VILLA DES ROSES (Willem Elsschot) 1913
[Roman, Salamander-pocket, Em. Queridos Uitgeverij B.V., Amsterdam, 1989 (17de druk)]
Villa des Roses is het prozadebuut van de Antwerpse auteur Alfons De Ridder, alias Willem Elsschot. In 1910 schreef Elsschot de herinneringen neer aan zijn tweejarig verblijf (1906-1907) in een Parijs familiepension, toen hij werkte als secretaris van een (ietwat louche) Argentijnse zakenman. In 1913 werd de kleine roman gepubliceerd.
Vanuit een auctoriaal vertelstandpunt worden in de eerste hoofdstukken de bewoners van het pension één voor één aan ons voorgesteld. De kleinburgerlijke pensionhoudster Madame Brulot met haar aapje Chico en haar pantoffelheldachtige man (ex-notaris), de 92-jarige ietwat seniele en kleptomane Madame Gendron, de vroegere diplomatenvrouw Madame Dumoulin, de Noor Aasgaard (een advocaat die in Parijs Frans komt leren maar daar weinig van terechtbrengt), mijnheer Martin (zakenman zonder zaken, met zijn Poolse vrouw en diens moeder), drie knappe Hongaarse meisjes waarvan niemand weet wat ze eigenlijk doen voor de kost (de lezer begrijpt tussen de regels: hoertjes), juffrouw de Kerros (een wat ziekelijke, weinig geliefde jongedame), de Hollander Knidelius, de jonge Duitser Grünewald, en de meiden Aline en Louise. Verder nog twee heren die in het pension het middagmaal mee komen gebruiken, de grappenmaker Colbert en de zwaarmoedige architect Brizard.
In het begin maakt deze overvloed aan dramatis personae een wat verwarrende indruk, maar die verdwijnt al heel snel van zodra we in de volgende hoofdstukken nader kennismaken met het dagelijkse reilen en zeilen in het pension. Nadat Brizard in de tuin van het pension zelfmoord heeft gepleegd (hij wordt eerst in de kamer van madame Gendron gelegd, maar voor de nacht stelt Grünewald zijn kamer ter beschikking, hij en Louise waken afwisselend bij het lijk) komt het verhaal pas goed op gang en gaan we ons meer en meer vertrouwd voelen met de pensionbewoners. De belangrijkste verhaallijn wordt gevormd door de vrijage tussen Grünewald en Louise (deze laatste een jonge weduwe met een zoontje dat elders is ondergebracht). Bij Louise is het grote liefde maar voor de Duitser gaat het slechts om een oppervlakkige flirt. Als Louise zwanger raakt, durft ze niets tegen Grünewald zeggen en pleegt zij een abortus (via een engeltjesmaakster). Wanneer in het pension op een goede dag een knappe Engelse dame verschijnt, mrs. Wimhurst, heeft Louise er voor de Duitser gelegen: onder het mom terug naar Duitsland te keren, verhuist hij naar een andere kamer in de stad. Alle pogingen van Louise om terug contact op te nemen (via brieven, een geplande reis naar Duitsland blijkt te moeilijk en te duur) lopen op niets uit.
Een andere belangrijke rol in het verhaal wordt gespeeld door madame Gendron, die tijdens een feestje ter ere van madame Dumoulin door monsieur Brulot in het openbaar belachelijk wordt gemaakt (hij betrapt haar op het wegnemen van sinaasappelen en verklaart dat de volgende dag als straf het fortuin van madame Gendron onder de gasten zal verdeeld worden). Een tijd later neemt madame Gendron hiervoor wraak door het aapje Chico koudweg in het open haardvuur te keilen. Op het einde van het boek zal het pension door de erfgenamen van de eigenaar (de Brulots huurden) verkocht worden en dat betekent het verdwijnen van de Villa des Roses.
De abstracte thematiek die via dit alles naar voren komt, is manifest de kleinburgerlijkheid en de kleinmenselijkheid van de pensionbewoners, die blijkbaar behoren tot een maatschappelijke stand die zijn heil zoekt in schijnmoraal, bedrog en eigenbelang. Affectie, begrip en medemenselijkheid krijgen in dit verhaal inderdaad weinig kansen. De kleine kantjes van de pensionbewoners worden door Elsschot op onbarmhartige wijze blootgelegd via zijn kalme, zakelijke, nuchtere stijl, die meer dan eens bijzonder cynisch overkomt. Een mooi voorbeeld van dit laatste is het volgende zinnetje (in verband met madame Gendron): Men wist dan ook niet eens dat zij Anne Marguerite Rose de Gendron heette en niemand bedacht dat men haar onder de kin gestreeld en Meg genoemd had, in een tijd toen het herengeslacht dat nu begraven was en opgegeten, nog in zwarte rokken zat [p. 74]. Of nog (na de ontmaskering en veroordeling van madame Gendron): In zulk een talrijk gezelschap zijn voor een christelijk gevoel allicht een paar aanhangers te vinden en madame Brulot vreesde dan ook dat de pret in ruzie ging verkeren [p. 94]. Op onnavolgbare wijze weet Elsschot met aandacht voor het detail dat het geheel oproept, met enkele karakteriserende trekken, een rake opmerking, een typisch woord, zijn personages te schilderen zonder langdradige psychologische ontledingen. Luister hoe hij in twee zinnen op perfecte wijze de relatie Louise-Grünewald neerzet: Om de andere avond gingen zij samen wandelen. Louise had gaarne iedere avond gegaan, maar Grünewald moest drie keer in de week naar de Duitse club om bier te drinken en te kegelen [p. 109].
Villa des Roses is werkelijk een alleraardigst boekje dat ik met veel plezier heb herlezen. Voor een debuut kan dit tellen, vind ik, en de roman werd bij zijn verschijnen in 1913 door verscheidene recensenten dan ook gunstig besproken. Voor de rest bleef de belangstelling (vooral ook van het leespubliek) achterwege, wellicht omwille van verschillende factoren: het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, het nieuwe van Elsschots stijl en het feit dat de (Vlaamse, katholieke) lezers nog niet rijp waren voor zijn maatschappelijke kritiek. Villa des Roses is in elk geval een goed voorbeeld van realisme (psycho-realisme term van André de Ridder uit 1912 zo men wil): de kunst om menselijke handelingen en ervaringen te verhevigen en te verdiepen, zodat zij een bovenmenselijke betekenis krijgen zonder daarbij iets van hun gelijkenis met de nuchtere werkelijkheid in te boeten.
Quotering: 3,5 (19 april 2000)
Geraadpleegde lectuur
- Lut Missinne, Willem Elsschot, in: Kritisch Literair Lexicon, november 1994.
- Guido Goedmé, Willem Elsschot: Villa des Roses, in: Lexicon van Literaire Werken, juni 1989.
In zijn biografie Elsschot. Leven en werken van Alfons De Ridder (2011) noteerde Vic van de Reijt: In Villa des Roses beschreef hij vrijmoedig en met groot gevoel voor ironie de bewoners van het pension in de rue dArmaillé waar hij in 1906 en 1907 vertoefd had. Het huisnummer veranderde hij van 17 in 71 en ook de namen van de kostgangers heeft hij aangepast, waarbij hij zichzelf de rol toebedeelde van de ongemanierde Duitser Richard Grünewald, die het arme kamermeisje Louise Créteur verovert, zwanger maakt en, na een abortus, in de steek laat. (
) Villa des Roses is de roman van het bedrog, en ongetwijfeld hebben De Ridders ervaringen met de Argentijnse charlatan Bustos hem de nodige inspiratie opgeleverd. [pp. 67-68]
[explicit]
|