 2011
  • 26/12-01/01 2012
  • 20/12-26/12 2010
  • 13/12-19/12 2010
  • 06/12-12/12 2010
  • 29/11-05/12 2010
  • 22/11-28/11 2010
  • 15/11-21/11 2010
  • 08/11-14/11 2010

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs