40 jaar onderwijzer
Veertig jaar geleden begon ik met lesgeven. Het lijkt wel of het
gisteren was, zo snel gingen de jaren. Ik wil hier even beschrijven hoe ik mijn
loopbaan tot nu toe heb ervaren, welke zaken er me zijn opgevallen en wens ook
expliciet reclame te maken voor mijn stiel.
De leerlingen waarmee ik telkens op weg mocht gaan zijn in de loop
der jaren weinig veranderd maar het onderwijs zelf is tijdens mijn loopbaan nogal
geëvolueerd, net als veel andere maatschappelijke diensten. Men beweert vaak dat
onderwijs een stugge, stijve wereld zou zijn waarin weinig of niets zou kunnen
worden gewijzigd, maar dat klopt niet. De zogenaamde onderwijstanker vaart immers
een andere koers dan veertig jaar geleden en heeft ondertussen toch wat averij
opgelopen.
We leven nu in tijden dat we graag met het vingertje wijzen en problemen
ten laste leggen van dé anderen. Ook in het onderwijs heeft ongeveer iedereen al
eens in het verdomhoekje mogen staan: dé leerkrachtenopleidingen, dé jonge
leerkrachten, dé oude leerkrachten, dé anderstaligen, dé ouders, dé directies,
dé scholengemeenschappen, dé CLBs, dé begeleiding, dé uitgevers, dé koepels, dé vakbonden, dé inspectie, dé
politiek, hét ministerie, dé pers en ja zelfs
dé leerlingen! Doorspelen van de
hete aardappel brengt echter geen zoden aan de dijk. Wie nu in het onderwijs werkzaam
is, op welk niveau ook, gaat beter regelmatig in zichzelf op zoek naar de meest
nobele redenen waarom er voor een job in het onderwijs werd gekozen. Dit zal de
leerlingen vast ten goede komen.
Schaalvergroting heeft ook in het onderwijs zijn intrede gedaan en
dat heeft goede en minder goede gevolgen gehad. Schoolbesturen hadden rond de
millenniumwissel weinig keuze: samenwerken of minder subsidies. Positief was
dat de expertise op vlak van financies, immobiliën, personeelsbeleid,
boekhouding, wetgeving en zo meer kon worden gedeeld tussen de scholen
onderling. Maar
er bleek ook een kwalijke kant aan te zijn. Beleidsmensen zijn
sindsdien vaak bezig met vergaderen met collega-beleidsmensen,
personeelsdiensten, campusverantwoordelijken, begeleiding, koepels en
administratie. Daarnaast hebben ze ook nog meetings met gemeentediensten,
architecten, aannemers, verkopers en noem maar op. Het concrete werk op vlak
van schoolorganisatie is zo voor een stuk doorgeschoven naar mensen op het
veld. Naast hun dagdagelijkse praktijk worden leerkrachten vaak ook verwacht in
werkgroepen om de school draaiende te houden, wat de werkdruk op vele scholen
heeft doen toenemen. Dit hangt natuurlijk af van school tot school. Op de ene
plaats ziet men kansen op vlak van medezeggenschap en op de andere plaats ziet
men dit meer als werk doorschuiven naar een ander. De meeste scholen zitten
daar ergens tussenin.
Stel je een mengpaneel voor. Eén van de schakelaars bedient het
onderdeel Vertrouwen: je kan schuiven van 0 tot 10. Gedurende mijn loopbaan
heb ik die schakelaar onverbiddelijk zien verplaatsen naar beneden toe. Veertig
jaar geleden moest ik werken. Enkele decennia later moest ik ook nog bewijzen
dat ik werkte
aan de hand van allerlei documenten zoals schoolwerkplannen,
jaarplannen, maandplannen, weekplannen, leerlijnen, leerlingenvolgsystemen,
lijsten om zaken aan te vinken, zorgdossiers, evaluaties, verslagen,
Men
heeft het dikwijls over planlast maar ik gebruik liever het woord bewijslast.
Het lijstjesfetisjisme heeft al een tijdje zijn intrede gedaan. Uitgeverijen
hebben hierop handig ingespeeld en brachten methodes en digitale puntenprogrammas,
leerlingvolgsystemen en agendas op de markt waarin doelstellingen en
leerlijnen netjes werden opgesomd. Voordeel was dat de bewijslast voor de
leerkracht hierdoor wat verminderde. Nadeel was dan weer dat heel wat mensen
zelf minder lesmateriaal begonnen aan te maken omdat veel scholen kozen voor
veilige en dure methodes en registratiesystemen. Jammer genoeg is er op die
manier creativiteit en expertise weggevloeid. Ik heb op een bepaald moment het
gevoel gehad dat het belangrijker was om bewijsmateriaal te kunnen voorleggen,
dan het lesgeven zelf. Mede door die bewijslast is de werkdruk op veel scholen nogmaals
toegenomen maar gelukkig is er verandering in zicht. De manier waarop scholen nu
worden doorgelicht is al wat aangepast. Als ik de centrale principes van
Inspectie 2.0 bekijk, zie ik zaken als stimuleren, vertrouwen geven,
administratieve lasten beperken,
Dit is een stap in de goede richting en er
zijn scholen die echt hun best doen om sindsdien de bewijslast zo klein mogelijk
te houden, waarvoor dank.
Evaluaties nemen nu steeds meer van de kostbare onderwijstijd in
beslag. Er wordt mijns inziens teveel getoetst. Er gaat geen dag voorbij of er
worden testen afgenomen, want
binnenkort moet het volgende rapport weer klaar
en we hebben nog geen punten voor si en la. Ook hier heerst soms de lijstjesdrang
om werkelijk over elk doel uit het curriculum te willen rapporteren en zo
verhoogt de werkdruk nogmaals zonder daar echt rendement van te voelen. Bovendien
overlappen veel testen elkaar. Ik vind het wel een goede zaak dat er verplichte
gevalideerde toetsen werden ingevoerd door de Vlaamse overheid op voorwaarde
dat we ons mogen blijven afvragen wat er van andere toetsen kan worden
weggelaten.
Eén van de merkwaardigste fenomenen in het onderwijs is het feit
dat een bepaald soort onderwijsmodel sinds ongeveer een halve eeuw op de
voorgrond is komen te staan. Al tijdens mijn opleiding maar vooral vanaf de
jaren negentig merkte ik dat het zogenaamde constructivistische model werd
gepropageerd en vanaf de millenniumwissel daadwerkelijk ook werd opgelegd door de
overheid, in samenwerking met de inspectie en de koepels. De werkomstandigheden
van veel veldwerkers en hun leerlingen zijn toen gewijzigd en het is een
vreemde vaststelling dat er weinig acties werden ondernomen om de gevolgen van
deze wijzigingen te evalueren. Jeukwoorden als implementeren, inkantelen, uitrollen, meenemen en win-win deden intussen hun intrede, en
getalenteerde jonge starters of soms gedesillusioneerde oudere collegas hun
uittrede.
Er werd immers vaak een soort doctrine ervaren met uitgezonden medewerkers
die weliswaar met goede intenties uitpakten met vage onderzoek-wijst-uit-theorieën
met mythes, hypes, dogmas en dos-and-donts. Een aantal invloedrijke alles-op-de-schop-predikers verketterden klassikale instructie, feitenkennis, memorisatie en automatisatie.
Ik ben ervan overtuigd dat er zo veel schade werd toegebracht aan het onderwijs
en het is nu voor velen een ongemakkelijke vaststelling dat er destijds enkele
vernieuwingstendensen werden omarmd waarvan nu begint door te sijpelen dat ze
niet allemaal op even deugdelijk onderzoek waren gestoeld. Het is me al heel
mijn carrière opgevallen dat een aantal vernieuwingen koel werden onthaald op
het werkveld zelf. Ik zag daarin geen onderscheid tussen oudere of jongere
collegas.
Het nog altijd dominante maar toch tanende beeld in politiek,
media, opleidingen, navormingen en beleid, is dat de leerling in het centrum
moet staan, en waarbij leerkrachten als coaches vooral aandacht moeten hebben
voor het ontwerpen van leeromgevingen die het leren faciliteren. Op flexibele
en gepersonaliseerde wijze kan de leerling zo haar of zijn eigen leertraject construeren
zodat er vaardigheden en competenties worden verworven om in de toekomst beter
in staat te zijn zich te kunnen aanpassen aan nieuwe situaties. De voorbije
dertig jaar was dit de teneur in vele publicaties, vakliteratuur,
uitgangspunten, handleidingen, rapporten en verslagen. Deze competentiegerichte
aanpak heeft een zekere verschraling van inhoud als gevolg gehad. Onderwijsmensen
die dit aankaartten werden soms als eigengereid of ouderwets in het
verdomhoekje gezet.
Er liggen zeker kansen in het zogenaamde nieuwe leren. Natuurlijk
is de leefwereld van het kind belangrijk. Competenties zijn uiteraard van groot
belang. Gelukkig zijn er allerlei interessante interactievormen,
opdrachtvormen, samenwerkingsvormen en spelvormen. Maar waarom toch is instructie tientallen jaren zon beladen woord geweest? Ik gebruik eigenlijk graag het
woord performen. Veel mensen op de werkvloer, maar zelfs ook begeleiders en
navormers geven regelmatig (onbewust) klassikale instructie, hoewel ik tijdens mijn
loopbaan dikwijls het gevoel heb gehad dat er werd gelobbyd om het performen
sterk te beperken. Als je in het cultuurcentrum naar een uiteenzetting gaat
over chocolade, dan is het toch goed om iemand voor je te hebben die iets te
vertellen heeft over chocolade, die af en toe de zaal doet lachen en die
achteraf nog met enkele geïnteresseerden een boompje kan opzetten. Als je
echter eerst bezig bent met vragen zoals: Wat weten we over chocolade? Wat
willen we weten over chocolade? Waar kunnen we info vinden over chocolade? Wat
kunnen we nog verder onderzoeken aan chocolade en hoe gaan we het doen? en
daarna in groepjes moet zitten, opzoekingswerk doen, één en ander invullen in
het leerwerkboek, terwijl de anderen rustig zitten te keuvelen over alles
behalve chocolade, om dan naar elke groepsleider te moeten luisteren, kunnen er
misschien wel interessante zaken uit de
bus komen, maar
vervelend
dit kan toch allemaal efficiënter. Waarom is men in
scholen zo lang bang geweest voor wat men in cultuurcentra doet, namelijk
boeiende voorstellingen geven? Ik ben niet tegen coöperatieve werkvormen, maar
ik wil aankaarten dat die in de meeste handleidingen momenteel toch teveel als
zaligmakend worden beschouwd. Instructie heeft het klaslokaal jammer genoeg
voor een stuk verlaten en intussen staan er op internet tal van kwaliteitsvolle
(betalende) instructiefilmpjes. Instructie wordt steeds meer geprivatiseerd.
Om de constructivistische en competentiegerichte aanpak op maat
van het kind te kunnen waarmaken heeft differentiatie intussen een soort
heilige status gekregen in het onderwijs. Differentiatie zou ongeveer alle
problemen moeten oplossen, althans volgens veel mensen die niet voor een grote
klasgroep staan. Natuurlijk is differentiatie belangrijk. Differentiatie heeft
al altijd bestaan. Maar
de laatste decennia werd differentiatie soms
verkocht als een soort systeem waarbij het onderscheid tussen lesgeven en leren
vervaagde. Meer nog
het lijkt erop dat men hier en daar het lesgeven zelfs heeft
opgegeven en dat het onderwijs er is verworden tot het uitvoeren van
gedifferentieerde opdrachten. Er bestaan leerpleinen waar leerlingen individueel
of in groep zitten te werken, één klik verwijderd van ontspanning of sociale
media, en zich afvragen wanneer ze nog eens les krijgen. Differentiatie bij het
leren of bij het verwerken van inhouden is nogal evident maar bij het lesgeven
voor een groep is het dat veel minder. Hoe zit het trouwens met differentiatie
in het dagelijkse leven wanneer onze leerlingen de schoolbanken verlaten? Ik
ben opgelucht dat ik in de winkel niet de helft minder voor een kilo appels moet
betalen dan mijn buurman. Voor zover ik weet voorzag Joe Biden tijdens zijn
inauguration speech geen gedifferentieerde verwerkingsmomenten en de laatste
keer dat ik Herman Van Veen live aan het werk zag werd de zaal gelukkig niet in
niveaugroepen verdeeld.
Probeer trouwens maar eens een hippe, vernieuwende
webinar over differentiatie te vinden, waarbij er effectief wordt
gedifferentieerd tijdens de webinar zelf. Stel je een herberg voor waar men al
jaren gezonde dagschotels serveert aan een democratische prijs. De herbergier
krijgt na verloop van tijd mensen over de vloer die hem aansporen om te werken
met een uitgebreide, gedifferentieerde menukaart
voor elk wat wils
vlees,
vis, vegetarisch, veganistisch, halal, biologisch, met of zonder gluten, zout,
lactose, suiker,
en noem maar op én
aan dezelfde prijs van de vroegere
dagschotels! Aan dezelfde prijs? De herbergier krabt even in zijn haar, voor
zover het nog niet is uitgevallen en heeft dan verschillende mogelijkheden:
ofwel stopt hij ermee, ofwel bespaart hij op zijn ingrediënten (waardoor de
kwaliteit gegarandeerd achteruit gaat) ofwel voert hij de slavernij weer in. Er
is gewoon meer volk op de werkvloer nodig om het gevraagde allemaal te kunnen
waarmaken. Dat lesgevers dit op hun eentje of met hun tweetjes aankunnen is een
utopie. De aanwezige stress, overspannenheid en burn-outs zijn legio. Sinds de
millenniumwissel staan psychosociale oorzaken op nummer één bij zieke
personeelsleden van het Vlaamse onderwijs. Het is intussen duidelijk geworden
dat er geen verse cohorten klaar staan om bij te springen.
Om doorgeslagen differentiatie toch georganiseerd te krijgen
zoeken sommigen heil in het afschaffen van het jaarklassensysteem en het
instellen van niveaugroepen. Maar heeft men dan voldoende nagedacht over mogelijke
negatieve gevolgen daarvan? Zitten de leerlingen dan voor alle vakken in
eenzelfde niveaugroep of maakt men niveaugroepen per vak? Wat bij vakoverschrijdende
activiteiten? Is de instructie voor elke niveaugroep apart of niet? Hoe wordt
dit georganiseerd zonder chaos, heen- en weergeloop en vervelende wachtmomenten?
Wie bepaalt in welke niveaugroep men zit of wanneer men moet veranderen en
vooral: hoe bepaalt men dat? Hoeveel van de kostbare lestijd gebruikt men dan om
telkens de niveaugroepen op objectieve wijze te kunnen samenstellen en
evalueren? Hoe reageert men op leerlingen of ouders die niet akkoord zijn?
Heeft men er enige notie van welke weerslag die manier van werken zou kunnen
hebben op de scores bij internationale testen? Hoe gaat men om met leerlingen
die liever geborgenheid vinden in een vaste klasgroep met een vaste lesgever?
Hoe kan men werken aan een knusse klassfeer? Hoe leert men om te gaan met
verschillen en rekening te houden met leerlingen die vlugger of trager zijn
wanneer men voortdurend tussen gelijken zit? Worden dan vooral klasvriendinnen
en vrienden tussen gelijken gemaakt? Krijgt het gros van de leerlingen dan meer
of juist minder uitdaging?
Het gekke is, wanneer er wél in de mate van het mogelijke rekening
wordt gehouden met de vragen en pijnpunten hierboven en differentiatie wordt
aangeboden op een efficiënte, systematische, gestructureerde en zo objectief
mogelijke wijze, sommige mensen dan op hun achterste poten staan en beginnen te
spreken over schotten, kloven, watervallen, zittenblijven en afdalen naar
lagere niveaus. Op zon moment is er dringend wat meer respect nodig voor elke
niveaugroep! Ik ben trots op àl mijn oud-leerlingen: ruimtevaarders, metselaars,
burgemeesters, verkopers, spoedartsen, tuinaanleggers en uitbaters van pitabars.
Geen schot of waterval heeft hen tegengehouden om te schitteren in wat ze zijn.
