Inhoud blog
  • Test
  • BOEK: De Bourgondiërs (Bart Van Loo) 2019
  • BOEK: Sinuhe de Egyptenaar (Mika Waltari) 1945
  • BOEK: Dwaal zacht (Lore Mutsaers) 2019
  • BOSCH: Higgs Strickland 2016
    Zoeken in blog

    Over mijzelf
    Ik ben Eric De Bruyn
    Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
    Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
    Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
    WEMELDINGEN
    Tijd is ruimte in beweging
    26-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.TOPOI : Muts

    Muts = dwaze verliefdheid

    [Zie ook Coigneau II 1982: 383 (noot 309): ‘mutsebreyer’ = dartele, minzieke man / vrouwelijke vorm: ‘mutsebreyeghe’ = dartele, minzieke vrouw.]
    [In 1599 verklaart Kiliaan ‘mutse’ als: caecus amor, amoris oestrum, amor impotens, caecus. En ‘de mutse hebben’ als: caeco amore ardere, miserè amare, perditè amare, insanire amore, caecum esse amore, efflictim deperire, insano amore capi. Zie Etymologicum ed. 1974: 329.]

    De Spiegel der Minnen ed. 1913 (ca. 1500)
    - 7 (vers 179): Tot datmen tmutsken heeft onder de kele.
    - 22 (vers 637): Sy ghespt u de mutse.
    - 43 (verzen 1213/1219): Ey mutse mutse.
    - 44 (vers 1251): Sy heeft de mutse.
    - 60 (vers 1710): Mijn weertste mutse.
    - 93 (vers 2626): Doet hem aen een nieu mutse gheraken.
    - 195 (vers 5537): Elck mach de mutse daerom vreesen swaer.
    - 214 (verzen 6074-6075): Elck mocht hem vervaren. / Elck mocht hem vereenen. / Jae voor dees mutse: sout dus vergaen.

    Maria Hoedeken ed. 1920 (1509)
    - 22 (verzen 535-536). Rederijkersspel. Jc hoore wel zy slachten Venus kynders / Die hemlieden met mutsen dicwil gherieuen.

    Tghevecht van Minnen ed. 1964 (1516)
    - 45 (verzen 1-7). Het opschrift luidt: Van Venus Ianckers ende haer bedrijven, / Hoe sy lopen en rinnen, hem wasschen en wrijven / Als si hebben die mutse onder die kinne geknoopt / ende zijn in sint iorijs vissop ghedoopt. / Men sal ooc in dit boecxken vinden wel / Raet ende remedie tegen die mutse fel, / Die den menighen maect crancke sinnen.
    - 50 (vers 135): Blijfdi bemutst op eene die dijns cleen acht.
    - 53 (verzen 202-203): Sonderlinge als si daerom labueren / om die mutse te spannen onder die kinne.
    - 56 (verzen 298-299): Hi en sal der mutsen – ic segt goet ront - / Als hi wil niet connen ontghaen.
    - 68 (vers 728): meisjes die op dees knechtkens vermutsen, verdoren.
    - 70 (vers 762): Dat meesken, vermutst met sueten accoorden.
    - 73 (vers 845): Een remedie ende raet tegen die mutse.
    - 73 (vers 846): Ghi iongers die metter mutsen sijt gequelt.
    - 73 (vers 850): Maer ghi die metter mutsen beladen sijt.
    - 74 (vers 857): Dus doende suldy seer die mutse veriaghen.
    - 74 (vers 859): Wildi die mutse gheestelijc wederstaen.
    - 74 (vers 864): Wildi der mutsen gheheelijck vry ontghaen.
    - 74 (vers 868): So is die mutse oock van mijne.
    - 75 (vers 882): Ghi die vander felder mutsen sijt gheraect.
    - 75 (vers 884): Vander vleeslijker mutsen wordi ontbonden.

    Pyramus ende Thisbe ed. 1965 (ca. 1520)
    - 166-167 (verzen 87-88). Rederijkersdrama. Een sinneke tegen ander sinneke: Venus, dats damoreuse goddinne! / Is onder dijn kinne ghecnocht haer mutskin?
    - 190 (verzen 387-388). Een zinneke tegen de moeder van Thisbe: U dochterken heeft die mudse ghecreghen / Op Pyramus haers sins iolijt.

    Stijevoort I ed. 1929 (1524)
    - 37 (refrein 16, vers 7). Zot refrein: Som geestgens willen die mutse vast binden.
    - 73 (refrein 37, verzen 32-34). Amoureus refrein, liefdesklacht: wat sy my de leeren wilt stellen / soe sal ic myn dwinghen wat min vertellen / ende myn mutsken vellen wat myns ghesciet.
    - 119 (refrein 61, verzen 40-43). Zot refrein: Als mijn mutskens niet en gheriefden / voertyts die ic was int herte ghewont / Soe bescheet ick mij dick van groter liefden / als ic voer mijns liefs veynster stont.
    - 121 (refrein 62, vers 46). Amoureus refrein, liefdesklacht: fantasyen doen my die mutse weuen.
    - 225 (refrein 112, vers 23). Zot refrein: Denkende op de mutze veel reyskens.

    Stijevoort II ed. 1930 (1524)
    - 92 (refrein 177, verzen 23-24). Vroed-amoureus refrein: Ghy jonghers die tsamen loopt ghemene / om venus mutsken al sonder sparen.

    Bijns ed. 1886 (vóór 1529)
    - 118 (refrein 32, strofe e, vers 18). Amoureus rederijkersrefrein. Hoordt die u dmutsken opt hooft hebt laten breyden.

    Doesborch II ed. 1940 (1528/30)
    - 31 (refrein 11, verzen 82-85). Amoureus refrein, liefdesklacht: och alle minners, siet dat ghi dus niet en mint / als allendich metter mutsen doorreden, / wacht v voor die mutse en dat versint: / mint dat ghi behouden muecht, so blijfdi in vreden.
    - 68 (refrein 28, verzen 1-2). Amoureus refrein, liefdesklacht: Och hoe wel is hi gerust van herten / die metter mutsen niet en is ghequelt.
    - 69 (refrein 28, verzen 46-51). Amoureus refrein, liefdesklacht: Prince, die metter mutsen is belast / helper hem wt tsi cleyn oft groot, / want wiese geghespt sijn druck vast wast. / ic hadde mi lieuer bi der doot / een ghelapte baghijne op mijn hoot, / dan ic die mutse langher sou vueren.
    - 102 (refrein 51, vers 46). Amoureus refrein, liefdesklacht: fantasie doet mi die mutse dus weuen.
    - 112-113 (refrein 58, verzen 3 / 8-9 / 13 / 29-31 / 37). Amoureus refrein, liefdesklacht: en met die mutse is beluetert / (…) wie dat bemutst is en can hem niet ghesaten; / die mutse heeft menigen mensche besluetert / (…) hoe sou hem yemant tegen die mutse gewreken / (…) Och die noyt en was bemutst / mer sijn herte in vreden altijt gherust, / die en derf ouer die mutse niet claghen / (…) dus seggic die mutse is quaet om verdragen.
    - 113-114 (refrein 59, verzen 1-3 / 11 / 17-18 / 25-26). Amoureus refrein, liefdesklacht: Och god wie mach dat garen spinnen / daer dat mutsken af ghebreyt mach sijn, / het kittelt mi dicwil onder der kinnen / (…) dat vrouken dat mi dat mutsken aen bant / (…) Moet dat mutsken niet abelijc sijn gewracht: / al heb icse opt hooft men sietse doch niet / (…) Die cracht die dat mutsken aen hem heeft / die sijn ontallick om te vertellen.
    - 207 (refrein 114, verzen 31-33). Vroed refrein: Ic lache als ick tsauonts mach spueren / Dese iongen ionckerkens die selden trueren / Achter straten bisen metter mutsen gequelt.
    - 252 (refrein 141, vers 3). Zot refrein. Een verliefde jongen: Quam totter liefster als muts seer ghierich. Muts = ook: verliefde jongen.

    Groot Labuer ende Sober Wasdom ed. 1920 (1530)
    - 266 (vers 54). Rederijkersspel: hebge ooc de mutse dan?
    - 267 (vers 71). Rederijkersspel. Sober Wasdom over zijn geliefde: myn mutskin die scoone sprute. Muts = ook: meisje waarop men verliefd is.
    - 269 (verzen 163-165). Rederijkersspel. Sober Wasdom zegt: Groot Labuer, wat holpt versweghen / ende jc hebben beede, de mutse ghecreghen / Vp de dochter van Ghaerpennync ende Splyttemytte.

    Dat Bedroch der Vrouwen ed. 1983 (circa 1532)
    - G1r. Op ene tijt versloech hercules den coninc Pricus die veel dochteren hadde / daer een onder was bouen die anderen die schoonste / daer hi af bemuts ende verlieft was / ende die geheeten was Jole.

    Cristenkercke ed. 1921 (kort na 1540)
    - 34 (verzen 853-854). Sinnekes becommentariëren het vroed-amoureus refrein van Tminnende Herte (= Christus): der mutsen patere / heeft den bouck ghehouwen.
    - 34 (vers 857). Idem: eij arm mutsaert.
    - 85 (vers 2016). Over goede christenen: vp die sulcke tminnende hert meest vermust // wert. Hier: geestelijke verliefdheid.

    Antwerps Liedboek I ed. 1983 (1544)
    - 14 (nr. 11, strofe 2, vers 7). Amoureus liedje: de muts is mi swaer om dragen.
    - 14 (nr. 11, strofe 3, vers 7). Idem: de muts is mi swaer te dragen.
    - 104 (nr. 89). Zot liedje over de muts (= verliefdheid). Naar verluidt is de auteur van het liedje een meisje dat die muts van neghen maenden had (ze is eraan gestorven). Muts = ook: zwangerschap…

    De Const van Rhetoriken ed. 1986 (1548)
    - 62. Kort rederijkersgedichtje: Die op een vraue moet bemudst ghenoost blaken.
    - 138. Amoureus refrein: Den valschen God van minnen bemudst my zoo, / Dat icks myn daghen en zal ghenesen.

    Diversche Liedekens ed. 1943 (XVIb)
    - 59 (nr. XXV). Amoureus-erotisch liedje: Dat zy / daer ic bemudst op was.

    Bijns ed. 1902 (ca. 1550)
    - 264 (refrein 17, strofe C, verzen 3-4). Rederijkersrefrein. Tes pyne te zyne metter mutsen bevanghen, / Daerse te deghe wel es ghebreydt.
    - 342 (refrein 39, strofe A, verzen 1-2). Rederijkersrefrein. Na dat ick elcken versinnen can, / Zoe claeght elck tgrief der mutsen gheresen. En nog op vele andere plaatsen in dit refrein. Thema is: verliefd zijn is niet erg als de liefde beantwoord wordt, maar erg is ‘de blok te slepen’ als de liefde onbeantwoord blijft.

    Eneas en Dido ed. 1982/83 (1552)
    - 182 (vers 816). Rederijkersdrama. Een sinneke zegt: O mutse, mutse! Wat condij brouwen ghij!
    - 196 (verzen 1231-1232). Het ene sinneke tot het andere, over Dido: Neen! Ghij, Faeme, hör eerst bij ghebrocht hebt / En gheknocht hebt dmutsken onder de kinnen breedt.

    Testament Rhetoricael II ed. 1979 (1561)
    - 151 (fol. 238r, vers 12). Zot refrein: wien de mudse verdooft.
    - 216 (fol. 275v, vers 25). Zot refrein: De mutsebreyeghen van stuuenbergh bekent.
    - 229 (fol. 283r, verzen 20-24). Vleeschelicke minne / daer menich naer loopt / ende onder de kinne / De mudse Cnoopt / vele esser onder ghehoopt.

    Testament Rhetoricael III ed. 1980 (1561)
    - 84 (fol. 362v, vers 6). Dwaze en verliefde oude mannen zijn: oude dasaerts metter mudse gheCnocht.

    De Bruyne I ed. 1879 (1579-83)
    - 88 (nr. 20, strofe 3, vers 1). Vroed rederijkersrefrein. Ghy, wellustige, diet mutsken int loeren weeft.

    De Luijstervinck ed. 1934 (XVIB)
    - 98 (vers 273). Rederijkersklucht. Jongelinck tot zijn lief: Sijdij daer? Op u so heb ick de mutse gecregen.
    - 116 (verzen 623-624). Jongelinck, op het einde: Tvalt de jongers somtijts veel te lanck, / Als sij het mutsgen beginnen te gespen.

    Al Hoy ed. 1964 (ca. 1600)
    - 2 (vers 29). Rederijkersspel. Willeken noemt de playboy Ydel Lustken: En erm mutse breyerken.

    Amsterdamsch Hoerdom ed. 1976 (XVII)
    - 192-193. ( … ) en soo den Waard geen muts op iemant heeft, moet hy hem daer en boven nog aan wysing doen, waer hy syn roemer gelaaten heeft, eer hy’er uit mag gaan. In 17de eeuw ‘een muts op iemand hebben’ = iemand goedgezind zijn.

    Aanvullingen

    Schuijfman ed. 1932 (1504)
    - 5 (vers 85). Rederijkersklucht. Al en hoort sij niet nobis haeren mots sou loncken. Onduidelijke passage. De tekstbezorger brengt mots in verband met het Hoogduitse mutz(e) dat ‘meisje’ en ‘vagina’ betekent.

    Kaprijke: spel van sinne in Gent 1539 (1539)
    - 450 (verzen 216-217). Rederijkersspel. Neimt die mutse met die plume op thooft / En ghenaert u niet meer metten innocenten. Mensche krijgt van de sinnekes een muts met pluimen: dit duidt op het zich groot en verheven voelen, op wereldse ijdelheid (vergelijk de verzen 204-208).

    [explicit]

    26-06-2011 om 22:51 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.MIDDELNEDERLANDS: Het Kopenhaagse Leven van Lutgard (Willem van Affligem) 1274

    Het Kopenhaagse Leven van Lutgard (Willem van Affligem) 1274

    [Teksteditie: Yolande Spaans en Ludo Jongen (ed./vert.), Het Leven van Lutgard. Bloemlezing uit het Kopenhaagse handschrift. Middelnederlandse Tekstedities 3, Verloren, Hilversum, 1996 = Leven van Lutgard ed. 1996]

    Genre

    Het Kopenhaagse Leven van Lutgard is de Middelnederlandse bewerking in rijm van de Vita Lutgardis, een in Latijns proza geschreven heiligenleven, dat gehoorzaamt aan de wetten van de hagiografie: de heilige wordt uitgebeeld als een uitverkorene van God.

    Auteur

    De auteur van de Latijnse tekst is de Brabantse, dertiende-eeuwse dominicaan Thomas van Cantimpré (ca. 1200-ca. 1272). Hij schreef de vita op verzoek van Hadewijch, de abdis van het klooster Aywières waar Lutgard de laatste veertig jaar van haar leven doorbracht.

    De auteur van de Middelnederlandse bewerking is vermoedelijk Willem van Affligem, een monnik van de benedictijnerabdij van Affligem [ed. 1996: 25]. Er waren in de abdij van Affligem in de tweede helft van de dertiende eeuw echter twee monniken die ‘Willem’ heetten. De ene, Willem van Mechelen, een bastaardzoon van de Mechelse heer Wouter Berthout, werd in 1277 abt in Sint-Truiden. De andere trad rond 1262 in Affligem in en werd daar in 1295 prior. Het is deze laatste Willem die hoogstwaarschijnlijk de auteur is van het Leven van Lutgart. [Mantingh 2000: 389]

    Situering / datering

    Thomas van Cantimpré schreef een eerste versie van de Latijnse tekst tussen 1246 en 1248: Lutgard stierf op 16 juni 1246 en in 1248 stierf Thomas’ opdrachtgeefster, abdis Hadewijch [ed. 1996: 7/17/23]. Daarna onderging de vita nog een aantal bewerkingen, die vermoedelijk rond 1262 definitief werden afgerond [ed. 1996: 24].

    De Latijnse Vita Lutgardis werd twee keer vrij letterlijk vertaald in het Middelnederlands, één keer in rijm en één keer in proza. Van de vijftiende-eeuwse prozaversie bleven alleen brokstukken van het eerste boek bewaard maar dat het Leven van Sente Lutgart van broeder Geraert slechts fragmentarisch overgeleverd zou zijn [ed. 1996: 24], klopt niet [zie De Man 1997: 76]: het enige handschrift van de dertiende-eeuwse rijmvertaling werd weliswaar in de negentiende eeuw door Franse nonnetjes gedeeltelijk verknipt tot bladwijzers, maar de tekst kon (moeizaam) gereconstrueerd worden en is in een diplomatische editie bereikbaar in het Corpus-Gysseling.

    De vita werd ook één keer in het Middelnederlands bewerkt in rijm. Het enige bekende handschrift werd in 1897 ontdekt in de Kopenhaagse Koninklijke Bibliotheek (N.K.S. 168 4°). Het is geen autograaf, maar een kopie. Deze kopie is hoogstwaarschijnlijk geschreven in 1274. De oorspronkelijke tekst van de Middelnederlandse bewerking is vermoedelijk ontstaan tussen 1263 en 1274. Helaas is het Kopenhaagse handschrift niet volledig: boek I is spoorloos verdwenen. De bewaarde boeken II en III (respectievelijk bestaande uit 43 en 28 hoofdstukken) omvatten in totaal 20.406 verzen, exclusief inhoudsopgave en opschriften. Het dialect is West-Brabants. [ed. 1996: 24-25/28]

    De editie-1996 is een bloemlezing waarbij uit de 20.406 verzen zo’n 5.800 verzen geselecteerd werden. Een volledige diplomatische editie van de tekst is bereikbaar in het vijfde deel van Maurits Gysselings Corpus van Middelnederlandse teksten (tot en met het jaar 1300). Reeks II: Literaire handschriften (1985), dat ook opgenomen werd in de Cd-rom Middelnederlands (1998).

    Inhoud

    In de Vita Lutgardis wordt in drie delen het mystieke leven van Lutgard van Tongeren (vermoedelijk geboren in 1182 te Tongeren en overleden in 1246) beschreven. In het eerste deel wordt haar jeugd behandeld: op twaalfjarige leeftijd gaat ze naar een benedictinessenklooster vlakbij Sint-Truiden, waar ze haar eerste mystieke ervaring heeft. Rond haar 23ste wordt ze tot priores gekozen, maar ze houdt niet van de dagelijkse beslommeringen die dit meebrengt en een zekere Jan van Lier raadt haar aan in te treden in het cisterciënzerinnenklooster Aywières. Omdat men daar Frans spreekt, verkiest Lutgard een klooster in Herkenrode (bij Hasselt). God geeft haar echter te verstaan dat ze beter naar Aywières gaat. Het tweede deel beschrijft dan de periode vanaf haar intrede in Aywières tot het moment waarop ze blind wordt (in 1235). In Aywières wil men Lutgard al snel belasten met leidinggevende taken, maar dan moet ze Frans leren. Maria, de moeder Gods, komt haar echter geruststellen: ze zal heel haar leven geen Frans kunnen spreken. Wel heeft Lutgard voortdurend mystieke ervaringen. Het derde deel beschrijft de laatste jaren van haar leven. [Zie voor een wat uitgebreidere samenvatting ed. 1996: 20-22.]

    Wat Thomas van Cantimpré niet vermeldt, is dat het klooster Aywières (Les Awirs) tijdens Lutgards leven twee keer verplaatst is. Bij haar intrede in 1206 bevond het zich in Gleixhe, een dorp nabij Luik. In 1210 verhuisde het naar Lillois (ten noorden van Nijvel) en rond 1216 werd het voorgoed gevestigd in Couture-Saint-Germain, een dorp ten zuidoosten van Waterloo. [ed. 1996: 22]

    Zoals gezegd bleven in de Middelnederlandse bewerking alleen het tweede en het derde deel bewaard, waarin Lutgards veertigjarig verblijf in het cisterciënzerinnenklooster Aywières beschreven wordt.

    Thematiek

    Naar eigen zeggen verkeerde Thomas van Cantimpré zo’n 25 jaar op vertrouwelijke voet met Lutgard, gedurende welke periode hij waarschijnlijk aantekeningen heeft gemaakt over wat zij hem meedeelde over haar jeugd, over het leven in de kloosters waar ze verbleef, en over haar mystieke ervaringen. In vergelijking met Thomas’ vita is de Middelnederlandse bewerking veel gedetailleerder, kleurrijker en uitvoeriger: wat bij Thomas in hoofdstukjes van enkele tientallen regels wordt verteld, wordt door de Middelnederlandse auteur breed uitgesponnen. [ed. 1996: 18/26]

    De bedoeling van dit heiligenleven is overigens manifest de lezer/luisteraar stichten aan de hand van het voorbeeldig-vrome leven van Lutgard. Relevant in deze context is hoe in de proloog van het tweede boek door de bewerker afgegeven wordt op ridderromans (die handelen over ‘oorlogen en de tafelronde’), hoofse romans (die handelen over ‘minnen’) en dierenromans (waarin men ‘stomme beesten doet spreken’): dit soort van teksten wordt als onzin (‘scheren ende schop’) beschouwd, terwijl de vita van Lutgard ‘vromelic ende goet’ genoemd wordt. [ed. 1996: 34-40]

    Receptie

    Manifest kloosterliteratuur.

    Profaan / religieus?

    Manifest stichtelijk-religieus.

    Persoonlijke aantekeningen

    De editie-1996 is een bloemlezing die slechts zo’n 25% van de originele tekst omvat. We kunnen het eens zijn met wat Mulder-Bakker in haar recensie [1998: 90] schrijft: Persoonlijk zou ik er de voorkeur aan hebben gegeven een getrouwe vertaling van de complete tekst te hebben; de medioneerlandicus zou dan verwezen kunnen worden naar de diplomatische uitgave van Gysseling. De eerlijkheid gebiedt echter te zeggen dat deze bloemlezing niet echt aanspoort om de volledige tekst te gaan lezen en wel om twee redenen. Ten eerste is er de inhoud die weinig wereldschokkend is. Weliswaar bevat de tekst een aantal merkwaardige passages. Dat Lutgard na haar overstap van een Nederlandstalig naar een Franstalig klooster van Maria de verzekering krijgt dat zij nooit Frans zal kunnen spreken (om zo te ontsnappen aan een leidinggevende functie), is anno 2011 (nu de tegenstelling Vlamingen-Walen scherper is dan ooit) natuurlijk iets dat de aandacht trekt. En tegelijk koddig en ietwat macaber is de bescheiden rel na Lutgards overlijden in verband met haar pink: tijdens haar leven had Lutgard die pink als relikwie beloofd aan Thomas van Cantimpré, maar Lutgards abdis wil die pink eerst niet geven, en na wat gemiezemuis krijgt Thomas dan eindelijk toch wat hij zo graag wil hebben, op voorwaarde dat hij Lutgards vita op schrift stelt. Je kan je het geruzie om die pink zo voorstellen, als je het leest. Meestal is echter de levensbeschrijving van Lutgard heel wat minder bruisend, om niet te zeggen: een beetje saai. De ontmoetingen van Lutgard met de duivel bijvoorbeeld vallen nogal weinigzeggend uit en niet voor niets signaleert de auteur in de proloog bij boek III dat tijdens het voorlezen van boek II een aantal luisteraars in slaap waren gevallen. Gedommel bij het luisterend publiek zou niet zo onvoorstelbaar zijn, want enige langdradigheid, soms op het slaapverwekkende af, valt dit Leven van Sente Lutgard niet te ontzeggen, noteert Frits van Oostrom droogjes [2006: 395].

    Ten tweede is er de vorm. Vergeleken met die andere Willem die (ook in de dertiende eeuw) Van den Vos Reynaerde schreef en algemeen beschouwd wordt als onze meest getalenteerde Middelnederlandse auteur, lijkt Willem van Affligem ons minstens enkele klassen lager te spelen als dichter van berijmde verzen. Deze laatste Willem vertoont al te vaak de neiging om lange en ingewikkelde ciceroniaanse periodes over zijn verzen te strooien, zodat je meer dan eens de grammaticale draad van zijn betoog kwijtraakt en pas na enkele malen herlezen begrijpt wat hij bedoelt. In zijn inleiding stelt Ludo Jongen [ed. 1996: 28]: Het Middelnederlandse dichtwerk lijkt door de vaak lange zinnen, het dialect en de spelling zeer weerbarstig. Hardop voorlezen kan het begrip ten goede komen. Dan zal blijken dat de Middelnederlandse auteur de titel ‘dichter’ met ere draagt. Hmm. Van Mierlo [1939: 191/194] had er nochtans blijkbaar minder moeite mee: Wijdloopig? Misschien, maar dat moet toch nooit verveeld hebben, omdat de dichter zoo onderhoudend weet te vertellen en nergens het contact met zijn hoorders verliest, en: Zijn taal is voornaam en rijk en hij weet als geen ander in de Middeleeuwen zijne zinnen periodisch te bouwen door tien, twintig en meer verzen heen. Hmm, hmm. En ook Knuvelder [1970: 175] had het over een ritmisch nergens eentonig verhaal. Van Oostrom [2006: 393-394] noteert nogal neutraal: De dichter geeft zijn verzen een soms vergiliaans aandoende lange en complexe zinsbouw mee, maar ook een dwingende cadans, die neigt naar jambische viervoeters. In haar recensie van de editie-1996 heeft De Man [1997: 77/79] het onzes inziens correct over de lengte van de toch al vaak gecompliceerde zinnen en over de Middelnederlandse tekst, die inderdaad vaak erg moeilijk is.

