Ik ben Eric De Bruyn
Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
WEMELDINGEN
Tijd is ruimte in beweging
06-11-2011
FILM: Io sono l'amore (Luca Guadagnino) (Italië, 2009)
IO SONO LAMORE (Luca Guadagnino) (Italië, 2009)
Het thema en de structuur van deze prent zijn redelijk eenvoudig. We maken kennis met de Recchis, een rijke Italiaanse familie (textielindustriëlen) in Milaan. De film bestaat uit twee grote delen. In het eerste deel is het winter, de grootvader verjaart en tijdens het verjaardagsfeest leren we de familieleden wat beter kennen. Vooral dan de vader Tancredi, de moeder Emma (van Russische komaf), en twee van de drie kinderen: zoon Edo en dochter Betta. Edo stelt op dit feest zijn verloofde voor en Edos vriend Antonio (die kok is) komt een taart aanbieden. Tijdens dit feest draagt de grootvader de leiding van de fabriek over aan zijn zoon Tancredi en zijn kleinzoon Edo. Uit dit eerste deel dienen we te begrijpen dat die familie Recchi niet overloopt van warme gevoelens. Het zijn een stel koude kikkers die vaak ijzig met elkaar omgaan (zie bijvoorbeeld de grootvader die van Betta een foto in plaats van het verwachte schilderijtje cadeau krijgt). Daarom is het in dit eerste deel ook winter.
Het tweede deel speelt enkele maanden later, in de zomer. Om een (te) lang verhaal kort te maken: moeder Emma wordt verliefd op de kok Antonio en er ontstaat een passionele relatie tussen die twee. Als Edo daarachter komt, loopt hij kwaad de tuin in, Emma erachteraan, een woordenwisseling, een duw, en Edo valt ongelukkig tegen de rand van het zwembad: dood. Kort na de begrafenis bekent Emma haar overspel tegenover Tancredi, die zijn vrouw meteen verstoot. Emma loopt dan weg van de familie. Alleen dochter Betta die ondertussen lesbisch is gebleken lijkt haar nog te weerhouden, maar de wenende Betta doet teken dat ze het begrijpt en wég is Emma. Tijdens de eindgeneriek zien we (zéér vaag!) twee personen in een grot liggen: hoogstwaarschijnlijk Emma en Antonio (die tijdens hun vrijages in de vrije natuur eerder ook al bij een grotingang stonden).
Guadagninos boodschap (naar verluidt met expliciete goedkeuring van hoofdrolspeelster Tilda Swinton) blijkt dus te zijn dat de liefde en de passie sterker (moeten) zijn dan materiële welvaart en sociale keurslijven (vandaar ook het nevenmotief van dochter Betta, wier lesbische aanleg ook op weinig begrip van de familie kan rekenen). Men zal toegeven: een boodschap die in een TV-soap niet zou misstaan. Volgens sommige recensenten is het dan ook niet de thematiek die een meerwaarde geeft aan deze film, maar wel de vormgeving. Er wordt dan verwezen naar de decors en de mise-en-scène. De interieurs van de Recchis zijn inderdaad mooi, en de Noord-Italiaanse natuur is nog mooier, maar ja: als we willen genieten van mooie natuurscènes, kijken we wel naar National Geographic Channel, en als we mooie interieurs willen bewonderen, kopen we wel een Schöner Wohnen, toch? Of zou men met vormgeving de akelig langgerekte seksscène tussen Emma en Antonio in het midden van de film bedoelen, die voortdurend op hilarische wijze onderbroken wordt door big close-ups van een mier die over een takje wandelt en van een bloemknop die openbloeit? Het zal vast erotisch-symbolisch bedoeld zijn, maar het komt over als een door een puber gedraaid debuutseksfilmpje.
We betrapten Guadagnino er wel vaker op dat hij zijn bedoelingen niet of op onvolmaakte wijze weet over te brengen. Wanneer bijvoorbeeld tijdens het feestje in het eerste deel twee personen heel even vóór een schilderij staan en de vrouw zegt dat zij niet begrijpt waarom het schilderij aangekocht werd, het is zo kil. Dat past natuurlijk functioneel in dat rond de kille Recchis draaiende eerste deel, maar het wordt zo vluchtig getoond, dat nauwelijks iemand het opmerkt (we hebben het achteraf bij een aantal personen gecheckt). Op andere momenten krijg je dan weer veel te lang durende close-ups van een arm of van een gezicht, zonder dat je weet waar dat nu voor nodig is. Of neem de scène waarin Emma in het restaurant van Antonio een gamba eet, waarbij zij (in slow motion) manifest in extase raakt terwijl we in close-up het in stukken snijden van die rivierkreeft te zien krijgen (het lijkt wel of zij een lul in stukken snijdt). Het heeft allemaal tot gevolg dat we nauwelijks of eigenlijk niét meeleven met de personages, en al zeker niet met die ietwat truttige, zoutloze Emma, ofschoon sommige recensenten spreken van een fenomenale acteerprestatie (het enige wat wij zaten te denken, was: een oude schuur die in brand staat!). Ook de muziek wordt in sommige recensies op positieve wijze vermeld. Tsja. Wanneer Emma in San Remo Antonio op straat spot en achtervolgt, weerklinkt er plots een belachelijk muziekje dat zo uit een aflevering van Mission Impossible (we bedoelen de TV-serie, niet de film) had kunnen komen. Hadden we al vermeld dat deze film op sommige momenten véél te traag gemonteerd is? Dat Edo de relatie van zijn moeder met Antonio ontdekt doordat deze laatste het recept van een soort Russische soep blijkt te kennen, is natuurlijk helemaal om met ballen naar te gooien. En dat er verder geen haan kraait naar de merkwaardige dood van Edo, is het zoveelste bewijs dat dit scenario er ook ééntje is om met ballen naar te gooien.
Het zal ondertussen duidelijk zijn dat wij van dit Italiaanse romantische drama niet veel moeten hebben. Het is een vervelende, oppervlakkige miskleun die wij niemand willen aanraden. Dat sommigen toch positief doen over dit weinig beklijvende gevalletje (beroepsrecensenten en anderen), is voor ons één van die onverklaarbare raadselen van de moderne receptie-esthetica.
Quotering: **
(1ste visie: 22 oktober 2011, dvd - bib Brecht) (2de visie: 24 oktober 2011, Metropolis filmforum)
BOEK: Dierkennis en diersage bij Vondel (Maurits Sabbe) 1917
Dierkennis en diersage bij Vondel (Maurits Sabbe) 1917
[Gust Janssens, Antwerpen, 1917, 219 blz.]
Een oud boekje, blijkbaar geschreven en in elk geval gepubliceerd tijdens de Eerste Wereldoorlog. Ooit gekocht bij Deslegte in Antwerpen voor 350 BEF, en dit jaar pas gelezen (wij moesten het wel eerst opensnijden, het was dus een maagdelijk exemplaar). Het behandelde onderwerp wordt goed samengevat door de titel: het gaat in de eerste plaats over dierkennis en diersymboliek in het oeuvre van Joost van den Vondel, maar ook werken van contemporaine auteurs en de traditionele dierliteratuur (uit oudheid en middeleeuwen) komen aan bod. In het inleidende eerste hoofdstuk worden dan ook vermeld: Aristoteles, Plinius Maior (Historia Naturalis), Oppianus, Aelianus, Ausonius, de Physiologus en de Bestiaria, de dertiende-eeuwse encyclopedisten (Albertus Magnus, Thomas van Cantimpré en Vincentius van Beauvais) en de zestiende-eeuwse Conrad von Gesner (Historiae animalium).
In de volgende hoofdstukken overloopt Sabbe op overzichtelijke wijze en aan een gezapig tempo één voor één de dieren die optreden in de werken van Vondel. In hoofdstuk II de fabeldieren: de hydra, de harpij, de griff(i)oen, de phoenix, de zeemeermin, de draak, de basilisk (wij onthouden: op de kop droeg deze een kam of kroon waaraan hij zijn naam basiliskos of regulus kleine koning te danken heeft, p. 42), en de eenhoorn. In hoofdstuk III de zoogdieren: de leeuw, de panter, de ever, de stier, de hond, de hyena, de beer, de olifant, de aap, de civetkat, de vos, het paard, de wolf, de rat en de muis. In hoofdstuk IV de vogels: de arend, de duif, de havik, de valk, de reiger, de haan, de pauw, de zwaan, de nachtegaal, de mus, de ooievaar, de pelikaan, de struisvogel, de ijsvogel en de gans. In hoofdstuk V de zeebewoners: de walvis, de dolfijn, de wonderlijke remora (die zich kon vastzuigen aan schepen), de purperslak en de pareloester. In hoofdstuk VI de reptielen en amfibieën: de slang, de hagedis, de krokodil, de pad, de salamander en de kameleon. In hoofdstuk VII de insekten (door Sabbe kerfdieren genoemd): de bij, de spin, de lichtmot, de schorpioen, de tarentula, de mier en de krekel. In hoofdstuk VIII komt dan de medische aanwending van een aantal dieren aan bod. Passeren de revue: de vos, het bevergeil, de aardworm, hertshoorn, schorpioenenolie, elandsklauw, slangenvergift, de beruchte driakel of theriaak, en het kreeftenoog. In hoofdstuk IX wordt gefocust op de zedelijke lering die het gedrag van sommige dieren oplevert. Aan bod komen hier onder meer de kraanvogel, de kameel, de ooievaar en speciale aandacht wordt besteed aan de symboliek van de zeven hoofdzonden.
Wie reeds enigszins op de hoogte is van de dierkennis en diersymboliek uit de oudheid en de middeleeuwen, komt in Sabbes boekje niet veel nieuwigheden tegen, maar het is allemaal vlotjes geschreven en een aantal zaken staan hier nog eens netjes bij elkaar. In het afrondende tiende hoofdstuk concludeert Sabbe dat Vondel geen specialist was op het gebied van de dierkunde en dat hij daarom vreemd bleef aan de wetenschappelijke drang van de dierkundigen van zijn tijd, die vele zoölogische opvattingen uit het verleden meer en meer als verzinsels of vergissingen begonnen te veroordelen [p. 202]. Integendeel: Vondel stond naar de geest, ondanks alle klassieke invloeden die hij onderging, nog dicht bij de middeleeuwen: Er ligt stellig veel van de gulle, zinnelijke levensvreugde der herleefde Oudheid in Vondels werk, maar toch nog oneindig meer van het echt middeleeuwsch geloof in het bovenzinnelijke onder al zijn vormen [p. 206]. Door Vondel grondiger te bestuderen, is bij Sabbe bovendien een eerste indruk die hij daarvoor al had, bevestigd: Onder al de verheven geesten, waarop wij roem dragen, is het zeker Vondel, die het volledigst de heele Nederlandsche cultuur in zich synthetiseert. In zijn werk leven een menigte onzer geestelijke stromingen van vóór zijn tijd weer op; hij is de machtigste uiting van de Nederlandsche ziel in de 17e eeuw. Vondel dus inderdaad de belangrijkste literaire figuur van de Gouden zeventiende Eeuw? Het spoort aan om wat meer van Vondel te gaan (her)lezen, onder meer zijn Vorstelycke Warande der Dieren.
De geschiedenis van Steely Dan begint en eindigt met het New Yorkse componistenduo Donald Fagen (zang, toetsen) en Walter Becker (zang, basgitaar). In het begin van de jaren zeventig werden ze via producer Gary Katz huiscomponisten van ABC/Dunhill, maar al gauw werd duidelijk dat er meer in de mars zat. Onder de naam Steely Dan (de naam van een op stoom werkende dildo uit de roman The Naked Lunch van William Burroughs) wordt de single Dallas / Sail the Waterway opgenomen. Wat later volgt de eerste lp Cant Buy A Thrill, een eclectische maar smaakvolle mengeling van pure pop, latijnse ritmen, harmonische samenzang en redelijk ondoorgrondelijke teksten. De groep is ondertussen uitgebreid met Jeff Skunk Baxter (gitaren), Denny Dias (gitaar, elektrische sitar), Jim Hodder (drums) en David Palmer (zang).
Het openingsnummer Do it again [A1] is al meteen een schot in de roos. Dit mediumtempo-nummer met vlotte melodie, sterk meezingrefrein en lekker klinkende maar wat hermetische tekst werd ook op single uitgebracht en bereikte de status van wereldhit. Bijzonder geslaagd en verfrissend is de solo op elektrische sitar in het middenstuk. Dirty work [A2], minder catchy dan de binnenkomer maar toch van een meer dan degelijk niveau, wordt niet gezongen door Donald Fagen maar door David Palmer. Waarom Steely Dan in het begin zonodig een tweede zanger moest hebben (die Palmer bespeelt overigens niet eens een instrument), hebben wij nooit goed begrepen, want zijn stemtimbre is net iets minder aantrekkelijk dan dat van Fagen. Kings [A3], weer met een opvallend sterk refrein, is een satire op politieke machthebbers die elkaar opvolgen maar nauwelijks beterschap weten te brengen.
Hoewel het niveau van de openingstrack niet meer bereikt wordt, blijft de kwaliteit constant gehandhaafd, ook met het door drummer Jim Hodder gezongen mediumtempo-nummer Midnight Cruiser [A4], een ode aan een oude vriendschap. Het grappige, door een Latijns-Amerikaans ritme gedragen Only a fool would say that [A5] brengt op aangename wijze wat afwisseling in de klankkleur en sluit de A-kant af met een door een Spaanse fool gebazeld zinnetje.
De B-kant opent met de tweede uit dit album getrokken single, het naar een oude geliefde snerende Reelin in the years [B1], lekker uptempo maar toch met minder hitpotentie dan de instant classic Do it again. Volgen dan twee rustiger nummers die minder sterk overkomen: Fire in the hole [B2] en Brooklyn (owes the charmer under me) [B3]. Het snellere Change of the guard [B4] behoort al evenmin tot het beste van dit album, maar Turn that heartbeat over again [B5] is weer zon typisch orenstrelend mediumtempo-ding, het soort song waarmee de groep in de toekomst definitief zijn naam zal vestigen.
Cant Buy A Thrill is een album dat behalve Do it again geen uitschieters bevat, maar voor het overige vol charmante nummers staat die bij elke beluistering beter en rijper gaan klinken. Voor een debuutalbum kan dit redelijk tellen, en Tristan Fabriani heeft overschot van gelijk gekregen met wat hij op de hoes van de oorspronkelijke lp schreef: With a solid first album under its belt, and with an ever-expanding reputation as a dynamic performing group, it would appear that the DANs place on the American musical scene is assured.
Quotering: *** (20 maart 2001)
Klassiekers: Do it again.
Steely Dan: Countdown To Ecstasy (1973)
In 1973 heeft Steely Dan reeds een opvolger klaar voor het debuutalbum. De bezetting is op David Palmer na dezelfde gebleven en ook de typische stijl (lekker klinkende, bezadigde rock die technisch volledig snor zit) wordt gecontinueerd, al bevat dit tweede album over het algemeen nummers die wat langer duren dan op Cant Buy A Thrill het geval was. De twee meest geslaagde tracks, het vinnige Bodhisattva [A1] en het tot dansen en meezingen uitnodigende Show Biz Kids [B1], zijn niet toevallig de openingsnummers van respectievelijk de A- en de B-kant van de lp. Op de A-kant staan verder nog de mediumtempo voortkabbelende songs Razor Boy [A2] en The Boston Rag [A3] en het wat snellere Your Gold Teeth [A4], met jazzy tussenstuk.
De B-kant wordt verder opgevuld met het grappige en vlotte My Old School [B2], het rustiger Pearl of the Quarter [B3] en de degelijke mediumtempo afsluiter King of the World [B4]. Countdown To Ecstasy werd indertijd in de vakpers nog net niet aangekondigd als een plaat van de nieuwe Beatles, maar werd toch minder goed verkocht dan Cant Buy A Thrill en leverde ook geen hitsingle op. Nochtans produceert Steely Dan hier constant leuke muziek van hoge kwaliteit die echter net dàt (vingerknipje) ontbeert waardoor een goede plaat een instant classic wordt. Anno 1973 was nog niet echt duidelijk welke grote hoogten Steely Dan in de jaren zeventig en tachtig zou bereiken, maar het zat er wel enigszins aan te komen.
Quotering: ***½ (31 maart 2001)
Klassiekers: Bodhisattva, Show Biz Kids.
Steely Dan: Pretzel Logic (1974)
Een nieuw jaar en een nieuw album, het derde. Elf nummers waarvan er tien uit de koker van Walter Becker en Donald Fagen komen, die nu vanuit Los Angeles opereren en naast de drie andere bandleden een beroep doen op een hele reeks studiomuzikanten. Het begint al direct prima met Rikki Dont Lose That Number [1], een typische Steely Dan-compositie met een vlotte melodie, verzorgd samenspel en een als altijd wazige tekst. Het nummer werd ook op single uitgebracht en werd, na Do It Again, Steely Dans tweede hit (en daar zou het bij blijven, wat hitsingles betreft). Ook Night By Night [2], met enkele lichte jazzinvloeden, kruipt vlot en herkenbaar de oren binnen en hetzelfde kan gezegd worden van Any Major Dude Will Tell You [3], overigens ook het b-kantje van de single. Met het iets minder aantrekkelijke Barrytown [4] sluipt er echter een zekere monotonie in dit album en de instrumentale Duke Ellington-cover East St. Louis Toodle-Oo [5] brengt samen met verdere jazzinvloeden dan ook een welgekomen afwisseling in de klankkleur (leuke wahwah-gitaar trouwens).
Vervolgens daalt het niveau echter duidelijk met Parkers Band [6] (overigens nog meer jazzinvloeden hier) en Through With Buzz [7], maar het titelnummer Pretzel Logic [8] is weer zon smooth motherfucker van een song die op zijn sokken naderbij komt en je meteen weet in te palmen. In With A Gun [9] klinkt Steely Dan zowaar een beetje als de (Antwerpse) Pebbles in hun gloriedagen, maar evengoed is dit verre van het beste nummer van de plaat, en Charlie Freak [10] is al evenmin een voltreffer. De afsluiter, Monkey In Your Soul [11], is echter kort en catchy en dringt zich naar ons aanvoelen op als tweede beste track van het album, na [1].
Met Pretzel Logic nestelde Steely Dan zich definitief in de middelste regionen van de betere rockmuziek, met milde knipoogjes naar de jazz, maar anno 1974 was de grote vraag: blijven Becker en Fagen zichzelf herhalen met tot de goede middenmoot behorende rock, of zit er nog meer in hun mars?
Quotering: ***½ (4 mei 2001)
Klassiekers: Rikki Dont Lose That Number, Pretzel Logic, Monkey In Your Soul.
Steely Dan: Katy Lied (1975)
Het vierde album en de groep is nu definitief uitgekristalliseerd tot het duo Becker-Fagen die voor het tot stand brengen van hun muziek een beroep doen op een select clubje van sessiemuzikanten. Katy Lied werd indertijd in de vakpers nogal koeltjes ontvangen: men had over het algemeen de indruk dat de heren Becker en Fagen de grenzen van hun kunnen bereikt hadden en een beetje opgebrand waren. Niet helemaal ten onrechte.
Het slechts een 36-tal minuten durende album, met tien korte nummers die allemaal geschreven werden door Becker en Fagen, begint met het vinnige Black Friday [A1], gevolgd door twee gezapige mediumtempo-nummers, Bad Sneakers [A2] en Rose Darling [A3]. Het zijn degelijke, gedistingeerde songs in de bekende Steely Dan-traditie, maar tegelijk klinken ze wat mat en clichématig. Dat valt des te meer op omdat de vierde in de rij, Daddy dont live in that New York City no more [A4], plots weer iets van de oude bevlogenheid van de groep laat horen. Met Doctor Wu [A5] is het echter opnieuw rehash of the same old stuff.
Gelukkig begint de B-kant opnieuw sprankelend met het gezapig voorthobbelende Everyones gone to the movies [B1], bovendien voorzien van een aardig-pikante tekst over ene Mister LaPage die in het boudoir pornofilmpjes draait voor net-geen-meerderjarigen. Samen met A4 het beste nummer van de plaat. En het is of de duivel ermee speelt: Your Gold Teeth II [B2] is degelijk-middelmatig maar verre van denderend, terwijl Chain Lightning [B3] prima en bekoorlijk klinkt: het derde hoogtepunt van het album. De twee laatste nummers, Any World (That Im Welcome To) [B4] en Throw Back The Little Ones [B5], zijn echter weer niet meer dan bevredigende middenmoot.
Katy Lied is al bij al een nogal ongelijkmatig album, met veel bekend maar weinig vernieuwend geluid en slechts enkele uitschieters. Anno 1975 was de naam van Steely Dan definitief gevestigd, maar het leek er een beetje op dat de inspiratie en de mogelijkheden uitgeput waren.
Quotering: *** (3 juni 2001)
Klassiekers: Daddy dont live in that New York City no more, Everyones gone to the movies, Chain Lightning.
Steely Dan: The Royal Scam (1976)
Het vijfde album van Steely Dan, algemeen beschouwd als een stap vooruit in vergelijking met het zeer matig ontvangen Katy Lied. Zoals bij de vorige platen reeds enkele malen gesignaleerd werd, is er van een echte groep Steely Dan eigenlijk niet echt sprake meer, aangezien de enige vaste leden de heren Walter Becker en Donald Fagen zijn die zich, wanneer het studiowerk begint, laten bijstaan door een uitgelezen schare van gasten en vrienden. The Royal Scam is gevuld met goed in het gehoor liggende songs, vaak zelfs erg dansbaar, maar toch voorzien van voldoende technische en muzikale hoogstandjes om de kritische luisteraar te blijven boeien. Bovendien zijn de teksten zeker het volgen waard, hoewel de nummers genoeg melodische kracht bezitten om ook genoten te worden door wie geen Engels begrijpt. Becker zelf hierover: Wat wij maken is eigenlijk zeer eenvoudige muziek. Intellectuele Top-Veertig die nergens moeilijk aandoet, maar het wel is. Alle songs werden weer geschreven door Becker en Fagen.