Tussen 1990 en 2010 was er een
opmerkelijke toename van labeling in het onderwijs. Er kregen toen steeds meer
leerlingen een etiket van dyscalculie, dyslexie, dysorthografie, ADHD,
Met de
etiketten is men tegenwoordig wat meer terughoudend geworden. Zonder afbreuk te
doen aan de uitgesproken diagnoses van zware leerstoornissen en met respect
voor de mensen die eronder lijden moeten we ons toch durven afvragen hoe het
komt dat er zon piek aan diagnoses is ontstaan. Vanwaar die trend? Aanvaarden
we nu minder dan vroeger dat lezen, schrijven of rekenen bij sommige kinderen
wat moeizamer gaat? Biedt een label een vorm van geruststelling of meer
zekerheid doordat er dan deuren openen naar extra (privé) hulp en begeleiding met
eventuele terugbetaling door het ziekenfonds? Ouders en scholen worden frequent
aangemaand om over te gaan tot de aankoop van doorgaans dure software om de
leerproblemen te helpen aanpakken. Maar voor men daar verder in investeert
wordt er toch best goed onderzocht of het minder kunnen lezen, schrijven of
rekenen in sommige gevallen misschien ook een gevolg zou kunnen zijn van hoe het
onderwijs wordt georganiseerd? Ook interessant om verder te onderzoeken: in
welke mate versterken sommige scherm-, bewegings-, slaap- of eetgewoontes de
lees-, schrijf- of rekenachterstand?
Tijdens mijn loopbaan ontwaarde ik enkele
knipperlichten die elk vanop hun eigen terrein waarschuwden voor scheeftrekkingen
in het onderwijs. Ik reageerde er telkens gevoelig op omdat veel zaken voor mij
herkenbaar waren. In 2007 organiseerde de vereniging O-ZON (Onderwijs Zonder
ONtscholing) een symposium in Gent. Ik citeer enkele actiepunten uit het
O-ZON-manifest met een uitgesproken voeling met de werkvloer: respect voor en
vertrouwen in de professionaliteit en ervaringswijsheid van leerkrachten;
herwaardering van basiskennis en basisvaardigheden; afbouw van
bureaucratisering en grootschaligheid;
Een tijd later werd een ander
knipperlicht aangezet door de Nederlandse parlementaire onderzoekscommissie Dijsselbloem met haar rapport over de ingevoerde onderwijsvernieuwingen. Een
greep uit de conclusies: er waren in het onderwijs grote risicos genomen met
kwetsbare leerlingen; de docenten, ouders en leerlingen waren te weinig gehoord
bij de opgelegde vernieuwingen; de wetenschappelijke onderbouwing ontbrak
grotendeels;
Deze knipperlichten werden nauwelijks of niet opgepikt door de
pers. Nog een knipperlicht: rond de millenniumwissel haalden hier aanzienlijk
meer leerlingen een comfortabeler lees- en rekenniveau dan nu, ongeacht hun
socio-economische status. Ook in de omliggende landen stelt men hetzelfde vast.
Het jarenlange negationisme daaromtrent is gelukkig wat aan het wegebben. Het
is evenwel mijn overtuiging dat we de bodem nog niet hebben bereikt. We zijn
het aan de maatschappij en alleszins aan onze leerlingen verplicht om te
onderzoeken wat er fout is gelopen. Ik vermoed dat het niet zal liggen aan bijvoorbeeld
het gebrek aan differentiatie, aangezien we die net de laatste decennia
ruimschoots hebben binnengebracht in de klas. We moeten ons op zijn minst mogen
afvragen of het zinvol is om nog intenser op dezelfde nagels te blijven
kloppen.
De vragen en bedenkingen die worden opgeroepen bij het huidige
dominante beeld van onderwijs komen de laatste tijd meer op de voorgrond. De
dalende cijfers bij internationale rangordes geven hierbij misschien ook een
duwtje. Bij discussies is er dikwijls sprake van een clash tussen progressief
en traditioneel onderwijs. Maar instructie is niet noodzakelijk traditioneel en
zelf een eigen leertraject construeren is niet noodzakelijk progressief.
Kritiek op traditioneel onderwijs ervaar ik al vanaf mijn opleiding. Na veertig
jaar oogt die kritiek voor mij zélf erg traditioneel. De kunstmatige tweedeling
van progressief tegenover traditioneel heeft echter weinig te maken met de
werkelijkheid, maar veel met ideologie en macht. Het zou goed zijn als we beide
wat kunnen inperken en redelijk houden. Hoe krampachtiger men zich vastklampt
aan iets, hoe kleiner de kans dat het om iets edels gaat.