    Voor wie het Middelnederlands van Willem van Affligem echt te lastig uitvalt, is er in de editie-1996 gelukkig de hertaling van Yolande Spaans en die is zeer vlot, toegankelijk en betrouwbaar, op enkele verwaarloosbare details na. Als Willem bijvoorbeeld in de proloog bij Boek II de ongeïnteresseerde luisteraar wegstuurt zodat hij de anderen niet hindert met sire nosen [ed. 1996: 42 (vers 179)], dan wordt dit vertaald als met zijn gesnuif, waarbij de term ‘nosen’ blijkbaar in verband wordt gebracht met neus. Nose heeft echter niets met een neus of gesnuif te maken, maar betekent gewoon storend gedrag, zoals verderop duidelijk blijkt uit onder meer de verzen 397 [p. 52] en 595 [p. 62] (waar de term overigens wél correct vertaald wordt). En als de duivel tegen Lutgard aan het schelden slaat en haar in vers 4933 [p. 150] met wijf aanspreekt, dan betekent dit volgens ons gewoon vrouw en niet rotwijf. Maar zoals gezegd, het zijn slechts details en voor de rest valt er op deze bloemlezing-met-hertaling weinig te beknibbelen. En waar dat toch het geval is, moet broeder Willem met de vinger gewezen worden.

    Recensies

    - Anja J. de Man, “’Een goet exempel’: het Leven van Lutgard toegankelijk gemaakt”, in: Queeste, jg. 4 (1997), nr. 1, pp. 75-79.

    - Anneke B. Mulder-Bakker, in: Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, deel 113 (1998), afl. 1, pp. 89-90.

    Verdere lectuur

    - Baur/Van Mierlo 1939: F. Baur en J. Van Mierlo, Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden. Deel I, Standaard Boekhandel-Teuling’s Uitgevers-mij., Antwerpen-Brussel-’s-Hertogenbosch, 1939, pp. 189-195.

    - Knuvelder I 1970: G.P.M. Knuvelder, Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde. Deel I, L.C.G. Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1970 (5de, geheel herziene druk), pp. 173-175.

    - Mantingh 2000: Erwin Mantingh, Een monnik met een rol. Willem van Affligm, het Kopenhaagse Leven van Lutgart en de fictie van een meerdaagse voorlezing. Middeleeuwse Studies en Bronnen – deel LXXIII, Verloren, Hilversum, 2000.

    - Van Oostrom 2006: Frits van Oostrom, Stemmen op schrift. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur vanaf het begin tot 1300. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2006, pp. 391-397.

    [explicit]

    26-06-2011 om 01:46 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    25-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.CD: CREEDENCE CLEARWATER REVIVAL

    Creedence Clearwater Revival: Creedence Clearwater Revival – Disc 1: 1961-1967, Pre-Creedence (2001)

    Opgericht in 1959 gingen ze jarenlang als amateurs door het leven, eerst onder de naam Tommy Fogerty & The Blue Velvets, dan als The Golliwogs en ten slotte als Creedence Clearwater Revival (vaak afgekort tot CCR). In 1964 hadden ze van Fantasy al een kans gekregen, maar dat resulteerde alleen in flopsingles. In 1967 werden ze echter beroeps en braken ze door (met Suzie Q). Toch konden ze pas eind 1968 van hun platen en optredens gaan leven, maar in 1969 verkochten ze meer platen dan de Beatles.

    De Creedence Clearwater in hun naam staat voor de country-kant van hun muziek die is opgehaald vanonder het stof der kreeknederzettingen in de bayous van Louisiana, de Revival staat voor de rock’n’roll-kant: CCR was eigenlijk een rockband van de eerste generatie, hoewel ze pas met het opkomen van de derde generatie (1967) bekend zijn geworden (zie het bordje met third generation op de hoes van Cosmo’s Factory). De muziek van John en Tom Fogerty, Stu Cook en Doug Clifford doorloopt zelf vanaf 1967 ook drie fasen. Een eerste fase, eind jaren zestig, waarin hun muziek nog erg rauw en primitief klinkt: ruw, maar wel recht uit het hart. Vanaf Cosmo’s Factory (1970) wordt het allemaal gesofistikeerder, properder, technisch perfecter, maar misschien wat minder naturel. Men vergelijke een nummer als I heard it through the grapevine bijvoorbeeld even met Keep on chooglin’. De laatste fase omvat enkel de laatste lp (Mardi Grass): de groep moet het dan reeds een tijdje zonder Tom doen (= niet zo erg) en Cook en Clifford gaan ook hun composities aan de groep opdringen. Dit laatste is een ramp en Mardi Grass is dan ook een flopalbum, een topgroep als CCR onwaardig. Kort na het verschijnen van dit album maken ze nog een wereldtournee (wij maken hen live mee in het Antwerpse Sportpaleis) en dan splitten ze, terecht (eind 1972).

    De CCR staat altijd (meestal) garant voor lekkere, zonnige uptempo-rockertjes, gecomponeerd door John Fogerty of geleend uit het klassieke rockrepertorium en door John ook uitstekend en erg typisch gebracht (die rauwe, uithalende roepstem). Wij waren geen vingervlugge virtuozen: onze sterkte lag in de groove die we samen konden neerleggen, vertelde Fogerty in een interview in 2006 [Humo, nr. 3434, 27 juni 2006, pp. 186-189]. John Fogerty was overigens de enige en echte drijfkracht achter de CCR, dat bewijst hun laatste lp en dat bewijzen ook de solo-lp’s van de afzonderlijke leden. Op de vraag welke Creedence-lp hij zelf de beste vond, antwoordde John Fogerty ooit (in de tijd van de Blue Ridge Rangers): “Cosmo’s Factory komt dicht bij hoe ik het eigenlijk altijd al gewild had, al zitten er nog teveel fouten in om ze zonder meer aan te bevelen. Green River vind ik ook erg goed. Mardi Grass daarentegen is vre-se-lijk. Ik reken die plaat trouwens niet bij de echte Creedence-productie. Halfweg Pendulum verloor ik mijn vat op de groep: bij Mardi Grass was het de totale, egotrippende anarchie geworden. Zo jammer. Maar laten we ’t maar de tabula rasa noemen, van waaruit ik nu opnieuw opgestegen ben om de rock’n’roll die ik nog in me zitten heb in vers vinyl te groeven. John Fogerty’s body ligt om de dooie dood nog niet a’mouldring in the grave”.

    In 2001 verscheen een reeks cd’s met daarop het verzamelde werk van de CCR. Dit eerste deel bevat vier nummers van Tommy Fogerty & The Blue Velvets en negentien nummers van The Golliwogs, plus een korte radiopromotiespot, wat samen een goed beeld oplevert van hoe de CCR in haar oerperiode klonk. Er zitten hier en daar enkele leuke momenten tussen (vooral enkele fraaie intro’s vallen op), maar van onmisbare dingen is geen sprake. Dit zijn duidelijk allemaal songs van een groep die nog op zoek is naar een eigen stijl en veel invloeden van links en rechts verwerkt. De meeste nummers beginnen ondanks hun geringe duur na een aantrekkelijke intro al snel te vervelen. We hebben hier dan ook te maken met een hele serie flopsingles, waarvan naar verluidt indertijd alleen Brown-eyed girl [12] enig succes mocht beleven. Een cd met een zekere cultuurhistorische waarde, maar strikt voorbehouden voor de liefhebbers.
    Quotering: 2 (11/02/03)
    Klassiekers: geen.

    Creedence Clearwater Revival: Creedence Clearwater Revival (1968)

    Deze eersteling bevat de twee hitsingletjes waarmee de groep indertijd bekend is geworden: het Dale Hawkins-nummer Suzie Q [A3] en het Screamin’ Jay Hawkins-nummer I put a spell on you [A1]. Vooral deze laatste track (die in 1972, toen de groep danig aan het aftakelen was, nog eens opnieuw op single werd uitgebracht) is pure CCR-klasse. De overige zes nummers op dit debuutalbum zijn echter jammer genoeg niet van het hoge niveau dat op de latere platen haast constant aanwezig is: vier John Fogerty-composities (The working man [A2], Get down woman [B2], het in januari ’68 ook als single uitgebracht Porterville [B3] en Gloomy [B4]), één nummer van John samen met zijn broer Tom (Walk on the water [B5]) en een derde cover (Ninety-nine and a half [B1]). Dat alles maakt van deze plaat niet direct een aanrader, maar de échte CCR zit er wel degelijk aan te komen.

    Fogerty zelf over dit album (in een interview met Bud Scoppa in Humo nr. 3487, 3 juli 2007, pp. 168-169): Begin ’68 was onze eerste plaat ingeblikt; ‘Suzie Q’ en ‘I put a spell on you’ waren klassesongs, de rest was vulsel. Maar we leerden snel bij.
    Quotering: 2,5 (16/09/00)
    Klassiekers: I put a spell on you, Suzie Q.

    Creedence Clearwater Revival: Bayou Country (1969)

    De tweede van de goeie ouwe CCR, uit de tijd dat dansbare muziek toevallig ook nog een weinig muziek was. Songs uit de moerassige Mississippi-delta (bayous heten de kanalen die deze delta doorsnijden en enkel zichtbaar zijn bij laag water), bestaande uit een geslaagde vermenging van de countrymuziek der kreeknederzettingen en klassieke rock. Zes originele Fogerty-composities en één ouwe rocker.

    Born on the bayou [A1] is de b-kant van de single die uit dit album werd getrokken. Een typisch treinritme (chooglin’ genaamd), de scheurende stem van Fogerty, primitief, lange middensolo, keihard en steengoed. Met het zonnige en ook aanstekelijke Bootleg [A2] bolt de trein verder. Graveyard train [A3] is een lang, traag en onheilspellend nummer, toch net iets té lang om echt goed te zijn.

    Good golly Miss Molly [B1] is de ouwe rocker (van Blackwell-Marascalco): stevig, primacosta benenwerk. Penthouse pauper [B2], met een geëngageerde tekst, is weer iets minder van niveau. Proud Mary [B3] is natuurlijk de overbekende, grootse single die terecht een wereldberoemde rockklassieker is geworden. Keep on chooglin’ [B4] ten slotte is een aardig stukje jamwerk van zeven minuten en veertig seconden lang. De muzikale boodschap van de CCR anno 1969: hossen maar! Muziek die goed past bij filmbeelden van ouderwetse stoomtreintjes, liefst dan nog in een Amerikaans decor uit Louisiana of California.

    In zijn geheel is dit een typisch Creedence-album uit de vroege fase: hun muziek was toen nog veel rauwer en primitiever dan in de periode vanaf de meer gesofistikeerde Cosmo’s Factory-lp. Enkele uitstekende uitschieters, maar toch niet hun beste plaat. Fogerty in een interview met Bud Scoppa in Humo [nr. 3434, 27 juni 2006, p. 187]: Wij waren geen vingervlugge virtuozen: onze sterkte lag in de groove die we samen konden neerleggen.
    Quotering: 3,5
    Klassiekers: Born on the Bayou, Proud Mary, Keep on chooglin’.

    Creedence Clearwater Revival: Green River (1969)

    Dit derde album van de CCR bevat acht Fogerty-nummers en één cover. Het begint met het singletje Green river [A1], één van die typische, altijd en overal onmiddellijk herkenbare uptempo-CCR-hitjes, gevolgd door het b-kantje van de single, Commotion [A2]: weer uptempo en met dat klassieke tsjoeke-tsjoeke-trein-ritme. Tombstone shadow [A3] is een degelijk mediumtempo-nummer en met de sfeervolle slow Wrote a song for everyone [A4] vertraagt het ritme nog wat meer. Over dit laatste nummer zei Fogerty nochtans in een interview [in Humo nr. 3367, 15 maart 2005, p. 176]: Er zijn in de loop der jaren heel wat draken van songs op mijn platen beland. Stomme ideeën, stomme songs. Ik zal je een goed voorbeeld geven: ‘Wrote a song for everyone’ op ‘Green River’. Geen slechte song, maar het arrangement is werkelijk ijselijk slecht: er komt geen einde aan, en het is niet eens goed gespeeld. Live doe ik er een stevig opgekuiste versie van.

    B1 en B2 zijn het a- en b-kantje van de tweede single die uit deze plaat werd getrokken: het uptempo-hitje met pessimistische tekst Bad moon rising en de sympathieke mediumtempo-ballad Lodi. Cross-tie walker [B3] is weer zo’n lekkere John Fogerty-swingerd. Sinister purpose [B4] is een niet meer dan degelijk mediumtempo-nummer. De cover The night time is the right time [B5] is een trage rockerd en tevens de afsluiter van het album.

    Slechte nummers bevat deze Green River niet. Hier valt een groep te beluisteren die duidelijk haar eigen draai heeft gevonden en zich daar goed bij voelt, maar nog niet de echte top van haar creativiteitscurve bereikt heeft.
    Quotering: 3,5 (28/09/00)
    Klassiekers: Green river, Bad moon rising, Cross-tie walker.

    Creedence Clearwater Revival: Willy and the Poor Boys (1969)

    Acht Fogerty-originals, één ouwe rocker en één traditional. Volgens sommigen de beste Creedence-lp, maar niet volgens ons. Desondanks toch een zeer goed album, gevuld met de typische Creedence-sound (ze klinken natuurlijk wel steeds hetzelfde). Down on the corner [A1] en Fortunate son [B1] zijn de singles: twee prima uptempo-nummertjes. De ouwe rocker is Cotton fields [A3], de gouwe ouwe van Huddie Ledbetter in een orenstrelend Fogerty-kleedje, met ingekorte tekst. Over de streek van herkomst (Louisiana). De traditional is The midnight special [B3]: een goede versie. It came out of the sky [A2] en Don’t look now (it ain’t you or me) [B2] zijn nogmaals prima uptempo-nummers, vooral het eerste. Poorboy shuffle [A4] is een akoestisch niemendalletje dat op een leuke manier doorloopt in het bijzonder meeslepende bluesnummer Feelin’ blue [A5]. Het album wordt afgerond met de instrumental Side o’ the road [B4], waarvan de riff is afgekeken van Booker T & The MGs, en Effigy [B5]. Dit traditionele langere nummer van de lp bevat niet de typische Creedence-stijl en blijft dan ook ondermaats.

    In zijn geheel valt over dit album weinig slechts te zeggen: gewoon leuke, zonnige zomermuziek, behalve in het laatste nummer. In een interview met Bud Scoppa [Humo nr. 3487, 3 juli 2007, p. 169] zegt Fogerty, naar aanleiding van A3 en B3: Ik was – net als Jefferson Airplane en The Grateful dead – zwaar beïnvloed door de folk-boom van de late jaren 50, en door country. Ik had ook niet het gevoel dat we met deze plaat een radicaal nieuwe richting insloegen: ‘Willy … ‘ was gewoon het water in het midden van de vijver, dat uitcirkelde naar andere delen van mij.
    Quotering: 4
    Klassiekers: Down on the corner, It came out of the sky, Cotton fields, Feelin’ blue, Fortunate son, The midnight special.

    Creedence Clearwater Revival: Cosmo’s Factory (1970)

    Cosmo was de bijnaam van drummer Doug Clifford en ‘The Factory’, zo heette de repetitieruimte van CCR in California. Volgens ons is dit niet minder dan het beste Creedence-album ooit, en wij kunnen daar twee Schone Redenen voor aanstippen. Ten eerste was CCR in de eerste plaats een singlesgroep, en eigenlijk is deze lp meer een verzamelalbum van singletjes dan wat anders (slechts vier van de elf nummers zijn niét op single verschenen). En ten tweede is daar de erg lange, maar toch bijzonder goede en meeslepende versie van Marvin Gaye’s I heard it through the grapevine [B4] (‘ik weet het van horen zeggen’). Wij weten niet of de CCR pop group n° 1 over the world was (zoals een sticker op de lp in 1970 trompette), maar dit is wel album n° 1 van de CCR. Dat dit album met zeven Fogerty-originals en vier covers de alleréérste langspeelplaat was die wij ooit kochten (kerstmis 1970 in de Antwerpse Grand Bazar), speelt bij dit alles uiteraard geen rol. Auch mono abspielbar!

    Ramble tamble [A1] is voor ons in het begin van de jaren zeventig (toen wij al eens dj speelden) altijd al een uitstekende party-opener geweest met een beklijvend ABA-structuurtje. A = uptempo-intro + B = lang mediumtempo-middenstuk met veel gitarengepluk + A = uptempo-uitsmijter. Before you accuse me [A2] is een zeer aardige versie van de ouwe rockerd en Travelin’ Band [A3] is de ruige, de rauwe, de rappe, de ruwe, kortom: de Creedence Clearwater Revival. Ooby dooby [A4] is een erg dansbaar oudje. Hey baby! Do the ooby dooby! Lookin’ out my back door [A5] is een leuk mediumtempo-nummer (met ingebouwd saluutje aan Buck Owens), maar met Run through the jungle [A5] zakt het niveau een klein beetje. Wij hebben het ook nooit een goede CCR-single gevonden, dit wat gekunsteld-mystiekerig stukje muziek.

    Up around the bend [B1] is echter weer volop de goeie, ouwe, echte CCR. Ook My baby left me [B2] is leuk, maar toch net iets minder goed dan de composities van Fogerty zelf. Who’ll stop the rain [B3] laat de zachtere kant van CCR horen, maar is ook uitstekend, hoor. Zoals hierboven reeds gesignaleerd is I heard it through the grapevine de climax van de plaat: een grootse klassieker die ondanks de lange duur geen moment verveelt. En het geheel wordt afgerond met de intieme slow Long as I can see the light [B5], met heerlijke sexy saxen. Het voornaamste is daarmee wel gezegd. Dit is gewoon het ultieme album van een groep die in 1970 het hoogtepunt van haar bestaan beleefde.

    Fogerty in een interview met Bud Scoppa [Humo nr. 3487, 3 juli 2007, p. 169]: Ik wilde een plaat maken die van begin tot eind dat swampy sfeertje uitademde. Dat was mijn streefdoel, en ik wist perfect hoe ik het moest bereiken. En eveneens in een interview met Scoppa [in Humo nr. 3434, 27 juni 2006, pp. 188-189] over B3: Van ’68 tot ’74 waren jonge mensen heel erg bezig met de oorlog in Vietnam. Er was een enorme tegenstelling tussen wat oudere mensen zeiden en wat jonge mensen dachten, waardoor er bij jongeren een sterk wantrouwen heerste tegenover de oudere generatie – in de eerste plaats tegenover Richard Nixon en zijn opvattingen over de oorlog. Nixon kraamde echt de waanzinnigste nonsens uit. Net zoals George Bush vanmorgen op CNN, trouwens: wat dat betreft is er niet veel veranderd. De regen in dat nummer staat voor de elementaire, niet te ontlopen realiteit. In die context probeerde ik Nixon en al zijn flauwekul te plaatsen. Verwijst overigens ‘the crowd had rushed together’ in dat nummer niet naar het Woodstock-festival (1969)?
    Quotering: 5
    Klassiekers: Ramble tamble, Travelin’ band, Lookin’ out my back door, Ooby dooby, Up around the bend, Who’ll stop the rain, I heard it through the grapevine, Long as I can see the light.

    Creedence Clearwater Revival: Pendulum (1971)

    De zesde van de Creedence en de laatste met broertje Tom Fogerty. Haalde vliegensvlug platinum, ongetwijfeld onder invloed van hun uitstekende voorganger, maar even ongetwijfeld niet helemaal terecht. Bevat tien originele John Fogerty-composities.

    Pagan baby [A1] is net zo’n opwindende binnenkomer als Ramble tamble op de vorige lp. De sound is in vergelijking met die voorganger niet veel geëvolueerd, maar wie zou dat verwachten van de Creedence? Gewoon vlotte, lekkere hosmuziek, dat is het manneken! Toch is de klankkleur wel een ietsje rijker geworden. In Sailor’s lament [A2] bijvoorbeeld door de toevoeging van een orgeltje en ook de saxen spelen hier een voorname rol (maar dat kwam vroeger ook al voor). Overigens een erg matige track. Chameleon [A3] is een vlot uptempo-nummer met kopers en elektrische piano. De Creedence zoals we ze kennen, maar toch niet al te denderend: niets nieuws onder de zon. Have you ever seen the rain [A4] is weer de rustige, mediumtempo-Creedence, volledig in de lijn van Who’ll stop the rain, waarvan dit trouwens een schaamteloos doorslagje is. Werd ook op single uitgebracht en is een hit geworden, met op de andere kant de typische Creedence-stamperd Hey tonight [B2]. (Wish I could) Hideaway [A5] is weer een rustig mediumtempo-stuk, maar dit keer erg matig.

    Born to move [B1] is een beetje te gewild-vlot naar onze zin. Het tussenstuk is een brave orgelsolo van John. It’s just a thought [B3] is weer zo’n matig mediumtempo-geval, en Molina [B4] is nog zo’n Creedence-stamperd, maar tegelijk een doorzichtig doorslagje van Hey tonight. Je merkt hier dat de inspiratiebron van Fogerty stilaan aan het opdrogen is. Het laatste nummer, Rude awakening # 2 [B5] begint als een doorsnee flutinstrumentaaltje, en dan volgt een brok geëxperimenteer. Een weinig redundant en hoefde dus niet, met andere woorden.

    Als groep klinken ze nog steeds zeer hecht op dit album en Fogerty weet nog nummertjes te produceren die een groot publiek aanspreken. De klankkleur is een beetje veranderd door de toevoeging van enkele instrumenten, maar in de grond blijft het toch allemaal hetzelfde. Al bij al een niet meer dan degelijk album van een groep die toch wel duidelijk op haar laatste benen aan het lopen is en die nog weinig echt sprankelends weet te brengen. De oorzaak bleek achteraf te zijn: opduikende onenigheden binnen de groep. Fogerty, in een interview met Bud Scoppa [Humo nr. 3434, 27 juni 2006, p. 189]: Ik ben op één of andere manier toch nog met ‘Hey Tonight’ voor de dag gekomen, maar ik heb toen ook een hoop brol geproduceerd. Door al dat gehakketak kon ik gewoon niet functioneren.
    Quotering: 3
    Klassiekers: Pagan baby, Have you ever seen the rain, Hey tonight.

    Creedence Clearwater Revival: Mardi Gras (1972)

    De verrassing begint al meteen met de eerste track, de Fogerty-compositie Lookin’ for a reason [A1]: dit is niet meer dan een gezapig, ten zeerste doorsnee countrynummertje dat in geen velden of wegen doet denken aan de stevige swamprock van de goeie ouwe CCR. Nog meer verrassingen met track nummer twee: Take it like a friend [A2] is een compositie van bassist Stu Cook die bovendien ook nog eens door Cook zelf gezongen wordt, en dat laat zich voelen (niet in positieve zin overigens). Need someone to hold [A3] (een Stu Cook/Doug Clifford-compositie) wordt dan weer gezongen door drummer Doug Clifford, net als Tearin’ up the country [A4] (een compositie van Clifford alleen). Het zijn niet écht abominabele, maar toch wel erg middelmatige nummers en de luisteraar mist het kenmerkende stemgeluid van Fogerty. Duidelijk is ondertussen dat het element ‘country’, dat altijd al een onderdeel van de CCR-muziek vormde, op dit album sterk op de voorgrond treedt, en dat werd indertijd door de fans niet in dank afgenomen. Someday never comes [A5] is eindelijk nog eens een Fogerty-compositie (bovendien gezongen door Fogerty zelf), maar jammer genoeg even bleekjes en mat als de rest.

    What are you gonna do [B1], geschreven en gezongen door Clifford, is weer zo’n degelijke, maar nergens potten brekende song en hetzelfde geldt voor het door Stu Cook geschreven en gezongen Sail away [B2]. Zelfs het op elk CCR-album terug te vinden oude rockertje, dit keer Gene Pitney’s Hello Mary Lou [B3], komt hier nauwelijks uit de verf. De beste nummers van de plaat zijn Door to door [B4] (van Stu Cook) en Sweet hitch-hiker [B5], niet toevallig ook respectievelijk het b- en het a-kantje van de uit het album getrokken single. Door to door klinkt erg CCR en tegelijk – door de zang van Cook – toch anders en (toegegeven) fris. Sweet hitch-hiker is echter op en top een typisch Fogerty-nummer dat zich probleemloos aansluit bij de reeks gouden hitjes uit het verleden van de groep.

    In totaal tien superkorte nummertjes, drie (slechts) van Fogerty, drie van Cook, twee van Clifford, één van Cook en Clifford samen, en één gerecycleerd klassiekertje. Fogerty heeft manifest het leiderschap van de groep uit handen gegeven en dat is géén goede zaak. Terecht is dit het laatste album van CCR geworden. Het singletje Sweet hitch-hiker / Door to door was indertijd zeer misleidend: menigeen die zich op basis van dit op zich erg leuke schijfje het album aanschafte, kwam bedrogen uit. Alleen de twee single-tracks bereiken namelijk waardevol CCR-niveau, de rest is middelmatigheid en uitgeblustheid troef. Creedence Clearwater Revival splitte officieel op 16 oktober 1972, kort nadat wij ze nog live aan het werk zagen in het Antwerpse Sportpaleis (geen oorzakelijk verband!).
    Quotering: 2 (26/07/00)
    Klassiekers: Sweet hitch-hiker, Door to door.

    [explicit]

    25-06-2011 om 00:14 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.CD: KRAFTWERK

    Kraftwerk: Autobahn (1974)

    Na drie weinig of niet opgemerkte lp’s (Kraftwerk uit 1970, Kraftwerk 2 uit 1971 en Ralf + Florian uit 1973) breken Florian Schneider, Ralf Hütter & Co in 1974 vanuit thuisbasis Düsseldorf (de Kling Klang Studio) krachtig door bij het brede publiek met het onweerstaanbare nummer Autobahn [A1]. Haha! Elektronische goefgafs op een stevige rockbasis, met invloeden van Stockhausen, de minimale muziek (Terry Riley, John Cage), Tangerine Dream en Pink Floyd. Commerciële (dat wil zeggen: gemakkelijk toegankelijke) elektronische Krautrock die een hoogindustriële omgeving oproept en daarom representatief was en is voor onze overgetechnologiseerde maatschappij. Hoewel er in die beginjaren soms wat lacherig over Kraftwerk werd gedaan, hebben wij ze altijd erg goed gevonden en met Autobahn hebben ze één van de beste lange tracks van de jaren zeventig gecreëerd. Het nummer, dat begint met een startende VW-kever, wordt natuurlijk liefst in de auto beluisterd, op een mooie zomerdag, in een bergachtige, groene streek. Die sfeer kan je zo uit het eerste deel van deze compositie plukken, en daarna wordt er nog zodanig gegoocheld met allerhande geluiden (het dopplereffect van voorbijrazende auto’s, het aanzetten van een autoradio … ) dat je je geen moment verveelt, ondanks de lange duur (22 minuten, 30 seconden).

    Jammer is dan wel dat er op de B-kant slechts één ander goed nummer staat, Kometenmelodie 2 [B2]. Kometenmelodie 1 [B1] is niet meer dan wat snel vergeetbaar gepriegel, maar Kometenmelodie 2 is weer zo’n leuk elektronisch, haast zilverklinkend melodietje dat helemaal in de lijn van Autobahn ligt. Mitternacht [B3], dat overigens opvallende invloeden van Pink Floyd’s Echoes vertoont, zou met zijn mysterieuze pingel- en druppelgeluidjes misschien goede diensten kunnen bewijzen als soundtrack bij een of andere SF-film, maar als lp-track blijft het niet zelfstandig overeind. En hetzelfde geldt voor het nogal waterige Morgenspaziergang [B4], dat met een overdosis blokfluitklanken een ochtendstemming probeert op te roepen, maar daar niet in lukt. Jammer dus, maar het blijft een feit dat de helft van dit album gevuld wordt met de eerste grote hit van Kraftwerk, en die stààt er na al die jaren nog even stevig als een staalfabriek.
    Quotering: 3 (25/07/06)
    Klassiekers: Autobahn, Kometenmelodie 2.

    Kraftwerk: Doppelalbum (1974)

    Deze dubbel-lp is een vroeg verzamelalbum van Kraftwerk, waarvan de A-kant wordt gevuld met het toen nog kersverse nummer Autobahn [A1]. Verder nog één track van de lp Autobahn, namelijk Kometenmelodie 2 [C2]. De overige nummers zijn blijkbaar afkomstig uit de eerste drie, minder bekende Kraftwerk-albums. Wellenlänge [B1] bestaat uit eigenaardige, mysterieuze geluidjes die steeds maar terugkeren (invloed van de minimale of cyclische muziek). Goed, maar wel voorbehouden voor ’s avonds en voor de hoofdtelefoon. In Von Himmel Hoch [B2] krijgen we geluiden van straaljagers, V1’s, vliegende bommen, onheilspellende sirenes, ontploffingen en neerstortende vliegtuigen. Het tweede deel bestaat uit langzaam op gang komende geluiden van drums en synthesizer, die sneller en sneller worden, dan plots overgaan in synthesizergepriemel en ten slotte weer wat meer vaart krijgen. Een reuzenmonster dat uit de hemel is gevallen? Voor de liefhebbers.

    Klingklang [C1], het eerste nummer van de derde kant en ook de naam van de opnamestudio van Kraftwerk in Düsseldorf, biedt eerst wat geklingel, dan een zacht voortkabbelend muziekje (ook weer zo’n beetje cyclische muziek) dat halverwege wordt stilgelegd en vervangen door een ander muziekje. Vervolgens plots weer een veel ritmischer stuk. Deze track vormt duidelijk niet zo’n eenheid als en is veel minder boeiend dan Autobahn. Op kant 4 ten slotte nog twee tracks. Stratovarius [D1] begint met eigenaardige, ijle en schrijnende geluiden. Dan wat gegooi en gesmijt, geschuifel van voeten, een stukje kakafonie op drums en gitaren met veel feedback, en dan zijn we vertrokken: een tamelijk melodieus en ritmisch muziekje, maar dat ontaardt dan weer, om over te gaan in een tof swingerig stukje dat uitmondt in ijl vioolspel. Ten slotte ritmische pulsaties die plots afgebroken worden. Toch niet zo groots allemaal. Heel aardig is dan echter weer Ruckzuck [D2], dat een trein imiteert en het tweede beste nummer van de plaat is, na Autobahn.

    In zijn geheel: ondanks een paar minder boeiende momenten, toch een album met enkele klassiekers in het genre en een aantal minder toegankelijke, maar toch nog gedenkwaardige nummers.
    Quotering: 3 (ergens in 1975)
    Klassiekers: Autobahn, Kometenmelodie 2, Ruckzuck.

    Kraftwerk: Radio-activity (1975)

    In 1975 bewijst Kraftwerk dat het met deze groep niet gaat om een eendagsvlieg. En wel door middel van de single Radioactivity [A2] die ook als track 2 terug te vinden is op het gelijknamige album (na het korte Geiger Counter [A1], dat niet meer doet dan het geluid van een geigerteller weergeven). Hoewel het nummer Radioactivity geen hit wordt zoals Autobahn, is het toch gebaseerd op een fijn melodietje en etherische cyberkoorklanken die perfect de onzichtbare maar tegelijk dreigende wereld van de kernenergie oproepen. De kinderlijk-eenvoudige tekst met zijn mengeling van Engels en Duits doet de rest.

    Bijzonder jammer is dan wel dat op het album slechts één ander interessant nummer staat, het vlot-ritmische Antenna [B2], dat qua klankkleur helemaal aansluit bij oudere nummers als Autobahn of Ruckzuck. Voor de rest niets anders dan vulsel dat bestaat uit korte niemendalletjes (Intermission [A5], News [A6], The Voice of Energy [B1], Uranium [B4]) of vervelend gepriegel (Radioland [A3], Airwaves [A4], Radio Stars [B3], Transistor [B5], Ohm sweet Ohm [B6]). Met twaalf tracks waarvan er slechts twee niveau hebben, kan men Radio-activity dan ook niet anders dan een mislukt album noemen. De mottige, onaantrekkelijke zwartwithoes, die een oude radio weergeeft, mag in dit verband typerend heten.
    Quotering: 2 (01/08/06)
    Klassiekers: Radioactivity, Antenna.

    Kraftwerk: Trans-Europe Express (1977)

    Voor hun volgende album nemen de heren van Kraftwerk (ondertussen bestaande uit Ralf Hütter, Florian Schneider, Karl Bartos en Wolfgang Flur) bewust wat meer tijd und das lohnt sich. De hoes is deze keer wél aantrekkelijk en opvallend en toont de vier koppen van de groepsleden die door de speciale belichting, de starende blikken en de nette kostuumpjes-met-das wel etalagepoppen lijken, een verwijzing naar het nummer Showroom dummies. Publiekstrekker is deze keer het ook op single verschenen en aan Ruckzuck herinnerende titelnummer Trans-Europe Express [B1], dat naadloos overgaat in Metal on Metal [B2] (dat naar verluidt twee treinstellen die aan elkaar gekoppeld worden, verklankt). Niet de wereld van automobiel of van de kernenergie wordt deze keer op volmaakte wijze opgeroepen, maar de wereld van de trein. Het is heel de tijd hetzelfde, zegden in 1977 Londense vrienden bij wie wij op bezoek waren, maar dat is slechts de halve waarheid, want dat steeds herhaalde treinritme gecombineerd met een minimale tekst (waarin onder meer wordt verwezen naar een ontmoeting met Iggy Pop en David Bowie in Düsseldorf) en een venijnig efficiënt melodietje creëert op de duur een aangenaam trance-effect. Het is een trucje dat we trouwens al van Kraftwerk kennen sinds Autobahn en dat tot vandaag het hoofdkenmerk van de Kraftwerk-muziek is gebleven.

    Alles staat of valt daarbij met het vinden van een aansprekend melodietje dat vervolgens ad libitum kan uitgemolken worden op een bedje van ritmische maneuvers met lichte variaties. De drie nummers op de A-kant van dit album beantwoorden alle aan deze formule en kunnen dan ook bijzonder geslaagd genoemd worden: het zweverige Europe Endless [A1], het bedaagd voortschrijdende The Hall of Mirrors [A2] (met een moraliserende tekst over de debetzijde van het sterrendom) en vooral ook het goddelijke Showroom Dummies [A3]. Deze laatste vinnig track past met zijn beschrijving van een opstand van etalagepoppen die uitbreken en zich in een disco gaan vermaken, helemaal in de technologisch-artificiële Kraftwerk-Umwelt. Opvallend is het steeds herhaalde tiktik-geluid dat onweerstaanbaar doet denken aan een etalagepop die met haar levenloze vinger tegen het raam van een winkeletalage tikt. Prima gedaan.

    Met de lp Trans-Europe Express heeft Kraftwerk de misser van Radio-activity ruimschoots goedgemaakt en definitief bewezen een blijvertje te zijn. Alleen de laatste twee, korte nummers (Franz Schubert [B3] en Endless Endless [B4]) zijn duidelijk van een minder niveau, maar dat kan niet verhelen dat dit album in zijn geheel bijzonder sterk is.
    Quotering: 4 (02/08/06)
    Klassiekers: Europe Endless, The Hall of Mirrors, Showroom Dummies, Trans-Europe Express / Metal on Metal.

    Kraftwerk: The Man-Machine (1978)

    Eén jaartje na Trans-Europe Express is Kraftwerk (met ongewijzigde opstelling) daar alweer met zo’n sterk album. Dit keer draait het zo’n beetje rond de kunstmatige mens of robot. De A-kant opent met de instan classic The Robots [A1], een vlot uptempo cybernummer met een onweerstaanbaar refrein (ve are ze robots – ti titi ti) en een goddelijk Russisch intermezzo (ia tvoi sloega, ia tvoi rabotnik). Het gaat verder met nog twee uptempo-tracks, Spacelab [A2] en Metropolis [A3], die net niet zo sterk zijn als A1, maar toch een zeer aanvaardbaar niveau bereiken en door hun langere lengte weer mikken op het bekende trance-effect.

    Dat de Duitse synthesizer-wizards ook nog altijd hitjes kunnen te voorschijn toveren, bewijzen ze met The Model [B2], het eerste nummer van de B-kant en een uitstekende single (Kraftwerks enige nummer 1-hit overigens). Het melancholische, mediumtempo gebrachte Neon Lights [B2] is weer iets minder catchy, maar gaat net zo min als A2 en A3 onder de middelmaatgrens. En het titelnummer The Man-Machine [B3] is weer van de fameuze prima Kraftwerk-kwaliteit. De groep bevestigde met deze lp definitief haar succesformule: veel evolutie is niet meer te merken, maar er wordt gewerkt aan de verfijning en aan het op punt stellen van de bekende en efficiënt gebleken recepten.
    Quotering: 4 (07/08/06)
    Klassiekers: The Robots, The Model, The Man-Machine.

    Kraftwerk: Computer World (1981)

    Drie jaar na The Man-Machine produceren onze vrienden van Kraftwerk (nog steeds Ralf Hütter, Florian Schneider, Karl Bartos en Wolfgang Flur) hun waarschijnlijk krachtigste en meest geslaagde album, dat deze keer als thema de computer heeft. Begin jaren tachtig begonnen de eerste huiscomputers op de markt te komen en het in een opvallende gele hoes met zwarte letters gestoken Computer World speelde daar niet alleen op in, maar anticipeerde ook trefzeker op het succes van de PC in de volgende decennia. De lp bevatte zeven nieuwe nummers die haarfijn-perfect opgenomen waren: de elektronische spettertjes en plofjes verlaten de geluidsboxen zo natuurgetrouw dat het lijkt of ze daadwerkelijk in je kamer aanwezig zijn. Bovendien is de klankleur van alle nummers erg gelijkend, zodat ze naadloos in elkaar overlopen, maar tegelijk is er toch genoeg variatie aanwezig om alle verveling te weren, terwijl het trance-effect van de herhaling nochtans aanwezig blijft. Het resultaat is een bijzonder aangenaam techno-klanktapijt, dat opgefrist wordt met beknopte, maar efficiënte lyrics. Zoals iemand over dit album schreef op een website van de BBC: the interplay of little melodies and different robotnik drumbeats is hypnotic.

    Op de A-kant lopen het titelnummer Computer World [A1], Pocket Calculator [A2], Numbers [A3] (met opsommingen van getallen in allerlei talen) en Computer World 2 [A4] volmaakt in elkaar over om zo een vlekkeloos geheel te vormen. De B-kant opent met het ook op single verschenen Computer Love [B1], de langste track van het album met een sterk trance-effect en bondige, ietwat weemoedig stemmende lyrics (geinig, dat Duits met Engels accent: kompjoeter luf). Het b-kantje van deze single was overigens The Model, dat meer succes had dan de a-kant. Home Computer [B2] en It’s more fun to compute [B3] continueren dezelfde sfeer en zijn slechts een klein beetje minder sterk dan de rest. Net geen 35 minuten duurt deze Computer World, maar in al zijn bedrieglijke eenvoud is dit een haast ontroerend meesterwerkje dat na al die jaren nog helemaal niet verouderd klinkt.
    Quotering: 4,5 (15/08/06)
    Klassiekers: Computer World, Pocket Calculator, Numbers, Computer Love.

    Kraftwerk: Electric Café (1986)

    Oorspronkelijke titel: Techno Pop. Raar maar waar: nog nooit te pakken gekregen, dit album. Ondertussen was het nummer Tour de France op single verschenen (zie ook 2003).

    Kraftwerk: The Mix (1991)

    The Mix is een verzamelalbum waarop elf Kraftwerk-nummers te beluisteren zijn in een opgefriste, digitale versie. De belangrijkste wijziging heeft Autobahn [5] ondergaan dat gerduceerd is van 22 tot net geen 10 minuten. Alle andere tracks zijn eveneens gewijzigd, maar hier zijn de varianten veel minder uitgesproken. Natuurlijk zijn Radioactivity [6] en Trans Europe Express [7], dat overloopt in Abzug [8] en Metal on Metal [9] van de partij. Showroom dummies ontbreekt jammer genoeg. Van The Man-Machine is er alleen The Robots [1] (waarom The Model niet in godsnaam?), terwijl bijna heel Computer World, het vorige album en voor ons nog steeds hun absoluut meesterwerk, gerecycleerd wordt, met Computerlove [2], Pocket Calculator [3], het nu Dentaku getitelde Numbers [4] en Homecomputer [10] (terwijl het titelnummer gek genoeg ontbreekt). Music Non Stop [11] is blijkbaar nieuw (of afkomstig van Electric Café?) en klinkt net zo prima als de rest. Voor wie nog niets van Kraftwerk heeft, is dit een uitstekende koop, maar voor wie alle vorige albums van Kraftwerk wel al heeft, is het eveneens een zeer aantrekkelijk plaatje, omwille van de opgefriste en qua geluid nog meer geperfectioneerde versies.
    Quotering: 4 (15/08/06)

    Kraftwerk: Tour de France Soundtracks (2003)

    Tellen we The Mix even niet mee, dan hebben we zestien jaar moeten wachten op een (echt) nieuw album van Kraftwerk. Wolfgang Flür en Karl Bartos waren ondertussen het lange wachten beu geworden en hadden de groep verlaten. In 2003 verscheen Tour de France Soundtracks, naar aanleiding van de honderdste Ronde van Frankrijk. Ralf Hütter en Florian Schneider, samen met Fritz Hilpert en Henning Schmitz de leden van Kraftwerk anno 2003, blijken namelijk niet alleen synthesizerfans te zijn, maar ook grote wielerfanaten en volgens Hütter [in een interview met jub in Humo, nr. 3284, 12 augustus 2003, pp. 160-161] moeten we de plaat zien als een soundtrack bij beelden van de Tour de France. Wat bij dit album nog sterker opvalt dan bij de vorige, is de factor ‘herhaling’. In zijn recensie [in de Humo van 19 augustus 2003, p. 179] noteert jub: ‘Tour de France is meer ambient en trance dan Kraftwerk ooit is geweest, en als de plaat na zevenenvijftig minuten afklokt, heb je het gevoel dat je slechts één langgerekte song hebt gehoord, in verschillende etapes’.

    Dat is niet helemaal onwaar, al onderscheid je na meerdere beluisteringen echt wel de afzonderlijke melodielijntjes en beats, en Hütter doet in dat interview het volgende statement dat kan gelden als een soort beginselverklaring van Kraftwerk: ‘Bij de plaat zit een boekje van twintig pagina’s waarin we uitleggen wat voor ons de essentie van de Tour is. De Tour is als het leven: een vorm van trance. En trance is gebaseerd op herhaling. Iedereen is in zijn leven op zoek naar trance: in seks, plezier, muziek, overal. Machines zijn perfect om trance op te wekken’. En even verder zegt hij: ‘Je hoort wel eens dat tegenwoordig alles hetzelfde klinkt omdat iedereen dezelfde synthesizers gebruikt, maar dat is helemaal niet zo. Alles klinkt hetzelfde omdat iedereen dezelfde presets uit de machines haalt. Wij hebben in onze hele carrière nog nooit één preset gebruikt’.

    Tour de France bevat twaalf tracks, waarvan het eerste, Prologue [1], een kort niemendalletje is van een halve minuut. Dan wordt de single Tour de France uit 1983 gerecycleerd en eindeloos gemixt met haast onmerkbare variaties. Dat neemt niet minder dan vijf tracks in beslag: Tour de France étape 1 [2], Tour de France étape 2 [3], Tour de France étape 3 [4], Chrono [5] en op het einde nog eens Tour de France [12]. Let wel, het is een uitstekend nummer, en helemaal goddelijk zijn de door een vocoder gehaalde Franse lyrics met Duits accent (Radio-Tour information / transmission télévision / reportage sur moto / caméra vidéo et photo), maar hier wordt het effectief wel wat lang uitgemolken. Pas met Vitamin [6] krijgen we andere melodielijntjes, en met het dubbelnummer Aéro Dynamik / Titanium [7/8] verandert de mediumtempo-beat in uptempo. Het zijn overigens allemaal prima en typische Kraftwerk-nummertjes, net zoals de tracks die nog volgen. Elektro Kardiogramm [9], waarin de beat gebaseerd is op Hütters hartslag tijdens het fietsen, begint met gehijg en bevat weer zo’n onweerstàànbaar riedeltje (sasasasasasasa). Uit dit nummer komt ook de zinsnede minimu maximum, die de titel zal worden van de volgende cd. En dan is er ten slotte nog het dubbelnummer La Forme / Régéneration [10/11].

    Echt teleurstellen doet deze nieuwe Kraftwerk-plaat zeker niet, maar doordat het uiteindelijk slechts gaat om vier nieuwe nummers en vijf nieuwe versies van een oude single, blijft Tour de France toch nét iets onder de hoge verwachtingen.
    Quotering: 3,5 (17/08/06)
    Klassiekers: Tour de France, Vitamin, Aéro Dynamik/Titanium, Elektro Kardiogramm, La Forme/Régeneration.

    Kraftwerk: Minimum-Maximum (2005)

    Deze dubbele live-cd kan gerust beschouwd worden als een interessante Best of Kraftwerk die een fraai overzicht biedt van de grootste hits en bekendste nummers van deze Duitse synthesizergroep (hier bestaande uit Ralf Hütter, Florian Schneider, Fritz Hilpert en Henning Schmitz). Disk 1 begint met The Man-Machine [A1] en het ons tot nu toe onbekende Planet of Visions [A2], vervolgt met niet minder dan vijf tracks uit de meest recente cd Tour de France (Tour de France Etape 1 [A3], Chrono [A4], Tour de France Etape 2 [A5], Vitamin [A6] en Tour de France [A7], en sluit af met het onvermijdelijke Autobahn [A8] en twee tracks uit The Man-Machine (The Model [A9] en Neon Lights [A10]).

    Disk 2 opent met de oude klassiekers Radioactivity [B1] en Trans Europe Express [B2] / Metal on Metal [B3]. Dan wordt overgeschakeld naar Computer World met Numbers [B4], Computer World [B5], Home Computer [B6], Pocket Calculator [B7] en Dentaku [B8]. En ten slotte krijgen we The Robots [B9], nog maar eens twee nummers uit Tour de France (Elektro Kardiogramm [B10] en Aero Dynamik [B11]) en de afsluiter Music Non Stop [B12].

    Daarmee heb je inderdaad op twee schijfjes zo’n beetje het beste wat Kraftwerk in het verleden gepresteerd heeft, bij elkaar. Het enige probleem is dat we al die nummers al hadden en de versies die hier te beluisteren zijn, verschillen weinig of niets van de vroegere versies (inclusief die op de verzamelaar The Mix). Alles wordt perfect uitgevoerd, zoals we van Kraftwerk gewoon zijn, maar van extra live-dimensie valt nauwelijks iets te bespeuren. Daarvoor moet je bij de gelijknamige dvd-versie van deze dubbel-cd zijn, dan kan je genieten van de indrukwekkende klank- en lichtshow waarmee de groep haar optredens lardeert. Op die manier valt dit album een beetje tussen twee stoelen in de as. Wij hebben Kraftwerk vanaf Autobahn een warm hart toegedragen en na al die jaren zijn ze een respectabele band geworden met verdomd veel invloeden links en rechts. Anderzijds is herhaling altijd al één van de sleutelwoorden geweest van de Kraftwerk-sound, en dat wordt hier nog eens heel duidelijk geïllustreerd. Wij blijven het zelf ook herhalen: wir haben Kraftwerk gern, maar zoals ze hier schaamteloos hun meest recente cd Tour de France bijna compleet recycleren, dat gaat toch een beetje ver. Voor wie echter nog niets van Kraftwerk in huis zou hebben, is dit absoluut een pareltje, laat dat duidelijk zijn.
    Quotering: 4 (25/07/06)

    Kraftwerk: 12345678 The Catalogue (2009)

    Geremasterde en soms lichtjes gecorrigeerde director’s cut van 8 Kraftwerk-studioalbums: Autobahn, Radio-Activity, Trans Europe Express, The Man-Machine, Computer World, Techno Pop, The Mix en Tour de France Soundtracks. Bevat één nieuwe track: House Phone. Voor de liefhebbers (en dat zullen er ongetwijfeld velen zijn).

    [explicit]

    22-06-2011 om 23:54 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.CD: Olympia (Bryan Ferry) 2010

    Bryan Ferry: Olympia (2010)

    In 2010 is Bryan Ferry 65, maar hij ziet er amper 50 uit (zijn geheim naar verluidt: goeie genen, geen drugs, veel water en veel slaap). In 2010 is er ook een nieuw soloalbum met eigen songs, het eerste sinds Frantic uit 2002. ‘Jub’ in Humo [nr. 3660, 26 oktober 2010, p. 162] heeft het in verband met de eerste vijf tracks, waaronder de single You can dance [1], over lijzige seksdisco, en de fraaie ondersteboven-close-up van Kate Moss op het cd-doosje past daar wel bij. Maar als het over Bryan Ferry en zijn lijzige seksdisco gaat, is Avalon uit 1982 voor ons nog steeds de huizenhoge norm, en deze Olympia reikt nog niet tot aan de drempel van de voordeur van dat meesterwerkje. Ferry mag er dan nog patent uitzien, zijn muziek klinkt anno 2010 mat, ongeïnspireerd en verwaterd. En dat geldt zowel voor de eigen nummers als voor de covers (Song to the siren [6] van Tim Buckley en No face, no name, no number [8] van Traffic). Brian Eno, Phil Manzanera en David Gilmour, op dit album gastmuzikanten, veranderen daar niet veel aan.

    Quotering: 2 (20/06/11)

    Klassiekers: geen.

    20-06-2011 om 22:49 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.CD: Wolfgang Amadeus Phoenix (Phoenix) 2009

    Phoenix: Wolfgang Amadeus Phoenix (2009)

    Nummer 16 van Humo’s Top-20 van Beste Internationale Cd’s van 2009, maar in de Top-10 van de Humo-recensenten afwezig. Ons kon de muziek van dit Franse groepje slechts matig tot in het geheel niet bekoren, ook niet de single Lisztomania [1].

    Quotering: 2 (20/06/11)

    Klassiekers: geen.