Kid Charlemagne [A1] is het funky openingsnummer, handelt over drugs en wordt vooral gekenmerkt door het geluid van de elektrische piano, en later ook van de leadgitaar. The Caves Of Altamira [A2] is een mediumtempo-nummer waaraan allerhande blazers een speciaal cachet verlenen. Een licht vervormde gitaar die uitschiet, en dan weer zon mediumtempo-track, Dont Take Me Alive [A3], typisch Steely Dan. Dit keer gaat het over een man, de zoon van een boekhouder, die in een huis belegerd wordt door de politie. Wat heeft hij misdaan? Well I crossed my old man back in Oregon. Nog zon nummer is Sign In Stranger [A4]. Dit keer springen het pinkelend, grappig pianootje en het hikkende reggaeritme in het oor. The Fez [A5] is één van die erg dansbare uptempo Dan-nummers. Leuke melodie en grappige tekst (Im never gonna do it without my fez on).
Green Earrings [B1] is weer zon funky openingsnummer, net als op kant A. En ook weer gekenmerkt door de elektrische piano en de gitaar. De tekst is verkapt in zinnen van één, twee of drie woorden en gaat over juwelen en des vrouwen verknochtheid daaraan. Haitian Divorce [B2] is duidelijk één van de prijsnummers van het album. Op een verfrissend klinkend reggaeritme wordt het verhaal gedaan van overspel binnen een Haïtiaans gezin en het vervelend gevolg daarvan. Die onbeschaamd geile wahwah-gitaar is prima! Everything You Did [B3] is een mediumtempo-nummertje zoals we er op kant A reeds enkele tegenkwamen. Sluit inhoudelijk enigszins aan bij het vorige nummer. The Royal Scam [B4] ten slotte is ongetwijfeld het beste nummer van dit album. Stoterig ritme, geweldige gitaarlicks, hemelse sax. Steely Dan op zijn best en een waardige uitsmijter.
In 1972 werd Steely Dan in de internationale pers aangekondigd als de Nieuwe Beatles. Dat was ongetwijfeld overdreven en het verklaarde ook onze bescheiden teleurstelling bij onze eerste kennismaking met de groep (via het album Countdown To Ecstasy). In 1976 waren onze (al te) grote verwachtingen wat afgekoeld en konden wij weer normaal tegen het werk van deze groep aankijken. Het bleek dan dat deze jongens inderdaad heel wat moois in hun mars hadden, getuige daarvan onder meer het onderhavige album. Becker en Fagen brengen muziek die zich zeker niet bezondigt aan moeilijkdoenerij, maar die anderzijds dankzij het tentoongespreide vakmanschap toch steeds boven het louter commerciële uitstijgt. Steely Dan is een prima lp-groep en met The Royal Scam maakten zij één van de betere platen van 1976. Ofschoon wij anderzijds toch niet goed inzien waarom dit album nu perse een stap vooruit zou moeten worden genoemd. Weliswaar zijn de songs en de melodielijnen hier globaal genomen sterker dan op Katy Lied het geval was, maar echt veel verschil met de vorige vier albums is er qua stijl toch niet te merken. Uitgezonderd dan het titelnummer, dat wel degelijk de Grote Sprong Voorwaarts van het volgende album aankondigt.
Quotering: ***½ (1976 8 juli 1998 8 juni 2001)
Klassiekers: Haitian Divorce, The Royal Scam.
Steely Dan: Aja (1977)
In 1977 hebben Donald Fagen en Walter Becker het toppunt van hun kunnen bereikt, zoals aangetoond wordt door de zeven lange, door henzelf geschreven nummers op Aja, het zesde album van Steely Dan, voorzien van een sobere en toch bijzonder mooie zwarte hoes. Fagen en Becker hebben zich ook hier weer omringd met een uitgelezen selectie studiomuzikanten en onder het toeziend oog van producer Gary Katz presenteren zij hun muziek aan de wereld. Het is uitermate gesofistikeerd klinkende, van volle rijpheid getuigende muziek, mediumtempo, op aangenaamde wijze voortkabbelend, met sterke jazzinvloeden.
De drie nummers op de A-kant, Black Cow [A1], het titelnummer Aja [A2] en het héérlijke Deacon Blues [A3], bereiken zulk een hoog niveau dat woorden ontbreken om de pracht ervan te beschrijven. Luisteren is hier de enige boodschap. En dan te bedenken dat in deze zelfde periode de punkbeweging doorheen de rockmuziek raasde! De teksten van Steely Dan zijn overigens toch nog altijd even wazig als vroeger, wat niet wegneemt dat zij op een of andere manier volledig harmonieus bij de muziek passen. De B-kant biedt dezelfde kwaliteit als de A-kant: het vrij korte Peg [B1] met een fraaie gitaarsolo van Jay Graydon, het wat langoureuze Home at last [B2], het vinnige I got the news [B3] en vooral het gedreven en enthousiaste Josie [B4], voorzien van een perfect klinkend middenstuk en samen met A3 onze favoriete track van de plaat.
Aja is niet alleen één van de beste albums van 1977 en van de jaren zeventig, maar een klassieker van de rockmuziek tout court. Onmisbaar in elke platencollectie.
Quotering: ***** (21 juli 2001)
Klassiekers: in feite het gehele album, maar toch vooral Aja, Deacon Blues en Josie.
Steely Dan: Gaucho (1980)
Na het knappe meesterwerk Aja is het drie jaar wachten op een opvolger, maar dat dit wachten de moeite waard was, blijkt al meteen uit de eerste twee nummers, volgens onze bescheiden mening het beste wat Becker en Fagen ooit op plaat hebben gezet. In Babylon Sisters [A1] valt de erotisch geladen sfeer van de Amerikaanse westkust en haar stranden vol gevaarlijk-verleidelijke babes zo op te scheppen, en Hey Nineteen [A2] is met zijn werkelijk onweerstaanbaar bonkende, gedistingeerd swingende beat en nostalgische tekst zo mogelijk nóg aantrekkelijker. Een volmaakt opgenomen nummer van een perfecte muziek creërende groep. Glamour Profession [A3] swingt lustig verder op hetzelfde hoge niveau met een venijnige tekst over drugsdealers in L.A. die het breed laten hangen.
Het titelnummer Gaucho [B1] doet het wat rustiger aan met een Latijns-Amerikaans sfeertje en mooie tenorsaxgeluiden van Tom Scott. Time Out Of Mind [B2] (met af en toe eventjes Mark Knopfler op gitaar) is opnieuw zon swingend, jazzy nummer met veel blazers en hetzelfde kan gezegd worden van My Rival [B3]. Het weemoedige Third World Man [B4] sluit het album af.
Hoewel de andere nummers nét niet de parelachtige kwaliteit van A1 en A2 hebben, blijft het niveau constant gehandhaafd op: zéér hoog. De orenstrelende jazzrock van dit album ligt volledig in de lijn van die van het vorige, en samen vormen Aja en Gaucho dan ook het artistieke hoogtepunt in de carrière van Steely Dan. On applaudit!
Quotering: ***** (21 juli 2001)
Klassiekers: Babylon Sisters, Hey Nineteen, Glamour Profession, Time Out of Mind (maar in feite ook weer het gehele album).
Donald Fagen: The Nightfly (1982)
Persoonlijke en professionele strubbelingen (voor meer details: zie Wikipedia) leidden ertoe dat Steely Dan twee decennia lang geen nieuw album meer zou releasen. Donald Fagen bracht in die periode wel twee soloalbums uit. Het eerste, The Nightfly, bevat acht tracks waarvan er twee (waarschijnlijk niet toevallig de binnenkomers van kant A en B) moeiteloos het niveau van Aja en Gaucho bereiken: I.G.Y [A1] en New Frontier [B1]. De overige tracks moeten voor deze twee pareltjes slechts een klein beetje onderdoen, met misschien een licht voorbehoud voor Maxine [A4], dat iets zwakker is, maar nog altijd zeker niet slecht. Green flower street [A2], Ruby Baby [A3], het titelnummer The Nightfly [B2] en The goodbye look [B3] continueren de bekende jazzy-laidback sound (met veel elektrische piano en weinig gitaar: het stempel van Fagen) en het vrolijk-swingende Walk between raindrops [B4] sluit deze fraaie collectie songs in schoonheid af. In 1982 leek het erop dat Fagen zich ook zonder Becker probleemloos zou kunnen handhaven op hetzelfde hoge niveau als daarvoor, al was er van vernieuwing weinig te merken.
Quotering: **** (23 oktober 2011)
Klassiekers: I.G.Y., New Frontier.
Donald Fagen: Kamakiriad (1993)
Tien jaar na The Nightfly komt Fagen met een tweede soloplaat. De acht nummers vormen min of meer een science fiction-verhaaltje waarin de verteller in een high tech droomauto (van het merk Kamakiriad) door de toekomst (de wereld in de 21ste eeuw) reist. Het is een regelrecht flutplotje waar niemand op zit te wachten: grote boodschappen of echt beklijvende teksten zijn nooit het sterke punt van Steely Dan geweest. Qua muziek zitten de eerste twee nummers, Trans-island skyway [1] en Countermoon [2], wel snor, al verschilt de klankkleur in niets van die van de laatste Steely Dan-albums en we zijn dan ook niet verbaasd te vernemen dat deze cd geproducet werd door Walter Becker. Springtime [3] en Snowbound [4] (dit laatste nummer uitzonderlijk door Fagen sàmen met Becker geschreven) kunnen nog even vlot bekoren als [1] en [2], maar met Tomorrows girls [5] begint de verveling al een beetje door te sijpelen, ondanks de grappige tekst waarin buitenaardse wezens in de vorm van jonge meisjes de aardse vrijgezellen te pakken krijgen.
Vanaf Florida room [6] slaat de monotonie echter definitief toe en in On the dunes [7] is de inspiratie van Fagen duidelijk opgebruikt. Het laatste nummer, Teahouse on the tracks [8], brengt al evenmin veel nieuws of opwindends en zo ligt de conclusie voor de hand: met deze Kamakiriad boekt Fagen geen millimeter vooruitgang, maar op dat typische Steely Dan-geluid (met jazzy klinkende, mediumtempo voortkabbelende en perfect gespeelde en opgenomen nummers) blijft hij samen met Becker wel het patent houden. Feit is echter dat de eerste helft van deze cd een stuk beter overkomt dan de tweede helft. Toeval, met opzet zo gedaan, of zou het toch komen doordat te veel van steeds maar hetzelfde na een tijd danig gaat tegensteken?
En na twintig lange jaren is het dan eindelijk weer zover: Walter Becker en Donald Fagen slaan de handen opnieuw in elkaar om negen nieuwe Steely Dan-nummers te produceren. De eerste drie tracks, Gaslighting Abbie [1], What a shame about me [2] en het titelnummer Two against nature [3], sluiten qua stijl en klankkleur (laidback, jazzy en technisch perfect) naadloos aan bij het laatste album uit 1980 en bij de solo-cds van Fagen en Becker, maar maken ook meteen duidelijk dat er geen spatje veranderd is en dat er nul komma nul voortgang is gemaakt. De draad wordt simpelweg opgepakt daar waar hij losgelaten werd, en thats it. Bovendien bereiken deze drie nummers niet het ijzersterke niveau van wat op Aja en Gaucho te horen was en blijven de lyrics zoals vroeger ook reeds dikwijls het geval was meestal bijzonder wazig en ondoorzichtig. Alleen What a shame about me is qua tekst redelijk toegankelijk (de ik-verteller ontmoet een oude vriendin die het net als hun vroegere vrienden gemaakt heeft, terwijl hijzelf mislukt is in het leven), maar waar [1] en [3] over gaan, is ons een raadsel.
In feite bevat dit nieuwe album slechts twee tracks die moeiteloos hetzelfde niveau van de vorige twee platen halen en dat zijn het luchtige liefdesliedje Janie Runaway [4] en het vinnige uptempo-nummer Cousin Dupree [7], met een grappig-ondeugende tekst over een jongeman die na jaren zijn nichtje opnieuw ontmoet, bedwelmd wordt door haar tot bloei gekomen curven maar vervolgens een pijnlijk blauwtje loopt. Almost gothic [5] en Jack of speed [6] zijn werkelijk niet onaardig, maar teren toch wat al te veel op oude verworvenheden om echt te kunnen bekoren. Hetzelfde geldt voor Negative girl [8], terwijl het nochtans wat te lang gerokken, meer dan acht minuten durende en net als [8] over een ongelukkige liefde handelende West of Hollywood [9] een goeie derde is op dit album.
Natuurlijk hadden we van deze come-back te veel verwacht en we beseffen dat dit zeker niet het beste Steely Dan-album ooit is geworden, maar ondanks het feit dat Becker en Fagen weinig of geen evolutie doormaken, blijft wat ze aan harmonieuze geluiden weten te produceren nog steeds een flink stuk verheven boven het niveau van de doorsnee trash die tegenwoordig voor muziek moet doorgaan.
Quotering: ***½ (31 oktober 2001)
Klassiekers: Janie Runaway, Cousin Dupree, West of Hollywood.
Steely Dan: Everything must go (2003)
En drie jaar later gooien Becker en Fagen er nog eentje tegenaan. Er is nog steeds weinig of niets veranderd, maar toegegeven: hun jazzy sound en laidback mediumtempo-nummertjes klinken bijzonder vakkundig en rijp. The last mall [1], Things I miss the most [2], Blues Beach [3] en Godwhacker [4] gaan er probleemloos in als zoete koek. Slang of ages [5] klinkt heel even anders, omdat hier niet Fagen maar Becker zingt en deze laatste waarschijnlijk ook het belangrijkste aandeel had in de compositie (let op die typische, langgerekte vocalen in het refrein). Nochtans klinkt Fagens stem net iets aangenamer dan die van zijn collega, en het is dus logisch dat hij de meeste zangpartijen voor zijn rekening neemt. Overigens getuigen ook de resterende vier tracks Green book [6], Pixeleen [7], Lunch with Gina [8] en het titelnummer Everything must go [9] van onvervalst vakmanschap en haast vlekkeloos meesterschap.
Wellicht is dit album de zwanenzang geworden van het duo Becker-Fagen. De tekst van het openingsnummer (Attention al shoppers / Its Cancellation Day / Yes the Big Adios / Is just a few hours away) en de titel van het album lijken in die richting te wijzen. Indien dit later zou blijken te kloppen: het was in elk geval een afscheid in schoonheid. Steely Dan was/is met zijn gedistingeerde, gesofisticeerde sound een groep die ons al veel luisterplezier heeft bezorgd, en dat in de toekomst ongetwijfeld zal blijven doen.
Quotering: ***½ (31 oktober 2011)
Klassiekers: The last mall, Things I miss the most, Blues Beach (maar in feite is heel het album van hetzelfde uitermate degelijke niveau).
Donald Fagen: Morph the Cat (2006)
In 2006 brengt Donald Fagen, los van Steely Dan en Walter Becker, nog eens een solo-cd op de markt (zijn derde, door hemzelf geproducet). Geen conceptalbum dit keer (zie Kamakiriad) maar een negental nieuwe nummers. De plaat passeert bijzonder geruisloos in de media, en dat is geen grote verrassing. We zijn ondertussen tot in den treure vertrouwd geraakt met de orenstrelende, melodieuze jazzrock van Fagen en Becker, en op deze nieuwe cd wordt die overbekende stijl moeiteloos gecontinueerd.
Slecht kan je het allemaal niet noemen natuurlijk, maar de vonken en de bubbels zijn al làng uitgedoofd en verdwenen uit dit ooit zo bruisende concept. Het begint redelijk degelijk met het titelnummer Morph the Cat [1], dat helemaal op het einde nog eens kort hernomen wordt [9], en ook H Gang [2] en What I do [3] kunnen ermee door, zonder echt top te zijn. Met Brite Nitegown [4] en The Great Pagoda of Funn [5], die beide veel te lang duren (meer dan zeven minuten telkens), slaat de verveling echter reeds toe. Hier wordt manifest gemusiceerd op de automatische piloot en dat leidt tot het slaapverwekkend uitmelken van zeurderige klanktapijten zonder sterke melodieën. Toch is in Security Joan [6] plots wél zon vlotte en aansprekende melodie aanwezig en ook horen we hier iets terug van de goede oude Steely Dan groove, wat meteen resulteert in het beste nummer van het album. The Night Belongs to Mona [7] en Mary shut the garden door [8] zijn, net als de eerste drie nummers, degelijk, maar ook erg middelmatig.
Het is dus niet zo dat Fagen met deze cd ondermaats werk heeft afgeleverd, maar potten breken doet hij niet meer, laat staan grenzen verleggen. Weer zon oude held wiens inspiratiebron opgedroogd is, zeker?
Quotering: *** (4 maart 2007)
Klassiekers: Security Joan.
Donald Fagen: Nightfly Trilogy (2007)
In 2007 verschijnt van Donald Fagen nog een verzamelbox, met daarin vier cds en drie dvds. De box bevat een heruitgave van The Nightfly, Kamakiriad en Morph the Cat, met een hoop bonustracks, beeldmateriaal en zelfs een extra cd met tien bonusnummers (waarvan drie live opgenomen). Nieuwe overdonderende dingen zijn hier niet te vinden, maar wie nog niets van Fagen in huis zou hebben, heeft hier best wel een kluifje aan.
In 1978 werd Aldo Moro, de voorzitter van de Italiaanse christendemocratische partij, door de (communistische) Rode Brigades ontvoerd en uiteindelijk vermoord. Anna Laura Braghetti, de vrouwelijke brigatista die Moro bewaakte tijdens diens gijzeling, kwam later tot bezinning en schreef een boek over haar revolutionaire periode en de daaropvolgende ommekeer. Marco Bellocchio las het boek, werd erdoor getroffen en verfilmde het.
Buongiorno, notte biedt een verslag van het gijzelingsdrama, vanaf het huren van het appartement waar Moro zou gegijzeld worden tot de moord (die overigens niet getoond wordt). Hoofdfiguur is de vrouwelijke brigatista Chiara (Maya Sansa) die gaandeweg meer en meer twijfels krijgt bij de terreurplannen van haar (drie) mannelijke collegas, voornamelijk omdat de charismatische Aldo Moro herinneringen oproept aan haar vader, een partizaan die door de fascisten werd geëxecuteerd. Droomsequensen spelen een belangrijke rol in dit bewustwordingsproces, waarbij we nu eens via zwartwitbeelden herinneringen te zien krijgen aan de Russische revolutie en de terechtstelling van die vader, en dan weer wensdromen waarbij Aldo Moro in Chiaras verbeelding vrij rondloopt in het appartement en uiteindelijk zelfs weet te ontsnappen. De werkelijke afloop is echter anders.
Buongiorno, notte is een redelijk deprimerende film, onder meer doordat praktisch alle scènes zich binnenskamers vaak in het halfdonker afspelen en in de bioskopen was het begrijpelijkerwijze dan ook geen groot succes. Bellocchio heeft nochtans een degelijk product afgeleverd, al zitten er toch een paar losse draadjes en dingen die niet echt overkomen in het verhaal: de vrouw in het begin die komt vragen om even op haar baby te passen, het motief van die gekooide kanaries die door een kat belaagd worden, de arrestatie van de collega van Chiara in de bibliotheek waar zij overdag werkt. Opvallend in deze film is het gebruik dat enkele malen gemaakt wordt van de muziek van Pink Floyd. Op het einde leidt dit zelfs tot een echt wel aangrijpend moment, wanneer bij authentieke beelden van de begrafenis van Aldo Moro Pink Floyds Shine on you crazy diamond (uit het album Wish you were here) gespeeld wordt. Hoewel Bellocchio beweerde géén politieke film te hebben willen maken, wordt in dit slot de hypocrisie van Moros met uitgestreken smoelen toekijkende politieke collegas (die hem slachtofferden om de Rode Brigades antipathiek te maken bij de bevolking, althans dat wordt gesuggereerd) en zelfs van het Vaticaan bijna tastbaar op de kijker overgebracht. Toch is het geen film waarbij men de behoefte voelt om hem meerdere keren terug te bekijken.
Quotering: ***
(1ste visie: oktober 2005 / Metropolis, filmforum) (2de visie: 7 oktober 2011 / dvd, bib Brecht)
Huizinga 1919: 283-284, signaleert de connotaties trouw en ontrouw van de kleur blauw. De blauwe huik beduidt in het Nederlands de echtbreekster. Blauw kon ook verwijzen naar de dwaasheid in het algemeen (zie onder meer de blauwe scute als het vehikel der mallen).
1 Blauw = trouw, standvastigheid
Der minnen loep II ed. 1845-47 (1411/12) - 54 (Boek IV, verzen 167/170-175). Didactisch rijmtraktaat over liefde en erotiek. Over de 4de graad van minne, met als deugd Rechtvaardigheid: Die inden vierden grade staen, / ( ) Die sell hebben tot hoirre leer / Rechtveerdicheit in horen zaken. / dese heeft twee cleyder doen maken, / Dat sijn ghestadicheit ende trouwe, / Ende als icse te recht aenschouwe, / Sijn sy van blaewer verwen ghemaelt.
Het Geraardsbergse Handschrift ed. 1994 (1460-70) - 83 (nr. 66, verzen 73-76). Allegorisch gedicht over de boomgaard der zuiverheden: Een blaeu blomme staet daer vp / Daermen stadicheit by verstaet / Want die ghestadich blijft in god / Die eist die den loen ontfaet.