Het onderwijs is net
dé uitgelezen plaats om te leren dat er ook kleuren bestaan in een debat, dat
een tegenstem best wordt beluisterd en niet wordt afgestraft. Wat is er mis met
een meningsverschil? Waar het niet mag bestaan is het slecht om leven. Er komen
steeds meer wetenschappelijke studies boven water waarin gevaren worden
blootgelegd van veel heersende didactische, pedagogische en psychologische
principes: gevaren bij het zelfontdekkend leren, valkuilen bij een doorgedreven
individualisatie en differentiatie en een toename van diagnostisering, nefaste
gevolgen door ontwaarding van automatisatie en kennis, gevaren bij een
sluipende privatisering van het onderwijs, negatieve gevolgen van
schaalvergrotingen en gebrek aan vertrouwen,
Er zijn (gewezen) docenten in
Vlaanderen en Nederland die één of meerdere van bovengenoemde pijnpunten al geruime
tijd aankaarten met publicaties, lezingen, podcasts en studiedagen: Dirk Van
Damme, Wouter Duyck, Wim Van den Broeck, Pedro De Bruyckere, Raf Feys, Gert
Biesta, Anna Bosman, Paul Kirschner, Tim Surma, Marcel Schmeier en vast nog
heel wat meer mensen waarvan ik nog geen weet heb.
Voor elk wetenschappelijk onderzoek voor is er waarschijnlijk wel een
wetenschappelijk onderzoek tegen. Als dat zo zou zijn hoop ik dat men het
voordeel van de twijfel toepast en meer gaat vertrouwen op de expertise aanwezig
op de werkvloer. Hiertoe zijn er gelukkig kansen. Zo werd er onlangs in
Vlaanderen een werkgroep opgericht met zeven leerkrachten en zeven academische
experts o.l.v. Philip Brinckman. De werkgroep heeft intussen al 58 concrete
voorstellen gedaan om het niveau van het onderwijs op te krikken. Ik hoop samen
met die mensen op een nog beter onderwijs, minder in het belang van ideologie, macht
of één of ander marktprincipe, maar meer in het belang van onze kinderen. Het Brinckmanrapport
vind ik redelijk indrukwekkend en ik denk dat het één van de toonaangevende visieteksten
kan worden in de internationale onderwijswereld. Het zou dom zijn om dit baken
te negeren en dezelfde koers te blijven varen als de voorbije decennia. Het is
tijd om uit de loopgraven te komen.
Dit is geen klaagzang over onderwijs. Integendeel. Het is een
boeiende wereld waarin mensen groot worden. Onderwijs heeft me voor een stuk
gemaakt wie ik ben en ik heb het geluk gehad om tijdens mijn carrière een
aantal mensen van elk echelon te mogen ontmoeten die me met mildheid bleven
aanmoedigen en vertrouwen schenken na gemaakte fouten. Ik voel dat er nog
altijd een breed draagvlak is om naast skills ook inhoud of kennis weer een
prominentere plaats te geven in het onderwijs. Er is nog altijd veel vertrouwen
aanwezig in instructie die zich niet laat meeslepen door de waan van de dag. Leerlingen
hebben doorgaans nog altijd geen last van latten die hoog liggen, vooral niet
wanneer ze met geduld worden begeleid bij het vallen en opstaan.
Ik wens alle
actoren in het onderwijs die zich met passie en gezond verstand
dagdagelijks inzetten om leerlingen te
doen bloeien en groeien te bedanken. Het is een plezier om met jullie te mogen
samenwerken. Mijn dank gaat eveneens uit naar mijn oud-collegas, die zich met
hart en ziel hebben ingezet. Ik heb veel van jullie opgestoken. Wees gerust, collegas,
vrienden en familieleden, jullie werk leeft verder. En
beste oud-leerlingen,
bedankt dat ik jullie mocht lastig vallen met verhalen over Frodo, Vrouwe Galadriel,
Rémi, Jane Eyre, de waanzinnige kluizenaar of de slag van Westrozebeke. Ik maak
zeker reclame voor mijn job. Men zegge het voort. Als tienjarige wou ik meester
worden en ik ben een halve eeuw later heel blij dat ik die boeiende job nog
altijd kan en mag doen. Beste jongeren, wees niet bang voor de roep van het
onderwijs. Kom erbij om te helpen met dit oneindige bouwwerk. We hebben jullie
passie en frisheid nodig!
Trudo Herman, onderwijzer 4e leerjaar (november 2021)
|