    20-06-2011 om 22:47 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.CD: Crack the skye (Mastodon) 2009

    Mastodon: Crack the skye (2009)

    Volgens ‘bp’ in Humo [nr. 3577, 24 maart 2009, p. 189] ‘de meest opwindende hardrockgroep van het moment’ en: ‘Volgend jaar staat deze supergroep bovenaan de affiches, let op onze woorden’. Oor’s Pop-encyclopedie 2010 – Editie 17 noteert over dit album [p. 285]: ‘In 2009 brengt Mastodon met Crack the skye een grensverleggende plaat uit. Op het over lucht handelende album wordt bijna alleen nog maar gezongen en laat de groep zich van haar meest melodieuze en psychedelische kant zien. Het leidt tot een avontuurlijke plaat die bij iedere luisterbeurt weer een kleine verrassing prijsgeeft. Binnen de metalscene levert de vrije en melodieuze aanpak kritiek op, maar daarbuiten wordt het album onmiddellijk als meesterwerk opgepikt’. Voor de zoveelste keer zijn wij weer maar eens niet méé, want deze vier heren uit Atlanta produceren volgens ons verschrikkelijk vervelende, lawaaierige en doordrammerige teringherrie. En nochtans waren wij ooit liefhebber van groepen als Led Zeppelin, Deep Purple en Black Sabbath. Worden wij dan echt oud (snik)!?! Dit album stond in Humo’s Top-20 van Beste Internationale cd’s van 2009 op nummer 19, kreeg van die ‘bp’ vier sterren maar was evengoed in de CD-top-10 van Humo-recensenten over 2009 onzichtbaar.

    Quotering: 1 (20/06/11)

    Klassiekers: geen.

    20-06-2011 om 22:46 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Verliefd op Mevrouw de Wit (Ton Verlind) 2011

    VERLIEFD OP MEVROUW DE WIT

    Dagboek van een Zwitserse Witte Herder

    (Ton Verlind) 2011

    [‘Over hondenopvoeding, vriendschap, trouw en de perfecte partner’, Fontaine Uitgevers, ’s-Graveland, 2011, 202 blz.]

    Ton Verlind was tot 2008 verbonden aan de KRO als journalist, eindredacteur en mediadirecteur en tegenwoordig is hij ‘strategisch adviseur en publicist’. Dit boekje bestaat uit losse dagboekaantekeningen rond zijn Zwitserse witte herder Lumi (Fins voor ‘sneeuw’), hier en daar aangevuld met adviesjes en waarschuwingen rond het opvoeden en trainen van honden (met dank aan enkele Nederlandse gedragsdeskundigen en hondentrainers).

    Omdat wijzelf een Zwitserse witte herder in huis hebben (óók een teefje, óók een naam die met Lu begint: Lupa), konden we dit boekje natuurlijk niet laten liggen in de bibliotheek. Helaas, al snel bleek dat het uit weinig anders bestaat dan beschaafd en meestal nogal oppervlakkig en vervelend, ongestructureerd en van de hak op de tak springend geleuter. Met veel storende ellipsen en zonder ook maar enige rode draad die de aandacht een beetje gaande zou kunnen houden. Van een echt dagboek is dus geen sprake en voor de ‘deskundige adviezen’ moet je het absoluut ook niet doen (iedereen die van honden houdt, weet dat allemaal al lang). Het enige wat ik bijgeleerd heb, is dat donkere, pure chocolade giftig is voor honden. Blijkbaar heeft Ton Verlind ook een firmaatje dat dvd’s rond hondentraining en hondenopvoeding produceert (het thema is – net als koken en restaurants – in de mode, zie ook Cesar Millan op National Geographic), en soms heb je de indruk dat deze publicatie vooral bedoeld is om tussen de regels door reclame te maken voor die dvd’s. Waar je ze kan bestellen staat achteraan keurig vermeld, de prijzen niet.

    Quotering: 2 (19 juni 2011)

    19-06-2011 om 22:24 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Van drie tot zes (Herman Brusselmans) 2011

    VAN DRIE TOT ZES (Herman Brusselmans) 2011

    [Roman, Prometheus, Amsterdam, 2011, 200 blz.]

    Hoofdpersoon is deze keer Willem Zundap, die op de radio een nachtprogramma verzorgt van drie tot zes. In de eerste helft van de roman krijgen we met veel uitweidingen en narratieve kronkels de beknopte levensgeschiedenis van Zundap vóór hij dat programma had, en in de tweede helft wordt hij ontslagen, moddert hij wat aan, erft hij een belangrijke geldsom, trouwt hij om God weet welke reden met een of ander trutje (Irène) dat hij niet ziet zitten én fantaseert hij vooral over het droommeisje Blue.

    Dat gefantaseer over Blue bestaat uit eindeloze jeremiades over hoe Blue hem bedriegt met andere mannen en over hoe graag hij haar toch nog ziet en over hoe zij toch nog zijn was en strijk wil doen, en het is doorzichtig van hier tot in Tokyo dat die Zundap en die Blue een doorslag zijn van Brusselmans zelf en van zijn partner Tania De Metsenaere, die hem – zoals we allemaal weten uit de vakpers – ook in de buitenliteraire werkelijkheid in de steek heeft gelaten. We lezen dan bijvoorbeeld op pagina 139 (waarbij het overigens niet gaat over Zundap en Blue, maar plots over Louis Tinner – uit Brusselmans’ vorige roman – en zijn partner Bleu, jezus!): Hij had, door het vele roken, de stress, wat dan ook, erectiestoornissen gekregen en al had Bleu eerst gezegd dat dat geen probleem was voor haar, op den duur wees ze elk seksueel gebaar van Louis af, en volgens hem kon het niet anders dan dat een jonge, gezonde vrouw simpelweg seks zocht bij andere mannen. Op het einde van het boek laat Zundap Irène nog tijdens het trouwfeest in de steek om met zijn gefantaseerde Blue weg te lopen en dit was het enige mogelijke einde van het verhaal van Willem Zundap, en de schrijver van dat verhaal, in de jaren tachtig heel beroemd maar nu een nietige sukkel, staart in wanhoop voor zich uit (laatste zin, p. 200).

    Dat autobiografische is allemaal zelfs zo duidelijk, dat het bijwijlen genant wordt, want al dat geklaag maakt dat er deze keer van humor weinig te bespeuren valt (schuttingtaal, absurde uitweidingen en nergens toe leidende motieven zijn echter wel als vanouds aanwezig) en dat het geheel een opvallend bittere ondertoon met zich draagt. En mét humor waren Brusselmans’ boeken al zeer middelmatig, dus kan je nagaan wat het deze keer voorstelt.

    Quotering: 2 (19 juni 2011)

    19-06-2011 om 22:22 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: The Graduate (Mike Nichols) (USA, 1967)

    THE GRADUATE (Mike Nichols) (USA, 1967)

    (102’)

    De oude fiche (zonder datum) spreekt: Grappige komedie over een verlegen adolescent die verleid wordt door een oudere vrouw en vervolgens verliefd wordt op haar dochter. Als deze de verhouding van Benjamin met haar moeder verneemt, verwerpt ze hem (ze denkt dat Ben haar moeder verkracht heeft), maar uiteindelijk laat ze haar kersverse bruidegom (in de kerk zelf nog nota bene) in de steek, om met Ben weg te lopen. Brave jaren zestig-contestatie van de ‘gevestigde’ wereld van de volwassenen en hun instellingen. Veel humor, maar psychologisch mag men er niet te veel van verwachten. Een goede ontspanningsfilm. Quotering: 3.

    Volgens F. Dupont in Film en Televisie [nr. 139, december 1968, p. 35] is de thematiek van deze film: ‘De late opstand van een jongeman die zich onwennig voelt in een oppervlakkig en schijnheilig milieu, een maatschappij zoals de ouderen die gemaakt hebben’. The Graduate is de film die Dustin Hoffman beroemd maakte en die vooral opviel door de mooie soundtrack van Simon & Garfunkel. Voor het overige is dit inderdaad niet meer dan een degelijk, maar nogal middelmatig filmpje dat vooral naar het einde toe erg ongeloofwaardig en oppervlakkig wordt (wanneer die dochter van Mrs. Robinson alsnog voor Ben blijkt te kiezen). Hier en daar ook wat flauwe, doorzichtige symboliek: Bens melancholische kop vóór een aquarium en even later diezelfde Ben die als zwembadduiker moet ‘paraderen’ op een feestje van zijn ouders en dan op de bodem van dat zwembad blijft hangen. Bijvoorbeeld. Nochtans won Mike Nichols er een Oscar voor Beste Regisseur mee.

    Quotering: 3

    (Nieuwe visie: 10/06/11) (dvd – bib Brecht)

    19-06-2011 om 22:21 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Padre Padrone (Paolo & Vittorio Taviani) (Italië, 1977)

    PADRE PADRONE (Paolo & Vittorio Taviani) (Italië, 1977)
    (111’)

    De oude fiche: Paolo en Vittorio Taviani zijn marxisten. De film gaat dan ook over verdrukking (van een zoon, door een vader) en de oplossing daarvoor: via de cultuur. Kennis is macht, kameraden! Niet onaardige film, die door sommigen naar mijn gevoelen toch een beetje overroepen werd. Behaalde ook de Gouden Palm op het filmfestival van Cannes 1977. Ondanks de nogal brutale inhoud soms, ook erg komisch vaak (bijvoorbeeld de geit die tijdens het melken altijd in de emmer schijt). Verder vooral interessant omwille van de muziek en de soundtrack. Even op een rijtje:
    - door de muziek wordt Gavino Ledda ‘bewust’: een Strauss-wals uit ‘De Vledermuis’, gespeeld door een rondreizende accordeonist;
    - de muziek is niet alleen een inhoudelijk, maar ook een vormelement: zie de overgangsscène tussen het eerste en het tweede deel (het dragen van de processieheilige door jonge mannen / men beslist om naar Duitsland te emigreren / eerst schaapachtig gezang van de vaders, dan ‘Trink Brüderlein Trink’, vervolgens klinken de twee koren door elkaar);
    - het ruisen van de wind in de bergen (de symfonie van de natuur), het leitmotief van de gongachtige kerkklok, het gemekker van de schapen …
    - en ook nog: de masturbatiescène (het opgewonden gehijg van omzeggens het hele dorp wordt hoorbaar).
    Quotering: 3,5 (2 februari 1991)

    Jules Segers constateerde in Film en Televisie [nr. 247, december 1977, pp. 18-19] dat de broertjes Taviani ‘werken vanuit een militant links-geëngageerde houding en een marxistische gezichtshoek, maar ook (en vooral) dat hun uitgesproken ideologische instelling door een persoonlijke, kreatieve kinematografische expressie gestalte krijgt’. Er zitten inderdaad een aantal geslaagde visuele en auditieve trouvailles in deze prent (bijvoorbeeld de dorpszonen die de dorpsheilige moeten dragen op een zwaar platform, symbool voor hun onderdrukking, en even later verandert dan de kop van dat beeld in de kop van Gavino’s vader), maar bij deze hernieuwde visie viel ons vooral op dat het scenario nogal hakketakkerig en oppervlakkig uitgewerkt is. De film is een vrije bewerking van het boek van Gavino Ledda, die hierin zijn eigen leven als analfabete-herder-die-op-latere-leeftijd-gaat-studeren beschrijft. ‘Niet onaardig’ is wel degelijk een correcte evaluatie, vinden wij nog steeds, en ‘een beetje overroepen’ ook (zie die Gouden Palm). De quotering mag na al die jaren zelfs met een halfje naar beneden. Volgens de ‘Gewikt’-pagina in die Film en Televisie werd de film in 1977 trouwens ook al maar erg wisselvallig ontvangen. En sowieso horen we sinds jààren al niet veel meer van de broertjes Taviani (ofschoon ze naar verluidt nog actief zijn, en vooral televisiefilms produceren, zie Wikipedia).

    Quotering: 3
    (18/06/11) (dvd – bib Brecht)

    19-06-2011 om 00:00 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Een ontgoocheling (Willem Elsschot) 1913/1920

    EEN ONTGOOCHELING (Willem Elsschot) 1913/1920
    [Novelle. Teksteditie in: Willem Elsschot, Verzameld Werk, P.N. van Kampen en Zoon, Amsterdam, 1963 [6], pp. 115-159 (met dank aan Luk Wenseleers die mij dit boek ooit schonk)]

    Willem Elsschot voltooide deze novelle in maart 1913. Hij woonde toen in Brussel en was 31 jaar oud. Nadat de tekst eerst in een aantal tijdschriften was gepubliceerd, verscheen hij pas in 1920 in boekvorm (bij een kleine Antwerpse uitgeverij). Net zoals het geval was met Villa des Roses kon het boekje op slechts weinig belangstelling rekenen. Door bemiddeling van Jan Greshoff werd het in 1934 herdrukt in Amsterdam (mét een lovende inleiding van Greshoff), en toen werd er, vooral in Nederland, wat meer aandacht aan geschonken.

    Een ontgoocheling vertelt het verhaal van de sigarenfabrikant De Keizer en zijn dikhoofdig, niet al te snugger zoontje Karel (grote lantaarn, maar klein licht, zegt een leraar over hem in de 1ste Latijnse). De Keizer, die door Elsschot in het eerste hoofdstuk op een goddelijke, onvergetelijke wijze gekarakteriseerd wordt wanneer hij samen met een bevriende slager door zijn vrouw, Kareltje en de vrouw van de slager betrapt wordt in een verdachte herberg, is voorzitter van een kaartclub en koestert de hoop dat zijn zoon het tot advocaat zal schoppen. Kareltje faalt echter in de humaniora en wordt dan maar jongste bediende bij een shippingbedrijf, de Compagnie Belge Transatlantique. Eén dag later, nadat hij domweg een stapel cognossementen is kwijtgespeeld, is hij er echter alweer weg. Vervolgens wordt hij dan maar drukkersknechtje. De tweede ontgoocheling die De Keizer te verwerken krijgt, is dat zijn rivaal Dubois hem afzet als voorzitter van de kaartclub. De gezondheid van De Keizer gaat er nu zienderogen op achteruit, en na een tijdje overlijdt hij.

    Na het opmerkelijke debuut Villa des Roses is Een ontgoocheling eigenlijk een beetje een stap achteruit. Het verhaal is al erg kort, en bovendien is het minder sterk gestructureerd dan de debuutroman. De typische Elsschot-thematiek begint echter na twee boeken duidelijke contouren aan te nemen: het gaat onveranderlijk over illusies die te pletter slaan op de harde werkelijkheid, vooral in de familiekring. G.F.H. Raat schreef in dit verband over Een ontgoocheling: De Keizer droomt slechts van een fraaie toekomst voor zijn zoon, maar het ontbreekt hem aan daadkracht. ‘Je moet de wereld aanpakken en in de ogen kijken, man’, houdt zijn broer hem voor, die hem zijn armzalige carrière als sigarenfabrikant voor de voeten werpt (p. 132). Deze broer behoort tot het mensentype dat weet hoe het in de wereld toegaat. De Keizer en zijn zoon missen zijn gewiekstheid en voortvarendheid. Zij zijn passieve dromers en daardoor makkelijke slachtoffers. Dit blijkt bijvoorbeeld wanneer Kareltje op de drukkerij wordt onderworpen aan een onsmakelijk ontgroeningsritueel. Zonder er iets van te leren, heeft hij eerder de directeur van dit bedrijf zijn opereren: op een niet onverdachte wijze doet deze vriendelijk tegen zijn aantrekkelijke secretaresse (‘Zij was voor en achter gedecolleteerd’; p. 138); hij smeert stroop in een telefoongesprek met een klant en gedraagt zich uitgesproken honds tegenover een ondergeschikte. Kareltje is maatschappelijk even weinig weerbaar als zijn vader. Bij voorkeur houdt hij zich op in de marge van de samenleving, zonder verplichtingen, zodat hij het goed kan vinden met de leeglopers in het park. [pp. 5-6]

    Bovendien herkennen we ook hier weer die zakelijke, nuchtere, op-de-man-af-gaande maar o zo precieze stijl en die nogal cynische maar tegelijk gevoelens van meelevendheid en droefheid verbergende humor die Elsschots handelsmerk waren. Een mooi voorbeeldje van die stijl krijgen we wanneer beschreven wordt hoe Kareltje na zijn mislukking op school tijdens zijn korte bestaan als leegloper thuiskomt: Reeds in ’t enkel schellen van de jongen, als hij thuiskwam, lag een leven van boetedoening opgesloten. Hij veegde zijn schoenen zó lang schoon tot er werkelijk geen korrel meer aanzat en toch deed hij ’t niet ruw genoeg om hem ’t verslijten van de mat te kunnen aanrekenen [p. 130]. Of nog, wanneer een knap, blond maar weinig efficiënt secretaresje moet voorlezen wat ze zonet gestenografeerd heeft: Er kwam een opwaartse deining in ’t slanke lichaam, alsof het zwol en spartelde in de al te nauwe blouse. Zij liet haar nat mondje even openhangen en sloeg toen aan, als een nachtegaal … [p. 139].

    Onweerstàànbaar geestig zijn passages als de volgende (Kareltje is op zoek naar zijn kwijtgespeelde cognossementen):
    Hij bleef op een paar stappen van ’t begoten terrein staan en zei toen: “juffrouw”, waarop de meid het schrobben staakte en hem aankeek.
    “Hebt u mijn cognossementen soms niet gevonden?” vroeg Kareltje, een stap nader komend.
    De meid knelde haar bezem vaster in haar rode vuisten en nam een dreigende houding aan.
    “Laat mij met rust, en loop door, snotjongen, of ik sla,” dreigde zij.
    Kareltje trok behoedzaam terug, stak de straat over en ging door naar de “P. en O. Company”.
    “Smeerlap!” riep de meid hem na. [p. 137]

    Toch wordt Een ontgoocheling over het algemeen niet beschouwd als een hoogtepunt in het oeuvre van Elsschot. En meer dan een fraai, bijwijlen raak geobserveerd en mild-humoristisch boekje met nogal droeve inhoud is het in feite ook niet. Maar zoals Onno Blom schreef naar aanleiding van de nieuwe, door Peter de Bruijn bezorgde edities van Villa des Roses en Een ontgoocheling in 2001 (in het kader van de heruitgave van Elsschots Verzameld Werk in afzonderlijke deeltjes): Elsschots proza (kan) nog altijd niet zonder ontroering en een glimlach om de lippen worden gelezen.

    Quotering: 3 (20 april 1984 / 8 maart 2002)

    Noot

    Cultuurhistorisch interessant: uit Een ontgoocheling blijkt duidelijk dat op Vlaamse scholen in het begin van de 20ste eeuw niet alleen Frans, maar ook Latijn en Rekenen in het Frans onderwezen werden (vergelijk pp. 125-126).

    Geraadpleegde lectuur

    - Lut Missinne, “Willem Elsschot”, in: Kritisch Literair Lexicon, november 1984, pp. 1-17.
    - G.F.H. Raat, “Willem Elsschot. Een ontgoocheling”, in: Lexicon van Literaire Werken, aflevering 37 (februari 1998), pp. 1-9.
    - Onno Blom, “Grote lantaarn, maar weinig licht. Het Volledig Werk van Willem Elsschot”, in: De Standaard der Letteren, 27 december 2001, p. 3.

    [explicit]

    16-06-2011 om 21:44 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.TOPOI : Ei

    EI

    1 Ei = iets van weinig waarde

    Der Minnen Loep I ed. 1845 (1411-12)
    - 4 (Boek I, vers 36). Dirc Potter zelf over zijn kunst: Mijn konst en prisic niet een ey.
    Lodder ed. 2002 (circa 1405-08)
    - 134 (vers 99). De boerde ‘Van III ghesellen die den bake stalen’. U vroetscap en es niet weert een ey.

    2 Gekwetst, ‘vuil’ ei // negatieve toestand
    [Janssens 1959: 6, over misvormd of gekwetst ei = negatief symbool van het kwade.]

    Proverbia Communia ed. 1947 (circa 1480)
    - 68 (nr. 329). Spreekwoord. Een vuyl ey verderft een heel zupen.
    Hooghen Wynt ende Zoeten Reyn ed. 1920 (1525)
    - 89 (verzen 14-15). Eenich en Menich klagen over de slechte tijden ten gevolge van de oorlog. Eenich: Wel Menich hoe staet? Menich: Als eyers die vut looppen. / Ten scoonter niet wat mer screipt of vaecht.
    Ghemeene Neerrynghe ed. 1920 (XVIA)
    - 442 (verzen 121-122). Rederijkersspel. Sulc Scaemel, een knecht-marskramer, vraagt aan Ghemeene Neerrynghe, een bazin in de lakennijverheid: Ghemeene Neerrynghe hoe staet? En zij antwoordt: Als eyers die looppen vut. / Elckerlyc ghy laet my ghaen verloren. Met andere woorden: de zaken gaan slecht.
    Siecke Stadt ed. 1917 (1539-64)
    - 7 (verzen 195-197). Rederijkersspel. Het sinneke Hijpocrisije zegt: Dus heb ick het eij gans vuijl gaen broeden / mit dese vroeden, die Scriftuerlicke Predicatie / voor een sant hebben gehouwen.
    Van Eneas en Dido ed. 1982/83 (1552)
    - 221 (verzen 1925-1927). Rederijkersspel. Eneas gaat vertrekken. Het sinneke Faeme van Eeren vraagt aan het sinneke Jonstich Herte hoe Dido zich nu zal voelen: Hûe machse hör doch hebben? Antwoordvan Jonstich herte: Als eijeren die uijtloopen, / Leelijck en vuijlijck, men maecht wel weeten.

    3 Eierschaal = iets pejoratiefs
    [Janssens 1959: 29 e.v., over eierschaal = gekwetst ei = onheil en rampspoed.]

    Roman de la Rose ed. 1974 (ca. 1270)
    - 199 (vers 6520). De dochter van Croesus zegt tegen haar hoogmoedige vader: Vostre orguel ne vaut un quoque [uw trots is slechts een lege dop, ed. 1991: 184 (vers 6489)]. De Middelnederlandse vertaling laat de beeldspraak wegvallen: U grote hovarde die es quaet [Die Rose ed. 1976: 103 (vers 6165)].
    Van .VII. Trappen ed. 1984 (14de eeuw)
    - 24-26. In dit stichtelijk traktaat beschrijft Ruusbroec de hebzuchtige mens als volgt: Maer de ghiereghe mensche es herde onvroed: hi gheeft den hemel omme die eerde, nochtan dat hise verliesen moet. Die arme van gheeste clemt op in den hemel; die ghiereghe vrecke valt in de helle beneden. ( … ) Die ghiereghe kiest die sloestere [bast, bolster] vore die kerne, ende die scale vore den doder [dooier]. De gierigaard maakt dus een verkeerde keuze: hij verkiest de hel boven de hemel, wat naar verluidt hetzelfde is als het verkiezen van de ruwe bolster boven het inwendige van de vrucht of van de eierschaal boven de dooier.
    Proverbia Communia ed. 1947 (circa 1480)
    - 50 (nr. 128). Spreekwoord. Beter eenen haluen doyer dan een heel schale / Sicut ego noui plus testa pars valet oui. Het Latijn betekent: naar mijn oordeel is een deel van het ei meer waard dan de schaal. Ook vermeld in Harrebomée 1980 (Bijlage, p. 164). Later zou deze volkswijsheid evolueren tot ‘beter een half ei (of: een halve dooier) dan een lege dop’. De betekenis is duidelijk: als men niet alles kan krijgen wat men gewild had, is het beter toch nog een gedeelte te krijgen, dan helemaal niets.
    - 58 (nr. 220). Spreekwoord. Die eyer heeft maect wel doppen / Testas ouorum faciet bene tentor eorum.
    - 74 (nr. 410). Spreekwoord. Heeft hi veel eyer hi maect veel doppen / Stultus habens plura vorat hec viuens sine cura. De Latijnse versie (de dwaas die veel heeft, verteert alles in een leven zonder zorgen) is zeer verhelderend: wie in weelde leeft, verkwist vaak zijn goederen.
    Doctrinael des tijts ed. 1946 (1486)
    - 176-177 (hoofdstuk 38). Aldus in dusdanighen saecke, die gheen levendich begrijp en heeft, al sijn dinck en is niet waert een eyschale.
    Stijevoort I ed. 1929 (1524)
    - 22 (refrein 7, verzen 48-50). Amoureus rederijkersrefrein, klacht van man. Wat willicket nu veel verhalen / sy soude wel maken veel eyer scalen / daer ick of spreke. Ergens eierschalen van maken = iets kapotmaken, iets afbreken. Hier: de woorden van de ongetrooste minnaar worden verworpen door het meisje.
    Seer schoone spreeckwoorden ed. 1962 (1549)
    - 50 (nr. 830). Spreekwoord. Tel cuide auoir des oeufz au feu / qui ny a que les escailles. Sulck meynt eyeren te viere te hebben / ende en heeft niet dan de schalen.
    Gemeene Duytsche Spreckwoorden ed. 1959 (1550)
    - 6 (regels 27-29). Spreekwoorden. Tis beter yet dan niet. / Tis beter een half ey dan een ydel doppe. / Ick weet wat ick hebbe: mer ick weet niet wat ick crijghen sal.
    - 38 (regels 3-4). Zegswijzen. Heft hy veel Eyeren hi sal wel veel doppe(n) maken. / Het is een Dopmaker. Een Opmaker.
    Superbia (de hoogmoed) (1558)
    - Gravure van Pieter van der Heyden naar een ontwerp van Pieter Bruegel de Oude, uitgegeven door Hiëronymus Cock. Rechts onderaan een pauwachtig monster met jongen: het lijf van het monster bestaat gedeeltelijk uit een lege, gebroken eierschaal. Het schrale beest vormt een scherp contrast met het verwaande vertoon van de trotse pauw in de onmiddellijke buurt. Deze pauw vormt het attribuut van juffrouw Hovaardij (met de spiegel). Uit de opening van de eierschaal steekt nog slechts één trieste pauwenveer. Het ei-pauw-monster illustreert ongetwijfeld wat er uiteindelijk van alle uiterlijke schoonheid en het gepoch daarmee overblijft: niets. ‘Ijdelheid’ betekende in het Middelnederlands letterlijk ‘leegheid’.