Jhesus collacien ed. 1962 (1480?) - 207 (2de preek van de H. Geest, regels 3-6). Een prekenbundel. Des anderen daechs doen die heilighe geest collacie soude doen den susteren Soe sach die deern christi dat hi aen hadde een cleet dat was van verwen als die hemel [blauw dus]. Dat beteykent dat hi is een optrecker der sielen totten hemelschen dinghen.
Den triumphe ende t palleersel van den vrouwen ed. 1996 (1514) - 276 (vers 27). In deze kledingallegorie is het rijsnour der ghetrouwicheyt: Van siden ghewracht, blau van colure.
Cristenkercke ed. 1921 (kort na 1540) - 22 (verzen 504-505). Rederijkersspel. Cristenkercke zegt tot Vprecht Simpel Ghelouen: dit cleet blau, volstandicheijt, an hebbende sijt / tot elcker spacie. Het blauwe kleed heet dus allegorisch volstandicheijt (trouw).
De wellustige mensch ed. 1950 (XVIb) - 95 (lijst van dramatis personae, nr. 2). Rederijkersspel. De gratie goods, een geestelijcke parsonage int blau gecleet.
2 Blauw = ontrouw, bedrog
[Bax 1948: 13, signaleert dat blauw in verschillende uitdrukkingen het bedrieglijke aanduidt.]
Tafel van den Kersten Ghelove II ed. 1937 (1404) - 209 (Winterstuc, hoofdstuk 32, regels 116-117). Theologisch compendium. Over de hebzucht: dese heeft groten toeverlaet tot sinen blaeuwen sack. Blauwe zak = zak waarin onrechtmatig verkregen geld werd geborgen (noot van tekstbezorger).
Brugman ed. 1948a (vóór 1473) - 231 (preek 19, regels 175-181). Prekenbundel. Over hypocriete kloosterlingen: Ende dese sijn in enen geesteliken schijn ende draghen grau, mer si sijn voor god blau. Gelijc als wi sien, dat dese blau ende geel lelyen die opt water wassen, si hebben de gedaente der lelyen, mer si en hebben niet den roeck der lelyen. Alsoe ist oec met desen menschen: si hebben die reynicheyt van buyten, mer si en pijnen hen niet haer herte rein te bewaren ende te houden.
Brugman ed. 1948b (vóór 1473) - 6 (nr. 2, regels 27-31). Prekenbundel. Niet en is duveliker noch Gode myshageliker dan te wesen buten grauwe ende bynnen blauwe, van buten engelen te schinen ende van binnen duvelen te sijn, mit der ydelheit ende feestelicheit der werelt becommert te wesen.
De stove ed. 1944 (XVIa) - 171 (verzen 604-605). Strofisch rederijkersgedicht. In een badstoof raadt een goedgehuwde vrouw een slechtgehuwde vrouw aan haar bedrieglijke echtgenoot met liefde aan te pakken: Dus wilt om ws selfs langhe vrueght en gherief / Luttel tijts den blauwen hoerresoen wieghen.
Die evangelien vanden spinrocke ed. 1910 (circa 1520) - A2v (hoofdstuk IV). Satirische tekst. Over de zes vrouwen die de spinavonden leiden: Dese ses vrouwen waren so vroet ende wijs in harer tijt, al haddet gheweest o(m) de(n) blauwe(n) duvel te beswere(n) oft te binde(n) op een cussen, soe waren sijer abel ghenoech toe ende expart. Deze passage ook gesignaleerd in Grauls 1957: 23.
Stijevoort I ed. 1929 (1524) - 65 (refrein 32, verzen 18-19). Zot rederijkersrefrein, klacht van een hoorndrager: is sy ontfermhertich onder die ghesellen / Dats my int herte een blou beles. Andere versie van hetzelfde refrein in Stijevoort II ed. 1930: 167 (refrein 215, verzen 20-21): Isse ontfermhertich onder die ghesellen / dat is lacen een blou gheles.
Doesborch II ed. 1940 (1528/30) - 64 (refrein 26, verzen 87-88). Idem. Ic heb al mijnen swaren arbeyt versleten / op een blaw belof.
Crul ed. 1954 (XVIA) - 91 (verzen 58-59). Rederijkersgedicht. Over de rijken: Liecht hij, oft zijn sijn woorden blau van colueren, / Men moet segghen tes waer, wie derf hen controlueren.
Leenhof der Ghilden ed. 1950 (1534-59) - 10 (verzen 100-104). Satirisch rederijkersgedicht. Joncker Aert scherpgetant, noyt vremder fatsoen, / Die op zijnen rock doet maken twee rechten: / Binnen is hy blau ende buyten is hy groen, / Deen is den besten, dander is den slechten; / Men siet list tegen de armoede vechten.
Vreese des Heeren en Wijsheijt ed. 1968 (circa 1550) - 380 (vers 432). Rederijkersspel. Doude Serpent tot Sondich Ingheven: Blau seckten settere, gij muecht wel swijgen!
De Hel vant Brouwersgilde ed. 1934 (circa 1561) - 7 (verzen 201-203). Rederijkersspel. Teijckent mede wadt spel dees groote meesters bedrijven, / als stadhouders, ruwaerden, presidenten, sofforijnen, / die uijt den blauwen sack hem selffs gerijven.
Weydts ed. 1969 (1567) - 23 (strofe 20). Satire op de protestanten. Een berouwvolle geus zegt: adyeu begravinghe, met uwen blaeuwen zack.
De Bruyne III ed. 1881 (1579-83) - 184 (refrein 132, strofe 3, verzen 1-3). Vroed rederijkersrefrein. Niet dat hier een blau doot gelooye gelt iet, / soo Jacobus spelt, siet: / als de sulcke wel meynt, duer syn veel weten. Blijkbaar gaat het hier om het valse geloof.
Godt loondt ed. 1975 (XVIB) - 135 (vers 175). Een Fransman over een Spanjaard: Ziet hoe blauw hij ziet om zijnen kam. Blauw, omdat hij liegt? Of omdat hij kwaad wordt (zie aantekening)?
Avont, Nacht ende Morgenstont ed. 1992 (XVIB) - 44v (verzen 898-899). Rederijkersspel. Het ene neefken tot het andere: Ghij moet u wel wachten tot allen tijden / voor den blauwen sack met haer subtijle Listen.
[Grauls 1939/40: 151, signaleert de blauwe huik als symbool van bedrog.
Lebeer 1939/40: 180/188, signaleert een grafische compositie met spreekwoorden, waarvan vooralsnog acht varianten bekend zijn. De eerste versie is minstens even oud als Bruegels Spreekwoorden. De gemeenschappelijke korttitel is De Blauwe Huicke of s Werelds Abuisen. Op al die prenten staat de blauwe huik-scène centraal op het voorplan. Dit spreekwoord (correcter: deze zegswijze) is het meest specifieke zinnebeeld van de verkeerde wereld. Zie over deze Blauwe Huik-prenten ook Lebeer 1938: 144, en De Meyer 1970.
Coigneau II 1982: 300 (noot 127), signaleert de blauwe kapmantel als symbool van ontrouw, met verdere bibliografie.]
De Middelnederlandse boeren ed. 1957 (XIV?) - 80 (nr. XIV, verzen 1-4). Een boerde. Ic prijs een wyf die haren man / Verdwasen can ten sot. / Al duet si hem die blaeu hoeyck an, / Hi waent dat hi is hair afgod. Vergelijk ook Lodder ed. 2002: 148 (verzen 1-4) (aldaar gedateerd: circa 1440).
Rubben ed. 1969 (circa 1410) - 251 (vers 218). Een klucht. De schoonmoeder van Rubben leert haar dochter hoe men dwaze mannen kan bedriegen ende hanghen hem ene blau hoyke an.
Die vier wegen van der passien ed. 1966 (1446) - 64 (paragraaf 74, regels 1031-1032). Ascetisch-mystiek prozatraktaat van Alijt Bake. Maer doch een yeghelijc kenne hem selven ende en aenhanghe Gode gheen blauwe hueke.
Stijevoort I ed. 1929 (1524) - 65 (refrein 32, vers 12). Zot rederijkersrefrein, klacht van een hoorndrager: Wilt sij mij nu tblou huijxken om hanghen. - 129 (refrein 66, verzen 15-19). Zot rederijkersrefrein, over een arme bruiloft: Daer de bruyt losch enen ghescoren bol heeft / en daer op van wyngaerde eenen rol heeft / ende enen blouwen couel op twe gebroken socken / Ende die te huwelic den groten tol heeft / en achter straten menighen pol heeft. - 138 (refrein 72, vers 23). Amoureus rederijkersrefrein. Een meisje klaagt tot haar vriendin: Die blou huijcke heeft hij mij aenghetoghen.
Stijevoort II ed. 1930 (1524) - 167 (refrein 215, vers 14). Zot rederijkersrefrein, klacht van hoorndrager: Wilsij mij soe die blou huijck omhanghen. - 195 (refrein 232, vers 33). Zot-amoureus rederijkersrefrein. Apologie van de overspelige vrouw: Soude ic v die blouwe huijck om hanghen.
Die Spiegel der Minnen ed. 1913 (XVIa) - 7 (vers 177). Rederijkersspel. Vreese voor Schande (sinneke) zegt: Wy sullen haer die blauwe heucke om hangen. - 27 (vers 774). Idem: Hangt haer tblau heucxken om den hals.
Bijns ed. 1886 (vóór 1529) - 235 (refrein 62, strofe c, vers 12). Amoureus rederijkersrefrein, liefdesklacht van man: Al heeft sij mij de blau huycke om ghehanghen.
Duytsche Adagia ofte Spreecwoorden ed. 2003 (1550) - 248 (nr. 84.1). Spreekwoordenverzameling. Yemant de blauwe huyc om hangen. Dat is: yemande beuselinghen wijs maecken, tis de blauwe huyck, seytmen, dat is: een beuselmart.
Eneas en Dido ed. 1982/83 (1552) - 212 (vers 1659). Rederijkersspel. Faeme van Eeren (sinneke) zegt: Quaelijck salmen connen die blauwe heuck omhangen haer.
De katmaecker ed. 1932 (vóór 1578) - 68 (vers 198). Rederijkersklucht. Man tot vrouw: Meendij mij also die blauwe hoijck om te hangen?
De Bruyne I ed. 1879 (1579-83) - 93 (refrein 21, strofe 1, verzen 4-5). Zot rederijkersrefrein over pantoffelhelden: & sy hem tcatoen wt den ooren spint, / de blau huycke hem omhangende naden wint.
De Keyser 1939/40 (XVI) - 130 (strofe 3). Een zestiende-eeuws refrein. Gebreck is nu in alle staten / Oock bedroch spant nu de croon, / Procureurs en Advocaten / Ghevent elck al even schoon, / En gaghet Trecht een lutsken crom / Men hangt hem een blau huycken om. - 134. Het derde punt van de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwe-ommegang van 1563. Den Tittel van het derde Punt / Out bedroch eclk met de blau Huycke soo verblint, / Soo dat hy hem selven soeckt en niet en vint. / Op den waghen sittende Outbedroch, gecroont met een haringhe Croone, eenen halsbant aene van Trompen ende Brillen, voor haer ligghende veel blau Huycken, de welcke Eyghen bate compt halen, met haer Maert Valsche practijcke, ende hanghe se om Ghemackelijcken Peer, ende Lichtghelaet hancse om Versuften Ouderdom, twee Creemers voor op den Waghen, deen met Brillen, ende dander met Trompen, den Waghen is al behanghen met Vanghers ende Cabassen, daer achter rijdende te peerde Personagien met blau Huycken om, ende onder al beroeyt, want de selcke selden bedijen. De twee titelverzen ook in De Bruyne I ed. 1879: 63 (nr. 15, verzen 10-11) [1579-83].
4 De blauwe schuit
Zie onze uitgebreide bespreking van de gravure De Blauwe Schuit (1559) elders.
5 Blauw = negatieve toestand (van slachtoffer zijn, van slapheid, van zwakheid)
Van den drie Blinde Danssen ed. 1955 (1482) - 72. Moraliserend-allegorisch droomvisioen. De Dood doet de mensen de moed verliezen: Die sin ende moet int leste verblauwe (= verslappen, worden krachteloos). De mens let dan niet meer op zijn zondigheid.
Mars en Venus ed. 1991 (vóór 1517? / 1551) - 282 (verzen 816-817). Rederijkersspel. De sinnekes over de naakte Venus in bed bij Mars: Wat witter lijveken. / De temptacie soude mij al blaeu maecken.
Die evangelien vanden spinrocke ed. 1910 (circa 1520) - A6r. Satirische tekst. Een slappe pantoffelheld heet Jan de Blau.
Stijevoort I ed. 1929 (1524) - 15-16 (refrein 4, verzen 47/57). Zot-erotisch rederijkersrefrein (coïtus beschreven in termen van boogschieten). Meisje zegt tegen onhandige minnaar: Vertrect seydsi blou scutter ghi maect mi tonraste / Vertrect seydi blou scutter ic heb verstant.
Stijevoort II ed. 1930 (1524) - 169 (refrein 216, vers 33). Zot rederijkersrefrein. Overspelige vrouw tot slappe echtgenoot: Mer ghy wandelt al ten blouwen brueren.
Doesborch II ed. 1940 (1528/30) - 61 (refrein 26, verzen 4-9). Amoureus rederijkersrefrein. Een venusjanker zegt: al sagic elcken inden paradijse / en mi tussen leeuwen vol van afgrijse / om te verschueren ghelijc den blauwen scape, / meer wonders ic in mi seluen rape / dat si daer ic altoos na gape / mi dus begeeft.
De Wellustige Mensch ed. 1950 (XVIb) - 97 (vers 26). Rederijkersspel. Een sinneke zegt over De Gratie Goods, die door Wellustige Mensch genegeerd wordt: Sij staet op hem en siet wel also blauwelijck. Volgens een aantekening betekent blauwelijck hier onthutst. Tegelijk is het een grapje: De Gratie Goods is immers volgens de lijst van dramatis personae in het blauw gekleed.
Eneas en Dido ed. 1982/83 (1552) - 186 (verzen 921-922). Rederijkersspel. Een sinneke over de verliefde Dido: Wa, sij siet te flauwelijck, van minnen blauwelijck, / Vol totten croppe.
Bijns ed. 1875 (1567) - 361 (Boek III, refrein 41, strofe a, verzen 2-3). Vroed rederijkersrefrein. Door mijn valsch bedrijven so sie ic blauwelijck / Tgetal mijnder sonden; waer sal ic blijven?
De Bruyne I ed. 1879 (1579-83) - 94 (refrein 21, strofe 2, vers 3). Zot rederijkersrefrein. Opsomming van allerlei Jannen (pantoffelhelden), onder meer: Jan coopt blau.
De Minckijsers ed. 1992 (XVIB) - 116r (vers 1028). Rederijkersspel. Dat sijn al blau vijgen (= het helpt niets). - 119v (verzen 1432-1434). Rederijkersspel. Der Genaeden Moeder zegt tot Wraecke van Sonden: die hem selven en verdommen / daer en sal geen opordeel meer over gaen oft commen / sijn dat blau blommen, hoe smaeckt u dat zap? Betekent de uitdrukking zijn dat blauwe bloemen zoiets als is dat niet erg genoeg? Onduidelijk.
Amoreuse Liedekens ed. 1984 (circa 1600) - 152 (strofe 4). Amoureus liedje. De onsuccesvolle minnaar zal aan zijn been een blaeuwe scheen dragen ter ere van het meisje dat hem afwees.
6 Andere connotaties van blauw
Aragoenoysen ed. 1920 (1525) - 119 (regie-aanwijzing in vers 10). Allegorisch rederijkersspel. Het allegorische personage Den Hemel is in het blauw gekleed, naer de lucht (des) hemels. Blauw hier = blijdschap omwille van de overwinning van Karel V. Er wordt gespeeld met de idee zich tussen hemel en aarde bevinden (men is namelijk ook droef om de nederlaag van Frans I). Het tegenpersonage, De Eerde = droefheid, is in het zwart gekleed.
Hooghen Wynt ende Zoeten Reyn ed. 1920 (1525) - In dit allegorisch rederijkersspel wordt Karel V allegorisch voorgesteld door het personage Zoeten Reyn (Zoete Regen, tegenover Hooghen Wynt = onweer = de Franse koning). Zoeten Reyn gaat gekleed in het blauw of grijs, waterachtich scynende. Blauw is hier positief: duidt op water = brengt vruchtbaarheid in de droge zomer, na onweer.
Mertens/Torfs VI 1976 (1561) - 510. Beschrijving van een Antwerpse Ommegang uit 1561. Het element water = een meisje in het blauw gekleed (met een schip in de hand en een haring of vis op het hoofd). - 514. Idem. Hoop = een vrouw in het blauw gekleed, met gouden sterren bezaaid.
MIDDELNEDERLANDS: Den duytschen Cathoen (anoniem) ca. 1500
Den duytschen Cathoen (anoniem) ca. 1500
[Teksteditie: A.M.J. van Buuren i.s.m. O.S.H. Lie en A.P. Orbàn (eds.), Den duytschen Cathoen. Naar de Antwerpse druk van Henrick Eckert van Homberch. Met als bijlage de andere redacties van de vroegst bekende Middelnederlandse vertaling der Dicta Catonis. Middelnederlandse Tekstedities 5, Verloren, Hilversum, 1998 = Den duytschen Cathoen ed. 1998]
Genre
Naar de vorm een (post)incunabel, naar de inhoud een verzameling berijmde spreuken en kleine wijsheden.
Auteur
Anoniem.
Situering / datering
De Disticha Catonis (ook wel Dicta Catonis) is een Latijnse verzameling spreukachtige wijsheden die in de middeleeuwen toegeschreven werd aan de Romeinse politicus en auteur Marcus Porcius Cato (234-149 v. Chr.). Tegenwoordig is men het erover eens dat het een anonieme auteur, vermoedelijk uit de derde eeuw na Christus, betreft. De spreuken zijn geschreven in disticha (strofen van twee verzen) en hexameters. Gewoonlijk bedraagt het aantal spreuken 144, verdeeld over vier boeken, waarbij het wordt voorgesteld alsof Cato zich richt tot zijn zoon om hem allerlei wijsheden te leren.
Van de Dicta Catonis bestaan verschillende Middelnederlandse redacties. Eén van deze redacties (de oudste) treffen we onder meer aan in een druk, Den duytschen Cathoen, die in 1500 of iets later verscheen te Antwerpen bij Henrick Eckert van Homberch (uniek exemplaar: KB Den Haag, 229 G 16). De tekst van deze druk wordt door Van Buuren drie maal uitgegeven: één maal diplomatisch, één maal kritisch met woordverklaringen en aantekeningen, en één maal kritisch met alleen woordverklaringen.
De andere bekende versies van deze oudste Middelnederlandse redactie worden door Van Buuren diplomatisch uitgegeven. Het betreft hier de versie uit de zogenaamde Enaamse codex (ca. 1290), de versie uit het Comburgse handschrift (tussen 1380 en 1425), een veertiende-eeuws handschriftje uit de Bayerische Staatsbibliothek te München, een fragment op de schutbladen van een getijdenboek te Leiden (ca. 1400), een fragment in een handschrift van circa 1380, een handschrift van circa 1478, fragmenten in een laat-vijftiende-eeuws handschrift, een handschrift uit Middelburg (wellicht circa 1550) en dan nog vijf drukken: één uit het begin van de zestiende eeuw, één van circa 1540, één uit 1605 en twee uit de periode 1596-1617. [Zie voor al deze versies van de oudste redactie ed. 1998: 18-19 en Van Buuren 1994: 76-77. Zie voor de andere Middelnederlandse redacties Van Buuren 1994: 375-376 (noot 33)]
Al deze versies van de oudste redactie vertonen onderling heel wat verschillen, niet alleen wat het aantal opgenomen dicta maar ook wat hun volgorde betreft. Ook de titels variëren: nu eens Boec van Catone, dan weer Den duytschen Cathoen.
Inhoud
In de versie van Henrick Eckert van Homberch telt de tekst 284 versregels: een proloog, een 57-tal spreuken en een epiloog. In de proloog deelt de anonieme auteur mee dat hij zich afgekeerd heeft van de wereldse liefde en zich nu meer op de wijsheid richt. Daarom heeft hij een schoolboekje vertaald over Catho, die zijn zoon allerlei wijsheden leerde. Waarna een 57-tal van zulke wijsheden volgen.
Thematiek
Den duytschen Cathoen omvat een rommelig allegaartje van los van elkaar staande spreukachtige wijsheden, grotendeels bestaande uit goede raad en praktische leefregels, met hier en daar verchristelijkte antiek-stichtelijke adviezen. Altijd God eren, niet te lang slapen, niet te veel praten, altijd consequent zijn, je aanpassen aan de omstandigheden, anderen niet bekritiseren of schaden, je vrouw niet te snel geloven, niet bekvechten, niet té goed zijn voor anderen (anders berokken je jezelf schade), niet roddelen, nooit iets beloven aan een ander dat men aan jou beloofd heeft, niet hoog oplopen met lof, goed doen als je jong bent, geen acht slaan op fluisteraars, matig zijn met je bezit, blij zijn met de gift van een arme, de dood niet vrezen, niet verlangen naar de dood van een ander, God niet verwijten dat je geen vrienden hebt, je kinderen een goed ambacht leren, niet te veel liefhebben of haten, tevreden zijn met wat God met je voorheeft, de tering naar de nering zetten, altijd mate houden, niemand te schande maken, zuinig zijn en sparen, niet dronken worden, op tijd nemen en geven, als je iets wil weten over landbouw, geneeskunde, oorlog of liefde: Virgilius, Macer, Lucanus en Ovidius lezen, ongelukken voorkomen, betrouwbare kameraden en dokters kiezen, kennis opdoen, je de woorden van slechterikken niet aantrekken, geen vrienden verraden, een erfenis niet verspillen, naar goede raad luisteren, niets doen wat je kracht te boven gaat, bij onrecht een rechter inschakelen, niet veel spreken tijdens het eten, hulp vragen aan vrienden, niet gierig zijn maar ook niet vrekkig, vader en moeder eren, matig eten en drinken, niet te veel aandacht schenken aan je vrouw als ze kwaad is, het goede voorbeeld van anderen volgen, je soms dwazer voordoen dan je bent, je niet laten misleiden door vleiers, je vrouw eerst goed leren kennen vóór je trouwt.
