De cultuuroverdracht en de prestatiegerichtheid stonden de
voorbije decennia voortdurend onder verdenking. We illustreren even het
ontscholingsdiscours en de kennis- en cultuurrelativerende opstelling van tal
van beleidsverantwoordelijken.
We citeren vooreerst een aantal krasse uitspraken van de
ex-DVO-voorzitter Roger Standaert die in de periode 1992-1998 de opstelling van
de eindtermen patroneerde en de (proces)criteria voor de doorlichting door de inspectie
In 2007 formuleerde hij de ontscholende filosofie achter de eindtermen
en leerplannen zo De reactie van de
onderwijswereld op de kennisexplosie is er een geweest van die kennis niet
meer op de voet te volgen. Moet je nog wel kunnen hoofdrekenen, met een
calculator op zak? Ik zoek toch gewoon op hoe gedownloaded gespeld moet
worden. Waarom wordt weten wie Rubens was, hoger aangeslagen dan weten wie
David Beckham is en culture & parlure bourgeoise hoger dan culture &
parlure vulgaire? Standaert beroept zich voor zijn kennisrelativisme op de Franse socioloog Bourdieu en
besluit: Om het nogal cru te stellen, de dominante geldige kennis wordt
voornamelijk vastgesteld en verspreid door mensen, die het verbaal goed kunnen
zeggen en schrijven. De geselecteerde vakkennis is vaak die kennis die prestigieus
is en die gedragen wordt door een dominante elite .
In zijn boek De gecijferde
school (Acco, 2014) pleit Roger Standaert ook tegen de cijfercultus in het
onderwijs en voor een zachtere manier van evalueren, zonder punten, gemiddelden
e.d.
In de uitgangspunten
van de basiscompetenties voor toekomstige leerkrachten - opgesteld door
Roger Standaert en Co - lezen we dat leren moet
opgevat worden als een actief en constructief proces. Bij het formuleren van
het beroepsprofiel en de basiscompetenties van de leraar is uitgegaan van een
optimistische visie op leren en ontwikkeling, vertrekkend van de groeikracht
van kinderen (p. 16). Onderwijsleersituaties moeten beantwoorden aan de
persoonlijke leer- en ontwikkelingsbehoeften (p.8). De traditionele schoolse
kennis staat minder centraal. De nadruk ligt op probleemoplossende inzichten en
vaardigheden (p. 10). Dit wordt ook verduidelijkt met de beschrijving van een
aantal verschuivingen, zoals voorrang
voor vaardigheden t.o.v. kennis, minder vakgericht leren, minder cognitief en
sequentieel. In de memorie van
toelichting omtrent de eindtermen lezen
we: dat de constructivistische
benadering overeenstemt met de nieuwste inzichten inzake didactiek en
leerpsychologie.
Inspecteur-generaal Peter Michielsens sloot zich aan bij de
ontscholende visie in de Uitgangspunten
van de eindtermen. Hij pleitte in 1999 voor een cultuuromslag in de richting
van doorgedreven zelfstandig leren en poneerde: In de 21ste eeuw zullen individuen vanaf de jonge leeftijd hun eigen
leerprocessen zelf sturen. Geen enkele overheid, onderwijzer of professor zal
nog in staat zijn om dwingend anderen voor te schrijven wat geleerd moet worden.(Wat
wil ik leren op school?, Impuls, juni 1999, p. 381). Michielsens prees in dit
verband het concept Studiehuis van de noorderburen waarin het centrum van leren
van de leraar naar de leerling wordt verlegd. Ook het o.i. effectieve en efficiënte jaarklassensysteem
moest volgens Michielsens de helling op.
In de jaarlijkse
inspectierapporten lazen we ook telkens dat de leerkrachten te veel les geven
In 2000 schreef Michielsens dat scholen en leerkrachten
bereid moeten zijn het ethisch sturend basisideeëngoed van de overheid en
inspectie, met betrekking tot kwaliteitsvol onderwijs te aanvaarden en na te
streven. Het gaat hier volgens hem
immers om door dé maatschappij noodzakelijk geachte doelstellingen. De
overheid moet via de doorlichting antwoorden op de vraag of de school goed
onderwijs kan waarborgen en ze moet corrigeren waar de school in haar
maatschappelijke opdracht faalt of tekortschiet ( Reflecties over autonomie en
toekomst van scholen, In: De innoverende kracht van de school, DIROO-cahier 5,
Acco, 200). Wat goed onderwijs is moet volgens Michielsens door de overheid en
inspectie in naam van de maatschappij worden vastgelegd en aan de scholen
opgelegd. De inspecteur-generaal besloot: Er zijn grenzen aan de autonomie van
de school. Scholen kunnen slechts aanspraak maken op autonomie als ze die
officiële onderwijsvisie aanvaarden en actief nastreven.
De ontscholingsdruk en neomanie ( ook binnen de onderwijskunde) kwamen ook tot uiting in het het VLOR-boek over competentiegericht
onderwijs van 2008.
We lezen in de samenvattende bijdrage dat het cgo een
antwoord biedt op de vlugge en ononderbroken kennisontwikkeling (p. 152) en
mede samenhangt met het nieuwe onderwijskundige paradigma van het
constructivisme dat aanstuurt op zelfsturend, construerend, reflectief en
authentiek leren in contextgebonden en complexe omgevingen. Een belangrijke
component van het competentie-leren is dus zelf ontdekken en construeren van
de eigen kennis en vaardigheden: de leerlingen moeten alleen of in groep,
inductief leerstof, regels en
vaardigheden ontdekken en zo hun competenties construeren. Daarnaast wordt
telkens gewezen op het werken met authentieke en relevante taken, problemen of
contexten en op vaardigheidsonderwijs.
Projectleider prof. Herman Baert vatte de conclusies samen
in een aantal polaire tegenstellingen waarbij hij instructief onderwijs plaatst
tegenover constructivistisch onderwijs en interactieve cultuuroverdracht totaal
karikaturaal voorstelt:
*Radicaal instructiegerichte leeromgeving = Instructie
versus Radicaal competentieontwikkelende leeromgeving
= Constructie.
*Uiteenzettingen/hoorcolleges/frontale
lessen vs Studentactiverende taken en
opdrachten
*Lerende = eerder passief Lerende vs actief/groeiende
Zelfsturing
*Onderwijsproces staat centraal vs Leerproces staat centraal
*Leerkrachtgestuurd vs Sturing door de lerende
*Instructiemodules
zijn disciplinair vs Competentiemodules grotendeels interdisciplinair
*Opgesplitste vaardigheidsmodules vs
Algemene vaardigheden geïntegreerd Klassikaal Individueel, collaboratief &
klassikaal
*Kennisinhouden
en disciplinevaardigheden = uitgangspunt voor het curriculum vs Realistische praktijksituaties =
uitgangspunt voor het curriculum).
Dit VLOR-boek is opgesteld door de Vlaamse professoren
Martin Valcke, Filip Dochy, Ferre Laevers, Katrien Struyven, Herman Baert,
Roger Standaert e.a. Dit wijst er ook op dat de ontscholing en het
constructivistisch en competentiegericht leren
heel sterk aanwezig waren/zijn
binnen de Vlaamse onderwijskunde.
De kopstukken van het katholiek onderwijs en van het GO!
ontkenden de voorbije 10 jaar dat er sprake kon zijn van niveaudaling en
pleitten tegelijk voor een cultuuromslag. Zo ontkende secretaris-generaal
katholiek onderwijs Chris Smits op 1
september 2011 dat er sprake was van niveaudaling &ontscholing in zijn
opniestuk Kritisch kind van zijn tijd in De Standaard. Smits reageerde op de peiling bij 5000 leerkrachten en docenten
die op 27 augustus in Het Nieuwsblad verscheen. Uit die peiling bleek dat drie op de vier praktijkmensen de niveaudaling in het secundair en in het
hoger onderwijs onderschreven: 76 % in aso, 77 % in tso en bso, 76 % in hoger
niet universitair onderwijs, 77 % in universitair onderwijs
De critici die wijzen op de niveaudaling en op de nivellerende gevolgen van de geplande
invoering van een middenschool, bekijken volgens Smits het onderwijs vanuit een
verouderde en elitaire bril en houden geen rekening met de gewijzigde situatie:
Cultuuroverdracht in het ICT-tijdperk minder belangrijk geworden.
Tot voor
een paar jaren was de school het enige kenniscentrum, dat instond voor de
kennisoverdracht. Nu is door internet een massa aan informatie slechts een
muisklik verwijderd. Hierdoor verschuift de taak van de school. Onderwijs moet
bij leerlingen kennis en vaardigheden hand in hand laten lopen en de school
moet jongeren leren om die combinatie van kennis en vaardigheden te gebruiken
in verschillende situaties. De digitalisering en beeldcultuur hebben een grote
impact op het leren. Onderwijs moet de
overstap maken van een talige naar een multimediale benadering. Het moet
leerlingen competent maken om deze veelheid aan informatie te selecteren, te
ordenen en te combineren.
Smits: Ik doe ook een oproep om met een nieuwe
onderwijsbril te kijken naar de gewijzigde context en bereid te zijn de
studiekeuze van kinderen te optimaliseren, wars van alle vooroordelen.
Volgens Smits denken de critici die
wijzen op een niveaudaling en de nefaste gevolgen van een gemeenschappelijke
eerste graad elitair, vanuit het lot van
de betere leerlingen. Smits: Wat
opvalt is dat de talrijke reacties van de afgelopen dagen steeds vertrekken
vanuit de algemene vorming en vanuit doorstroming naar het hoger onderwijs.
Zolang we met zijn allen intellectualistisch blijven denken, waarbij abstracte
kennis hoger wordt ingeschat dan praktische vaardigheden, zal geen enkele
structuurwijziging soelaas brengen. Ik doe een oproep om met een nieuwe
onderwijsbril te kijken naar de gewijzigde context, mee na te denken over de
noodzakelijke algemene vorming in de toekomst voor iedereen en bereid te zijn
de studiekeuze van kinderen te optimaliseren, wars van alle vooroordelen.
Nog een paar illustraties. Op 1 september 2001 verkondigde
minister Marleen Vanderpoorten dat de leraar niet langer vooraan mocht staan in
klas en dat leerplannen voorbijgestreefd waren..
In april 2006 en op 13
december j.l. beweerde prof. Laevers (Steunpunt GOK & CEGO) dat ons s.o.
totaal voor de bijl moest omdat het veel te prestatiegericht is: een bedreiging
voor het welbevinden van de leerlingen (Over vijf jaar moet het secundair
onderwijs voor de bijl gegaan zijn, DM, 19.04. 06). In Impuls van april j.l.
poneerde CEGO-medewerker Luk Bosman: directe instructie geeft weinig
aanleiding tot belangrijke denk- en doeactiviteiten bij jongeren. Uit
PISA-2015 bleek echter dat
directe/expliciete instructie de beste resultaten opleverde.
In
Taaldidactiek voor het funderend onderwijs (Acco, 2004) schrijven Frans Daems
(UA) en Kris Van den Branden (Steunpunt NT2): Systematisch expliciet onderwijs
van elementen, zoals woordenschat, spellingregels e.d. is weinig effectief.
Een slechte spelling maakt een taal niet slechter, en een goede spelling maakt
een taal niet beter.
Ook in het recente VLOR-advies over de nieuwe eindtermen
wordt gepleit voor een radicale perspectiefwisseling, voor ontwikkelingsgericht
leren e.d. Dit is ook het geval in de recente ZILL-leerplannen van het
katholiek onderwijs (zie deel 2).
|