    4 Ei = drol

    Stijevoort I ed. 1929 (1524)
    - 118 (refrein 61, verzen 7-8). Zot, scabreus-scatologisch rederijkersrefrein. Een man verrast zijn geliefde op het ‘scijthuijs’. Hij kan zijn geilheid niet bedwingen en bedrijft met haar de liefde, zodat zij alles bevuilt met haar ontlasting: Wacht seydsi vrunt ghij mocht mij croken / hout wat staende ick heb een ey bereet. Hetzelfde refrein in Doesborch II ed. 1940 (1528-30): 252 (refrein 141, verzen 7-8): Wacht wat lief, sey si, ghi mocht mi croken, / Hout wat staende, ic heb een ey bereet.
    Aelwarich ed. 1980 (1527-28)
    - 113 (regels 101-102). Spotprognosticatie. Over de maand mei: D’eyeren sullen in dese maent goetcope sijn, mer al eet gjij er X, ghi en sult er ’s maels maer een leggen.
    Bijns ed. 1886 (vóór 1529)
    - 170 (refrein 45, strofe b, vers 1). Zot rederijkersrefrein over jonge knapen die al achter de meisjes lopen: Knechtkens, die den doyer hangt aen haer billekens. Dooier (van ei) = uitwerpselen (bijgedachte: die knapen komen net uit het ei).
    De Sotslach ed. 1932 (circa 1550)
    - 40 (vers 157). Rederijkersklucht. Een boer zegt over zijn vrouw als zij op de pot zit om te wateren: Sij leijt veel eijeren maer en broeter geen vuijt. Vergelijk in vers 402: kippen die eijerkens cacken.
    Hongherenborch ed. 1980 (1562?)
    - 195 (regels 76-78). Spotprognosticatie. Over de maand mei: In dese maent sullen die eyeren goeden coop zijn, maer al eet ghij er hondert, ghi en sult er niet een leggen.
    Broeckaert ed. 1893 (circa 1600)
    - 45 (refrein I, strofe d, vers 9). Een zot rederijkersrefrein. Van een laffe man die niet wil vechten, wordt gezegd: Men sou wel eyeren in zijn poorte braen. Met andere woorden: hij heeft van schrik zichzelf bevuild.

    5 Ei = afrodisiacum (en daarom verboden tijdens Vasten)
    [Vergelijk hierover Janssens 1959: 26. Volgens Bax 1948: 144, was het ei een attribuut van pretmakers, vooral van vastenavondvierders. Dit klopt, want na vastenavond, tijdens de vasten, waren eieren verboden. Ei als afrodisiacum van 15de tot 17de eeuw: Bax 1948: 145.]

    Speculum al foderi ed. 1990 (XV)
    - 26 (paragraaf 7.25/7.26). Een vijftiende-eeuws Spaans coïtustraktaat. Spijzen die de libido verhogen: Another marvelous food: boil egg yolks and eat them with salt or borage. / Another: mix fish roe with egg yolks and eat them.
    Een Man ende een Wyf ghecleet up zij boerssche ed. 1907 (circa 1500)
    - 195 (verzen 186-187). Een tafelspel. Het Wijf zegt: Van ghedopte eijers en crijghmen niet den snotere; / Men voghelter wel af, dats dat ic prijse.
    Boockman 1987 (circa 1500)
    - 218 (nr. 339, met afbeelding). Fresco in de Stadtpfarrkirche in Lienz (Tirol), circa 1500: oproep tot vasten op vrijdag, Christus straft personages die eieren eten en zegt onder meer (zie de banderol): Mensch, er den Freitag, das dir got nit prech das leben ab. Du solt nit fleisch, air, kes nid essen …
    Stijevoort II ed. 1930 (1524)
    - 147 (refrein 204, verzen 41-46). Zot rederijkersrefrein, aansporing tot het minnespel. Crycht oeck een bancket te tije / nonfoortse wattet gelt, v seluen verfraijt / Crijcht amandelkens sucade targije / eijkens lombaerts mit poluerduijc ouersaijt / Ende als ghi mit lauender water sijt besprayt / terstont sonder omsien haer te bedde trost. Eieren als onderdeel van een venusbanket.
    De wynghaert ed. 1920 (1533)
    - 503 (vers 142). Rederijkersspel. Elk jaar onthoudt oud en jong zich tijdens de Vasten van zuivel en vlees: Eyren laten zy, harde of nissche.
    Der vrouwen natuere ende complexie (circa 1538)
    - B1r. Een gedrukt volksboek. Daer zij(n) spijsen die dat sperma v(er)mee(r)dere(n)/ als rapen/ Cicere/ versch vlees/ cappune(n)vleys/ vercke(n)vleys onghesouten/ weicke eyere(n) dieme(n) suype(n) mach/ versch broot dat niet werm en is. ( … ) Somige spijse v(er)wect die luxurie/ als weyck eyeren dieme(n) mach suype(n) ( … ).
    Sorgheloos ed. 1980 (circa 1540)
    - 133 (regels 147-149). Spotprognosticatie. Over de maand augustus: In dese maent en sullen d’eyer gheen volcomen cracht hebben met ouden mannen die jonghe vroukens te paeyen hebben.
    De Sotslach ed. 1932 (circa 1550)
    - 52 (verzen 405-406). Rederijkersklucht. Een boer biedt zijn eieren aan aan het publiek (het publiek in de herberg binnen het fictief kader én het echte publiek): Versche eijerkens syn doch den vroukens galijck / en dat principalijck int werck der natueren. Is dit een aanwijzing dat deze klucht gespeeld werd op een bruiloftsfeest? Is het een soort tafelspel?
    Bijns ed. 1902 (circa 1550)
    - 260-261 (refrein 15, strofe I). Zot rederijkersrefrein dat afwisselend ‘ey’ als uitroep en als kippenei behandelt. Die monicken vasten vele, als nu als dan, / Dan etense eyeren ay lacen, nochtan; / Ey es een viandt diese helpt tempteren: / Ten baet niet al mueghense abstineren, / De cracht vanden eye maecse ontvuecht; / Ey ey es een roep sonder vruecht.
    Lieripe ed. 1980 (1561)
    - 175 (regels 134-137). Spotprognosticatie. Er zal dit jaar grote haat ontstaan tusschen de catten ende ratten, tusschen den honden ende den hasen, tusschen den oyver ende de vorsschen ende eyndelinghe also grooten hic [vijandschap] tusschen de muncken ende den eyeren. Eieren zijn met andere woorden slecht voor monniken die de gelofte van kuisheid moeten onderhouden.
    Lantman Steven ed. 1998 (XVIB)
    - 92v (verzen 15-18). Een tafelspel. Een boer prijst zijn korf met eieren aan: Besiet toch mijn eijeren en hoort nae mijn taelen / sij sijn seer Dunne van scaelen en groot van doren / Dat seijden mijn een out man men mochter soo wel off booren / een Jonckwijff van vooren Dat Laet ick daer.
    - 94r-94v (verzen 83-94). Dubbelzinnige toespeling op eieren als afrodisiacum (waarbij haan = penis).

    6 Eieren eten = seks hebben
    [een ei doppen = een ei van de dop ontdoen om het zo te kunnen opeten. MNHW 1981: 144]

    Absurda ed. 1980 (XVIb)
    - 171 (verzen 138-139). Een komische dialoog tussen twee doven (naar Erasmus). De ene dove zegt over een pas getrouwd koppel: Hy hadde mette Bruyt al een eyken gheten / Ten was d’eerste kennisse niet na dat ic versta.
    Antwerps Liedboek I ed. 1983 (1544)
    - 81 (nr. 70, strofe 6). Een lied. Een man komt thuis en betrapt zijn vrouw met een kapelaan: Doen hi al inder cameren quam / dat bedde was daer ghebroken / Die eyerkens stonden daer ghedoopt / die doeierkens waren wt ghesopen.
    - 208 (nr. 179, strofe 5, verzen 1-4). Zot-erotisch liedje over een meisje en een kleermaker. Zij zegt: Hoort lieuen parmentier / Ick sal v een eyken doppen / Ick heb een gaetken fier / Willet mi doch eens stoppen.
    Testament Rhetoricael III ed. 1980 (1561)
    - 60 (fol. 348v, verzen 31-32). Zot rederijkersrefrein over herbergwaard (context is duidelijk erotisch): Nochtans en es hy, al waer elck een varsch eyken ghedopt / Niet een oortien meer weerd, dan hem de gasten prysen. De gasten krijgen een vers eitje gedopt = krijgen een jong hoertje aangeboden?
    Amoreuse Liedekens ed. 1984 (circa 1600)
    - 36 (nr. 5). Een natuurlied. Een Eyken te suypen dat hooghe leyt / Gheeft een natuerlijck leusen / Al ist dat buyten haghelt, regent of weyt / Dat doet de kaexkens bleusen.
    Nieuwe Nederduytsche Gedichten ende Raedtselen ed. 1972 (1624)
    - 148. Zot-erotisch refrein. Meisje zegt: Ick sal u ende my een paer Eyerkens doppen / En u mijn Lief bereyt zijn tot allen tyen.

    7 Ei // erotiek

    Sidrac ed. 1936 (circa 1320)
    - 124 (par. 175). In verband met de vraag of alle vrouwen dezelfde aard hebben: Alsoe ghelijc alse eyere, die van menegerande verwen sijn deen wit dander bruin, dat derde bleec; nochtan sijn sy van enen smake ende aldus sijn de swerte wive ende die witte van enen smake.
    De Middelnederlandse boerden ed. 1957 (circa 1405-08)
    - 32 (nr. IV, verzen 3-7). Kort, absurd gedicht met één rijmklank over ruziënde ‘geliefden’. Ic sprac: lief, waer biste? / Wadt maecste, cacste of piste? / Nenic, ic sitte hier bachten een kiste / Ende rape eyeren uut enen niste; / Mijn hant hebbic beslabd met giste / Daer ic ene tonne biers omme quiste. Ongetwijfeld dubbelzinnig, maar toch onduidelijk. Eieren uit een nest rapen = testikels van man te voorschijn halen? De pointe van het versje is blijkbaar dat de ‘ik’ zijn geliefde betrapt met een andere man.
    De spiegel der minnen ed. 1913 (circa 1500)
    - 74 (verzen 2084-2087). Rederijkersspel. Vader en moeder van Dierick bedisselen dat Dierick weg moet van Katharina. Vader: Haer eyerkens zijn haer al te voren ghepelt / Sy sal haer hant op een ydel stadt legghen. Moeder: Dierick sal wel zijn eyerkens badt legghen / God groet u gras, ghy waert eens groene.
    Testament Rhetoricael II ed. 1979 (1561)
    - 211 (fol. 272v, verzen 33-36). Erotisch liedje over een ‘ruter’ en een weduwe. Wy en willen voort an niet spaeren / sprack tvrauken dat edel Iuweel / zou haelde deyers by Paeren / en maecte den Ruter Candeel. Eieren = teelballen?
    - 217 (fol. 276r, verzen 14-17). Rederijkersrefrein met als stok ‘de man kan de vrouw niet missen’. End hoe zoudhy verweruen oock goeden nacht / zo spracker een oude tantTreckeghe daer / ende twyf de man als een Raeu eyken wacht / want twyf es tsmans hulpe ghestelt voorwaer. Rauw ei = vrouw. Maar wat is de associatie? Waarom wacht de vrouw ‘als een rauw ei’? Om gekookt te worden? Gebakken? Gegeten? Gepeld?

    7a De term ‘bruden’ = coire. Maar is ‘bruden’ ook uitbroeden (van ei) of eerder ‘bruiden’ (tot bruid nemen)?

    Die Rose ed. 1976 (circa 1300)
    - 220 (vers 12.977). Over een potente man: Want hi was brudere alte goet.
    Die Heimlijcheden van mannen ende van vrouwen ed. 1893 (1351)
    - 141 (vers 694). Berijmd medisch-gynaecologisch traktaat. Hi ne mochte bruden nemmee.
    - 169 (vers 1632). Maer int bruden es si altoes open.
    - 169 (verzen 1638-1639). Bedi vrouwen die dragen kint / Begeren brudens meer om tgent.
    De Middelnederlandse boerden ed. 1957 (circa 1405-08)
    - 33 (nr. V, vers 16). Over een wellustige, overspelige vrouw: Si prees bruden naest den brode.
    - 34 (nr. V, vers 48). Idem. Over haar minnaar: Hy ghincse bruden op die scrine.
    - 58 (nr. X, de titel). Van Lacarise den katijf die een ander sach bruden sijn wijf.

    8 Ei // kinderen krijgen, ongewenste zwangerschap, overspel

    Der sotten schip ed. 1981 (1548)
    - K4r (hoofdstuk 33). In hoofdstuk 33 worden pooiers en overspel bekritiseerd. Om dat in houwelijcke man ende wijf / Hebben twee sielen ende maer een lijf / So wie sijn lijf niet en wille besmetten / Sal op sijns bedde ghenoots reijnicheyt letten / En sal gheen vreemde eyeren broeden / Noch skoeckoecks ionghen in sinen nest voeden.
    Wuyts 1987a (1549)
    - 216-217 (afb. 4). ‘De overspelige man’, drogenaaldprent van Cornelis Massys. Deze prent ‘stelt ( … ) een man voor, die op overspel betrapt wordt: uit een korf laadt hij eieren in de schoot van een vrouw en zijn echtgenote, die dat ontdekt, roept blijkens het bijschrift ontzet uit: Mijn man syn eyeren ontlaeyt / in eens anders nest / en laet my ontpaeyt’. Te vergelijken met ‘Boerenpaar’, een gravure van Meester bxg uit ca. 1475. Een afbeelding in Cat. Amsterdam 1985: 209 (nr. 109). ‘In beide prenten van Massijs en Meester bxg, wordt de penis gesuggereerd door de vorm en positie van het handvat van de eiermand’ [Matt Kavaler 1986: 24 (noot 8)].
    Al Hoy ed. 1964 (circa 1600)
    - 5 (verzen 83-84). Over Ydellustken, een playboy die het houdt met gehuwde vrouwen, wordt gezegd: Ick hou dat Ydellustken den grauwen voghel slecht, / dat hy syn eyeren in vremde nesten leyt.
    Proteus ed. 1862 (1618)
    - 51. Embleem van Jacob Cats (‘Uyt de reden, kent de zeden’). Uw dochter heeft een ey in haren schoot genomen, / En daer is naderhant een kiecken van gekomen; / Des seytse menighmael: hier ben ick moeder van. / Ghy vraeght wat dit beduyt? my dunckt: zy wil een man.

    9 Gepeld ei // man die zijn geld verliest aan hoeren en losbandig gedrag

    Maria Hoedeken ed. 1920 (1509)
    - 16 (verzen 321-322). Rederijkersspel. Goet Gheselscip, die zich door Sober Regement en Quaet Beleedt heeft laten binnentruggelen in een herberg, zegt: Danssen of sprynghen, tuusschen of spelen / My en roucx machic pelen, der vruechden ey.
    Stijevoort II ed. 1930 (1524)
    - 201 (refrein 235, vers 41). Zot rederijkersrefrein. De ‘ik’ raakt zijn geld kwijt aan een hoertje: Ic was soe net als een eij ghepelt.
    - 211 (refrein 240, vers 47). Zot rederijkersrefrein. Wil je een hoertje iets verwijten, Sy sal v leren een eyken pellen.
    Veelderhande Geneuchlijcke Dichten ed. 1977 (1600)
    - 112. De rijmtekst ‘Het wonderlijcke leuen van sinte Reynuyt’. Een jongeling op bedevaart naar Sint-Reynuit: Bijster-veldt gepasseert zijnde, naer d’oude maniere / Daer was hy recht nae zijnen staet ghesteldt / In Claes kommers Herberghe, byden viere / Daer bleefden buydel met al zijn geldt / Hy wert soo suyver als een ey ghepelt.

    10 Eieren = vrouwenborsten

    Ulenspieghel ed. 1980 (1560)
    - 73 (vers 231). Spotprognosticatie. Elke strofe eindigt op een spreekwoordachtig, vaak dubbelzinnig vers. Strofe over kijvende vrouwen eindigt op: Vrouwe, wat lofdy u eyeren? De korf heeft een gat. Een verkoopster van eieren met een gat in haar korf waardoor de eieren kapotvallen? Maar ook dubbelzinnig: eieren= borsten, korf = buik, gat = vagina.
    Den Hof en Boomgaard der Poësien ed. 1969 (1565)
    - 64 (nr. 36, verzen 1-2). Een epigram ‘Van het schoon mammeken’ (ode aan de vrouwenboezem): Mammeken dat lof end’ eere betaemt / Wit als een eykin, vet als een mollekin.
    Grauls 1957 (XVIc)
    - 145. ‘Jonge vrouw met strohoed’, burijngravure van monogrammist ISD (werkzaam te Antwerpen ca. 1546-ca. 1580). De gravure hoort bij een andere gravure die een hennentaster voorstelt. De vrouw is blijkbaar een prostituee (let op haar dubbelzinnige glimlach en haar fors decolleté). Het begeleidende onderschrift luidt: Noch Vintmen Daeghelycx sulcken gasten / Die De hinnekens Nae haer Eyeren Tasten.

    11 Het spreekwoord ‘kwaad ei, kwaad kieken’

    Proverbia Communia ed. 1947 (circa 1480)
    - 90 (nr. 601). Spreekwoord. Quaet ey quaet kycken / Ex prauo pullus bonus ouo non venit vllus.
    De Roovere ed. 1955 (vóór 1483)
    - 304 (vers 36). Rederijkersballade. Een tijdsklacht. Het is al quaet / ey / voghel / broedt [het is allemaal: kwaad ei, kwade vogel, kwade jongen (gebroed)].
    Van Nyeuvont, Loosheit ende Practike ed. 1910 (1498-1500)
    - 74 (vers 242). Gedrukt rederijkerstoneel (een moraliteit). Een marot (via de mond van Sot) over Meest Elck: Quaet ey quaet kieken al teene(n) gadre.
    - 82 (verzen 452-453). Practike zegt tot Loosheit: En ghi sult die hoochste worde(n) heb ic macht / Quaet ey quaet kieken quaet melc en suuelken.
    De spiegel der minnen ed. 1913 (circa 1500)
    - 194 (vers 5526). Rederijkersspel. Twee sinnekes tegen elkaar: Quaet ey quaet kiecken / Dats onsen titule.
    Stijevoort II ed. 1930 (1524)
    - 208 (refrein 239, vers 32). Vroed rederijkersrefrein. Dronkenschap heeft kwalijke gevolgen: quaet eij quaet cuijken, sulc vracht sulc last.
    Bijns ed. 1875 (1548)
    - 184 (Boek II, refrein 24, strofe g, vers 12). Vroed rederijkersrefrein. Over de lutheranen: Tes quaet ey, quaet kiecken, vuyl sout, vuyl suyvele. Zie het voorgaande vers (11): lutheranen zijn kinderen van de duivel en doen het werk van de duivel.
    - 186 (Boek II, refrein 24, strofe n, vers 12). Hetzelfde refrein: De vogel moet quaet sijn, die dees kieckenen broedt.

    12 De zegswijze ‘als een blinde naar het ei slaan’ = iets doen of zeggen zonder kennis van zaken

    Der leken spieghel I ed. 1844 (1325-30)
    - 17-18 (Boek I, hoofdstuk 2, verzen 58-61). Niemand kan God kennen … Ende die daer meest na lesen, / Dolen meest weder ende wey, / Alse die blinde die slaen na tey, / Dat haerre gheen gheraken en can. Context: mens die probeert God te begrijpen (mislukt altijd).
    Jans Teesteye ed. 1869 (vóór 1334)
    - 187 (verzen 1492-1497). De mens kan Gods aard niet kennen. Wie daar toch iets over zegt, slaat daarnaar alse een blint man na een ey.
    Hildegaersberch ed. 1981 (circa 1400)
    - 100 (nr. L, verzen 18-21). Wie God probeert te doorgronden Die dwalen vast weder ende wey, / Als die blinde die slaet nae tey, / Dat hoerre gheen gheraken can.
    Bijns ed. 1886 (vóór 1529)
    - 229 (refrein 60, strofe f, verzen 15-16). Amoureus meilied. Bereye ic u dit dicht, naer de conste ic taste, / Taste met laste, als de blinde na den eye. Context: dichter(es) die probeert goed te dichten, iets proberen wat heel moeilijk gaat en vaak mislukt.
    Gemeene Duytsche Spreckwoorden ed. 1959 (1550)
    - 72 (regel 9). Zegswijze. Ick slae daer nae als die blinde nae tEy.
    Joseph ed. 1975 (1565-66?)
    - 139-140 (verzen 1583-1585). Rederijkersspel. Nijdich herte tot Quaet Ingeven (twee sinnekes): Neen, ick wil ons noch al ander regement koken, / Naer deijeren blint boken [beuken, slaan], wilt anders lucken. / Ick salze wel raecken. Aantekening verklaart ‘blind naar de eieren slaan’ = er een slag naar slaan, iets à l’improviste uitproberen.
    De Coo 1975 (circa 1600)
    - 99. Nederlandse tondo, circa 1600. Geneesheer die naar ziekte raadt / als blinde die naar ei slaat. Spot met incapabele dokters.

    13 De zegswijze ‘eieren in de pan’ = korte metten maken met iets zodat er geen kwalijke gevolgen van komen
    [Vergelijk Harrebomée 1980 (I.178): Sla de eijers in de pan, Dan komen er geen kwâ kuikens van. Reeds bekend in de 15de eeuw: wanneer een meisje huwen wil, is het vaak raadzaam, dit toe te staan ter voorkoming van kwade gevolgen.]

    Proverbia Communia ed. 1947 (circa 1480)
    - 44 (nr. 53). Spreekwoord. Al eyer in die panne daer en comen gheen kieken af.
    Vreese des Heeren en Wijsheijt ed. 1968 (circa 1550)
    - 398 (vers 903). Rederijkersspel. Godtloose en Wrede Tyrannije besluiten Goetwillich Herte (Jezus) te gaan dwarsbomen door Pilatus te gaan wekken. Wrede Tyrannije zegt: Eijeren in de panne, soo en comter geen quaet af.
    Jesus onder die leeraers ed. 1941 (1580)
    - 118 (vers 24). Rederijkersspel. Of ’t was eieren in de pan zonder lang folen.
    Lazarus doot ed. 1992 (XVIB)
    - 137v (vers 1027). Rederijkersspel. Annanias over Jezus: Twaer best eijeren inden pan so waeren wij hem quijt.
    Die Mensch wil die werlt bevechten ed. 1994 (XVIB)
    - 128r (verzen 252-253). Rederijkersspel. Die Mensch zegt: Bol inde biesen, eijeren in die panne / soo sullender geen quae kuijkens uuijt spruijten.
    Die daet der tirannen ed. 1994 (XVIB)
    - 170v (verzen 314-316). Rederijkersspel. Spanjaarden over de ketterse Hollandse steden: (Moordadige Moort:) want eijers inden pan dat is best geraeden, siet / (Tbloetdorstich hart:) Soo coomen daer geen quae kijkens off die ons bescaeden, ijet.

    14 De eierendans
    [Zie ook Janssens 1959: 26. Cat. Antwerpen 1994: 30 (noot 94, met verdere bibliografie): eierdans = behendigheidsdans bij boeren met erotische connotaties.]

    Sorgheloos ed. 1980 (circa 1540)
    - 123 (regels 41-42). Spotprognosticatie. Over de zomer: Ende dan sullen die oude sotten dansen over d’ey.
    De sotslach ed. 1932 (circa 1550)
    - 46-47 (verzen 271-308). Sot legt het dansen van de eierdans uit. Danst lustich dit eij (vers 277). Met begeleidend liedje op de stok so danssen wij dat eij. Er wordt ook een schuttel (schotel?) over het ei gezet. In elk geval: duidelijk verband tussen eierdans dansen en zotheid, dwaasheid.
    Cat. Antwerpen 1994 (XVI)
    - 119 (cat. nr. 72). ‘De eierdans’, gravure van Pieter van der Heyden naar Jan Verbeeck.
    - 120 (cat. nr. 73). ‘Eierdans’, kopersnede (1558) van Frans Huys.
    - 120 (cat. nr. 74). ‘Eierdans’, gravure van Philips Galle (?) naar Maarten de Vos.