In navolging van de middeleeuwse leermeesters die hun Latijnse commentaren bij de Dicta schreven, is in de Middelnederlandse redactie het heidens jasje hier en daar vervangen door een christelijk. In het overgrote deel van de gevallen gaat het echter om wijsheden die zonder meer heel goed bruikbaar waren in (christelijke) lekenkringen, omdat ze zo algemeen van aard zijn. In het Boec van Catone / Den duytschen Cathoen hebben we dan ook te maken met de nieuwe lekenmoraal die in de dertiende en veertiende eeuw in onze streken meer en meer op de voorgrond treedt [Van Buuren 1994: 84-85]. Het gaat niet om de christelijke leer, maar om, wat men zou kunnen noemen, een maatschappelijke ethiek, in deze tijd uiteraard ingebed in het christendom [ed. 1998: 31].
Receptie
In de proloog van Den duytschen Cathoen (ca. 1500) zegt de auteur dat de tekst die hij vertaalde, Een boeck is dat die clercken lesen, / Als si eerst ter scolen gaen, / Die hem wijsheyt doet verstaen / Vele meer dan eenich doet [ed. 1998: 44 (verzen 23-27)]. Naar aanleiding van een bij Gerard Leempt op het einde van de vijftiende eeuw in s-Hertogenbosch verschenen drukje van de Disticha Catonis noteert M.A. Nauwelaerts [in: Latijnse school en onderwijs te s-Hertogenbosch tot 1629. Bijdragen tot de Geschiedenis van het Zuiden van Nederland XXX, Stichting Zuidelijk Historisch Contact, Tilburg, 1974, pp. 198-199] onder meer: De Cato of Cathoen was het meest populaire van alle school- en volksboekjes. ( ) Niet alleen in de volkstaal werd het boekje gretig gelezen, maar alle scholieren lazen het in de parochie-, klooster- of kapittelschool; het was het boek van de clercken. ( ) Dat was het boek, waaruit de jonge scholier zijn eerste levenswijsheid opdeed. Men vindt het kleine boekje dan ook overal. ( ) In de 15e eeuw was dat schoolboekje nog in ieders handen en de leer van de Disticha in ieders geheugen, want de leerlingen leerden het met vlijt van buiten.
Het staat inderdaad buiten kijf dat de Dicta Catonis in de middeleeuwen fungeerde als schoolboek en bij het onderwijs in het Latijn [vergelijk hierover onder meer Beets ed. 1885: 4-7]. De functie en het geïntendeerde publiek van de Middelnederlandse vertalingen van dit schoolboekje zijn echter een stuk minder duidelijk. Toch vermoedt Van Buuren dat we ook hier aan het onderwijs moeten denken: Dat kon zowel huisonderwijs zijn als onderwijs op scholen waar het Latijn niet aan de orde kwam, schrijfscholen dus ook wel lage scholen, nederscolen of cleine scolen geheten en wat we handelsscholen zouden kunnen noemen, bestemd voor toekomstige kooplieden. Maar ook iedere geïnteresseerde volwassene kon het zijne opsteken uit het Boec van Catone, want het boek bevat levenswijsheid voor iedere geïnteresseerde leek [Van Buuren 1994: 84]. Een werk als De boec van Catone kan ( ) zowel in het privé- als in het klassikaal onderricht gebruikt zijn [ed. 1998: 23, zie ook p. 32].
Het boekje was in elk geval een groot succes, en niet alleen in het Latijn en niet alleen in de Nederlanden: er zijn bewerkingen bekend in het Anglonormandisch, Frans, Spaans, Italiaans, Duits, Ijslands, Engels, Tsjechisch en Grieks, soms in meer dan één redactie [Van Buuren 1994: 71]. Er wordt uitgebreid uit geciteerd in Boendales Der leken spieghel, in de Dietsche doctrinale en in Lambertus Goetmans Spyeghel der ionghers (1488) en op talrijke andere plaatsen wordt ernaar verwezen. Met recht mag men hier spreken van een middeleeuwse bestseller, die zowel in het klooster bij de clerus, in de stad bij de burgerij als aan het hof bij de adel bekend was en op een gunstige ontvangst kon rekenen.
Profaan / religieus?
Profaan, met een bescheiden religieus ondertoontje.
Persoonlijke aantekeningen
De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de Disticha Catonis de moderne lezer, in welke redactie dan ook, noch qua literair-esthetisch plezier, noch qua levenswijsheid veel te bieden heeft. Beets merkte in 1885 al op: Onwillekeurig vraagt men zich, en bij herhaalde lezing telkens meer, af, waarin wel die groote aantrekkingskracht dezer spreuken mag hebben gelegen; in bijzondere verhevenheid of uitnemende kernachtigheid toch wel niet, daar ze voor het meerendeel alledaagsche waarheden in weinig treffenden vorm bevatten, ja dikwijls niet meer dan goede raadgevingen zijn [Beets ed. 1885: 3]. In zijn recensie van de editie-1998 stelt Geert Claassens terecht: Met Den duytschen Cathoen hebben Van Buuren, Lie en Orbàn nu niet meteen een groots literair monument onthuld. Even terecht gaat hij echter verder: Maar wel een deel van het Middelnederlandse literaire erfgoed dat een rol heeft gespeeld in de vorming van zowel de middeleeuwse auteurs als het contemporaine publiek. De cultuurhistorische waarde van het boekje valt op die manier inderdaad niet te ontkennen en als Bosch in zijn thuisstad de Latijnse school heeft gevolgd, zoals in de Bosch-literatuur de laatste tijd meer en meer is komen vast te staan, dan was ook hij ongetwijfeld vertrouwd met het boekje. Veel relevante inzichten in verband met zijn oeuvre levert het nochtans niet op, al is die in een christelijk kader fungerende lekenethiek (vergelijk de Bosch-benadering van Paul Vandenbroeck) beslist een parallel. Wat ons onderzoek naar middeleeuwse topoi betreft, resulteert het lezen van dit werkje overigens in een quasi-nuloperatie: alleen in spreuk nr. 55 [ed. 1998: 106-107] is er even sprake van (bedrieglijke) vogelaars.
Recensies van de editie-1998
- An Faems, in: Spiegel der Letteren, jg. 40 (1998), nr. 4, pp. 327-328. Het grote voordeel van dit boek is dat het de oudste Middelnederlandse vertaling van de Dicta Catonis op betrouwbare wijze ontsluit en de verschillende redacties ervan samenbrengt en zo de compilatie-editie van Adriaan Beets kan vervangen en aanvullen.
- Piet Franssen, in: Literatuur, 1999, nr. 1, p. 63.
- Paul Wackers, In een boek zo volgeladen, mist men een, twee themas niet?, in: Queeste, jg. 6 (1999), nr. 2, pp. 194-197.
- Geert Claassens, in: Millennium, jg. 13 (1999), nr. 1, pp. 50-53.
Geraadpleegde lectuur
- Beets ed. 1885: A. Beets (ed.), De Disticha Catonis in het Middelnederlandsch. Bibliotheek van Middelnederlandsche Letterkunde aflevering 37, J.B. Wolters, Groningen, 1885.
- Van Buuren 1994: A.M.J. van Buuren, Der clerken boec moeten si lesen. De Disticha Catonis en het Boec van Catone, in: J. Reynaert e.a., Wat is wijsheid? Lekenethiek in de Middelnederlandse letterkunde. Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen IX, Prometheus, Amsterdam, 1994, pp. 70-85.
Charlotte Gainsbourg, de dochter van Serge Gainsbourg en Jane Birkin, heeft voor deze full-cd een heleboel hulp gekregen van een heleboel derden, waarbij ongetwijfeld het dochter-zijn-van wel een aantal deuren zal geopend hebben: Nigel Godrich (producer van Radiohead), Nicolas Godin en Jean-Benoit Dunckel (van Air), arrangeur David Campbell (vader van Beck) en voor de teksten Jarvis Cocker en Neil Hannon (van The Divine Comedy). Het resultaat van al deze bijeengestoken koppen is anders maar navenant, hoor. De single, The songs that we sing [5], kan er nog mee door, maar de overige tien nummers variëren van zeer middelmatig tot downright boring. Zeker wanneer Charlotte haar moeder tracht te imiteren door met een omfloerste, ongetwijfeld erotisch bedoelde fluisterstem te lispelen, werkt ze eigenlijk alleen maar op de zenuwen, zelfs al bezingt ze in poëtische termen haar vagina zoals in Beauty Mark [6] (This hidden place / This private part / This secret door into my heart / Ill keep it for you). In Humos eindejaarslijstjes voor 2006 zette één recensent (mk) deze cd op nummer één [Humo nr. 3459, 19 december 2006, p. 190]. Voor het overige was het plaatje nergens te bekennen. Raar toch hoe smaken kunnen verschillen.
Quotering: ** (2 januari 2007) Klassiekers: The songs that we sing.
Charlotte Gainsbourg: IRM (2009)
Deze keer heeft Charlotte voor de dertien tracks op dit album héél veel hulp gekregen van Beck (wiens vader al aan het vorige album meewerkte), maar reden tot juichen is er nog steeds niet. De ene keer klinkt La Gainsbourg als Carla Bruni, dan weer als Suzanne Vega en een derde keer als godweetwie, maar ze klinkt nooit zo goed als. Pas ruim over de helft van de cd is er enige reden tot optimisme, onder meer met het forse Trick pony [9] en het bluesy Dandelion [11]. Misschien moet ze zich maar concentreren op haar acteercarrière, maar dan eens bij iemand anders dan Lars von Trier.
Quotering: **½ (10 oktober 2011) Klassiekers: Trick pony, Dandelion.
In Humo [nr. 3605, 6 oktober 2009, p. 174] schrijft ene cv als inleiding bij zijn recensie van deze cd: Of u vindt dit pretentieus gepriegel van iemand die geen moer geeft om wat de buitenwereld van hem denkt, of u beseft dat Manafon, de nieuwe plaat van David Sylvian, een avontuur zonder weerga is. Wij vinden deze plaat inderdaad verschrikkelijk pretentieus gepriegel van iemand die geen moer geeft om wat de buitenwereld van hem denkt. Cv eindigt zijn recensie met de volgende mededeling: Een paar weken geleden wankelden wij compleet groggy de bios uit, midscheeps getroffen door Antichrist, de nieuwe film van Lars von Trier. Het verklaart veel. Onder meer dat hij (of is het zij?) deze cd vier sterren geeft.
MIDDELNEDERLANDS: Die seven wijse mannen van rome (anoniem) 1479
Die historie van die seuen wijse mannen van romen
(anoniem) 1479
[Teksteditie: A.J. Botermans (ed.), Die hystorie van die seuen wijse mannen van romen, bewerkt door A.J. Botermans. Tekst. (Herdruk naar het eenig bekende exemplaar der editio princeps, A°. 1479, berustende in de Bibliotheca Academiae Georgiae Augustae te Göttingen.). De Erven F. Bohn, Haarlem, 1898 = Die seuen wijse mannen van romen ed. 1898]
Genre
Een gedrukte prozaroman (incunabel), meer bepaald een gemoraliseerde novellenverzameling.
Auteur
Anoniem.
Situering / datering
De tekst werd voor de eerste maal in het Nederlands gedrukt door Gerard Leeu te Gouda in 1479. In het unieke exemplaar van deze druk, dat bewaard bleef in de Bibliotheca Academiae Georgiae Augustae te Göttingen (thans UB Göttingen), ontbreken enkele folios. In zijn editie vulde Botermans deze lacunes aan met de overeenstemmende bladzijden uit de iets jongere druk (Gouda, Gotfr. van Os, circa 1480?) die in de Stadsbibliotheek van Haarlem bewaard wordt. Aangezien in deze incunabel, net als in die van 1479, het titelblad eveneens ontbreekt, nam Botermans hiervoor zijn toevlucht tot een nog jongere druk (Delft, Chr. Snellaert, 1490?), met bewaarde exemplaren in de KB te s-Gravenhage en (onvolledig) in de Stadsbibliotheek te Haarlem.
Inhoud
De Romeinse keizer Poncianus krijgt een zoontje, Dyoclesianus (Diocletianus), maar als de knaap zeven jaar oud is, sterft zijn moeder. Vóór de keizerin sterft, vraagt zij aan de keizer om, wanneer hij zou hertrouwen, de jongen geen contact te laten hebben met zijn stiefmoeder. Op advies van zijn raadsheren laat Poncianus zijn zoontje opvoeden door zeven wijze meesters, in een gebouw drie mijlen buiten Rome. Na zeven jaar opvoeding examineren zij hem en stellen zij vast dat hij heel verstandig is geworden. Dan hertrouwt de keizer met dochter van de koning van Castellioen (een Spaanse prinses dus). Zij krijgen geen kinderen en de nieuwe keizerin wil haar stiefzoon leren kennen. De zeven wijzen lezen in de sterren dat de jongen bij zijn vader niet mag spreken, of hij zal een schandelijke dood sterven, terwijl zijzelf zullen sterven als ze de jongen niet naar het hof brengen. Als de jongen dit hoort, leest hij zelf in de sterren dat hij kan blijven leven, als hij zeven dagen lang het stilzwijgen bewaart. Elk der wijzen moet dan maar gedurende één dag voor hem het woord voeren, tot hij weer zelf spreken kan.
Aan het hof nodigt de keizerin de (ondertussen zestienjarige) jongen uit op haar slaapkamer en zij tracht hem te verleiden. Als hij weigert, verscheurt zij haar kleren en molesteert zij zichzelf en de jongen wordt vals beschuldigd van verkrachting. Aangezien hij niets zegt, wil de keizer hem doen hangen, maar zijn raadsheren vragen om een eerlijk proces. De jongen wordt voorlopig gevangen gezet. s Nachts vertelt de keizerin haar man een exempel, waarmee zij hem ervan overtuigt dat de knaap toch meteen gehangen moet worden. De volgende dag is de knaap al onderweg naar de beul, als de eerste wijze meester aan het hof de jongen verdedigt door middel van een exempel. Omdat de meester het exempel niet wil vertellen, zolang de jongen onderweg is naar de beul, zet de keizer de knaap opnieuw gevangen. Het exempel van de meester overtuigt de keizer ervan dat er eerst een eerlijk proces nodig is. De volgende nacht overtuigt de keizerin de keizer via een exempel weer van de noodzaak om de knaap te hangen, en de daaropvolgende dag weet de tweede meester weer uitstel te bedingen, ook via een exempel. Zo gaat het zeven dagen en nachten achter elkaar: de keizerin vertelt een exempel en de keizer vindt dat de jongen moet hangen, één van de meesters vertelt vervolgens ook een exempel en de keizer geeft de knaap uitstel.
Na zeven dagen mag de jongen eindelijk weer spreken. Het eerste wat hij doet, is één van de hofdames van de keizerin ontmaskeren als man: met hem heeft de keizerin al die tijd overspel gepleegd. Vervolgens vertelt de zoon van de keizer nog een (lang) exempel, waaruit moet blijken dat de keizer niets dan profijt kan halen uit de wijsheid van zijn zoon. De keizerin wordt achter een paard door de stad gesleept en daarna verbrand, haar minnaar wordt in stukken gehakt. Kort daarna sterft de keizer en Diocletianus volgt hem op. Met de hulp van de zeven wijzen regeert hij voorbeeldig.
Zie voor een andere samenvatting (met uitgebreide weergave van alle exempelen) Debaene 1951: 199-203.
Thematiek
De vijftien exempelen die deze tekst bevat, zijn in feite eerder korte verhalen of novellen die in de eerste plaats bedoeld zijn als ontspannende lectuur. De nadruk die regelmatig gelegd wordt op erotiek, lijkt dit te bevestigen. Pas in de tweede plaats zijn deze novellen gemoraliseerd, doordat zij telkens gevolgd worden door een verclaringhe vanwege de verteller (in casu de keizerin, de zeven wijzen en de zoon van de keizer). De moraliserende duidingen maken echter een vrij naïeve en wat gekunstelde indruk, met andere woorden: het lijkt erop alsof de entertainende verhalen op zichzelf het belangrijkst zijn, en de moraliseringen er achteraf een beetje bij gesleurd werden om ze te doen passen in het kader van het raamverhaal. Bij sommige van de exempelen is deze indruk overigens sterker dan bij andere.
Pas in de derde plaats blijken de exempelen én het raamverhaal zelf een gemeenschappelijke rode draad te bevatten, namelijk de bedrieglijkheid van de vrouwen. Dit thema is vooral impliciet en wordt slechts een paar keer, en dan nog zeer zijdelings, geëxpliciteerd. Een eerste keer wanneer de keizer naar aanleiding van het exempel van de vijfde meester zegt: Ick mercke wel dat die vrouwe(n) seer bedriechlic sijn [f7v], en een tweede keer wanneer de zevende meester in de inleiding tot zijn exempel zegt: ic sal v segge(n) een exempel als d(at) ghi v alle die daghe(n) uwes leuens v wachte(n) moghet va(n) die o(n)getrouwicheit der vrouwe(n) [(h8r)]. Wanneer op het einde de keizerin en haar minnaar door Diocletianus ontmaskerd worden, springt het thema vrouwenbedrog natuurlijk wel zeer sterk in het oog (al wist de lezer reeds van in het begin dat de keizerin bedrieglijk en leugenachtig is).
Receptie
Stadsliteratuur. Herman Pleij plaatst deze tekst in de traditie van novelle die ontstond in het dertiende-eeuwse Italië en daarna verder ontwikkeld werd in het Franse taalgebied. In de Nederlanden bestaan de novellen naar verluidt uit bewerkingen en vertalingen van buitenlands materiaal.
In dit verband dient erop gewezen dat Gerard Leeu de tekst naar eigen zeggen [zie a2r] uit het Latijn heeft laten vertalen. Er bestond inderdaad een Latijnse overlevering, onder meer onder de titel Historia septem sapientium, die volgens Botermans uiteindelijk teruggaat tot stof uit het oosten. Deze verhaalstof zou ten tijde van de kruistochten het westen hebben bereikt. Dezelfde stof wordt overigens ook behandeld in een veertiende-eeuws Middelnederlands gedicht dat een navolging is uit het Frans en er is ook nog een (oostelijk-)Middelnederlandse prozavertaling naar het Latijn die bewaard bleef in een vijftiende-eeuws handschrift. De vertaling van Gerard Leeu vertoont duidelijke verschillen met deze laatste vertaling. Vermeldenswaard is ten slotte ook nog een Nederduitse druk van de tekst (Antwerpen, Niclaes de Leeu, 1488).
Profaan / religieus?
Manifest profaan.
Persoonlijke aantekeningen
Die seuen wijse mannen van romen heeft in het verleden op bijzonder weinig aandacht van de medioneerlandici kunnen rekenen. De belangrijkste secundaire bron is blijkbaar de dissertatie van Botermans uit 1898, die volledig aan het onderwerp is gewijd maar die wij helaas nog niet te pakken hebben kunnen krijgen. Deze geringe belangstelling heeft onder meer tot gevolg dat de tekst niet eens vermeld wordt in het proefschrift van Yvonne Bleyerveld [Hoe bedriechlijck dat die vrouwen zijn. Vrouwenlisten in de beeldende kunst in de Nederlanden circa 1350-1650. Primavera Pers, Amsterdam, 2000].
Anderzijds: noch literair-esthetisch, noch cultuurhistorisch is deze novellenverzameling een hoogvlieger. Op verscheidene plaatsen bevatten het raamverhaal en de exempelen merkwaardige passages die een naïeve en soms zelfs onhandige indruk maken. Om de zoon van de keizer na zeven jaar opvoeding te testen, verstoppen de zeven wijzen bijvoorbeeld elk een klimopblad onder het bed van de jongen. Wanneer hij wakker wordt en dit ontdekt, reageert hij naar verluidt verstandig: hij vraagt zich af of de zoldering naar de aarde is toegegroeid of dat de aarde naar boven is gekomen. Na ettelijke malen diep nadenken, ontgaat ons de zin van deze passage nog steeds (maar misschien brengt het Latijnse origineel hier opheldering). Wat beeldspraak en taaleigen betreft, is deze tekst ook maar een mager beestje: de termen bloem [c3v] en boomgaard [2x: b1r en i6r] komen voor in een erotische context, varken [e1r] en tortelduif [h8v] treden op als metafoor, en verder kunnen we de woorden netteboeve [b1v] en stoc (= gevangenis) [o.m. b5v] signaleren. En dat is het.
M.A. Nauwelaerts [in: Latijnse school en onderwijs te s-Hertogenbosch tot 1629. Bijdragen tot de Geschiedenis van het Zuiden van Nederland XXX, Stichting Zuidelijk Historisch Contact, Tilburg, 1974, p. 200] noteert: Vermoedelijk heeft men aan het eind van de 15e eeuw in de Bossche grote school ook het bekende geschriftje over de zeven vroeden of wijzen van Rome, Historia septem sapientium Romae, als klasselectuur gebruikt. Gerard Leempt had het gedrukt toen hij nog in Nijmegen woonde; hij zal het ook in Den Bosch te koop hebben geboden. In de Nederlanden was dat werkje zowel in het Latijn als in vertaling veel in omloop. Eerlijk gezegd: aangezien de tekst menige (weliswaar niet àl te expliciet verwoorde) erotische passage bevat, zouden wij eerder stellen dat het boekje vermoedelijk net niét als klasselectuur gebruikt werd. Indien dit toch het geval was, dan zal Bosch het zeker gekend en gelezen hebben en ook als het niet op school werd gebruikt, kàn Bosch de tekst gekend hebben. Veel belang heeft Die seuen wijse mannen van romen echter sowieso niet voor een beter begrip van het Bosch-oeuvre.
Geraadpleegde lectuur
- Debaene 1951: Luc. Debaene, De Nederlandse Volksboeken. Ontstaan en geschiedenis van de Nederlandse prozaromans, gedrukt tussen 1475 en 1540. Antiquariaat Merlijn, Hulst, 1977 [onveranderde herdruk van de uitgave Antwerpen, 1951], pp. 198-205.
- Pleij 2007: Herman Pleij, Het gevleugelde woord. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1400-1560. Bert Bakker, Amsterdam, 2007, pp. 579-580.
Candaules was in de zevende eeuw vóór Christus koning van Lydië (in het huidige Turkije). Hij verstopte zijn vertrouweling Gyges in de slaapkamer, zodat deze de schoonheid van Candaules echtgenote, de koningin dus, kon bewonderen. De vrouw zag Gyges echter wegsluipen en dwong deze laatste om haar man te doden. Dit verhaal wordt onder meer verteld door Herodotos [Hein L. van Dolen (vert.), Herodotos. Het verslag van mijn onderzoek. Vertaald, ingeleid en geannoteerd. SUN, Nijmegen, 1995, pp. 47-49 (Boek I, 7-12)]. Merkwaardig is dat bij Herodotos enkel sprake is van de schoonheid van Candaules vrouw (wier naam overigens niet genoemd wordt), en niet specifiek van de schoonheid van haar achterwerk. Wel is het zo dat Gyges alleen de achterzijde van de koningin te zien krijgt: Gyges zag haar binnenkomen en zich uitkleden. Zij stond met haar rug naar hem toegekeerd en toen ze naar het bed toeliep, ging hij op zijn tenen het vertrek uit.
Op het schilderij van Jacob Jordaens staat het mollige derrière van Candaules vrouw echter volop in de belangstelling. Het verhaal van Candaules schonk de kunstenaar de gelegenheid tot het schilderen van een van die talrijke vrouwelijke naakten waarin hij zijn ideaal verwezenlijkt zag: lief van aangezicht, weelderig en mollig van vormen en met een blanke huid, stralend in het licht [Hans Devisscher en Nora De Poorter (tentoonstellingscatalogus), Jacob Jordaens (1593-1679). Deel I: Schilderijen en Wandtapijten. Catalogus door R.-A. dHulst, Nora De Poorter en Marc Vandenven. Gemeentekrediet, Brussel, 1993 (Antwerpen, KMSK, 27 maart-27 juni 1993), p. 230].
In dezelfde catalogus [pp. 236-239 (cat. nr. A76)] schreef Nora De Poorter (zelf een mollige vrouw?) de volgende treffende dingen over Jordaens schilderij: Volledig naakt, met enkel een parelsnoer om de hals en een met kant afgeboorde muts op het hoofd, stapt de vrouw van Candaules in bed. Zij heeft juist het hemd uitgetrokken, waardoor haar verleidelijke weelderige vormen, weliswaar vanop de rug gezien, in al hun glorie onthuld worden. ( ) De ronde vormen van de koningin beantwoorden aan Jordaens barokke schoonheidsideaal, waarbij vrouwelijkheid als vanzelfsprekend werd geassocieerd met vruchtbaarheid. De hedendaagse toeschouwer moet wel afstand nemen van het extreme slankheidsideaal dat deze decenniën beheerst om het genereuze lichaam te kunnen appreciëren dat Rooses zo treffend omschreef als een lijf poezelig als dons , [de] beenen mollig afgerond en stevig zich verbindende met de tweelingbonken daarboven. ( ) Door de passende straf voor Candaules kon aan het pikante verhaal een moraliserende betekenis worden gegeven. Het tafereel van het bespieden van Candaules vrouw is terug te vinden in de embleemliteratuur, waar het geldt als waarschuwing tegen het schenden van het echtelijke slaapvertrek. ( ) Zoals de andere bespiedingsscènes die men in de mythologische en oudtestamentische taferelen terugvindt, kan [Jordaens schilderij] worden gerekend tot de themas waarin de voyeuristische erotiek de aantrekkingskracht vormde. ( ) Indien ook hier het tonen van het naakt en niet de Catsiaanse zedenles de hoofdrol speelt, is Jordaens interpretatie alleszins minder hypocriet dan vele andere werken van dit genre. Hij maakt meteen duidelijk dat niet enkel Gyges de bespieder is van dit ongeoorloofde tafereel, maar ook wij, de toeschouwers. Dit blijkt uit de blik van de mooie koningin die ons aankijkt. ( ) De koningin schijnt in het geheel niet beschaamd. Integendeel, zij schijnt weinig bezwaren te hebben tegen onze aanwezigheid. Met een guitige glimlach en een koket gebaar vangt zij ook onze verbaasde en bewonderende blik op. Jordaens relativeert zodoende de antieke geschiedenis. De glimlach van de koningin en Gyges verbaasde volkse gezicht passen niet bij de tragiek van het verhaal en geven het tafereel een luchthartige en bijna komische noot.
Zo de dame die dit schreef, al niet lesbisch is, dan toch zeker bi. Dat koket gebaar dat de koningin met haar rechterhand maakt, is overigens het nog altijd niet goed begrepen en door ons al talrijke malen gesignaleerde vaginagebaar, wat aan Jordaens schilderij een nog erotischer uitstraling geeft. Duidelijk is in elk geval dat bij Jordaens de schoonheid van Candaules vrouw geconcentreerd is in haar billen. Hetzelfde is overigens het geval in Mario Vargas Llosas roman Elogio de la madrasta uit 1988 (in 1990 in het Nederlands vertaald als Lof van de stiefmoeder), waarin Jordaens schilderij als uitgangspunt wordt genomen om Candaules persoonlijk aan het woord te laten komen met een lange laudatio op het achterwerk van zijn vrouw:
Ik herhaal met nadruk: kroep. Niet achterwerk, kont, billen of zitvlak, maar kroep. Want wanneer ik haar berijd, is dàt het overheersende gevoel: dat ik gezeten ben op een gespierde en fluweelzachte merrie, louter kracht en volgzaamheid. Het is een stevige kroep en misschien wel net zo omvangrijk als de legendes die in het koninkrijk over haar de ronde doen en de fantasie van mijn onderdanen prikkelen, willen doen geloven. (Ze komen mij allemaal ter ore, maar kwaad maken ze me niet, ze vleien me.) Wanneer ik haar beveel neer te knielen en met haar voorhoofd het tapijt te kussen, zodat ik haar op mijn gemak kan bestuderen, krijgt dit schitterende onderdeel zijn meest betoverende volume. Elk halfrond is een vleselijk paradijs; beide, gescheiden door een fijne spleet van bijna onzichtbare haartjes die wegzinkt in het door de krachtige zuilen van haar dijen bekroonde bos met blanke, zwarte en bedwelmend zachte plekjes, doen me denken aan een altaar van die barbaarse godsdienst van de Babyloniërs die door de onze is weggevaagd.
Stevig bij beroering en smijdig aan de lippen; immens bij een omarming en warm tijdens koude nachten, een vederzacht kussen om het hoofd op neer te leggen en een fontein van zinnelijk genot op het uur dat de liefde zich opdringt. Het is niet eenvoudig om bij haar binnen te dringen, eerder pijnlijk, in het begin, en zelfs heldhaftig vanwege de weerstand die dit roze vlees de mannelijke aanval biedt. Men dient te beschikken over een voor niets en niemand terugdeinzende ijzeren wil en een al even onverzettelijke priemende roede, zoals de mijne.
MIDDELNEDERLANDS: Duytsche adagia ofte spreecwoorden (Symon Andriessoon) 1550
Duytsche adagia ofte spreecwoorden (Symon Andriessoon) 1550
[Teksteditie: Mark A. Meadow en Anneke C.G. Fleurkens (eds.), Symon Andriessoon. Duytsche Adagia ofte Spreecwoorden. Antwerp, Heynrick Alssens, 1550. In Facsimile, Transcription of the Dutch Text and English Translation. Verloren, Hilversum, 2003 = Duytsche adagia ofte spreecwoorden ed. 2003]
Genre
Een gedrukte spreekwoordenverzameling.
Auteur
De Amsterdamse notaris Symon Andriessoon (+1565), die ook actief was als publicist en vertaler en wellicht ook schoolmeester was [ed. 2003: 33/37].
Situering / datering
Deze tekst werd gedrukt en uitgegeven te Antwerpen door Heynrick Alssens in 1550. Twee exemplaren bleven bewaard: het ene bevindt zich in de Bristol Reference Library, het andere in een Nederlandse particuliere verzameling. Dit laatste exemplaar lag aan de basis van deze editie. [ed. 2003: 51]
De oudste bekende eigenaar van het Nederlandse exemplaar is de Amsterdamse magistraat en liefhebber van de Nederlandse letteren Zacharias Hendrik Alewijn (1742-1788). Later is het boek eigendom geworden van de Belg Constant Philippe Serrure (1805-1872). De huidige eigenaar (die onbekend wenst te blijven) kocht het boek in de jaren vijftig van de twintigste eeuw aan uit de Arenberg-collectie. Pikant detail: omdat de hertog van Arenberg tijdens Wereldoorlog I in het Duitse leger diende, legde de Belgische staat beslag op zijn bezittingen, maar de familie slaagde erin de bibliotheek te behouden en bracht deze na Wereldoorlog II, vooral via Amerikaanse kanalen, op de markt. [ed. 2003: 53-55]
Inhoud / thematiek
Deze druk bevat een groot aantal Nederlandse spreekwoorden en zegswijzen. Ofschoon een duidelijke structuur of alfabetische ordening afwezig is (wel worden soms thematisch verwante spreekwoorden bij elkaar geplaatst), is deze verzameling toch van groot belang: het is immers de enige zestiende-eeuwse Nederlandse spreekwoordenverzameling die van elk spreekwoord een verklaring geeft. Bovendien wijken deze verklaringen in een aantal gevallen af van de verklaringen die in de moderne spreekwoordenliteratuur gegeven worden.
Receptie
Stadsliteratuur. Verband met Antwerpen en Amsterdam. Volgens Mark Meadow was deze druk niet bedoeld voor schoolkinderen, maar wel als een onderhoudend referentiewerk voor de geïnteresseerde lezer [ed. 2003: 35].
Profaan / religieus?
Manifest profaan.
Persoonlijke aantekeningen
In zijn inleiding noteert Mark Meadow: We are confident that the Duytsche adagia will serve as a reference work and primary source for the many historians of language, culture and art that study the early-modern Netherlands [ed. 2003: 7]. Nou, reken maar van yes. Omwille van de zeldzaamheid, de moeilijke bereikbaarheid en de unieke verklarende teksten bij elk spreekwoord van deze druk moet het met alle middelen toegejuichd worden dat Andriessoons tekst eindelijk in een moderne editie toegankelijk is geworden. En het is bovendien een zeer rijke editie: niet alleen krijgen we de volledige tekst in facsimile, in transcriptie én in een Engelse vertaling, maar aan de Engelse vertaling worden bovendien ook nog eens in voetnoot de vindplaatsen van parallelle spreekwoorden toegevoegd uit een viertal andere, eveneens moeilijk bereikbare bronnen. Om te beginnen het door de Amsterdammer Reyer Gheurtz, waarschijnlijk in 1552, samengestelde handschrift Adagia ofte spreeckwoorde uit de Gentse Universiteitsbibliotheek (Gent, UB R524b). Vervolgens het door Eberhard Tappius in navolging van Erasmus gecompileerde Epitime adagiorum D. Eras. Roterdodami (gedrukt te Antwerpen in 1544), dat ook Nederlandse spreekwoorden bevat. En ten slotte twee werkjes van de Amsterdammer Johannes Sartorius: de Centuriae Syntaxeon in decades Distincta (Antwerpen, 1544) en de uitgebreidere versie hiervan, de Adagiorum Chiliades Tres (Antwerpen, 1561).
Wie zal nog ontkennen dat op deze manier een waardevolle bron aan het onderzoeksveld naar de laatmiddeleeuwse spreekwoordenschat is toegevoegd? Het boek van Symon Andriessoon bevat dan ook zeer interessante dingen, vooral door de verklaringen die elk lemma begeleiden (de spreekwoorden en zegswijzen in verband met hooi vormen hier een mooi voorbeeld van), maar af en toe is er toch ook sprake van een kleine teleurstelling en bescheiden tandengeknars, omwille van dingen die er niét in staan. Zo ontbreekt bijvoorbeeld de hennentaster compleet in deze toch exuberante verzameling.
Zijdelings interessant is overigens dat Symon Andriessoon ook een traktaatje schreef over alchemie, dat in 1600 te Amsterdam door Cornelis Claessz. werd uitgegeven [ed. 2003: 43].
Reeds enige tijd geleden ontdekten wij dankzij Paul Hardy [Bij Benadering. Dagwerk van een recensent. Deel 2: L-W. Uitgeverij De Roerdomp, Brecht-Antwerpen, 1973, pp. 30-33] iets wat wij nog niet wisten: de ons helemaal niet onbekende kunsthistoricus en Bosch- en Bruegel-kenner Roger Marijnissen heeft in 1966 zowaar een roman gepubliceerd! De roman in kwestie bleek echter redelijk onvindbaar, en toen wij op dinsdag 5 juli ll. de auteur in Gent ontmoetten, spraken wij hem erover aan. Hij beloofde toen een exemplaar op te sturen per post en inderdaad, enkele dagen later zat het boekje, gaaf en ongeschonden alsof het gisteren gedrukt werd, in onze brievenbus.
Eerlijk gezegd: de aantrekkelijke en vlotte schrijfstijl van Marijnissens boeken en artikelen over kunst kennende, hadden wij nogal hoge verwachtingen van De duiven van Dubrovnik en onze goede persoonlijke relatie met de auteur maakte ons natuurlijk al op voorhand bevooroordeeld, in positieve zin wel te verstaan. Anderzijds: het feit dat Marijnissen na dit romandebuut nooit een ander literair werk heeft gepubliceerd, kon niet anders geduid worden dan als een veeg teken. En helaas: het werd wel degelijk een teleurstelling. In de roman vertelt de ik-persoon (een zekere Niko) over zijn relatie met twee vrouwen: de wispelturige en onberekenbare Maëva die Niko niets dan last en verdriet bezorgt, en de (toen nog) Joegoslavische Molim, die veel sympathieker overkomt. Blijkbaar sloot Marijnissen in 1966 aan bij de toen nieuwmodische trend van de experimentele roman, wat blijkt uit het totaal ontbreken van enige functionele structuur. Een verhaallijn is nauwelijks of niet te ontwaren en de plot springt voortdurend van pontius naar pilatus en van de os op de ezel, zodat het de lezer compleet ontbreekt aan de nodige houvast om zich in het verhaal in te leven. De poëtisch-filosofische mijmeringen die over het boek gestrooid werden, zijn niet in staat om dit alles te compenseren en iemand van slechte wil zou in dit verband een zinnetje van Niko op pagina 10 kunnen citeren: Ik ben vanavond slechts in staat goedkope filozofie te formuleren, waarvoor ekskuus.
Paul Hardy [wiens in 1973 herdrukte recensie oorspronkelijk verscheen in Boekengids, jg. 44, nr. 8 (oktober 1966), pp. 341-342] is opvallend mild voor Marijnissens romandebuut, maar noteert op het einde toch: Bezwaarlijk kan ik de vraag ongesteld laten waarom hij nu precies niet naar een enigszins hechtere compositie heeft gestreefd. Hoe mooi bijna elke bladzijde van zijn verhaal ook zijn mag, ik vraag me af of meer cohesie het rendement van datgene wat hij te zeggen had niet groter had gemaakt? Andere reacties op De duiven van Dubrovnik hebben wij niet direct bij de hand, maar we hebben er dan ook niet echt intens naar gezocht. Tot slot nog twee zijdelingse opmerkingen. Ten eerste: op pagina 26 doet Niko heel enthousiast over het nummer Blues for junior van het Modern Jazz Quartet, naar verluidt een stuk om bij te knielen. Moeten we eens te pakken zien te krijgen! En ten tweede: in juli en augustus waren wij ongetwijfeld de enige persoon op deze aardbol die dit boek aan het lezen was. En noem ons nu mal, maar wij vinden dat wel iets magisch-realistisch hebben, dat weer doen herleven van een oude, vergeten tekst via de act van het lezen. Waar zou dat vandaan komen, dat gevoel? Nu we er even bij stilstaan, lijkt het erg op het gevoel dat wij als klein jongetje hadden op een doordeweekse dag vrijaf: terwijl de rest van de wereld moet werken, alleen vrij zijn en daar dan dubbel van genieten. Maar misschien zijn wij vanavond slechts in staat goedkope filosofie te formuleren, waarvoor excuus (knipoog).
Quotering: ** (gelezen in juli-augustus 2011, besproken 25 september 2011)
[Deze beeldspraak is gebaseerd op Mattheus XXIII: 37 en Lucas XIII: 34 (Jerusalem, Jerusalem, dat de profeten doodt, en dat stenigt, die tot u zijn gezonden: hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels verzamelt; maar gij hebt niet gewild).
Bruyn 1988: 106-108 (afb. 20), signaleert een schilderij van Frans Floris: Christ gathering the faithful together as a hen gathers her chickens [paneel, 1562, Parijs, Louvre]. De gekruisigde Christus heeft vleugels, uit Zijn mond komt het hierboven geciteerde bijbelvers en op de voorgrond zit een kip met haar kuikens. Bruyn brengt dit schilderij in verband met het gedicht Gallina (circa 1528?) van Alardus Aemstelredamus, waarin het beeld van de hen en haar kuikens een metafoor is voor huwelijks- en kinderliefde. Bruyn noemt dit gedicht het onmiddellijke prototype voor het schilderij, maar is blijkbaar onbekend met het feit dat het hier om een wijdverbreide bijbelse topos gaat.
Bartelink 1990/91: 12, verwijst naar het bijbelse beeld (Mattheus XXIII: 37) van de kip (Christus) die haar kuikens beschermt tegen roofvogels (duivels). In middeleeuwse kloosterteksten verwees de kip ook vaak naar de abt.]
Fabulae ed. 1985 (XIIIb) - 108 (nr. 49: The Chick, the Hen, and the Kite). Een kip beschermde haar kuikens onder haar vleugels tegen de wouw. Eén kuiken echter bleef aan een worm pikken en werd gegrepen door de wouw: Thus does the Lord call unto us so that, feeling from sins, we may flee in under the wings of His protection. But many men, the Devil willing, do not flee to Christ. Instead, they stay right there with their grubworm of sin, with a prostitute or with drunkenness or covetousness. And the kite (i.e. the Devil) comes and seizes so foolish a chick.
Tleven Ons Heren Ihesu Christi ed. 1980 (1409) - 93 (hoofdstuk XVII). Een Jezusleven. Sich hem nu aen te gader mit sinen jongheren neder climmende vanden berghe ende vriendelic mit hem sprekende over den wech gaende, ende hoe dat die schare van simpelen luden te gader hem volghet, niet curioselic gheordiniert ende ghestelt die een na den anderen, mar als kuken na der hennen. - 152 (hoofdstuk XVI). Een Jezusleven. Sich nu aen die jongheren gaende na hem ende mit hem, hoe hem elc pijnde als hi best mocht hem te ghenaken ende sich, hoe si vergadert ghaen recht als die kuken nader hennen.
Bijns ed. 1875 (1528) - 76 (Boek I, refrein 20, strofe a, verzen 8-9). Vroed rederijkersrefrein. God roept tevergeefs tot de mens: Ic heb u, seyt hij, dicwils willen versamen, / Gelijc een hinne haer kiecxkens onder mij vrij.
Bijns ed. 1886 (vóór 1529) - 292 (refrein 79, strofe g, vers 11). Vroed rederijkersrefrein. Berouwvolle zondige mens tot Christus: Laet mij, U kiecxken, schuylen onder U vlercken.
De Evangelische Leeraer ed. 1989-90 (1532 of 1542) - 44 (verzen 369-371). Rederijkersspel. Christus tot Jerusalem (= de zondige mensheid): Ick hebbe u so dickwils onder my willen versamen / ghelijck een hinne haer kiexkens door mijnen staet, / maer ghy en hebt niet gewilt, dus muechdy u wel schamen.
Siecke Stadt ed. 1917 (1539-64) - 30 (verzen 823-824). Rederijkersspel. In een refrein van Amstelredam: Maer o Jherusalem, hoe dick heb ick v willen vergaeren, / gaet Chrijstus verclaeren, als een henne haer kiecxkens doet.
Van Autenboer ed. 1962 (1563) - 262. Rederijkerslied uit 1563, verzen 37-38: Soo onder sHinnekens veren / Den Kieckens niet can deren.
De Bruyne I ed. 1879 (1579-83) - 127 (refrein 29, strofe 3, verzen 9-10). Vroed rederijkersrefrein. Over Christus: My soeckende als een hin, die haer kiecxkens vergaert / voer der wouwen clauwen doer der liefden brandt. (Wouw = duivel.) - 130 (refrein 30, strofe 2, vers 6). Vroed rederijkersrefrein. Over Christus: My bewaerende als een hin haer kiecxkens siet.
dEvangelische maeltijt ed. 1992 (XVIB) - 75r (verzen 927-928). Rederijkersspel. Goetheijt Goods zegt: O Jerusaelem hoe dick heb ick u willen vergaeren / als een henne haer kuijckens ghij moechtet wel beschreijen.
tGeslacht der Menschen ed. 1996 (XVIB) - 135r (verzen 657-661). Rederijkersspel. Want godt den heer boven alle heer scaeren / wil sion sijn bruijt die int hart verheeven is / niet eewich verlaeten in dit beswaeren / maer wilse als een henne noch eens vergaren / onder sijn vleugelen en haer soo bewaeren.
1b Andere toepassingen van de topos kip die haar kuikens beschermt
Den triumphe ende t palleersel van den vrouwen ed. 1996 (1514) - 335 (verzen 12-14). Gedrukte kledingallegorie. Over de wijsheid: Boecius ghelijct se oock, sonder were / Eender hinnen die met grooten ghere / Haer kiecxkens verwaert met diligencien.
Eneas en Dido ed. 1982/83 (1552) - 158 (verzen 148-149). Rederijkersspel. Rhetorijckelijck Gheest over Karel V: En diemen sijn ghemeente so trouwelijck siet beschermen, / Ghelijck een henne hör kiecxkens onder hör vlercken dûet.
Bijns ed. 1875 (1567) - 454 (Boek III, refrein 67, strofe e, verzen 1-6). Vroed rederijkersrefrein. Experientie leert, tis een gemeyn seggen, / Als de Herden dolen, de Wolf de schapen hoet, / En als de hinnen haer kiecxkens laet alleen leggen, / So heeftse de wouwe te overgapen goet. / Ghij, wachters des volcx, Predicanten, Papen vroet, / Als ghij siende doolt, wie sal de blinde leyen? Kip die kuikens alleen laat = slechte clerus die de gelovigen overleveren aan de duivel (de wouw). Vergelijk ook ibidem: 465 (Boek III, refrein 70, strofe h, vers 12): De catte leyt de kiekenen, de wolf de schapen (vroed rederijkersrefrein).
Veldman 1992 (circa 1600) - 247-248. Eerste prent uit een reeks (circa 1600) van Crispijn de Passe de Oude naar Maarten de Vos: Diligentia et Sedulitatis typus. Een kip met kuikens onder haar vleugels = de Ijver (diligentia). - 256-257. Prent van Crispijn de Passe de Oude (circa 1600). Kip met kuikens = liefde brengt volharding voort (?). Ook ooievaar die jongen voedt = hetzelfde?
1c Kip = Christus
Brugman ed. 1948a (vóór 1473) - 230 (preek XIX, regels 130-134). Prekenbundel. Over Christus aan het kruis: Onse lieve heer is recht gelijc enen geplucte hoen ende elck heilich heeft hem gepijnt een veder daer-af te crighen. Siet hoe dat hi hanget aent cruyce, recht als een gepluct hoen. Susteren, laet ons pijnen elc een veder daer-af te crighen.
2 Kip = iets van weinig waarde
Goetheijt, Lijefde en Eendracht ed. 1994 (1579) - 156r (vers 669). Rederijkersspel. Het ene neefke tegen het andere: Ick gaeff niet een hoen, voor beij onse eer.
dEenvoudige Mensch en Schijn van Deuchden ed. 1996 (XVIB) - 108r (verzen 1228-1229). Rederijkersspel. Die Stemme Goodts over de vijanden van het geloof: Dus al haer verwoen / acht niet een hoen, tmach u niet beswaeren.
3a Hennentaster = wellusteling, vrouwengek (waarbij hen = vrouw)
[RG 1959: 203, geeft als verklaringen: wellusteling, vrouwengek, aantaster van de vrouwelijke eer, vrouwensmader.
Coigneau II 1982: 321 (noot 195), stelt dat hennentaster een tweevoudige betekenis heeft: jansul of wellusteling.
De Jongh 1995a: 28, signaleert dat in de late middeleeuwen hennentaster = wellusteling (uitgebeeld door Bruegel en Bloemaert.
Cat. Antwerpen 1976: 99 (cat. nr. 104 A/B). Twee gravures van monogrammist HSD (Antwerpen, 16de eeuw), voorstellende Man met kip in armen en Vrouw met strohoed. Volgens het bijschrift tast de man de hinnekens naar hun eieren. Het zijn satirische gravures met een erotische ondertoon. Het opvallend decolleté van de vrouw wijst erop dat met de eieren vrouwenborsten bedoeld worden.
Zie over dit motief ook Wuyts 1987a = Leo Wuyts, Eierverkoopster of verliefde boer? Een bijdrage tot de studie van de hennetaster, in: Jaarboek Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen, 1987, pp. 207-217.]
Een Man ende een Wyf ghecleet up zij boerssche ed. 1907 (circa 1500) - 194 (vers 160). Tafelspel. Wyf tot Man: Nu tast, hinne tastere.
Bijns ed. 1902 (circa 1550) - 261 (refrein XV, Prinse, verzen 1-3). Zot rederijkersrefrein over eieren. Princlie, hinnentasters oft sulcke passaerts / Soeken dicwils thinnen ey, al synt rycke hassaerts [vrekken], / Om weten wanneer thinneken legghen sal. Onduidelijke passage, hinnentaster in elk geval pejoratief.
De Const van Rhetoriken ed. 1986 (1555) - 193 (B1, verzen 1-2). Dialoogrefrein, afwisselend positief en negatief over vrouwen. B1 is een positieve strofe. Tfy moet hu lien werde(n) die vrauwe(n) versmade(n), / Berampers, hinnetasters, qualick beraden.
De Katmaecker ed. 1932 (vóór 1578) - 64 (vers 112). Rederijkersklucht. Die Eerste Vrouw tot Heijn: Ghij vuijle hen(n)entaster, zoudij niet gaen, daer die vrou in arbeijt leijt? - 69 (vers 204). Rederijkersklucht. Dander vrouw over wellustige mannen: Dees henneghecken willent altemael weeten.
De Ontrouwe Rentmeester ed. 1899 (circa 1587) - 99 (vers 554). Rederijkersspel. Werdinne tot Werdt, vlak na een toespeling op diens impotentie: Ey, kinnentassere. Verschrijving voor hinnentassere? Ironisch bedoeld? - 106 (vers 773). Rederijkersspel. Een sinneke tot Straff Waerschouwen en Oetmoedighen Dienst: Pact u van hier en gaet yeuwers die hoonders tasten.
3b Hennentaster (ook: Jan Hen) = pantoffelheld
[Pleij 1986a signaleert de rijmtekst Vanden hinnen tastere, circa 1550 gedrukt door de weduwe Van Liesveldt te Antwerpen en hoogstwaarschijnlijk oorspronkelijk geschreven door de Brugse rederijker Anthonis de Roovere (+1482). Hij geeft ook een samenvatting van de inhoud. Hieruit blijkt dat met hennentaster een man bedoeld wordt die vrouwenwerk doet. Op de titelpagina staat hij afgebeeld als een man die steels een kip aftast om vast te stellen of er al een ei aankomt, waarmee een karikatuur van vrouwenwerk wordt gegeven: de huisman slaat onmiddellijk door bij die voor hem onnatuurlijke taken en komt tot overdreven schraapzucht en verregaande bemoeizucht.
Lebeer 1939/40: 218-219, signaleert de dubbele betekenis van hennetaster als pantoffelheld en wellusteling. De eerste betekenis wordt ook uitgebeeld op het bekende Spreekwoorden-schilderij van Bruegel, de tweede op twee ongedateerde prenten van de monogrammist ISD en op een gravure van Cornelis Bloemaert naar een schilderij van Abraham Bloemaert. De eerste betekenis wordt ook uitgebeeld in een misericorde uit de kerk van Aarschot.]
Mars en Venus ed. 1991 (vóór 1517?) - 300 (vers 1115). Rederijkersspel. Een sinneke tot Vulcanus: Tfij, vuijl hennentastere.
Doesborch II ed. 1940 (1528-30) - 207 (refrein 114, verzen 26-27). Vroed rederijkersrefrein. Ick lache als hem hinnetasters becronen / Dat dese iongers leeren speelen oft dichten.
Een Dronckaert die wonder siet ed. 1950 (XVIb) - 60 (vers 132). Dramatische versmonoloog. Een dronkaard ziet hoe een vrouw haar man aframmelt: Ay goey, hy en derf, goey Jan hinnen tastere!
Bijns ed. 1902 (circa 1550) - 322 (refrein XXXII, Prinche, verzen 12-13). Zot rederijkersrefrein over pantoffelheld: En eens begoot zy my met camer looghen, / Om dat ic ons hinnen niet en hadt ghetast.
Duypen en Gebuerinne ed. 1989-90 (circa 1550) - 182 (vers 226). Rederijkersklucht. Gebuerinne tot Duypen: Gy sult ommers gy hinnentastere. Uit de context blijkt duidelijk: hennentaster = man die zich bemoeit met het huishouden.
De Bruyne I ed. 1879 (1579-83) - 6 (refrein II, strofe 2, verzen 3-4). Zot rederijkersrefrein over pantoffelhelden. Och, sey deen, sy roept tot my soo bouwelyc: / Waer sydy ghy hennen? Floecx op! Soeckt, geeft gelt! Hennen = Hannen (naam voor pantoffelheld)? - 94 (refrein XXI, strofe 2, vers 5). Zot rederijkersrefrein dat een heleboel benamingen voor pantoffelhelden geeft, onder meer: Jan den hinnentaster, Jan splytmyte.
4a Kip (hen, hoen, tijte) = vrouw
De Spiegel der Minnen ed. 1913 (circa 1500) - 84 (vers 2378). Rederijkersspel. Katharina betreurt haar afgewezen liefde: Als een ghecraechde hinne.
De Stove ed. 1944 (XVIa, vóór 1522) - 159 (verzen 322-323). Strofisch rederijkersgedicht. Een slechtgehuwde vrouw zegt: Het stonde mij wel eewich te verwijte / Stondick nv als een vervaerde tijte.
Doesborch II ed. 1940 (1528-30) - 254 (refrein 142, vers 38). Zeer onduidelijk zot-absurd rederijkersrefrein. Hout v enge baycupe, wacharmen tijte.
Bijns ed. 1902 (circa 1550) - 325 (refrein XXXIV, strofe A, vers 8). Zot rederijkersrefrein. Pantoffelheld spreekt: Noyt man en creech zoe aelweerdighe tyte. Coigneau II 1982: 347 (noot 248), vertaalt aelweerdighe tyte als onbezonnen kuiken. Volgens ons betekent tyte hier kip (zie infra).
[De Jongh 1995a: 28, signaleert de betekenis kip = meisje van losse zeden. Ook de uitdrukking kippen (of duiven) op zolder houden = bordeel houden (met in noot verwijzing naar een Duits boek en naar het WNT.]
Vlaamse Rose ed. 1958 (circa 1290) - 186 (vers 233). Allegorie. De minnaar die de roos van zijn geliefde wilde plukken, is afgewezen. Zij zegt: Gaet elre nv v hoenre vaen.
Mariken van Nieumeghen ed. 1980 (circa 1516) - 42 (verzen 76-77). Rederijkersspel. De boosaardige tante zegt tegen Mariken: Wachermen, tijte! / Zorgdi nu zo zere voor uwen maagdom, God wouds?
Ghelasman ed. 1990 (XVIA) - 260 (vers 53). Strofisch rederijkersgedicht. Een herbergmeid tot een flirtende oude marskramer: Ontbeit, en saechdi nye out vet hoen? Zij bedoelt: zoek jezelf een oud wijf dat je bevalt, en laat mij met rust
Testament Rhetoricael II ed. 1979 (1561) - 267 (fol. 304r, vers 7). Zot meiliedje. Aansporing, gericht tot jonge meisjes, om seks te hebben: Laet deyns en danssers plaeren // drynct wyn helpt schueren thoen. Het hoen scheuren = ontmaagden? Onduidelijk.
Testament Rhetoricael III ed. 1980 (1561) - 211 (fol. 442r, vers 30). De bekende Adieu van De Dene. Opsomming van allerlei figuren van wie hij afscheid neemt: Tytiens die hebben huutgheleydt huer Randekens. Meisjes wier randen zijn uitgezet = omdat zij zwanger zijn en hun buik groter wordt? Of betekent randekens iets anders? Onduidelijk.
De groote hel ed. 1996 (1564/65?) - 26v (verzen 647-650). Satirisch rederijkersspel (duivelspel). Schijn van Geestelickheijt (een monnik die allegorisch naar de clerus verwijst) over ijdele jongedames: Besiet hoe sij nu in haer bonte cleeren gaen strijcken / als Jonckvrowen Die prijcken, want daer iser veel nu / sij Dragen Damast sijde en fruweel nu / sij sijn oick eel nu Dese hovaerdige hennen.
Het Leenhof der Ghilden/Parafrase ed. 1950 (XVIB) - 44 (regel 281). Satirisch-allegorische tekst. Context = bordeelseks. Ick moet oick somtijts kiecken vlees eten. Kip = prostituee.
[Cat. Antwerpen 1992: 162-163 (cat. nr. 69, met afbeelding in kleur en commentaar van Leo Wuyts). Paneel van Joachim Beuckelaer, Bordeelscène, 1563, Antwerpen, KMSK. Bevat heel wat erotische symboliek, onder meer een vogelkooi aan de zoldering (embleem van een bordeel) en links: een keukenmeid die een kip aan het spit steekt. Haar rechterhand, waarmee zij de kip bij de poten vasthoudt en waarnaar het uiteinde van het spit wijst, maakt het vaginagebaar. Vergelijk over dit schilderij ook Wuyts 1987c.]
Mariken van Nieumeghen ed. 1980 (circa 1516) - 57 (verzen 352-353). Rederijkersspel. De boosaardige tante zegt tegen de oom van Mariken over Mariken: Ik schat zi ievers in een kamer gemuut zi, / Daar men zulken tijtkens om een grootken speet. Connotatie: prostitutie.
Stijevoort I ed. 1929 (1524) - 238 (refrein 118, vers 4). Zot rederijkersrefrein. Zij die in de gilde mogen worden ingeschreven, zijn onder meer: Makelaers die mitten ionghers thoijn speten. Connotatie: prostitutie.
Cristenkercke ed. 1921 (kort na 1540) - 18 (verzen 412-413). Rederijkersspel. Dialoog tussen sinnekes: zij gaan de maagd Vprecht Simpel Gheloven helpen verleiden. Het ene sinneke zegt: Men mach altijt gheen ghesouten vleijs eeten, / men moet somtijts een kiecxken naden eijs speten. Connotatie: prostitutie.
Werlts versufte maeltijt ed. 1994 (XVIB) - 117v (verzen 22-24). Rederijkersspel. Tjonstich Hart in de proloog: Wat isser te Doen / salmen Iewerts Jaghen, off steeken een hoen / of wat anders bevroen, al hier ter spacij. Een dubbelzinnig aardigheidje?
5b Speten, aan het spit rijgen (zonder expliciete vermelding van kip) = coire
[De Jongh 1995a: 36, signaleert: aan het spit rijgen = coire in de zeventiende-eeuwse beelding en literatuur.]
Roman de la Rose ed. 1991 (circa 1270) - 361 (verzen 13.571-13.572). Als zij er meerdere kan krijgen / die haar aan t braadspit willen rijgen. Het origineel Frans heeft metre en broche [Roman de la Rose ed. 1974: 372 (vers 13.602)].
Stijevoort II ed. 1930 (1524) - 170 (refrein 217, verzen 9-13). Zot-erotisch refrein op de stok Tquaetst datter af coomt syn beruoete kinderen (een onbeschaamde apologie voor de vrije liefde). Al saechdi tspit duer die coeken trecken / om troost te speten wat macht v hinderen / Denct natuere doetser toe verwecken / Ende wat wilmen dan scimpen of ghecken / tquaetst datter af coomt syn beruoete kinderen. [= Doesborch II ed. 1940: 232 (refrein 129, verzen 9-10) (1528-30): Al saechdi den spit voor die cueken trecken / Om den roost te speten, wat macht v hinderen.]
sMenschen Gheest van tVleesch verleyt ed. 1953 (circa 1550) - 636 (vers 573). Rederijkersspel. Duvel smalend tot de hoer Vleesch (duidelijke erotische context: Ghevaerken ghy sult noch menich spelle speeten.
Testament Rhetoricael III ed. 1980 (1561) - 93 (fol. 368r, vers 28). Zotte rederijkersballade over de kermis en de daarmee gepaard gaande erotische escapades: tspit zy voor de Cueckene vpRechten.
Het Leenhof der Ghilden ed. 1950 (1564) - 19 (verzen 376-377). Satirisch rederijkersgedicht. Context = misbruiken van juristen: Dees Hoerkens manen eer sy zijn beseten / Om dat syse selfs souden hechten en speten.
Een spel ed. 1976/77 (1567-76) - 81 (verzen 21-24). Rederijkersklucht. Een man vraagt aan zijn bazige vrouw wie in de keuken het vlees zal speten. De vrouw antwoordt: Ey, ghy zullet speten, wat vraghe es datte? / Wie pleghet te doene anders dan de mans, ziet! Dubbelzinnige passage: pantoffelhelden moet in de keuken werken (vrouwenwerk doen) + mannen speten het vlees (coïtus).
6a Kip/haan = vrouw/man
Gemeene Duytsche Spreckwoorden ed. 1959 (1550) - 52 (regels 19-20). Spreekwoordenverzameling. Tis den huyse groot verdriet / Daer die Henne kreyt / ende die Haene niet.
6b Kip/haan = vrouw/man (erotisch)
Stijevoort I ed. 1929 (1524) - 12-14 (refrein 3). Zot rederijkersrefrein waarin in een klooster een parende haan en hen gestraft worden door de nonnen. Het blijft vaag of een echte haan en hen bedoeld worden, of een non en haar minnaar. [= Doesborch II ed. 1940: 260-262 (refrein 148)]. - 50 (refrein 23, vers 31). Amoureus rederijkersrefrein: soort zoekt soort in de liefde. Ten is geen haenken ten heeft een hinneken.
Stijevoort II ed. 1930 (1524) - 179 (refrein 222, verzen 22-25). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Die henne is ghern byden hane / soe is die haen oec bij die hinne / Wy dat heeft die beste scryf penne / daer feef ic v allen in te raen. - 193 (refrein 231, vers 38). Zot-amoureus rederijkersrefrein. De ik leerde zijn liefde onder meer den hoender draff = soort dans met erotische connotatie? - 213 (refrein 242, vers 55). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Man zegt: Mer ic ontuloot haer als een mat hoen. Matte hoen = seksueel uitgeputte man.
Bijns ed. 1886 (vóór 1529) - 172 (refrein 45, strofe e, vers 13). Zot rederijkersrefrein: soort zoekt soort in de liefde. Die haenkens sijn geerne ontrent die hinnekens. - 309 (refrein 85, strofe c, verzen 5-6). Zot rederijkersrefrein: ongelijke liefde (jongeman is verliefd op oude vrouw). Ic zouder om vervechten al mijn pandekens, / Ghelijc een haenken vecht om zijn hinneken.
Doesborch II ed. 1940 (1528-30) - 27 (refrein 10, verzen 41-43). Amoureus rederijkersrefrein. Een venusjanker zegt: Ic ben lieuer gheuangen in druckigen rinnen / duer tderuen mijns liefs, als hanen oft hinnen, / dan de bespottinge mijns liefs te beclagene.
De Const van Rhetoriken ed. 1986 (1555) - 211 (Snede en clause van xix, verzen 1-2). Rederijkersgedicht. Als den hane an de hinne bluscht zyn verlanghen / Ende de natuere vulgaed haer ghanghen.
De Bruyne ed. 1925 (1579-83) - 19 (refrein 134, strofe 5, verzen 13-16). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Och ghij, bloo vrijers, comt u sulcx tuwen gewinne, / En latet werck niet blijven opt getouwe: / Vliecht vrij als den haen op de hinne, / Want een bloo herte en minde nooyt schoon vrouwe.
Arnold Bierses ed. 1925 (1577-90) - 35 (nr. X, verzen 29-30). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Een jong meisje wordt opgewonden door het observeren van dieren. Onssen groten haen bespranck ons jonge hinne: / Sij schudde haer vlogelen als sijn vrindinne. [= Nieuwe Nederduytsche Gedichten ende Raedtselen ed. 1972 (1624): 161. Onsen groten Haen vogelde de kleynste Hinne / Sy schudde haer vlogelen als zijn Vrindinne.]
Christoffel Wagenaer ed. 1913 (1597) - 135. Volksboek. Wagenaer over een volk in de Nieuwe Wereld: Ja, sy en achten oock gheen Eere noch schande, want sy daer gheen onderscheyt van en hebben, waer by ick haer anders niet ghelijcken en can, dan by eenen Haen, die welcke met zijne Hinnen door den dach hem op der straten gheneert, ende doet zijn Werck also openbaerlijck wat hem ghelust, ende sy hebben een Bedde voor hare Hutten hangen, daer sy haren Lust met hare Vrouwen hanteren.
Amoreuse Liedekens ed. 1984 (circa 1600) - 41 (strofe 1, verzen 4-5). Lied. Over een wellustig jong meisje dat niet langer maagd wilde blijven: Sy was niet gherust voor sy Kindt draecht / Vande Hoender Vlaeykens was sy vertsaecht. Aantekening noteert: hoender vlaykens = kippepasteitjes. Waarom is het meisje daar bang (versaagd) voor? Onduidelijk. - 185 (strofe 15, verzen 1-2). Lied. Over een arme jongen die tevergeefs een rijk meisje vrijt: Als desolaet hy dickwils sweeft / Die Minnaer Hen noch Kiecken heeft.
dEen ende dAnder: Twee soldaten ed. 1985 (1610) - 256 (kolom 2, vers 493). Een jonge boerin verwijt haar oude man impotentie: Broeyt den Hennen-nest, ghy wilt niet wercken. Aantekening van tekstbezorger vertaalt: Ga met je vrouw naar bed.
7 De pluimen hebben het vlees (de kip) weggedragen = zegswijze wanneer iets of iemand ontsnapt
Een Nyeuwe Clucht Boeck ed. 1983 (1554) - 175 (nr. 177, regels 76-77). Een kluchtboek. Een waard wordt door een aventuerder bedrogen. Deze laatste is gevlucht en de waard beseft dat hij hem niet meer moet verwachten: die hoenderen en waren noch niet gebraden, want die pluymen hadden dat vleesch wech gedraghen.
Jan Goemoete ed. 1946 (vóór 1559) - 23 (vers 486). Rederijkersklucht. Jan die de benen neemt, zegt: Adieu, seght de plumen hebben tvleijs ontdraghen.
8a Kip = slachtoffer van iets of iemand
De nyeuwen priestere ed. 1920 (circa 1530) - 430 (vers 259). Tafelspel. De zot Twyffelic Zin denkt zijn tegenspelers te kunnen pakken op het wangedrag van vele priesters. Hij zegt: Kip jc hebge, daer zoudet nyppen.
De Nichte ed. 1920 (XVIA) - 541 (vers 336). Rederijkersklucht. Vrouw slaat man: Ghy moeter naerder, of jc smythu als een ghevilt hoen.
De Machabeen ed. 1992 (1590) - 27v (vers 265). Rederijkersspel. Hertelijck Medogen gaat van de scène, eer men ons compt plocken en tesen, gelijck een hoen. Geplukte hoen = persoon die (godsdienstig) vervolgd wordt.
Veel Volks begeert Vrede ed. 1994 (VIB) - 74r (vers 603). Rederijkersspel. Nijt tot Twist (twee neefkens): Springter uuijt goet hoen, eermen ons broen, Laet ons raet howen.
Moorkensvel ed. 1977 (1600) - 28. Tafelspel. Geesken scheldt tegen haar man: Ick soude v ooghen in v handt geuen / Ende daer toe verworghen als een hoen.
8b Kip = zondige persoon, slachtoffer van duivel
De groote hel ed. 1996 (1564/65?) - 27v (verzen 711-713). Satirisch rederijkersspel (duivelspel). Een duivel zingt: Soo meuchdij inder hellen broen / e(e)n eewelijck worgen als een hoen / en bitterlijcken screijen.
Christum liefde bewijsen ed. 1993 (XVIB) - 69r (vers 677). Rederijkersspel. Een neefke smalend over de toekomstige ondergang van zijn slachtoffer: En Leeren hem noch spille voen als een verworcht hoen.
Goodts Goetheijt ed. 1998 (XVIB) - 147r (vers 98). Tafelspel. Duvels Nijdicheijt tot Goodts Goetheijt: Ick woutmen u aen tspit als een hoen bonck. - 152v (verzen 373-375). Duvels Nijdicheijt jaagt op mensen: Nu sal ick mijn best doen / en als Duvels nijdicheijt naer die Rest spoen / Dat ick als een gemest hoen sal inden noot wrijven.
9 Het (achterwaarts) scharrelen van kippen = iets pejoratiefs
[Dat kippen inderdaad achterwaarts scharrelen blijkt uit het spreekwoord hoender scherren al achterwaert (zie Proverbia Communia ed. 1947: 74 (nr. 418), circa 1480).
Lulofs 1972: 49. Naar aanleiding van het grafschrift van de kip Coppe in Van den Vos Reynaerde: Hier leghet Coppe begraven / Die so wale conste scraven (A461-462). Scraven = naar verluidt scharrelen = wormen vangen / copuleren. Kip = naar verluidt meisje, vrouw, met nadruk op haar seksuele beschikbaarheid (dit laatste gesuggereerd door Lulofs, niet aangetoond in de brontekst).]
De Appelboom ed. 1979 (XVIa) - 33 (verzen 9-11). Rederijkersspel. Goet Ront zegt klagend: Al dat ick doe / gaet mij voorwaerts so Gelucken schrapt, / als in droeffheden. Met Gelucken (Geeltje) wordt een kip bedoeld. Zoals kippen achterwaarts scharrelen, zo gaat dus ook het geluk van Goet Ront achteruit.
De Minckijsers ed. 1992 (XVIB) - 117v (verzen 1198-1200). Rederijkersspel. De sodt over het (ketters) denken van de hoer Alderhande Gebreck: recht alsomen de pijcken in vlaenderen draecht / oft voorwaerts so de hoenderen schraven. Dat denken verloopt dus scheef en achterwaarts, met andere woorden verkeerd (want ketters).
10 Kip // hoogmoed
Die Spiegel der Sonden II ed. 1901 (1434-36) - 268 (regels 1-6). Zondenspiegel. Die sijn doget bi roem seet, die slachten der hennen die al om gaet kakelen, als si een ey geleet heeft, daer bi wort mens gewaer, soe datment daer bi verliest. Des gelijcx verlieset die romer sijn doget.
Die pelgrimage vander menscheliker creaturen ed. 2005 (1463) - 340 (regels 4-7). Stichtelijke allegorie. Hoogmoed zegt: Seker weet, dat ic hier hebbe alsoe groten genuechte als een hinne doet, de welke haer ey niet verswijgen en wille. Want sij kakelt zere, om dat haer dunct groot eere datmen tot hare neste comt sien wat daer inne is. Ende aldus eest van mij in mijn blasen.
11 Kip = dwaze persoon
Drie daghe here ed. 1907 (circa 1410) - 123 (vers 160). Een klucht. Bette denkt dat haar man Jan dronken is: Ghi staet en daesbolt als een kieken.
Herenthals: proloog in Antwerpen 1561 ed. 1962 (1561) - 87 (verzen 20-21). Rederijkersspel. Landen tot Dorpen (edelman tot boer): Ghy schijnt een broethinne, / Die my dunct dat versch comt uuten nest ghevloghen.
12 De term tijte = kip
Bij Kiliaan (1599) lezen we: Tijte tijtken : Pullus gallinaceus: avis quaelibet minutior: vulgó titus, tita, titis. De iuvenibus ignavis vulgó dicitur, quód sunt puchri titi (kuiken: om het even welke kleine vogel: in volkstaal titus, tita, titis. Van losbollige jongeren zegt men gemeenlijk dat het schone tijten zijn) [Etymologicum ed. 1974: 557]. MNHW 1981: 606, geeft tijtkijn = kuiken.
Dat tijte wel degelijk kip kon betekenen, blijkt uit een refreinwedstrijd van de Brugse rederijkerskamer De H. Geest in april 1534. De opgegeven stokregel voor het zotte refrein was: De tite es up huer eijeren vonden. Tite betekent hier manifest kip, en niet kuiken. De zotte refreinen in kwestie zijn helaas niet bewaard gebleven [Muller/Scharpé 1920: XIV. Ook vermeld in Coigneau I 1980: 195]. In Meester Hoon en Lippen Slechthooft ed. 1932: 100 (vers 169), een rederijkersklucht die waarschijnlijk uit de zestiende eeuw dateert, heet de kip van boer Lippen Slechthooft trouwens Tijtken!
Een spel ed. 1976/77 (1567-76) - 82 (vers 43). Rederijkersklucht. Een bazige vrouw tegen haar pantoffelheld: Wagh aerme tyte. Aantekening signaleert: tyte als term voor man blijkbaar héél zeldzaam.
De Blinde die tgelt begroef ed. 1934 (XVIB) - 75 (vers 224). Rederijkersklucht. Uitroep van de Cnape: Wacharmen tijte. Hij heeft het blijkbaar over zichzelf (hij wordt door de blinde die hij begeleidt, vals beschuldigd het geld geroofd te hebben).
13 Restmateriaal
Die Spiegel der Sonden I ed. 1900 (XIV) - 126 (hoofdstuk 55, verzen 9851-9854). Zondenspiegel. Dieren die een voorbeeld zijn voor de mens, doordat zij ernstig doen wat ze moeten doen, en zo roekeloosheid vermijden. Bijvoorbeeld de kip: Merct die henne, die kiekene broet, / Hoe grote ernsticheit si doet / Tote dat si hare jonghen up brinct, / Daer se allene nature toe dwinct.
Bijns ed. 1886 (vóór 1529) - 114 (refrein 31, strofe c, verzen 15-16). Zot rederijkersrefrein. Een pantoffelheld over zijn vrouw: Haeldese een necker tot zijnen coeke, / Fraey als de cloecke trade ic lancx der straten. Man die trots als een kloek over straat stapt (blij dat hij van zijn vrouw af is).
Weydts ed. 1969 (XVId) - 21 (Gesten, strofe 14, vers 10). Strofisch gedicht. Een geus zegt: Wy saghen naer het hennen ey en tgansen ey lyeten wy vaeren. De geuzen hebben hun zaak niet goed verdedigd. Kippenei = minder belangrijke zaken, ganzenei = belangrijke zaken.
Die evangelien vanden spinrocke (anoniem) circa 1520
[Teksteditie: G.J. Boekenoogen (ed.), Die evangelien vanden spinrocke metter glosen bescreven ter eeren vanden vrouwen. s-Gravenhage, 1910 = Die evangelien vanden spinrocke ed. 1910] [Hertaling: Dirk Callewaert (hert.), Die Evangelien van den Spinrocke. Een verboden volksboek zo waar als evangelie (ca. 1510). Ingeleid, vertaald en toegelicht. DNB / Uitgeverij Pelckmans, Kapellen, 1992 = Die evangelien vanden spinrocke ed. 1992]
[NK 910]
Genre
Een zogenaamd volksboek. Een postincunabel (prozadruk).
Auteur
Anoniem.
Situering / datering
Deze tekst werd uitgegeven te Antwerpen door Michiel Hillen van Hoochstraten. Boekenoogen dateert wellicht circa 1520 [ed. 1910: 8], Callewaert circa 1510 [ed. 1992: 13] (maar geen van beiden geeft doorslaande argumenten). Debaene, Knuvelder en Pleij dateren circa 1520?. Het unieke exemplaar bevond zich in 1910 in de Kön. Hof- und Staatsbibliothek te München [ed. 1910: 14].
Het is een gekuiste vertaling van het Franstalige Euuangiles des Quenoilles faittes en lonneur et exaucement des dames (ook gespeld Les Euvangiles des Quenouilles), waarvan de oudste bekende druk werd uitgegeven te Brugge circa 1480 door Colard Mansion. Er bestaan verder nog twee oudere Franse versies in handschriftvorm uit de late vijftiende eeuw: Chantilly, Musée Condé en Parijs, Bibliothèque Nationale (welke laatste tekst door Mansion gebruikt werd voor zijn uitgave) [ed. 1992: 13-15]. Van de Nederlandse bewerking moet al vóór 1488 een editie bestaan hebben, aangezien er van deze editie een exemplaar aanwezig was in de bibliotheek van een Anderlechtse kanunnik [Pleij 2007: 620].
In het Nederlands zijn er nog drie latere drukken bekend: Amsterdam, Harman Janszoon Muller, 1575 (incompleet, Den Haag, KB), Rotterdam, Jan van Ghelen, XVIIa? (Göttingen, Bibliotheek) en Amsterdam, Jan Jacobsz. Bouman, 1662 (Leiden, BMNL / Den Haag, KB / Amsterdam, privébezit) [ed. 1910: 10-11, ed. 1992: 78 (noot 1)].
Inhoud
Gedurende zes winteravonden komen een aantal vrouwen ergens in een volkse stadswijk bij elkaar op een spinavond of spinning. De vrouwen hebben afgesproken om elke avond één van hen haar evangelie, dat wil zeggen: haar volkse wijsheden, te laten verkondigen, en de andere vrouwen mogen daar telkens hun glossen (commentaar) aan toevoegen. De vrouwen hebben een klerk geëngageerd om alles te noteren. Door de ogen van deze klerk volgen wij het verhaal en via zijn oren beluisteren wij de gesprekken. Als beloning wordt de klerk seks met één van de jongere dames beloofd, maar op het einde slaat hij het aanbod toch af.
Thematiek
Weven was mannenwerk, terwijl spinnen een typisch vrouwelijke bezigheid was, zodat het spinrokken een (metonymisch) symbool voor de vrouw werd [ed. 1992: 21]. Boekenoogen stelt dat het gaat om een geestige parodie, waarbij het bijgeloof en de bakerpraatjes van oude wijven op de korrel genomen worden en een enkele keer een theologisch dispuut gepersifleerd wordt (2de dag, 4de kapittel) [ed. 1910: 2/4]. Debaene schrijft: Populaire wetenswaardigheden, bijgeloof, e.d. als parodie bedoeld op evangelietekst met uitleg bij elk kapittel (glose). Knuvelder beschouwt de tekst als een aantal komische vertellingen om de babbelzucht der vrouwen, hun bijgelovigheid en gebreken aan de kaak te stellen. Pleij (1993) noteert: een scherpe satire op de veelsoortige vormen van bijgeloof die (stok)oude vrouwen aan elkaar uitwisselen en waarin ze hun jongere seksegenoten onderwijzen.
In een artikel in Volkskunde uit 1990 en in zijn hertaling uit 1992 is Dirk Callewaert (nochtans een doctor in de Germaanse Filologie) om moeilijk te begrijpen redenen veel te positief over de oude vrouwen in kwestie en legt hij veel te weinig nadruk op het satirische element. Hij heeft het onder meer over een boekje met wereldse kennis, beoefend door eenvoudigen van geest, maar toch voorgesteld als een leer, dat afrekent met de gepretendeerde betere afkomst, de schijnheiligheid en de valse geleerdheid van de mannen met gezag [ed. 1992: 38/77]. Callewaert gaat helemaal uit de bocht wanneer hij schrijft: Nog altijd wordt Die Evangelien vanden Spinrocke door specialisten als een verzameling beuzelpraatjes verguisd. Ten onrechte! [ed. 1992: 79]. Waarbij in een kantnoot een heleboel van deze specialisten (met citaatjes) worden opgesomd. Die specialisten hebben natuurlijk wel gelijk.
In hun recensies van de editie-1992 wezen Jozef D. Janssens, Paul Verhuyck en een zekere H.P. Callewaert dan ook scherp terecht. Verhuyck noteert daarbij venijnig dat Callewaerts studie door de Olbrechtsstichting om een of andere reden bekroond werd in 1990, en H.P. stelt: Er is geen sprake van, dat deze tekst opwelde uit het volk of speciaal de massa op het oog had. Veeleer valt hij in de traditie van het karakteriseren van quasi-boerse types of heksachtige oude vrouwen, die een achterlijk bijgeloof aangewreven krijgen. Die beweging komt uit de laatmiddeleeuwse burgerij, die zich aldus probeert te onderscheiden van en verheffen boven een bedreigende plattelandscultuur.
Het satirische gehalte van de tekst blijkt niet eens zozeer uit de ironische inleiding waarin die grote edelheit d(er) vrouwe(n) en(de) de grote duecht die va(n) he(m) coe(m)t [A2r] wordt vermeld, als wel uit het feit dat even later vermeld wordt dat de evangelien van het spinrokken hun oorsprong vonden in de nigromancien van koning Serastes (Zarathustra) [A2v]. Bovendien worden de zes dames die de spinavonden leiden, respectievelijk voorgesteld als een oude hoer [A5r], als een ex-leerlinge in de zwarte kunsten en een ex-hoer die nu een parochiepriester aan de haak heeft geslagen [B3r], als een koppelares [C3r], als een vrouw met ketterse roots [C6r], nogmaals als een koppelares [D3v-D4r] en als een dochter van een medicijnmeester [E1r]. Ook het gegeven dat de klerk als beloning seks mag hebben met één van de jongere aanwezige dames [A4r], stelt de vrouwen uiteraard in een bepaald daglicht. Ongetwijfeld omdat af en toe ook de clerus op de korrel genomen wordt (zie de parochiepriester die zijn meid dag en nacht de biecht afneemt), kwam het boek in 1570 op de Index terecht [ed. 1910: 12].
Receptie
Stadsliteratuur, waarin de oude vrouw als negatief zelfbeeld binnen de burgermoraal fungeert. Er is een nauw verband met Brugge (zie de Brugse druk van Mansion in het Frans, en zie onder meer ook het verhaal van de ooievaar-mens op het einde). Opvallend is dat de Middelnederlandse tekst vaak minder pikant is gemaakt dan de Franse versie van Mansion [ed. 1910: 6]. Als het gaat over een vrouw die in bed op de verkeerde manier over haar man kruipt, dan luidt het in het Frans van 1480: sil a aucun membre roide quil se amollira [als bij hem een bepaald lid stijf is, dan wordt dit slap ], en in het Middelnederlands: Al had hi eenigen lust om haer vrienscap te doen het soude hem vergaen
Profaan / religieus?
Manifest profaan.
Aantekeningen
Mertens/Torfs VI 1976: 517-518, verwijzen naar een punt uit de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwe-ommegang van 1564, met als titel Der Vrouwen Spinninge. De spinsters bedrijven naar verluidt boerdelijcke acten met de jonghe ghesellen die daar ook gekomen zijn. Dit punt was de uitbeelding van een typische spinavond. Hoofdthema van het punt was de bloeiende textielnijverheid, het flirten met jongens was slechts een zijdelings motief.
Van Boheemen e.a. 1989: 140-145, signaleert kerkelijk verweer tussen 1500 en 1800 tegen gemengde samenkomsten van jongeren, onder meer spinningen geheten.
Logghe 1992: 15-16, signaleert dat er nog in de zeventiende eeuw kerkelijk protest is tegen spinningen, waarop vrouwen en meisjes s avonds gezellig samenkomen om te spinnen. Jongens maakten de meisjes het hof, men zong liederen en vertelde verhalen die vaak weinig aansloten bij het christendom.
Verwijzingen naar de Evangelien vanden Spinrocke in de laatmiddeleeuwse literatuur zijn onder meer de volgende
De Roovere ed. 1955 (vóór 1482) - 329 (verzen 17-18). Vroed rederijkersrefrein over roddelaars: Die vele clapt, clapt dickwils tontije / Ten zijn oock al Euangelien niet. Een verwijzing naar het ironische gebruik van de term evangelie met als connotatie pseudo-waarheid, leugens.
Bijns ed. 1875 (1528) - 31 (Boek I, refrein 9, strofe d, verzen 5-14). Vroed rederijkersrefrein. Kritiek op vrouwen van lage komaf die zich met het geloof willen bezighouden: Waer sullen wij nu de doctorinnen laten? / Studeerdense min, tsou hem aen tspinnen baten. / Maer sij willen oock al disputeren / En argueren, / Devangelie uut legghen en exponeren / Bij haer commeren, noyt meerder abuys. / Tes wonder wat sij al practiseren; / Sij tribuleren, den goeden sijn sij een cruys, / Sij houden ooc scole binnen haer huys. / Noyt arger gespuys en quam uut neste. - 53 (Boek I, refrein 14, strofe u, verzen 12-13). Vroed rederijkersrefrein. Staet de wijsheit nu op spinsters en baghijnen, / So gaet dat geloove wel op plattijnen. - 57 (Boek I, refrein 15, strofe e, verzen 2-3). Vroed rederijkersrefrein. Spinsters, naeysters, malloten en danten, / Dit sijn Godwouts nu al doctorinnen. - 84-85 (Boek I, refrein 22, strofe g, verzen 3-4). Vroed rederijkersrefrein. Men gelooft precaren oft observanten niet, / Maer den spinroc devangelie exponeert.
dOnghelycke Munte ed. 1920 (1530) - 261 (verzen 614-617). Rederijkersspel. Den Daghelicxschen Snaetere (een appelwijf) zegt: By Lo ende jc ghaen spinnen een rocke / Hyeuwers by vergharynghe van mannen of wyfuen. / Want den Snaeter zal den Snaeter blyfuen / Wyen lief wyen leedt jc en cansme niet wachten. Associatie van spinavonden met geroddel en onwetende klap van gewoon volk.
De bekeeringe Pauli ed. 1992 (circa 1550) - 1r-1v (verzen 31-49). Rederijkersspel. De sinnekes in een blijkbaar ernstige referentie aan de evangelien vanden spinrocke. Het ene sinneke is met zijn spinnen bij vrouwen geweest die over het evangelie spraken. Dat vinden de sinnekes maar niets, want zij haten het evangelie.
De Const van Rhetoriken ed. 1986 (1555) - 133-135. Zotte rederijkersballade op de stok comt alle ter spinninghe. Een vrouwensatire met duidelijke referenties aan de Euangelien vanden Spinrocke.
Testament Rhetoricael II ed. 1979 (1561) - 72 (fol. 190r, vers 22). Vroed rederijkersrefrein op de stok De Waerheyt des Euangelys laet by hu blyfuen: schuut oudewyfsche fabulen wilt waerheyt spreken.
Persoonlijke aantekeningen
Ondanks het feit dat de Middelnederlandse versie vaak terughoudender is dan de Franse, bevat zij toch nog genoeg dubbelzinnigheden om interessant materiaal te leveren voor het onderzoek naar de erotische symboliek circa 1500. De toegepaste techniek is meestal de volgende: één van de zes vrouwelijke evangelisten debiteert een of ander bijgeloof, waarna dit in de commentaar (de glose) vanwege één van de andere vrouwen een dubbelzinnig-erotische draai krijgt.
Zo zegt mevrouw Abonde in het 2de kapittel van de derde dag dat wie flerecijn wil vermijden, geen vlees van een kat of een beer mag eten. Waarop Beerte Corthiele (een naam die zelf al een knipoog bevat: vrouwen met korte hielen vallen immers makkelijk achterover op hun rug!) zegt dat daer tege(n)s goet waer te slapen op ten rugge den vrouwen ende den mans anders [dat een goede remedie daartegen ook is dat de vrouw slaapt op haar rug en de man andersom], waarmee natuurlijk de coïtus bedoeld wordt [ed. 1910: C3r]. Van dit soort dubbelzinnigheden zit de tekst vol. De onderliggende boodschap is uiteraard dat oude wijven niet alleen bijgelovig, maar ook geil zijn.
Geraadpleegde lectuur
- Luc. Debaene, De Nederlandse Volksboeken. Ontstaan en geschiedenis van de Nederlandse prozaromans, gedrukt tussen 1475 en 1540. Antiquariaat Merlijn, Hulst, 1977 [onveranderde herdruk van de uitgave Antwerpen 1951], p. 268.
- G.P.M. Knuvelder, Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde, deel I. L.C.G. Malmberg, s-Hertogenbosch, 1970 (5de, geheel herziene druk), p. 420.
- Dirk Callewaert, Die Evangelien vanden Spinrocke metter glosen bescreven ter eeren vanden vrouwen, in: Volkskunde, jg. 91, nr. 4 (oktober-december 1990), pp. 261-274.
- M.A. Schenkeveld-Van der Dussen (red.), Nederlandse Literatuur, een geschiedenis. Martinus Nijhoff, Groningen, 1993, p. 117 [tekst van Herman Pleij].
- Jozef Janssens, De middeleeuwen zijn anders. Davidsfonds, Leuven, 1993, pp. 131-137.
- R. Van Daele, Ruimte en naamgeving in Van den Vos Reynaerde. Secretariaat van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Gent, 1994, p. 345 (noot 452).
- Orlanda S.H. Lie, Hoerenwijsheid: de Middelnederlandse Evangelien vanden spinrocke, in: Madoc, jg. 21, nr. 3 (najaar 2007), pp. 169-179.
- Herman Pleij, Het gevleugelde woord. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1400-1560. Bert Bakker, Amsterdam, 2007, pp. 618-620.
Recensies van de editie-1992
- Jozef D. Janssens, Laatmiddeleeuwse zelfhulpgroep. Verhalen van winterse spinavonden, in: Standaard der Letteren, nr. 2103 (29 augustus 1992).
- Paul Verhuyck, in: Boekengids, jg. 71, nr. 1 (januari 1993), p. 56.
- H.P., in: Bijdragen en Mededelingen tot de Geschiedenis der Nederlanden, deel 109 (1994), afl. 2, pp. 337-338.
Eerder dit jaar Boerenpsalm van Felix Timmermans eindelijk gelezen, en dan moesten we natuurlijk ook eens de verfilming van Roland Verhavert bekijken, ofschoon we daar niet veel van verwachtten. En inderdaad: het boek was al verre van een meesterwerk, en deze verfilming weet nog veel minder te overtuigen. De twee huwelijken van boer Wortel en het op het laatste nippertje afspringen van zijn derde huwelijk: dat passeert allemaal de revue in een rotvaart, Ronny Waterschoot (die de hoofdrol voor zijn rekening neemt) praat dan ook nog eens aan een tempo of hij de trein van vijf voor zeven moet halen en bezondigt zich pijnlijk aan overacting, de andere personages zijn stuk voor stuk van bordkarton, het Schoon Vlaams dat in deze film gesproken wordt is ronduit genant en de onhandige montage is op sommige momenten werkelijk hilarisch. Men bekijke slechts de beginsequensen waarin Wortel en zijn broers gaan vechten tegen de broers van Fien om deze laatste te kunnen schaken. De scènes waarin Fien en Frisine sterven, zijn trouwens ook kostelijk!
Kortom: niks beklijft, niks overtuigt, daarvoor is het allemaal veel te oppervlakkig en compleet talentloos verfilmd (en geacteerd). Wie ons niet wil geloven, moet het zelf maar eens bekijken, maar we raden het toch af.
Hee-Jin, een mooie jonge vrouw, verhuurt vishutjes (kleine vlotten met daarop een nog kleiner houten huisje) op een meer (blijkbaar iets typisch Koreaans). Overdag verkoopt ze aan de hoofdzakelijk mannelijke toeristen koffie en aas, s nachts haar lichaam. In het begin van de film arriveert een jongeman, Hyun-Shik, die gekweld wordt door een onduidelijk verleden (iets met seks, moorden en veel bloed). Hij wil zelfmoord plegen, maar dat wordt door Hee-Jin verhinderd. Tussen Hee-Jin en Hyun-Shik ontstaat zeer moeizaam een soort liefdesrelatie, zodanig zelfs dat door toedoen van Hee-Jin een hoertje dat Hyun-Shik bezocht, verdrinkt. Het lijk wordt, vastgebonden aan de moped van het hoertje, in het meer gedumpt, wat later gevolgd door het lijk van haar pooier. Doordat het dure horloge van één van de andere vissers in het water valt, komen er duikers en wordt het lijk van het hoertje ontdekt. Hee-Jin laat zich samen met Hyun-Shik op diens vlot wegdrijven. Laatste beelden: Hyun-Shik duikt op uit het water en kruipt in een rietkraag. De camera zoemt uit en die rietkraag blijkt dan het schaamhaar te zijn van Hee-Jin, die naakt in een onder water gelopen bootje ligt.
The Isle is de film waarmee Kim Ki-Duk (zie ook Spring, Summer, Fall, Winter and Spring en Bin-Jip) internationaal doorbrak. Niet zonder de nodige controverse want de film bevat een aantal sensatiegerichte elementen. Zo wordt er regelmatig verschrikkelijk sadistisch omgesprongen met dieren: een hond wordt afgeranseld, wormen worden op vishaken gespietst, de huid van een kikker wordt afgestroopt, een vogeltje wordt verdronken, een vis wordt verminkt en dan weer levend losgelaten, andere vissen worden in stukken gehakt of met elektroden bewerkt. En Ki-Duk komt dan in interviews ook nog eens rondbazuinen dat het allemaal echt is. Tsja. Dat alles lijkt echter een peulschil vergeleken met wat de hoofdrolspelers zichzelf aandoen: de jongen slikt vishaken in en trekt vervolgens zijn keel kapot, het meisje propt vishaken in haar vagina en trekt die vervolgens kapot. Allemaal met veel bloed, maar blijkbaar zonder veel erg, want het verwijderen van de vishaken en het wat toewaaien van koelte met een waaier blijken voldoende om de zaak te genezen. Tsja.
Waarschijnlijk zal het allemaal poëtisch-symbolisch bedoeld zijn, zoals ook al bleek uit de samenvatting van de inhoud hierboven en zoals ook wel blijkt uit de wazige, warrige sfeer die over heel de film hangt. Er gebeurt namelijk nog meer dan wij in onze samenvatting vermeldden. Er gebeurt eigenlijk vanalles, maar het wordt allemaal zo oppervlakkig getoond en hakketakkerig gemonteerd, terwijl er tegelijk zeer weinig gesproken wordt, dat je nauwelijks weet wat er nu eigenlijk gaande is. Hee-Jin spreekt bijvoorbeeld in heel de film geen woord. Merkwaardig, want stom is ze niet (als ze aan die vishaakjes in haar vagina trekt, brult ze namelijk heel het meer bijeen). Om maar te zeggen dat het scenario van deze film vol gaten zit en daardoor na een tijdje niet echt meer boeit. Toegegeven: er hangt wel een soort mysterieus-meditatief atmosfeertje over deze prent, we zien enkele mooie beelden (die hutjes op het meer in de mist bijvoorbeeld) en opvallend is dat we regelmatig shots krijgen vanonder de waterspiegel (Hee-Jin zwemt ook regelmatig onder water in het meer). Maar uiteindelijk slaat het allemaal als een tang op een varken. Neem nu bijvoorbeeld die shots onder water: je zou denken dat we dan telkens door de ogen van Hee-Jin zien, maar nee, soms bevindt Hee-Jin zich boven water bij zon shot en de keren dat we een kakkend achterwerk vanuit dat onderwaterperspectief te zien krijgen, zal Hee-Jin zich daar toch niet onder bevinden? Wie kijkt er dan op die momenten? De vissen van het meer die zien hoe de mensen zich misdragen? Joost mag het weten.
Zoals gezegd, het blijft allemaal wazig en warrig, dat sollen met dieren komt bijzonder onsympathiek over, de scènes met de vishaken ruiken naar épateerzucht, de sporadische mooie beelden (zie bijvoorbeeld het einde) compenseren het gebrek aan narratieve spankracht niet en de eindconclusie moet dan ook luiden dat dit geen goede film is. Te veel vorm, te weinig vent.
FILM: Komt een vrouw bij de dokter (Reinout Oerlemans) (NL, 2009)
KOMT EEN VROUW BIJ DE DOKTER (Reinout Oerlemans) (Nederland, 2009)
(110)
Verfilming van de gedeeltelijk autobiografische (debuut)roman van de Nederlandse schrijver Kluun die in 2003 slecht ontvangen werd door de kritiek en goed door het publiek. Stijn is een yup die samen met een vriend een reclamebureau leidt (met succes), rokkenjagen als hobby heeft en na zijn huwelijk met het moordwijf Carmen en de geboorte van dochtertje Luna die hobby verder blijft beoefenen. Dan krijgt Carmen borstkanker en begint een lijdensweg. Stijn zoekt troost bij ene Roos, een schilderesje, tot Carmen erachter komt en Stijn Roos moet opgeven. Dat lukt maar half, en ondertussen gaat het met Carmen verder bergaf tot zij uiteindelijk overlijdt (via euthanasie).
Dat allemaal verfilmd in een hyperkinetisch, zogenaamd cool stijltje waarbij wij verondersteld worden regelmatig ontroerd te zijn en onder de indruk van de gedurfde thematiek (borstkanker, euthanasie). In werkelijkheid gaat het hier om een ongelooflijk oppervlakkig, plat en schaamteloos maar heel voorspelbaar op de emoties inspelend filmpje dat dan ook nog eens gedragen moet worden door een bijzonder onsympathiek hoofdpersonage. Verder geloof ik niet dat er één dialoog in de prent voorkomt die uit meer dan vier zinnen bestaat. Het is een beetje zoals bij Herman Brusselmans die ook maar raak lult, en omdat hij dan af en toe eens over zijn dode moeder spreekt of over zijn moeilijke relatie, moeten wij dat knappe literatuur vinden. Nee, zo werkt dat dus niet. Een interessante inhoud dient nog altijd gedragen te worden door een boeiende vorm, en daar heb je talent voor nodig.
Om meteen met de deur in huis te vallen: de nieuwe film van enfant terrible Lars von Trier bevestigt wat we al langer wisten: deze Deen kan opvallend mooie beelden epibreren, maar narratologisch gezien is het een nul. Het scenario komt namelijk deze keer ook weer uit zijn eigen koker en bestaat uit twee delen. In het eerste deel maken we het bruiloftsfeest mee van ene Justine (Kirsten Dunst) en dat verloopt zeker niet zonder horten en stoten. Het bruidspaar arriveert te laat, er wordt ruzie gemaakt tussen Justines (gescheiden) ouders, en Justine zelf loopt om de haverklap weg, lacht soms en huilt dan weer, niemand weet wat er aan dat mens scheelt en uiteindelijk bolt de kersverse bruidegom het dan maar af (Jezus!). Ondertussen waren wij al zenuwachtig aan het denken: en moet er nu nog een tweede deel komen? Ja hoor. In dat tweede deel blijkt dat er een planeet op de aarde afstevent en Justine die bij haar zus Claire (Charlotte Gainsbourg), diens man en diens zoontje verblijft, kan niet anders doen dan samen met ons wachten op wat er gaat gebeuren. Vooral die man van Claire blijkt erg gefascineerd door de naderende planeet (hij heeft een dure sterrenkijker), maar uiteindelijk, als blijkt dat de aarde en de planeet gaan botsen, pleegt hij zelfmoord. Justine, Claire en het zoontje zitten op het einde in een veld de botsing af te wachten, en die komt er ook: een grote vuurzee rolt over het scherm en de film is gedaan.
Waar gaat dit allemaal over? Waar wil Von Trier naartoe? Wij weten het in ieder geval niet, en in feite interesseert het ons ook nauwelijks. Waarom zou je moeite doen een scenario te begrijpen dat verhaaltechnisch staat als een tang op een varken? Dat van die mooie beelden blijft ongetwijfeld waar (de beginsequens met vertraagde beelden, Justine en Claire die paardrijden in de mist en vanuit vogelperspectief gefilmd worden, Justine in haar blootje liggend langs een beekje), maar dat is dan ook de enige troef die deze film heeft. Eén keer menen we warhoofd Von Trier zelfs te kunnen volgen op één van zijn troebele denkpistes. Claire (of was het haar man?) heeft namelijk pilletjes in een lade verstopt voor de worst case scenario en vlak boven die lade hangt een detail uit een schilderij van Jeroen Bosch, dat dus enkele malen opvallend in beeld wordt gebracht. Von Trier, die met deze film schaamteloos inspeelt op de berichten over een naderend einde van de wereld in 2012, zal gedacht hebben: hà, Jeroen Bosch, dat was ook een doemdenker en iemand die met het einde van de wereld bezig was, met al die Laatste Oordelen en die hellen. Maar wat is dat detail nu dat Von Trier laat zien? Een stukje van het middenpaneel van de Tuin der Lusten, dat eigenlijk net niet zoveel te maken heeft met dat doemdenken van Bosch, althans niet direct. Quod erat demonstrandum: wat een schamel denkhoofd is die Lars von Trier. Waarom overigens die Kirsten Dunst in Cannes de prijs voor de beste vrouwelijke rol moest krijgen, begrijpen wij dan weer niet zo goed.
Tweede album van Fleetwood Mac III, dat is de Fleetwood Mac mét Stevie Nicks (zang) en Lindsay Buckingham (zang, gitaar) [naast John McVie (bas), Christine McVie (zang, toetsen) en Mick Fleetwood (drums)]. Een lp gevuld met pretentieloze easy listening-pop, toegankelijk voor jong en oud. Het is dan ook niet alleen de meest verkochte plaat van 1977 geworden maar meteen één van de meest verkochte platen aller tijden. Ondanks het succes (ook de vorige, Fleetwood Mac, haalde de vier miljoen) deden tijdens en na de opnamen van dit album (ze duurden bijna één jaar) geruchten de ronde dat omwille van persoonlijke problemen binnen de groep, Fleetwood Mac geen lang leven meer beschoren was. Vandaar de titel dus Inderdaad, Buckingham en Nicks verbraken hun relatie, de McVies scheidden en ook Mick Fleetwood verliet zijn vrouw om haar even later weer te vervoegen. De nummers van dit album behandelen deze huiselijke problemen en dat is mee de oorzaak van de lange opnameduur. Christine McVie (meisjesnaam: Perfect): Alle nummers die we hadden geschreven gingen over de moeilijkheden tussen de groepsleden, over de ruzies, de scheidingen etc. Het valt niet mee om zon nummer in de studio te zingen terwijl degene over wie het gaat naast je zit. Soms was het te pijnlijk en moesten we stoppen. Maar de lp kwam er en het enorme succes deed alle verwikkelingen spoedig verdwijnen. Fleetwood Mac was terug van weggeweest en de groepsleden zelf hadden er alle belang bij dat dit zo bleef
Second hand news [A1] is de door Buckingham geschreven vlotritmische opener waarover eigenlijk weinig meer te vertellen valt dan dat het een typisch nummer van deze lp is: gezellig-commercieel, vlot in het gehoor liggend en herinnerend aan de zon en het water van California en Florida waar de muziek werd opgenomen, overigens met een opvallend fraaie, messcherpe geluidskwaliteit. Dreams [A2] is een bijzonder mooi mediumtemponummer van mooi meisje Nicks, gezongen met die aaiende stem van haar. Rustig en zeer geschikt voor de laatavondluisteraar. Never going back again [A3] is een kort maar prima folknummertje van Buckingham op akoestische gitaar, dat gevolgd wordt door Dont stop [A4] van Christine McVie, één van de singles uit dit album. En weer: vlot, zonnig, gezelliggezellig. Dit keer met een tekst die eens niet handelt over liefdessmarten, maar luchtig en optimistisch de toekomst bekijkt. Ook de andere teksten van mevrouw McVie bekijken de liefde opvallend van de goede kant. Zijzelf hierover: Ik schrijf gewoon liefdesliedjes, meer niet. Inderdaad, meer niet. In de jaren negentig werd dit nummer door Bill Clinton tijdens zijn verkiezingscampagne gebruikt als muzikaal leitmotief(dont stop thinking about tomorrow dont stop, itll soon be here better than before). Go your own way [A5] van Buckingham is een andere single. Op deze geluiden mogen zelfs de beentjes een wijle gestrekt worden. Nee, ernstig: werkelijk een meer dan redelijke hit. Beter dingen zoals dit in de hitparade dan die verrotte discosoultoestanden, dachten wij in 1978. De A-kant sluit af met Songbird [A6] van Christine McVie, weer zon rustig liefdesliedje van haar, met veel piano ditmaal. Zijzelf zingt. Aardig.
The Chain [B1] is een groepscompositie en het enige nummer waaraan de twee originele Mac-leden (Mick Fleetwood en John McVie) meeschreven. Het eerste deel bevat een zeer sterk refrein. Na de break, die gevormd wordt door een drietal baslijnen, laat Buckinghams gitaar het nummer uitswingen. Goede track. You make loving fun [B2] is de derde single en geschreven door Christine McVie, dus een lovesong. Gedreven door een aanstekelijk ritme, de synthesizer van Christine en de loopjes van Buckinghams gitaar. Primacosta. Dit nummer brengt ons overigens telkens weer terug naar het Militair Hospitaal in Soest anno 1978, waar wij als barman van de Kantien Troep deze single wekenlang meedogenloos plugden. I dont want to know [B3] van Stevie Nicks is gewoon alweer een vlot nummer, meer niet. Oh daddy [B4] heeft weer alle kenmerken van de Christine McVie-composities: een rustig liefdesliedje met veel piano en akoestische gitaar. Toch iets minder sterk dan haar andere nummertjes. De uitsmijter Gold dust woman [B5] ten slotte is een uitstekend nummer van Stevie Nicks en wordt ook door haar gezongen. Jammer dat zij op dit album slechts op twee tracks de leadzang voor haar rekening neemt. Roberto Palombit in Oor over haar stemgeluid: Van de drie vokalisten heeft Stevie Nicks ongetwijfeld het meest karakteristieke stemgeluid. Van country-zangeressen, wier stem overslaat, word ik altijd lichtelijk onwel. Ze doen me te veel denken aan het jodelen van Tiroler Mädel und Buben. De grootvader en vader van Stevie Nicks waren country-artiesten en zij is dan ook danig door hen beïnvloed. De stem van Stevie slaat echter nooit over, maar lijkt steeds vlak ervoor te blijven steken. Hierdoor roept haar stem een tergende spanning op. Goed gezegd.
Het werd reeds overduidelijk uit de analyse: Fleetwood Mac had dé succesformule gevonden en verwacht mocht worden dat deze niet zo gauw zou opgegeven worden. McVie, Nicks en Buckingham waren drie waardevolle songleveranciers met bovendien ieder een eigen karakter, wat zorgde voor de nodige variatie in het gebrachte materiaal. Fleetwood Mac stond anno 1977 garant voor ongecompliceerd luistergenot, zonnige easy listening-muziek en zijzelf en hun publiek vaarden daar blijkbaar wel bij. Samen met Abba waren zij de meest aanvaardbare vertegenwoordigers van wat de commerciële popmuziek in detweede helft van de jaren zeventig te bieden had. Niet meer, maar zeker ook niet minder. (Voetnoot: in de Humo van 10 maart 1977 werd Stevie Nicks de best uitziende vokaliste op de scène genoemd Dàt was ondertussen toch Debbie Harry van Blondie geworden.)
Quotering: **** (1978, met latere aanvullingen)
Klassiekers: Dreams, Never going back again, Dont stop, Go your own way, You make loving fun, Gold dust woman.
In mei 1970 verliet Peter Green Fleetwood Mac om een religieuze sekte te vervoegen. Kort daarna bracht de groep nog zijn compositie The Green Manalishi uit op single: het werd, zeer terecht, een hit. De overblijvende leden, Mick Fleetwood (drums), John McVie (bas), Danny Kirwan (gitaar, zang) en Jeremy Spencer (gitaar, piano, zang) produceerden datzelfde jaar het vierde Fleetwood Mac-studioalbum, Kiln House. Met Peter Green zijn blijkbaar de sterke bluesinvloeden ook vertrokken, maar wat overblijft, is een niet al te indrukwekkend allegaartje van stijlen. Het begint met This is the rock [A1], een rocknroll-nummer dat even matig is als de andere gelijkaardige songs op deze lp: Hi ho silver [A4], het Buddy Holly-tribuut Buddys song [B1] en . Station Man is het enige bluesy nummer, en in feite is dit de beste track, zonder dat er overigens sprake moet zijn van een overdonderend meesterwerkje. Verre van. Blood on the floor [A3] is dan plots een (overbodige) C&W-song en Jewel Eyed Judy [A5] is een middelmatig popnummer.
Met Earl Gray [B2] schreef Danny Kirwan een niet onaardige instrumental maar One together [B3] is wéér zon middelmatig popnummer en in Tell me all the things you do [B4] klinkt Fleetwood Mac zowaar als een mengeling van de Hollies in de tijd van Long cool woman en de Pebbles! En het eindigt met de slijmerige ballad Mission bell [B5]. Het was en is duidelijk: in 1970 bevond Fleetwood Mac zich in een identiteitscrisis!