    15 Het motief ‘zotten dienen geen eieren uit te broeden’
    [Zie ook Coigneau II 1982: 317 over zotten die kleine zotten uitbroeden.]

    sMenschen Sin en Verganckelijcke Schoonheit ed. 1967 (1546)
    - 133 (verzen 350-351). Rederijkersspel. De sinnekes triomferen, zij gaan sMenschen Sin bedriegen. Gewoonte: So salmense beduijpen. Maniere: So salmense verdoren. Gewoonte: Hij mûet noch smoren, in desen doppe. Verdoren = tot dwaas/dooier maken (woordspel), vandaar ‘in desen doppe’ (in deze eierschaal).
    De sotslach ed. 1932 (circa 1550)
    - 43 (vers 221). Sot over de Boer die gek begint te doen: siet daar is een geck als een eij beschanst. Beschansen (Kiliaan) = ommuren, omwallen. De Boer begint nu pas gek te doen, hij staat dus op het punt ook een gek te worden, hij staat op het punt uit het ei te komen als een nar. Hij is nog omgeven door de eierschaal, maar zal er snel (als volwaardige nar) uitkomen. (Sot heeft overigens net de Boer zogenaamd een rood ei uit de neus gehaald.)
    Testament Rhetoricael II ed. 1979 (1561)
    - 148 (fol. 236v, vers 11). Zot rederijkersrefrein over zotheid. Het gaat over een schilderij en daarop zat een oud zot / Ionghe zots broeden by ghedooghe. Dus: een oude zot die jonge zotten zit uit te broeden.
    Krimpert Oom ed. 1932 (XVI)
    - 62 (vers 335). Rederijkersklucht. Krimpert Oom tot knecht: Gij meent mij mal te broen maer tsal u nijet baten. Iemand mal broeden = iemand tot dwaas gedrag brengen. Dit bevat een referentie aan het motief ‘uitbroeden van doren, dwazen’. Waarbij die dwazen dus uit een ei komen want doren = dwazen / dooiers.
    Spiegel vanden Ouden ende Nieuwen Tijd ed. 1862 (1632)
    - 188. Leerdicht van Jacob Cats met als titel Hier dient een wijs man op te letten: / Men mach geen nar op eyers setten. Volgens Cats betekent dit dat men aan een dwaas geen werk mag toevertrouwen dat door een wijs man verricht dient te worden. Een nar behandelt de eieren immers met onvoldoende omzichtigheid, laat zich er onbesuisd op neervallen, en maakt ze zo stuk. Naar aanleiding van dit gedicht stelt Bax 1948: 144, dat de oorspronkelijke betekenis van het spreekwoord is dat men geen nar op eieren mag zetten, omdat hij anders kleine narren uitbroedt. In de eieren bevinden zich namelijk doren (dooiers) en dit was een homoniem van doren (dwazen). Bax haalt als bewijsmateriaal een ‘ten onrechte aan Bruegel toegeschreven gravure’ aan waarin kleine narren vanonder een hurkende vrouwelijke nar komen piepen, met in de buurt een ei. ‘De bedoeling is duidelijk: de zottin heeft zotjes uitgebroed.’ Bax’ interpretatie is duidelijk niet van toepassing op Cats’ behandeling van het spreekwoord.
    Lebeer 1939/40
    - 218. Naar aanleiding van het spreekwoord ‘hier is een nar op eieren gezet’ in prenten.
    De Meyer 1970 (1577)
    - 336 (nr. 14). Op de prent ‘De Blauwe Huyck’ van Jan van Doetinchem uit 1577: ‘Hier broet de sot die eyers’. Men mag naar verluidt geen zot op eieren zetten = geen delicaat werk toevertrouwen aan een idioot (?).

    16 Ei // dronkenschap

    Seer schoone spreeckwoorden ed. 1962 (1549)
    - 19 (nr. 325). Spreekwoord. Il est plain comme vng oeuf / Hy is so vol als een ey. Vergelijk Harreboméé 1980: I.177.
    Gula (de gulzigheid) (1558)
    - Gravure van Pieter van der Heyden naar een ontwerp van Pieter Bruegel de Oude, uitgegeven door Hieronymus Cock. Twee maal treffen we in deze aanklacht tegen de gulzigheid een ei aan: links doet een zoogdierachtig monstertje zich tegoed aan de inhoud van een groot ei en onderaan links, onder een brug, steekt een hoofd boven het water uit: op dit hoofd ligt een (ongebroken) ei.
    Cat. Antwerpen 1998 (1594/1599)
    - 328 (cat. nr. 113, kleurenafbeelding). Pieter Breughel de Jonge, ‘Oud Vlaams Spreekwoord’, paneel, 1594 of 1599, Antwerpen, KMSK. Een drinkende, dronken nar op een reuzenei, met daarin een marot. Ditzelfde motief ook bewaard in een zestiende-eeuwse kopergravure (wellicht naar een ontwerp van Pieter Bruegel de Oude), met rondom het kwatrijn: Foey u verbuijckte dronckaerts sot, / Altijt leckt en suijpt vol tot den croppe: / Op u vuijl eij vindende als een marot, / Ten lesten inden ijdelen doppe [foei, dikbuikige dronken dwaas, / altijd likt en zuipt gij u vol tot aan de krop / op uw rot ei, tot gij u als een marot / op het einde bevindt in de lege dop]. Drinken wordt hier geassocieerd met het leegeten van een ei, waardoor de inhoud van het ei gelijkgesteld wordt met een overvloed aan bier of wijn. De zot verkwist echter deze overvloed door ze over te hevelen naar zijn buik, zodat hij zelf op een vol ei gaat lijken. Is alles echter opgedronken, dan blijft hij zitten met de lege eierschaal: de overvloed aan drank (en het geld dat ervoor betaald diende te worden?) is verdwenen. De moraal van de prent is dus dat men voorzichtig en gematigd moet omspringen met weelde en overvloed, meer bepaald met drank. Een zot slaagt daar niet in, en daarom is zijn ei ook rot. Men vergelijke over deze gravure ook Bax 1948: 145 (overigens weinig relevant). Een 17de-eeuwse literaire passage die de gravure kan helpen verklaren, is te vinden in Johan de Brune’s Bancket-werck van goede gedachten (delen 1 en 2 werden in 1660 in één band uitgegeven). In het eerste deel lezen we: De Enghelander zeght: Gluttony breeds poverty. Een leckerbeck die broeyt gebreck (Profijtelijk Vermaak ed. 1968: 323). Vergelijk ook De Stove ed. 1944 (vóór 1522): 163 (verzen 413-414), waar een vrouw over haar zuiplap van een echtgenoot zegt: Soudic hem gaen vleybaerdende smeeken. / Droncken versmoort al vol ghesoghen. Vergelijk ook Een Nyeuwe Clucht Boeck ed. 1983: 57 (nr. 6/2, regel 45), over een dronkaard die altijt vol was. Men lette overigens op de negatieve connotatie van de (lege) eierschaal in deze hele context.

    17 Ei // heksen
    [Bax 1948: 145, signaleert dat men vroeger geloofde dat heksen eieren konden leggen en in een lege eierschaal over het water konden varen.]

    18 Aanvullingen

    Der Byen Boeck ed. 1990 (15de eeuw)
    - 106 (Boek II, hoofdstuk 24, regels 33-37). Plinius zegt naar verluidt in zijn ‘boke van der naturen der dinghe’ dat een kip op de dag dat ze een ei gelegd heeft, niet door slangengif geschaad kan worden. Wat versteet men in den eye daer inne is een hope des cukens anders dan de vrucht des gueden werkes in welken guden werken is de hope des ewighen leuens. Positieve ei-symboliek! Ei = goede werken, kuiken = hoop op eeuwig leven.
    Janssens 1959 = Pr. Janssens C.ss.R, “Het ei in mythe en folklore”, in: Volkskunde, jg. 60 (1959), Nieuwe Reeks – jg. 18, nr. 1, pp. 5-33.
    - 5-6: ei = bijna steeds vruchtbaarheidssymbool.
    - 19/23: paaseieren = restant van heidense vruchtbaarheidsriten.
    - 21: in middeleeuwen, struisvogeleieren in kerken = symbool van verrijzenis.
    - 28 (noot 62): het spreekwoord ‘een ei op een balk’ = onzekere toestand.
    Wildhaber 1960 = Robert Wildhaber, “Zum Symbolgehalt und zur Ikonographie des Eies”, in: Deutsches Jahrbuch für Volkskunde, VI (1960), pp. 77-84.

    [explicit]

    16-06-2011 om 20:17 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.MIDDELNEDERLANDS: Tondalus' Visioen (15de eeuw)

    Tondalus’ Visioen (anoniem) XV

    [R. Verdeyen en J. Endepols (eds.), Tondalus’ Visioen en St. Patricius’ Vagevuur. Deel I, Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal en Letterkunde, Gent, 1914 = Verdeyen/Endepols 1914]

    [Teksteditie: R. Verdeyen en J. Endepols (eds.), Tondalus’ Visioen en St. Patricius’ Vagevuur. Deel II, Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal en Letterkunde, ’s-Gravenhage-Gent, 1917 = Tondalus’ Visioen ed. 1917]

    [Teksteditie: A.T.W. Bellemans (ed.), Tondalus’ Visioen. Naar het Gentsche handschrift met inleiding, aanteekeningen en bibliografie. Klassieke Galerij nr. 17, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1945 = Tondalus’ Visioen ed. 1945]

    Genre

    Een oorspronkelijk in Latijns proza geschreven visioen van het hiernamaals, met als titel Visio Tnugdali. De vorm van het visioen is die van het Keltische Fis [Verdeyen/Endepols 1914: 74]. Van deze tekst zijn vier verschillende Middelnederlandse prozaredacties bekend: drie ervan zijn bewaard in handschriften, de vierde bleef bewaard in gedrukte vorm.

    Auteur

    De proloog van de Latijnse tekst deelt mee dat het visioen geschreven werd door Broeder Marcus, een monnik uit het graafschap Munster in het zuiden van Ierland (misschien uit de stad Cashel) die zich gevestigd had in een Iers monnikenklooster te Regensburg. Hij schreef zijn tekst naar verluidt eerst in een vreemde taal (ongetwijfeld het Iers) en vertaalde hem dan in het Latijn (de barbarico in latinum transferret). De tekst is opgedragen aan ene abdis Gisila, die van ongeveer 1140 tot 1160 de leiding had over het benedictinessenklooster Sint-Paulus in Regensburg. [Verdeyen/Endepols 1914: 64-66, Palmer 1982: 10-11]

    De Middelnederlandse vertalers (vier!) bleven anoniem.

    Situering/datering

    De originele Latijnse tekst werd hoogstwaarschijnlijk geschreven in het begin van 1149 [Verdeyen/Endepols 1914: 60, Palmer 1982: 11]. De belangrijkste brontekst die Marcus gebruikte was Beda’s Visioen van Drithelm [Verdeyen/Endepols 1914: 69]. Niet minder dan 154 Latijnse handschriften (waaronder een aantal uit de 12de-13de eeuw, zie de lijst in Palmer 1982: 5-10) bleven bewaard. De meeste Latijnse handschriften zijn afkomstig uit Zuid-Duitsland en Oostenrijk, maar in de late middeleeuwen werd de verspreiding ruimer. Uit de vijftiende eeuw bleven 80 handschriften bewaard. De Latijnse handschriften uit de Nederlanden en Noord-Duitsland zijn voornamelijk vijftiende-eeuws. [Palmer 1982: 15-17]

    In de loop der dertiende eeuw werd het verhaal door een anonieme dichter omgewerkt in rijmloze hexameters. Vincentius van Beauvais nam het visioen op in zijn Speculum Historiale (ca. 1244) en het is déze versie (die vaak afwijkt van Marcus’ verhaal) die door latere vertalers en drukkers meestal gebruikt werd [Verdeyen/Endepols 1914: 76, Palmer 1982: 1/19-20]. Terwijl de oudste vertalingen in de handschriften Marcus volgen, gebruiken de eerste drukkers de versie van het Speculum Historiale. Tussen 1470 en 1496 werd de Visio zeven maal naar Vincentius gedrukt [te Eistadt, Spiers, Antwerpen, Keulen (drie maal) en in een nog onbekende plaats. Palmer 1982: 1, vermeldt nochtans slechts 5 vroege drukken]. We mogen dus veronderstellen dat in de jaren 1470 het verhaal van Vincentius het oorspronkelijke geheel in de schaduw had gesteld. Na 1496 ontdekken we van het voortbestaan van beide versies geen spoor meer: omstreeks 1500 verdwijnt de Latijnse Tondalus plots van het letterkundig toneel. [Verdeyen/Endepols 1914: 86].

    Omstreeks 1160 werd het Visio Tnugdali in het Neder-Rijns (Palmer spreekt van Middelfrankisch) vertaald. Na 1207 volgde een berijmde Duitse bewerking van de Regensburgse monnik Alber. [Palmer 1982: 33-41] In de loop der dertiende eeuw werd de tekst in het Ijslands vertaald. Vanaf de veertiende eeuw dringt het visioen in haast alle landen van Europa door: er kwamen vertalingen in het Anglo-Normandisch, Wit-Russisch, Catalaans, Engels, Frans, Duits, Iers, Italiaans, Portugees, Provençaals, Servo-Kroatisch, Spaans, Zweeds en Middelnederlands [Verdeyen/Endepols 1914: 87-88, zie ook de lijst in Palmer 1982: 1]. Hieronder beperken wij ons verder tot de Middelnederlandse overlevering van het Tondalus’ Visioen.

    In het begin van de veertiende eeuw bezorgde Lodewijk van Velthem in zijn Voortzetting van de Spiegel Historiael een berijmde vertaling van het Visio Tnugdali, die echter slechts gedeeltelijk bewaard is gebleven. De verloren gegane verzen bleven echter wel onrechtstreeks bewaard via twee vijftiende-eeuwse Duitse prozabewerkingen. [Verdeyen/Endepols 1914: 90-100, Palmer 1982: 191-201] In Jan van Boendales Der leken spieghel (1325-30) staat een korte verwijzing (16 verzen) naar het Tondalus’ Visioen [Verdeyen/Endepols 1914: 100-102, Palmer 1982: 201-202].

    In de veertiende en de vijftiende eeuw werd de Latijnse tekst van broeder Marcus verscheidene malen in Middelnederlands proza vertaald. De Middelnederlandse handschriften vertonen drie verschillende redacties, hier redactie I, II en III genoemd. We overlopen deze handschriften, redactie per redactie.

    Redactie I [Palmer 1982: 97-103] = bewaard in 4 handschriften

    - Handschrift B (Brussel, KB 21940, fol. 40v-94r) [Verdeyen/Endepols 1914: 138-143, Palmer 1982: 326-328]. Midden 15de eeuw, oostelijk (Saksisch) dialect. De varianten uitgegeven in Tondalus’ Visioen ed. 1917.

    - Handschrift Bl (Berlijn, Preussische Staatsbibliothek, Ms. germ. 4° 1087, fol. 91r-116r) [Verdeyen/Endepols 1914: 146-152, Palmer 1982: 322-326]. Circa 1490, behoorde oorspronkelijk tot het klooster van augustijner kanunnikessen Nazareth bij Gelderen. De varianten uitgegeven in Tondalus’ Visioen ed. 1917. In 1945 verloren gegaan.

    - Handschrift Br (Brussel, KB II 2318, fol. 49r-85r) [Verdeyen/Endepols 1914: 136-138, Palmer 1982: 328-330]. 15de eeuw, Middelduits/Ripuarisch dialect. Volledig uitgegeven in Tondalus’ Visioen ed. 1917.

    - Handschrift N (Nijmegen, Gemeente-Archief 386, fol. 133r-167v) [Verdeyen/Endepols 1914: 144-146, Palmer 1982: 335-338]. Tweede helft 15de eeuw (ca. 1470), oorspronkelijk toebehorend aan het klooster Bethlehem in Nijmegen, een klooster van franciscaanse tertiaressen. Volledig uitgegeven in Tondalus’ Visioen ed. 1917.

    Redactie II [Palmer 1982: 104-105] = bewaard in 2 handschriften

    - Handschrift H (Den Haag, KB 73 H 14, fol. 2r-28r) [Verdeyen/Endepols 1914: 152-157, Palmer 1982: 340-342]. Tweede helft 15de eeuw, Nederfrankisch/Zuid-Limburgs dialect, afkomstig uit het klooster van reguliere kanunnikessen Sint-Agnes in Maaseik. Volledig uitgegeven in Tondalus’ Visioen ed. 1917.

    - Handschrift A (Amsterdam, Kon. Academie van Wetenschappen XXXV, fol. 117r-153v, tegenwoordig in Den Haag, KB) [Verdeyen/Endepols 1914: 157-159, Palmer 1982: 338-340]. Geschreven in 1461 door Romment van den Riele voor eigen gebruik. Bleef in het bezit van de Haagse familie Van den Riele tot minstens 1567. Het enige handschrift dat niet uit een kloosteromgeving afkomstig is. De varianten met H uitgegeven in Tondalus’ Visioen ed. 1917.

    Redactie III [Palmer 1982: 113-130] = bewaard in één handschrift

    - Handschrift G (Gent, Universiteitsbibliotheek 542, fol. 238r-280v) [Verdeyen/Endepols 1914: 159-161, Palmer 1982: 345-346]. Vijftiende eeuw (1460-80), West-Vlaams dialect. Volledig uitgegeven in Tondalus’ Visioen ed. 1917 en Tondalus’ Visioen ed. 1945. Dit handschrift volgt het minst de Latijnse bron: er zijn heel wat afwijkingen, weglatingen en toevoegingen. In deze wijzigingen en toevoegingen wordt vaak nadruk gelegd op het goede en kuise huwelijk en uitgehaald naar de onkuisheid. Dit zou er volgens ons kunnen op wijzen dat deze vertaling gemaakt werd door een seculiere geestelijke, een priester dus, en niet door een monnik.

    Dan zijn er ook nog de Middelnederlandse drukken, die eerder de Latijnse versie van Vincentius van Beauvais volgen dan die van Marcus, zodat er hier sprake is van een vierde Middelnederlandse redactie [door Palmer (1982: 365) ‘ca. 1480’ gedateerd]. We overlopen hieronder de bekende drukken.

    Redactie IV [Palmer 1982: 171-179] = 5 bekende vroege drukken, waarvan één verloren en één fragmentair bewaard

    - Gedrukte editie IVa (Antwerpen, Govaert Back, z.j.: Dat boec van Tondalus visioen) [Verdeyen/Endepols 1914: 164, Palmer 1982: 355]. Uniek exemplaar: Cambridge University Library Inc. S.F.6.5. (3444). Onuitgegeven.

    - Gedrukte editie IVb (Antwerpen, Mathijs van der Goes, 1472: Boeck van Tondalus vysioen) [Verdeyen/Endepols 1914: 161-162, Palmer 1982: 355]. Het jaartal moet waarschijnlijk 1482 zijn. Uniek exemplaar: Parijs, Bibl. Nat. Inc 5 F 6.5/3444. Onuitgegeven.

    - Gedrukte editie IVc (Gerardus Leempt, ’s-Hertogenbosch, 1484: Hier beghint een boeck ende es van tondalus vysioen) [Verdeyen/Endepols 1914: 162-163, Palmer 1982: 356]. Uniek exemplaar verloren gegaan bij de Leuvense universiteitsbrand van 1914. Palmer noteert dat Kronenberg noteerde dat Verdeyen een volledige transcriptie van de tekst bezat. Waar is die transcriptie naartoe?

    - Gedrukte editie IVd (Delft, Kerstiaen Snellaert, 1495: Dat boeck van Tondalus vysioen) [Verdeyen/Endepols 1914: 163-164, Palmer 1982: 355-356]. Uniek exemplaar: Brussel KB. Onuitgegeven. Volgens Verdeyen en Endepols is de tekst dezelfde als die van IVc!

    - Gedrukte editie IVe (Henrick Eckert van Homberch, z. pl., 1515) [Palmer 1982: 355]. Een fragment hiervan bewaard in Parijs, B.N. Onuitgegeven.

    Dionysius de Karthuizer (gestorven in 1471 en verblijvend in de buurt van Den Bosch) vatte het verhaal van Tondalus twee maal samen in het Latijn, één maal in zijn Quatuor Novissima en één maal in zijn De Particulari Judicio Dei [zie een editie van beide samenvattingen in Verdeyen/Endepols 1914: 82-86 en vergelijk Palmer 1982: 25-27]. In een Gentse druk uit 1601, Den Troost der Zielen, vertaalde Cornelis Columbanus Vranckx, abt van het Gentse Sint-Pietersklooster, de samenvatting uit De Particulari Judicio Dei in het Nederlands [zie de editie in Verdeyen/Endepols 1914: 104-109 en vergelijk Palmer 1982: 211-212]. Daarmee eindigt de literaire geschiedenis van het Tondalus’ Visioen in het Nederlands.

    Inhoud

    Zie voor een samenvatting van de Latijnse tekst Verdeyen/Endepols 1914: 51-59 en Palmer 1982: 385-400.

    Tondalus was een Ierse ridder en edelman die een losbandig leven leidde. In 1149 [te lezen als 1148, vergelijk Palmer 1982: 11], toen hij op bezoek was bij één van zijn schuldenaars, viel hij plots onmachtig neer en hij bleef drie dagen (van woensdag tot zaterdag) schijndood. Tijdens deze drie dagen werd zijn ziel door zijn engelbewaarder rondgeleid in het hiernamaals. Eerst bezoeken zij het vagevuur.

    De eerste pijn. Een diepe, donkere vallei, vol brandende kolen, met daarover een groot ijzeren deksel. Op het deksel liggen zielen te braden tot zij smelten, door het deksel druipen en in de kolen weer hun normale vorm aannemen. De foltering begint dan opnieuw. Dit is de bestraffing van de moordenaars.

    De tweede pijn. Een smalle weg op een grote, woeste berg. Aan de ene kant brandende zwavel en vuur, aan de andere kant bevroren sneeuw, hagel en koude wind. Duivels met scherpe en gloeiende ijzeren vorken doorsteken de zielen en werpen ze afwisselend in de hitte en in de koude. Dit is de bestraffing van de verraders.

    De derde pijn. Een diepe, donkere, stinkende vallei tussen twee bergen waarin brandende zwavel stroomt. In de zwavel bevinden zich talloze zielen. Tussen de twee bergen ligt een brug die slechts één voet breed is. De zielen moeten over deze brug gaan en vallen in de zwavel als zij niet door God uitverkoren zijn. Dit is de bestraffing van de hovaardigen.

    De vierde pijn. Het beest Acherons (vergelijk Job 40: 18): een reusachtig monster, groter dan een berg, met ogen als vulkanen en een wijdopen muil waaruit vlammen schieten. Tussen de tanden staan twee reuzen (Firgucius en Colvallus), de ene rechtop, de andere op zijn hoofd. Zij staan in de muil als kolommen in een poort. Een menigte duivels ranselt de zielen af en drijft ze in de muil van het monster. Dit is de bestraffing van de gierigen en de vrekken.

    De vijfde pijn. Een stormachtig meer, met daarin talrijke duivels en kwade geesten die de zielen verslinden die van een brug over het meer vallen. Deze brug is twee mijlen lang, slechts een handpalm breed en is voorzien van scherpe, gloeiende nagels. Tondalus ziet een ziel een grote korenschoof over de brug dragen (tijdens haar leven heeft deze ziel namelijk een korenschoof gestolen). Omdat Tondalus zelf ooit een koe gestolen heeft van zijn peter, moet hij een wilde koe over de brug leiden. Dat gebeurt met veel moeite en onderweg komen Tondalus en de ziel elkaar tegen. Na veel geklaag passeren ze elkaar, ze weten niet hoe. Dit is de bestraffing van de dieven en van de rovers van gewijde voorwerpen die ‘sacrilegie’ hebben begaan. En vooral ook van geestelijken die gezondigd hebben (handschrift G voegt hieraan toe: ‘in onsuverheden van luxurien’).

    De zesde pijn. Phristinus’ huis (ook ‘herberghe’ genoemd): een open huis, groter dan een berg, rond als een broodoven, waaruit vlammen slaan die de zielen verteren. Vóór de poort staan duivels met bijlen, stokken, houwelen, vlegels, zagen, sikkels, messen, spaden en andere instrumenten, die de zielen folteren. Binnen in het huis vreten wormen de geslachtsdelen van mannen en vrouwen aan. De geestelijken onder hen worden meer gefolterd dan de leken. Dit is de bestraffing van de onkuisaards.

    De zevende pijn. Op een bevroren meer staat een beest met twee handen, twee voeten, twee vleugels, ijzeren klauwen, een lange hals en een ijzeren bek waaruit vuur komt. Het monster vreet de zielen op, verteert ze in zijn buik en werpt ze dan weer uit in het bevroren meer, waar ze hun normale vorm aannemen om opnieuw gefolterd te worden. Zij worden dan zwanger van serpenten met ijzeren bekken en weerhaken aan de staart die van binnen uit alle lichaamsdelen doorboren. Aan de schaamdelen van mannen en vrouwen bevinden zich ook serpenten die de onderbuik van de zielen openrijten. Dit is de bestraffing van hen die zich bezondigd hebben aan ‘ongeloorloofde onkuisheid’, vooral de geestelijken onder hen.

    De achtste pijn. Een vallei, Vulcanus geheten, met talrijke smidsen. Met gloeiende tangen werpen de duivels de zielen in brandende ovens, smelten hen, smeden ze met twintig tot dertig tegelijk aan elkaar en verbranden ze dan tot pulver. De zielen worden bewerkt met gloeiende ijzeren vorken en hamers op een aambeeld. Dit is de bestraffing van zij die ‘de wil van hun vlees’ (handschrift N heeft het over ‘die oncuyscheit des vleischs’) volgden.

    Deze acht straffen vormen naar verluidt het vagevuur, waar zich de zielen bevinden die het Laatste Oordeel afwachten. We dalen nu af naar de onderste hel (de bodem van de hel), waar zich de reeds eeuwig verdoemde zielen bevinden.

    De negende pijn. De poort van de onderste hel. Men hoort luid geroep en gehuil en harde donderslagen. Uit een vierkante put schiet een vuur- en rookkolom met daarin talrijke zielen en duivels die omhoog dwarrelen en dan weer neervallen in de put.

    De diverse folteringen in de put van de hel zijn naar verluidt nog met geen 10.000 tongen te beschrijven. Wat het meest opvalt, is Lucifer, de prins der duisternis: een reusachtig beest, zwart als een raaf of als inkt, dat met ijzeren banden is vastgebonden op een rooster waaronder kolen branden. Het monster heeft een menselijk lichaam, maar zijn lijf is ruw en oneffen alsof er nagels uitsteken. Het heeft duizend handen met lange, op ijzer lijkende klauwen, duizend voeten en een lange staart. Duivels zijn bezig het vuur met blaasbalgen op te stoken en dan slaat Lucifer met zijn staart de zielen omver, knijpt hen met zijn klauwen tot moes en stoot de vuurkolom uit zijn muil. In deze onderste hel bevinden zich overspeligen, moordenaars, dieven en rovers, hovaardigen (handschrift G voegt hier ‘lichte wive’ aan toe) en wereldlijke en geestelijke hoogwaardigheidsbekleders die misbruik gemaakt hebben van hun macht.

    De engel en Tondalus’ ziel gaan dan opwaarts en verlaten de hel.

    Het eerste niveau. Vóór een hoge muur staan talrijke mannen en vrouwen in de wind en in de regen. Dit zijn de ‘kwaden, maar niet al te kwaad’: zij die zich inspanden om deugdzaam te leven, maar niets aan de armen hebben geschonken.

    Het tweede niveau. In de muur bevindt zich een poort. Daarachter strekt zich het aards paradijs uit (alleen expliciet vermeld in handschrift G): een mooie vlakte met geurige bloemen en de Fontein van het Levend Water. Het is er altijd licht. Vele zielen lopen er rond. Dit zijn de ‘goeden, maar niet al te goed’: zij zijn verlost van de helse pijnen maar verdienen nog niet om bij de heiligen te vertoeven. Tondalus herkent onder hen de koningen Concober en Donachus. Hier bevindt zich ook het huis van koning Cormachus: een prachtig paleis waarin Cormachus zetelt op een gouden troon. Vele dienaars komen hem geschenken brengen. Dit zijn armen en pelgrims waarmee de koning ooit zijn tijdelijke goederen deelde. Drie uur per dag moet de koning echter tot zijn navel in het vuur staan, terwijl hij boven de navel een haren kleed draagt: het vuur moet hij ondergaan omdat hij het sacrament van het huwelijk besmet heeft, het haren kleed moet hij dragen omdat hij ooit bevolen heeft een graaf naast Sint-Patricius dood te slaan.

    Het derde niveau. De engel en Tondalus’ ziel gaan door een hoge zilveren muur. Daarachter een prachtig veld met mannen en vrouwen in witte kleren die de lof van de H. Drievuldigheid zingen. Dit zijn gehuwden die geen overspel pleegden, hun ondergeschikten goed behandelden en hun goederen deelden met de armen, de pelgrims en de Kerk.

    Het vierde niveau. De engel en Tondalus gaan door een hoge gouden muur en zien kostbare zetels, met goud en parels overdekt. Daarop zitten oude mannen en vrouwen, prachtig gekleed en met gouden kronen, die Gods lof zingen. Dit zijn heiligen die in kuisheid leefden en martelaren.

    Het vijfde niveau. In prachtige tenten zingen en musiceren heilige monniken en nonnen. In de tenten vliegen ook engelen rond.

    Het zesde niveau. Een prachtige boom met zingende vogels en rijke vruchten. Onder de boom groeien lelies en rozen en zitten mannen en vrouwen in gouden en ivoren zetels die God loven. Zij dragen gouden kronen, hebben een gouden staf in de hand en zijn gekleed als monniken en nonnen. De boom is de Kerk en zij die eronder zitten, zijn de stichters en beschermers van de Kerk.

    Het zevende niveau. De engel en Tondalus’ ziel gaan door een zeer hoge muur die van kostbare edelstenen is gemaakt. Daar zien zij de negen engelenkoren. Hier bevinden zich de patriarchen, de profeten, de martelaren, de heilige maagden, de apostelen en de confessoren. Vanop deze plaats kan Tondalus’ ziel alle voorgaande pijnen en ‘gloriën’ en de ‘rondheid van de wereld’ zien, en zij bezit volledige kennis van alle dingen. Hier ziet zij ook de confessor Ruduanus en Sint-Patricius met een grote groep bisschoppen, waaronder vier bisschoppen die zij herkent. Tondalus’ ziel wil hier blijven maar de engel zegt dat alleen (mannelijke en vrouwelijke) maagden die hun lichaam gevrijwaard hebben van vleselijke genoegten, hier mogen verblijven.

    De ziel keert dan terug tot haar lichaam. Tondalus ontwaakt uit de schijndood en gaat ter communie. Hij geeft zijn goederen aan de armen, brengt een kruis aan op al zijn kleren en leidt voortaan een predikend leven.

    Een kortere samenvatting zou kunnen luiden: Tondalus is een Ierse edelman die een losbandig leven leidt. Na zijn dood, of beter: tijdens zijn schijndood, wordt hij door een engel in het vagevuur, de hel en de hemel rondgeleid. Hij ervaart aan den lijve de straffen der zondaars en proeft van het geluk der zaligen. Nadat hij uit het hiernamaals is teruggekeerd, schenkt hij zijn goederen aan de armen en leidt verder een voorbeeldig en predikend leven.

    Thematiek

    Deze is zeer traditioneel stichtelijk-religieus. De bedoeling is manifest de lezer door middel van afschrikwekkende beschrijvingen van hel en vagevuur enerzijds en heerlijke impressies van de hemel anderzijds angstig te maken voor de bestraffingen der zonden en te doen verlangen naar de beloning van goed christelijk gedrag. In de proloog van handschrift G luidt het dan ook: So wie datter neerenstelic in wille lesen ende de woorden merken, hi sal van anxenen hem wachten van sonden ende sijn leven belyen sinen gheesteliken vader, want alle creaturen hebbens te doene, want van gheere saken so en es men sekerer dan de doot. Ende niet onsekerer dan den tijt vander doot [ed. 1917: 4 (G, regels 3-6)]. Later in het verhaal vat de gidsende engel de moraal nog eens helder samen: Ende waer omme soude de mensche dan biechte spreken ende penitencie ontfaen over sine sonden het en waere dat hi gode ontsaghe. Want met minnen ende met vreesen so comt men te gode. Also sente Jan seit: Vulmaecte minne ende vreese doet de sonden laten [ed. 1917: 74 (G, regels 4-6)].

    Het Tondalus’ Visioen past overigens volmaakt in de toegenomen aandacht voor de dood en de Laatste Dingen in de vijftiende eeuw (men denke onder meer aan de ars moriendi’s en de dodendansen) [Palmer 1982: 376-382]. Tekenend in dat verband is dat in handschrift N na het slot van de tekst van Tondalus’ Visioen met rode letters is geschreven: Die wyse man secht Och of sij smaecten ende verstonden ende die leste dijngen voersagen [ed. 1917: 177]. Een gelijkaardige tekst komt overigens ook voor op Bosch’ Zeven Doodzonden-paneel (Madrid, Prado).

    Receptie

    De Latijnse tekst is duidelijk ontstaan in een kloostercontext, meer bepaald in de Ierse benedictijnergemeenschap in Regensburg [Palmer 1982: 11]: De visioenen zijn trouwens het werk van monniken: dit leert ons hunne geschiedenis [Verdeyen/Endepols 1914: 71]. De tekst geeft ons een duidelijk beeld van de menselijke zwakheden die Marcus als monnik moest bestrijden: Niemand wordt gespaard; zoowel de hoogste als de laagste, zoowxel de geestelijke als de leek moet het ontgelden [Verdeyen/Endepols 1914: 73-74]. Hoewel de Middelnederlandse handschriften grotendeels eveneens in een kloostermilieu functioneerden (alleen handschrift A deed dat manifest niet), konden de gedrukte versies door iedereen met voldoende penningen aangeschaft worden. Men kan dan ook veilig stellen dat in de laatmiddeleeuwse Nederlanden het Tondalus’ Visioen zowel in een klooster- als in een stads- als in een hofcontext zeer goed bekend was. De rijke overleveringstraditie en de talrijke allusies in andere teksten wijzen er sowieso op dat dit een laatmiddeleeuwse (ook internationale) bestseller was. Palmer noemt als primair doelpubliek van de vertalingen nonnen, lekenbroeders en leken. [Palmer 1982: 363/368-369/371]

    Profaan/religieus?

    Manifest stichtelijk-religieus.

    Persoonlijke aantekeningen

    Welke Middelnederlandse tekstbron van het Tondalus’ Visioen komt in de eerste plaats in aanmerking voor een onderzoek naar invloeden op het werk van Jheronimus Bosch? Uiteraard de Bossche druk van Gerard van der Leempt uit 1484 (IVc): Bosch woonde en leefde in ’s-Hertogenbosch en moet in 1484 ongeveer 34 jaar oud geweest zijn! Er zijn zeven Middelnederlandse handschriften en vijf Middelnederlandse vroege drukken van het Tondalus’ Visioen bekend, en welke van deze twaalf tekstbronnen is in 1914 (met géén dank aan de Duitse agressor die Leuven en de universiteit aldaar beschoot) in vlammen opgegaan? Juist. Alsof de duivel zelf ermee speelt.

    In Palmer lazen wij echter dat professor René Verdeyen een volledige transcriptie heeft gemaakt van IVc, en bijna waren wij reeds op speurtocht vertrokken naar de erfgenamen van deze prof, om na honderd jaar alsnog die transcriptie te traceren maar toen lazen wij in Verdeyen/Endepols 1914: 164, dat volgens Verdeyen de tekst van de Delftse druk uit 1495 (IVd) dezelfde is als die van de Bossche uit 1484. En Verdeyen kon het weten, want hij had beide incunabelen grondig bestudeerd. Aangezien echter die Delftse druk van het Tondalus’ Visioen, net zomin trouwens als de andere Middelnederlandse drukken, is uitgegeven, zal wie exact wil lezen wat Bosch waarschijnlijk zelf ooit heeft gelezen (want alle beschikbare historische gegevens wijzen erop dat Bosch deze literaire bron gekend heeft, ofschoon dat toch niet honderd procent hard te maken valt), naar Brussel moeten trekken, want in de Koninklijke Bibliotheek aldaar bevindt zich die druk (men bedenke: het had ook Sint-Petersburg kunnen zijn). Volgens C.J.A. van den Oord is de Bossche druk overigens vermoedelijk een herdruk van de Antwerpse uitgave van Mathias van der Goes uit 1482. Vermoedelijk! [Van den Oord 1984: 30]

    De vraag is overigens of dat bezoek aan Brussel of Parijs (waar een exemplaar van die Antwerpse druk van Van der Goes zit) veel gaat opleveren voor de Bosch-studie [al is het volgens Palmer (1982: 363) wel zo dat de vertaler van redactie IV (de drukken dus) invloeden vertoont van redactie III in handschrift G, en dit handschrift lijkt ons – vooral omwille van bepaalde toevoegingen – dichter bij Bosch te staan dan de andere]. Elders zullen we nader ingaan op de mogelijke invloeden van het Tondalus’ Visioen op Bosch, maar hier kunnen we al wel vermelden dat, afgaande op de door Verdeyen geëditeerde handschriften, de oogst niet anders dan bijzonder mager kan genoemd worden. Tussen wat in de handschriften beschreven staat en wat Bosch schilderde, bestaan ten hoogste verwantschappen en parallellen, maar van geen enkele passage kan gezegd worden dat ze door Bosch letterlijk werd overgenomen, zodat ook onzeker moet blijven of Bosch er überhaupt door beïnvloed werd. En het lijkt weinig waarschijnlijk dat de gedrukte teksten veel aan dat beeld gaan veranderen.

    Nog wat ontmoedigender in dit verband is het volgende. In Malibu (Californië), in het J. Paul Getty Museum, wordt een Vlaams handschrift bewaard, ontstaan in Valenciennes en Gent, met een door David Aubert geschreven Franse tekst van het visioen van Tondalus (Les visions du chevalier Tondal) uit 1475 [zie Getty 1991: 82 en Kren e.a. 1997: 85]. Het handschrift werd gemaakt voor Margaretha van York, hertogin van Bourgondië en echtgenote van Karel de Stoute, en bevat 20 miniaturen die toegeschreven worden aan Simon Marmion. Het volledige handschrift mét de 20 miniaturen kan tegenwoordig folio per folio bekeken worden op www.getty.edu/art/gettyguide/artObjectDetails?artobj=1771. Als men dan ziet hoe nauwgezet correct Marmion weergeeft wat in de tekst beschreven staat, en men vergelijkt dit met de vogel-duivel in de kakstoel op het rechterluik van de Tuin der Lusten of met de gehelmde figuur op een rund op het rechterluik van de Hooiwagen (twee Bosch-scènes die vaak met Tondalus’ visioen in verband worden gebracht), dan beseft men pas terdege hoe los en creatief Bosch met zijn bronnen omsprong. Wat overigens niet als een verwijt aan Bosch mag gezien worden, enkel als een ontgoocheling voor wie op zoek is naar invloeden op Bosch. Dezelfde ‘ontgoocheling’-tussen-aanhalingstekens ervaart men trouwens wanneer men wat Bosch schilderde, vergelijkt met de bekende miniatuur van de gebroeders Van Limburg uit de Très Riches Heures du Duc de Berry waarin Lucifer op een rooster ligt en een vuurkolom uitbraakt waarin zielen rondspartelen: zó weggelopen uit de beschrijving van Lucifer in het Tondalus’ Visioen! Zelfs de duivels die het vuur onder het rooster aanwakkeren met blaasbalgen zijn aanwezig. Blijft natuurlijk het feit dat het Tondalus’ Visioen en Bosch qua cultuurhistorische sfeer (nadruk op het macabere: dood, hel, fysieke folteringen) en stichtelijke boodschap (waarschuwen voor zonde en Laatste Oordeel, aanzetten tot keurig christelijk gedrag) zeer nauw met elkaar verwant zijn en dan is het helemaal niet gek dat een volwassen Bosch in zijn eigen stad op twee straten van zijn huis een gedrukt exemplaar van dat visioen kon aankopen.

    Het is ook mogelijk dat Bosch het visioen van Tondalus kende uit de geschriften van Dionysius de Karthuizer, die overleed in 1471 en in de buurt van ’s-Hertogenbosch moet gesitueerd worden. Dionysius vatte het visioen twee maal samen, maar te oordelen naar de editie van deze passages door Verdeyen valt ook daar weinig of niets essentieels te rapen in verband met invloeden op Bosch [zie Verdeyen/Endepols 1914: 81-86 en vergelijk Palmer 1982: 25-27].

    Ten slotte nog enkele woorden over het Tondalus’ Visioen zelf. René Verdeyen was in 1914 nogal lovend over de tekst, maar hij had het dan wel in de eerste plaats over de Latijnse versie van broeder Marcus: Marcus was een theoloog, ja, maar hij was ook een literator ( … ) begaafd met een levendige fantasie en dat was gelukkig voor ons: anders had zijn Tondalus niet meer waarde gehad dan die van een droog tractaatje [Verdeyen/Endepols 1914: 70]. En enkele bladzijden verder schrijft hij: Alles is met evenveel zorg en liefde afgewerkt. Men voelt dat de schrijver wat goeds wilde maken. Daarin is hij volkomen geslaagd. Zijn werk is goed, is het beste in zijn genre en een waardige voorlooper van Dante’s Divina Comoedia [Verdeyen/Endepols 1914: 74-75]. Wijzelf hebben alleen de teksten van de Middelnederlandse handschriften gelezen en daarin zijn de stijlbloempjes van het Latijn natuurlijk grotendeels verloren gegaan. Toch lijken ons de literair-esthetische kwaliteiten van het Tondalus’ Visioen eerder beperkt te zijn, al kan men nog steeds bewondering opbrengen voor de rijke en soms ronduit griezelige fantasie van de auteur. Als cultuurhistorisch document is de waarde van dit visioen echter moeilijk te onderschatten, daar zullen weinigen het oneens mee zijn.

    De Kerk heeft overigens nooit dogmatische waarde toegekend aan de legende van Tondalus, maar stond er toch welwillend tegenover en ongetwijfeld zullen vele middeleeuwers geloofd hebben in het waarheidsgehalte van teksten als deze [Verdeyen/Endepols 1914: 47]. Broeder Marcus beklemtoont trouwens regelmatig dat hij het hele verhaal uit de mond van Tondalus zelf vernomen heeft. Van een Ierse ridder Tnugdalus/Tondalus is echter in de archieven in het geheel niets teruggevonden, maar misschien heeft men slecht gezocht? Marcus maakt wel melding van drie Ierse koningen die zich in de onderste regionen van de hemel bevinden (Donachus, zijn broer Cormachus en Conchobar) en dit zijn wel historisch traceerbare figuren. Cormac (Cormachus) Mac Carthaigh bijvoorbeeld was koning van Desmond, overleed in 1138 en liet in 1134 de beroemde ‘kapel van Cormachus’ bouwen op de rots van Cashel. Blijkbaar verwerkte Marcus enkele stukjes recente Ierse geschiedenis in zijn tekst, om deze laatste een geloofwaardiger aanzien te geven en wellicht ook om wat te slijmen bij de nakomelingen van de bewuste koningen (ze zitten immers volgens Marcus in de hemel, niét in de hel). Volgens Marcus’ Latijnse tekst werd Tnugdalus geboren in Cashel, was hij een onderdaan van koning Cormachus en kreeg hij zijn visioen in de stad Cork. [Verdeyen/Endepols 1914: 67-68, Palmer 1982: 11-13]

    Verdere lectuur

    - Palmer 1982: Nigel F. Palmer, “Visio Tnugdali”. The German and Dutch Translations and their Circulation in the Later Middle Ages. Münchener Texte und Untersuchungen zur Deutschen Literatur des Mittelalters – Band 76, Artemis Verlag, München-Zürich, 1982.

    Recensie: A. Ampe, in: Ons Geestelijk Erf, deel 59, afl. 2-3 (september 1985), pp. 587-588.

    - Van den Oord 1984: C.J.A. van den Oord, Twee eeuwen Bosch’ boekbedrijf 1450-1650. Een onderzoek naar de betekenis van Bossche boekdrukkers, uitgevers en librariërs voor het regionale socio-culturele leven. Bijdragen tot de Geschiedenis van het Zuiden van Nederland – LXII, Tilburg, 1984.

    - Getty 1991: Anoniem, The J. Paul Getty Museum. Handbook of the collections. Malibu (Cal.), 1991 (3de herziene druk, 1ste druk: 1986).

    - Kren e.a. 1992: Thomas Kren (red.), Margaret of York, Simon Marmion, and the Visions of Tondal. Papers delivered at a symposium organised by the department of manuscripts of the J. Paul Getty Museum in collaboration with the Huntington Library, June 1990. The J. Paul Getty Museum, Malibu (California), 1992.

    Recensie: Claudine Lemaire, in: Quaerendo, 24/1 (1994), pp. 53-54.

    - Kren e.a. 1997: Thomas Kren e.a., Masterpieces of the J. Paul Getty Museum: illuminated manuscripts. Londen-Los Angeles, 1997.

    [explicit 7 juni 2011]

    07-06-2011 om 23:24 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    04-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Villa des Roses (Willem Elsschot) 1913

    VILLA DES ROSES (Willem Elsschot) 1913

    [Roman, Salamander-pocket, Em. Querido’s Uitgeverij B.V., Amsterdam, 1989 (17de druk)]

    Villa des Roses is het prozadebuut van de Antwerpse auteur Alfons De Ridder, alias Willem Elsschot. In 1910 schreef Elsschot de herinneringen neer aan zijn tweejarig verblijf (1906-1907) in een Parijs familiepension, toen hij werkte als secretaris van een (ietwat louche) Argentijnse zakenman. In 1913 werd de kleine roman gepubliceerd.

    Vanuit een auctoriaal vertelstandpunt worden in de eerste hoofdstukken de bewoners van het pension één voor één aan ons voorgesteld. De kleinburgerlijke pensionhoudster Madame Brulot met haar aapje Chico en haar pantoffelheldachtige man (ex-notaris), de 92-jarige ietwat seniele en kleptomane Madame Gendron, de vroegere diplomatenvrouw Madame Dumoulin, de Noor Aasgaard (een advocaat die in Parijs Frans komt leren maar daar weinig van terechtbrengt), mijnheer Martin (zakenman zonder zaken, met zijn Poolse vrouw en diens moeder), drie knappe Hongaarse meisjes waarvan niemand weet wat ze eigenlijk doen voor de kost (de lezer begrijpt tussen de regels: hoertjes), juffrouw de Kerros (een wat ziekelijke, weinig geliefde jongedame), de Hollander Knidelius, de jonge Duitser Grünewald, en de meiden Aline en Louise. Verder nog twee heren die in het pension het middagmaal mee komen gebruiken, de grappenmaker Colbert en de zwaarmoedige architect Brizard.

    In het begin maakt deze overvloed aan dramatis personae een wat verwarrende indruk, maar die verdwijnt al heel snel van zodra we in de volgende hoofdstukken nader kennismaken met het dagelijkse reilen en zeilen in het pension. Nadat Brizard in de tuin van het pension zelfmoord heeft gepleegd (hij wordt eerst in de kamer van madame Gendron gelegd, maar voor de nacht stelt Grünewald zijn kamer ter beschikking, hij en Louise waken afwisselend bij het lijk) komt het verhaal pas goed op gang en gaan we ons meer en meer vertrouwd voelen met de pensionbewoners. De belangrijkste verhaallijn wordt gevormd door de vrijage tussen Grünewald en Louise (deze laatste een jonge weduwe met een zoontje dat elders is ondergebracht). Bij Louise is het grote liefde maar voor de Duitser gaat het slechts om een oppervlakkige flirt. Als Louise zwanger raakt, durft ze niets tegen Grünewald zeggen en pleegt zij een abortus (via een ‘engeltjesmaakster’). Wanneer in het pension op een goede dag een knappe Engelse dame verschijnt, mrs. Wimhurst, heeft Louise er voor de Duitser gelegen: onder het mom terug naar Duitsland te keren, verhuist hij naar een andere kamer in de stad. Alle pogingen van Louise om terug contact op te nemen (via brieven, een geplande reis naar Duitsland blijkt te moeilijk en te duur) lopen op niets uit.

    Een andere belangrijke rol in het verhaal wordt gespeeld door madame Gendron, die tijdens een feestje ter ere van madame Dumoulin door monsieur Brulot in het openbaar belachelijk wordt gemaakt (hij ‘betrapt’ haar op het wegnemen van sinaasappelen en verklaart dat de volgende dag als straf het fortuin van madame Gendron onder de gasten zal verdeeld worden). Een tijd later neemt madame Gendron hiervoor wraak door het aapje Chico koudweg in het open haardvuur te keilen. Op het einde van het boek zal het pension door de erfgenamen van de eigenaar (de Brulots huurden) verkocht worden en dat betekent het verdwijnen van de Villa des Roses.

    De abstracte thematiek die via dit alles naar voren komt, is manifest de kleinburgerlijkheid en de kleinmenselijkheid van de pensionbewoners, die blijkbaar behoren tot een maatschappelijke stand die zijn heil zoekt in schijnmoraal, bedrog en eigenbelang. Affectie, begrip en medemenselijkheid krijgen in dit verhaal inderdaad weinig kansen. De kleine kantjes van de pensionbewoners worden door Elsschot op onbarmhartige wijze blootgelegd via zijn kalme, zakelijke, nuchtere stijl, die meer dan eens bijzonder cynisch overkomt. Een mooi voorbeeld van dit laatste is het volgende zinnetje (in verband met madame Gendron): Men wist dan ook niet eens dat zij Anne Marguerite Rose de Gendron heette en niemand bedacht dat men haar onder de kin gestreeld en ‘Meg’ genoemd had, in een tijd toen het herengeslacht dat nu begraven was en opgegeten, nog in zwarte rokken zat [p. 74]. Of nog (na de ‘ontmaskering’ en ‘veroordeling’ van madame Gendron): In zulk een talrijk gezelschap zijn voor een christelijk gevoel allicht een paar aanhangers te vinden en madame Brulot vreesde dan ook dat de pret in ruzie ging verkeren [p. 94]. Op onnavolgbare wijze weet Elsschot met aandacht voor het detail dat het geheel oproept, met enkele karakteriserende trekken, een rake opmerking, een typisch woord, zijn personages te schilderen zonder langdradige psychologische ontledingen. Luister hoe hij in twee zinnen op perfecte wijze de relatie Louise-Grünewald neerzet: Om de andere avond gingen zij samen wandelen. Louise had gaarne iedere avond gegaan, maar Grünewald moest drie keer in de week naar de Duitse club om bier te drinken en te kegelen [p. 109].

    Villa des Roses is werkelijk een alleraardigst boekje dat ik met veel plezier heb herlezen. Voor een debuut kan dit tellen, vind ik, en de roman werd bij zijn verschijnen in 1913 door verscheidene recensenten dan ook gunstig besproken. Voor de rest bleef de belangstelling (vooral ook van het leespubliek) achterwege, wellicht omwille van verschillende factoren: het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, het nieuwe van Elsschots stijl en het feit dat de (Vlaamse, katholieke) lezers nog niet rijp waren voor zijn maatschappelijke kritiek. Villa des Roses is in elk geval een goed voorbeeld van realisme (psycho-realisme – term van André de Ridder uit 1912 – zo men wil): de kunst om menselijke handelingen en ervaringen te verhevigen en te verdiepen, zodat zij een bovenmenselijke betekenis krijgen zonder daarbij iets van hun gelijkenis met de nuchtere werkelijkheid in te boeten.

    Quotering: 3,5 (19 april 2000)

    Geraadpleegde lectuur

    - Lut Missinne, “Willem Elsschot”, in: Kritisch Literair Lexicon, november 1994.

    - Guido Goedmé, “Willem Elsschot: Villa des Roses”, in: Lexicon van Literaire Werken, juni 1989.

    In zijn biografie Elsschot. Leven en werken van Alfons De Ridder (2011) noteerde Vic van de Reijt: In ‘Villa des Roses’ beschreef hij vrijmoedig en met groot gevoel voor ironie de bewoners van het pension in de rue d’Armaillé waar hij in 1906 en 1907 vertoefd had. Het huisnummer veranderde hij van 17 in 71 en ook de namen van de kostgangers heeft hij aangepast, waarbij hij zichzelf de rol toebedeelde van de ongemanierde Duitser Richard Grünewald, die het arme kamermeisje Louise Créteur verovert, zwanger maakt en, na een abortus, in de steek laat. ( … ) ‘Villa des Roses’ is de roman van het bedrog, en ongetwijfeld hebben De Ridders ervaringen met de Argentijnse charlatan Bustos hem de nodige inspiratie opgeleverd. [pp. 67-68]

    [explicit]

    04-06-2011 om 23:53 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Elsschot. Leven en werken van Alfons De Ridder (Vic van de Reijt) 2011

    ELSSCHOT. Leven en werken van Alfons De Ridder

    (Vic van de Reijt) 2011

    [Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2011, 414 blz.]

    Ha, dit jaar was ze er dan eindelijk, de langverwachte Elsschot-biografie van Vic van de Reijt en ja hoor, ze is knap geschreven: héél low profile, nergens tafelspringerig of anderszins opdringerig, met veel kennis van feiten, op de juiste manier gedoseerd en heel vaak tongue in cheek, helemaal in de stijl van Elsschot zelf. Op enkele avonden hebben we dit boek met heel veel leesplezier (vaak moeten lachen ook, want die Elsschot was me er eentje!) van kaft tot kaft doorgenomen. En toch hebben we niet écht veel nieuwe dingen bijgeleerd, ondanks het feit dat Van de Reijt het zakelijk archief van Alfons De Ridder als eerste heeft kunnen doorploegen, tijdens een jaar (2003-2004) onbetaald verlof en met een werkbeurs van het Nederlands en Vlaams Fonds voor de Letteren. Dat zakelijk archief zat sinds de dood van Elsschot te beschimmelen in de kelder van het huis van oudste zoon Walter, maar eind jaren negentig kon het dankzij kleinzoon Walter De Ridder jr. gered worden en in september 2009 werd de hele zaak aangekocht door de stad Antwerpen voor het AMVC-Letterenhuis. Dit studiemateriaal heeft Van de Reijt in staat gesteld om de zakelijke persoonlijkheid van Elsschot beter uit de verf te doen komen, maar tot een nieuwe bottom line heeft dit niet geleid. Wel is nu meer dan ooit komen vast te staan dat er sprake is geweest van een dubbele persoonlijkheid: enerzijds de keiharde zakenman Alfons De Ridder, de man van de venijnige contracten en slimme reclametrucjes, anderzijds de gevoelige romanticus Willem Elsschot, die dweept met kleinzoontje Tsjip en in tranen uitbarst als hij uit eigen werk voorleest.

    We raden iedereen die gecharmeerd is van het literaire werk van Elsschot, aan deze biografie ook te lezen en beperken ons hier verder tot enkele dingen die ons tijdens de lectuur zijn opgevallen.

    - Alfons De Ridder had het typoscript van zijn eerste roman Villa des Roses opgestuurd naar Johan de Meester, de recensent van de NRC. Maanden later heeft De Ridder nog altijd niets vernomen, en hij zoekt de man thuis op. Blijkt dat hij niet alleen de tekst niet gelezen had, maar ook nog kwijtgeraakt was! Gelukkig bezat De Ridder nog een doorslag. [p. 71]

    - In 1921 werkte zoon Walter als werver van publiciteit voor het bedrijf van zijn vader in Parijs. Af en toe kwam De Ridder over naar Parijs en nam zijn zoon dan mee naar de bordelen. [p. 141]

    - Voor het groot gedenkboek naar aanleiding van het honderdjarig bestaan van België in 1930 droeg De Ridder de tekst aan voor de betaalde hoofdstukken over Belgische bedrijven en ondernemers. Hij maakte daarvoor gebruik van de holle frases uit Lijmen, waarmee hij zes jaar eerder de ijdele wereld van de publiciteit te kijk had gezet! [p. 165]

    - Elsschot heeft Kaas op veertien dagen tijd geschreven (brief uit 1933). [p. 216]

    - Gerard Walschap wilde niet dat Tsjip in Forum zou gepubliceerd worden, omdat er sprake was van een grove fout in verband met Maria’s Onbevlekte Ontvangenis. Dit trok natuurlijk mijn aandacht omdat ikzelf in 2000 op dezelfde fout ‘gepakt’ werd door de Nederlander Ludo Jongen. De Onbevlekte Ontvangenis van Maria betekent inderdaad niet dat zij als maagd zwanger werd, maar wel dat zij zonder erfzonde geboren is. Jongen en Walschap hadden gelijk! Bedank hem in mijn naam voor zijn terechtwijzing, was het droge commentaar van De Ridder aan Marnix Gijsen, die in de zaak bemiddelde. [p. 232]

    - Het Been is het enige boek van Elsschot dat volledig aan zijn fantasie ontsproten is, wat mede een verklaring vormt voor de gemengde reacties die het opriep: de ziel van de auteur werd erin gemist. [p. 261]

    - In 1952 werd Elsschot 70. Op de viering ontmoette hij nog één keer zijn minnares Liane Bruylants (een totaal onbelangrijk maar ook niet onknap dichteresje), die hem een tijd daarvoor gedumpt had. Toch leende Elsschot haar in juli ’52 nog 8000 frank, waarna zij radiostilte bewaarde. Elsschot liet het er niet bij zitten: hij stuurde een advocaat op haar af en Liane heeft het bedrag in termijnen tot op de laatste frank afbetaald. [p. 330]

    - Na zijn dood moest Elsschot naar eigen wens gecremeerd worden. Dat kon toen alleen in Ukkel en enkel mannen mochten daarbij aanwezig zijn. Op zaterdag 4 juni reed een beperkt mannelijk gezelschap dus naar Ukkel, waar men na de verbranding in een café wachtte op de overdracht van de urne, wat de stemming ten goede kwam, noteert Van de Reijt droog. Vervolgens reed men snel weer naar Antwerpen om de urne samen met kist van Elsschots vrouw te begraven op het Schoonselhof. Het kistje met de as was echter zo heet dat het niet mogelijk was dit op de bodembekleding van de taxi te zetten. Een van de mannen achterin moest het in zijn handen nemen, om het al snel over te geven aan een ander. Dit wordt verteld in de laatste alinea van het boek: het tekent meteen de sfeer die de hele tekst uitademt (goede feitenkennis, geslaagde afwisseling van belangrijke informatie en tekenende anekdotes, veel onderhuidse humor). [p. 341]

    Het zou ons niet verwonderen indien Vic van de Reijt voor deze heerlijke, subtiele biografie binnenkort met een of andere prijs bekroond werd.

    Quotering: 5 (gelezen in mei 2011, besproken 4 juni 2011)

    [explicit]

    04-06-2011 om 22:55 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Boerenpsalm (Felix Timmermans) 1935

    BOERENPSALM (Felix Timmermans) 1935

    [Roman, D.A.P. Reinaert Uitgaven, Brussel, 1967 (13de druk), 208 blz.]

    Een ikverteller, de bejaarde boer Wortel, blikt terug op zijn leven, tien hoofdstukken lang. In dat leven is hij niet van tegenslagen gespaard gebleven. Zijn vrouw Fien heeft heel haar leven last gehad van hoofdpijn, een aantal kinderen sterven, ééntje wordt blind geboren, hij heeft een zeer kortstondig avontuurtje met de losbollige meid van een naburige boer (maar tijdens de daad breekt er een stier los, later wordt de meid – zwanger, maar niet van Wortel – krankzinnig), hij moet acht maanden in de gevangenis voor het stropen van een haas, zijn zoon Fons kent een ongelukkige relatie met een bohemerachtig meisje, Frisine, en hangt zich uiteindelijk op in de gevangenis, er is droogte in het land, Fien sterft, Frisine komt met haar kind (van Fons) inwonen bij Wortel, Wortel en de veel jongere Frisine trouwen maar dan waart de ‘kwade hand’ door het land en Frisine sterft (in het water gevallen op een nacht, op zoek naar Wortel die laat was weggebleven, opgehouden door een zogenaamd spook in het bos), de pastoor regelt dan een huwelijk tussen Wortel en Angelik, een rijke oude vrijster, maar op het laatste moment weigert Wortel ermee te trouwen, de pastoor (een goede vriend van Wortel tot die zaak met Angelik) sterft en de oud geworden Wortel blijft alleen achter met zijn blind Amélieken. Tussendoor krijgen we voortdurend beelden van het boerenleven eind negentiende, begin twintigste eeuw met lofzangen op het veld en zijn vruchten en geklaag over de pimpelmuis van het kasteel, aan wie Wortel huur moet betalen. Het boek eindigt met een lange psalmachtige dankzegging aan God: En laat Uwen Wortel als tegendank nog vele jaren op Uw veld (dat spijtig, ook van ’t kasteel is) in het zweet zijns aanschijns mogen werken! Dank op voorhand! (laatste zin).

    Een regelrechte anti-Pallieter is deze boer Wortel. Terwijl in Pallieter een slechte oogst of een miskraam ondenkbaar waren, komt deze boer Wortel van de ene miserie in de andere terecht, en al twijfelt hij wel eens aan de goede bedoelingen van God, gelovig-onderdanig blijft hij steeds zijn lastpak dragen, wegvluchtend in de arbeid op het veld (dat laatste voorgesteld als een reuzin die bij gelegenheid flinke loeten kan vertonen) en af en toe eens in de drank. Vitalisme heet dat, volgens Marcel Janssens. Alles wordt chronologisch-rechtlijnig verteld in een simpele, sterk dialectisch gekleurde stijl en op een nogal vlakke toon, waardoor er bij de lezer niet echt sprake kan zijn van veel medeleven of ontroering (noch bij de brave erotische passages, noch bij de tragische voorvallen). Algemeen wordt de roman gewaardeerd als een hoogtepunt in Timmermans’ oeuvre, zoveel menselijker en waarachtiger dan Pallieter, schrijft Janssens. Maar het komt anno nu allemaal toch een beetje naïef en gedateerd over, deze vooroorlogse Vlaamse heimatliteratuur. In zijn genre is het niet slecht, maar het genre zelf is te beperkt om hoge epische ogen te gooien. In 1989 werd Boerenpsalm verfilmd door, ja, door wie anders dan Roland Verhavert.

    Quotering: 3 (gelezen in mei 2011, bespreking: 4 juni 2011)

    Geraadpleegde lectuur

    - Marcel Janssens, “Felix Timmermans: Boerenpsalm”, in: Lexicon van Literaire Werken, november 2004, pp. 1-9.

    [explicit]

    04-06-2011 om 22:53 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Vrijdag (Hugo Claus) (België-Nederland, 1980)

    VRIJDAG (Hugo Claus) (België-Nederland, 1980)

    (90’)

    De oude fiche (uit de jaren tachtig) spreekt: Claus verfilmde zijn eigen toneelstuk maar legde veel minder nadruk op de incestproblematiek. Georges is een man die een tijd heeft moeten brommen wegens het plegen van ontucht met zijn snollige dochter. Als hij weer vrijkomt, loopt zijn vrouw met een andere (jongere) man, van wie zij zelfs een kind heeft. De film behandelt nu de driehoeksverhouding Georges-vrouw-minnaar, waarbij de mosselachtige Georges zijn vrouw een laatste keer met Erik (zo heet de minnaar) laat slapen, en dan moet het uit zijn met die onzin. De film heeft een verzorgde, vakkundig gemaakte vorm, zonder opvallende of vernieuwende dingen (zoals je misschien van Claus zou verwachten). Het verhaal op zichzelf is okay, maar breekt evenmin veel potten. Claus kan blijkbaar wel een film maken, maar een meester is hij niet in dit vak. Quotering: 2,5.

    Toch wel een klein beetje te streng, die 2,5 op 5, want dankzij de Frans-Argentijnse DOP Ricardo Aronovich oogt de film presentabel genoeg, maar inderdaad zonder veel potten te breken. Bovendien is Frank Aendenboom als Georges echt wel meer dan middelmatig goed. Verder zien we hier ex-Claus-liefje Kitty Courbois, die als Jeanne met een verschrikkelijke half Hollandse-half Vlaamse tongval spreekt en even stram acteert als altijd, een piepjonge Herbert Flack als Erik, en in de rol van Christiane een nog veel piepjongere Hilde Van Mieghem, weggeplukt uit Studio Herman Teirlinck en blijkbaar vooral goed om met haar (overigens nogal schriele) blootje in een enkele naaktscène het brede publiek naar de cinema te lokken. De artificiële spreektaal die in deze film voortdurend gehanteerd wordt, is trouwens akelig en ten-hemel-schreiend (ha, Georges, ’t is gij … ).

    Het verhaal speelt zich af op een vrijdag en een zaterdagmorgen. Vrijdag is de dag van de boete (zie Georges die geen filet américain wil eten, maar wel vis), en Claus legt dan ook vooral nadruk op schuld en boete: Georges en Jeanne hebben allebei iets verkeerds gedaan (hij incest, zij overspel), ze staan dus quitte en na wat boetedoening (Georges die Erik nog een laatste keer met Jeanne laat slapen, Jeanne die Erik moet opgeven), kan het leven verder. Veel meer lijkt Claus niet te vertellen te hebben, al zegt hij zelf [in een interview met Ronnie Pede in Film & Televisie, nr. 284, januari 1981, p. 19]: Het hoofdtema is hoe mensen voor een wirwar van problemen staan en hoe ze met die situatie in het reine komen door de beperkte middelen waarover ze beschikken aan te wenden. Komt niet over, hoor, die thematiek, maar dat Claus een door velen overschatte schrijver is die in wezen weinig essentieels mee te delen heeft, wisten we al langer.

    Dat overschatte is volgens mij ook af te lezen aan bepaalde details. Wanneer Jeanne het in de rechtbank heeft over haar sletterige dochter Christiane, zegt ze bijvoorbeeld: Heel Kortrijk heeft erop gezeten, behalve de tram (waarop enkele jonge advocaatjes – waaronder een alweer piepjonge Marcel Vanthilt – het uitproesten). Maar die zin slaat toch als een tang op een varken! Van een man kan je eventueel zeggen dat hij op alles en iedereen heeft gezeten, behalve op de tram (en dan nog is het een bijzonder flauwe grap), maar van een vrouw kan je toch niet zeggen dat iedereen erop heeft gezeten, behalve de tram? En dat is dan onze kandidaat-Nobelprijswinnaar geweest! Ook: op een bepaald moment wordt er in de film gezegd dat Christiane geboren is in 1942, en een half uur later horen we dat ze geboren is in 1943. Ook een roman als Omtrent Deedee zit vol met dit soort storende slordigheden.

    Toch zitten er ook een paar goede narratologische dingetjes in het verhaal. Eén voorbeeldje. Vóór Georges de gevangenis mag verlaten, moet hij nog even langs de directeur (een kostelijke figuur, overigens). Die zit naar klassieke muziek te luisteren en dat duurt een tijdje, zo lang zelfs dat je je afvraagt wat hier de bedoeling van is. Maar dan komt de aap uit de mouw: de directeur vraagt aan Georges of hij weet welk stuk klassieke muziek dit is. Blijkt dat het om een klaviertrio van Tsjaikovski gaat. Een klaviertrio, snapt u? Ook in de rest van de film zal het gaan om een trio, om een driehoeksverhouding.

    Ten slotte nog even vermelden dat de naam van de hoofdpersoon, Georges Vermeersch, een inside joke is, meer bepaald een knipoogje naar George Wildemeersch, de man die indertijd een boek over Claus schreef en samen met ons de licenties Germaanse Filologie heeft doorlopen aan de UIA van 1975 tot 1977.

    Quotering: 3

    (02/06/11) (dvd – De Morgen: Hugo Claus-collectie)

    [explicit]

    04-06-2011 om 17:49 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Vrijdag (Hugo Claus) 1969

    VRIJDAG (Hugo Claus) 1969

    [Toneel, De Bezige Bij, Amsterdam, 1977 (6de druk)]

    Georges Vermeersch keert terug uit de gevangenis, na een veroordeling wegens ontucht met zijn minderjarige dochter Christiane, en ontdekt dat zijn vrouw Jeanne intussen een kind heeft gekregen van een jongeman uit de buurt, Erik. Dat leidt niet tot moord en doodslag, maar wel tot spitse conversaties waarin wrevel, haat, liefde en verzoening elkaar op merkwaardige wijze afwisselen. Uiteindelijk vertrekt Erik naar Frankrijk en blijft Georges met zijn vrouw en bastaardkindje achter in Marke, West-Vlaanderen.

    Incest, overspel, geperverteerd katholicisme en kleinburgerlijkheid zijn de thema’s waar alles rond draait. Maar wat wil Claus nu eigenlijk zeggen? Of is het allemaal gewoon naturalistische beschrijving (naturalisme = nadruk leggen op het lelijke van de realiteit)? Ik heb nooit goed begrepen waarom alleman nu perse zo enthousiast moet doen over dit toneelstuk van Claus, niet na het zien van de gelijknamige Claus-film, en ook niet nu ik uiteindelijk het stuk zelf gelezen heb. Ik vind het allemaal maar magertjes, eerlijk gezegd. En de taal waarin dit stuk geschreven is, is het typisch clausiaans Vlaams/Hollands-mengseltje waarin soms toch wel serieus gegoocheld wordt (zo bijvoorbeeld met je en gij) en dat ‘men’ bij andere auteurs zo sterk afkeurt. Mij stoort het niet, maar ik vraag me wel af waarom Claus het dan wel mag, en anderen niet …

    Quotering: 3 (15 mei 1991)

    [explicit]

    04-06-2011 om 17:47 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.CD: Broken (Soulsavers) 2009

    Soulsavers: Broken (2009)

    Soulsavers, dat zijn de Britse producers, remixers en soundtrackleveranciers Rich Machin en Ian Glover die voor hun platen gebruik maken van een groot aantal gastzangers en –muzikanten, hier vooral de Amerikaanse Mark Lanegan. Eigen nummers en covers worden aan elkaar geregen en dat leidt tot dertien bijzonder saaie klanktapijten met links en rechts het nodige jatwerk (zo leunt Some misunderstanding [5] nauw aan bij de stijl van Pink Floyd, maar het reikt nog niet tot aan de enkels van deze groep). Wat dit schijfje op nummer 12 van Humo’s Top-20 van beste internationale cd’s van 2009 staat te doen, is mij een raadsel. Onbelangrijk.

    Quotering: 2 (4 juni 2011)

    Klassiekers: geen.

    04-06-2011 om 17:46 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 23/11-29/11 2020
  • 20/04-26/04 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 10/02-16/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 28/10-03/11 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 19/08-25/08 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 05/08-11/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 27/05-02/06 2019
  • 14/08-20/08 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 12/06-18/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 29/12-04/01 2015
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 08/12-14/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 13/10-19/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 25/08-31/08 2014
  • 18/08-24/08 2014
  • 11/08-17/08 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 21/07-27/07 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 07/07-13/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 21/04-27/04 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 30/12-05/01 2014
  • 23/12-29/12 2013
  • 16/12-22/12 2013
  • 09/12-15/12 2013
  • 02/12-08/12 2013
  • 25/11-01/12 2013
  • 18/11-24/11 2013
  • 11/11-17/11 2013
  • 04/11-10/11 2013
  • 28/10-03/11 2013
  • 21/10-27/10 2013
  • 14/10-20/10 2013
  • 30/09-06/10 2013
  • 23/09-29/09 2013
  • 09/09-15/09 2013
  • 02/09-08/09 2013
  • 26/08-01/09 2013
  • 19/08-25/08 2013
  • 12/08-18/08 2013
  • 05/08-11/08 2013
  • 29/07-04/08 2013
  • 22/07-28/07 2013
  • 15/07-21/07 2013
  • 08/07-14/07 2013
  • 01/07-07/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 17/06-23/06 2013
  • 10/06-16/06 2013
  • 27/05-02/06 2013
  • 20/05-26/05 2013
  • 13/05-19/05 2013
  • 06/05-12/05 2013
  • 29/04-05/05 2013
  • 22/04-28/04 2013
  • 15/04-21/04 2013
  • 08/04-14/04 2013
  • 01/04-07/04 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 11/02-17/02 2013
  • 04/02-10/02 2013
  • 28/01-03/02 2013
  • 21/01-27/01 2013
  • 14/01-20/01 2013
  • 07/01-13/01 2013
  • 31/12-06/01 2013
  • 24/12-30/12 2012
  • 17/12-23/12 2012
  • 10/12-16/12 2012
  • 26/11-02/12 2012
  • 12/11-18/11 2012
  • 05/11-11/11 2012
  • 29/10-04/11 2012
  • 01/10-07/10 2012
  • 24/09-30/09 2012
  • 17/09-23/09 2012
  • 27/08-02/09 2012
  • 20/08-26/08 2012
  • 13/08-19/08 2012
  • 06/08-12/08 2012
  • 30/07-05/08 2012
  • 23/07-29/07 2012
  • 16/07-22/07 2012
  • 09/07-15/07 2012
  • 02/07-08/07 2012
  • 25/06-01/07 2012
  • 18/06-24/06 2012
  • 04/06-10/06 2012
  • 28/05-03/06 2012
  • 21/05-27/05 2012
  • 14/05-20/05 2012
  • 07/05-13/05 2012
  • 23/04-29/04 2012
  • 16/04-22/04 2012
  • 09/04-15/04 2012
  • 02/04-08/04 2012
  • 19/03-25/03 2012
  • 12/03-18/03 2012
  • 05/03-11/03 2012
  • 20/02-26/02 2012
  • 13/02-19/02 2012
  • 06/02-12/02 2012
  • 30/01-05/02 2012
  • 23/01-29/01 2012
  • 09/01-15/01 2012
  • 02/01-08/01 2012
  • 24/12-30/12 2012
  • 19/12-25/12 2011
  • 12/12-18/12 2011
  • 05/12-11/12 2011
  • 28/11-04/12 2011
  • 21/11-27/11 2011
  • 14/11-20/11 2011
  • 07/11-13/11 2011
  • 31/10-06/11 2011
  • 17/10-23/10 2011
  • 10/10-16/10 2011
  • 03/10-09/10 2011
  • 26/09-02/10 2011
  • 19/09-25/09 2011
  • 05/09-11/09 2011
  • 29/08-04/09 2011
  • 22/08-28/08 2011
  • 15/08-21/08 2011
  • 08/08-14/08 2011
  • 01/08-07/08 2011
  • 25/07-31/07 2011
  • 18/07-24/07 2011
  • 11/07-17/07 2011
  • 04/07-10/07 2011
  • 27/06-03/07 2011
  • 20/06-26/06 2011
  • 13/06-19/06 2011
  • 06/06-12/06 2011
  • 30/05-05/06 2011
  • 23/05-29/05 2011
  • 16/05-22/05 2011
  • 09/05-15/05 2011
  • 02/05-08/05 2011
  • 25/04-01/05 2011
  • 18/04-24/04 2011
  • 11/04-17/04 2011
  • 28/03-03/04 2011
  • 21/03-27/03 2011
  • 07/03-13/03 2011
  • 28/02-06/03 2011
  • 21/02-27/02 2011
  • 14/02-20/02 2011
  • 07/02-13/02 2011
  • 31/01-06/02 2011
  • 24/01-30/01 2011
  • 17/01-23/01 2011
  • 10/01-16/01 2011
  • 03/01-09/01 2011
  • 26/12-01/01 2012
  • 20/12-26/12 2010
  • 13/12-19/12 2010
  • 06/12-12/12 2010
  • 29/11-05/12 2010
  • 22/11-28/11 2010
  • 15/11-21/11 2010
  • 08/11-14/11 2010

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs