Unversitaire opleiding/masteropleiding voor onderwijzers/regenten: nu ook in Nederland en Vlaanderen?
De voorbije dagen, maanden en jaren werden regelmatig voorstellen geformuleerd voor de invoering van een 5-jarige master-opleiding voor onderwijzers en regenten. In de bijlage blijkt dat men daar ook in Nederland al mee bezig is.
Commentaar:
Op onze lerarenopleiding leidden we in de periode 1970-1986 onderwijzers en regenten op in een tweejarige opleiding. Die leraren behaalden met hun
leerlingen prima resultaten : cf. TIMSS vanaf 1995, TPISA vanaf 2000; cf. de veel eisende interdiocesane en kantonnale examens voor 12-jarigen destijds (met moeilijke vraagstukken & andere wiskundeopgaven, grammatica, spelling ...). Maar nu moet het al 5 jaar worden.
Al in 1989 opteerden universitaire lerarenopleiders (CULOV), pedagogen als Jan Van Damme, Georges Monard en Jan Adé, de secretaris-generaal van het COV Van Beneden, Guy Tegenbos in De Standaard ... voor een universitaire lerarenopleiding van regenten en onderwijzers - en dit naar het voorbeeld van de invoering van de universitaire opleiding in Frankrijk in 1989 : IUFM. Tegenbos scheeft in 1991 zelfs dat zo'n universitaire opleiding al 25 jaar vroeger ingevoerd had moeten worden: dus al in 1966.
De universitaire opleiding in Frankrijk leidde tot een spectaculaire daling van het onderwijsniveau : voor PISA-Wiskunde 2015 b.v. behaalden de Franse 15-jarigen nauwelijks 486 punten - ongeveer een jaar achterstand op de Vlaamse. In Frankrijk wordt de niveaudaling voor een groot toegeschreven aan de universitaire lerarenopleiding die al te ver afstaat van de praktijk en vooral pedagogische hypes propageert als constructivisme, reformpedagogiek en natuurlijk leren van Freinet ...
Ook in Finland behaalden de universitair opgeleide leerkrachten voor wiskunde steeds een laqere score voor TIMSS- & PISA. Voor PISA-2003 behaalden onze tso-leerlingen nog 519 punten - evenveel als de doorsnee-score in Finland.
-------------
Het argument dat telkens terugkeert, als woordvoerders van de Radboud Universiteit uitleggen waarom ze het toch nodig vonden een universitaire pabo (voluit Pedagogische Wetenschappen van Primair Onderwijs) op te richten, ondanks de jarenlange goedlopende samenwerking met de HAN in de Academische Pabo (ALPO), is dat deze nieuwe opgeleide leraren ervoor zullen zorgen dat wetenschappelijke inzichten worden vertaald in de praktijk van de klas.
De vraag is, of dit wel zon goed argument is. En er zijn nadelige bij-effecten, zoals het versterken van competitie tussen opleidingen en het leggen van een grotere nadruk op wetenschappelijk bewijs voor effectieve onderwijspraktijken, die beide voorbeelden zijn van een doorgeschoten cultuur van meetbaarheid, die wel performativiteit genoemd wordt.
In de eerste plaats is het niet zo, dat de klassenpraktijk nu verstoken blijft van wetenschappelijke inzichten. Die worden namelijk op reguliere pabos óók toegepast, en anders wel op de ALPO. En dan nog, het belangrijkste probleem waar leraren mee kampen, is niet hun gebrek aan wetenschappelijke inzichten, maar het vinden van een balans in het voortdurende beroep dat op ze wordt gedaan, op cognitief, persoonlijk-normatief, emotioneel en ook fysiek vlak.
Focus op collegiale steun en samenwerking
Er is weinig in te brengen tegen een pleidooi, dat alle leraren een masteropleiding zouden moeten hebben gevolgd. En ook zouden meer academische routes meer studenten kunnen verleiden om tot leraar opgeleid te worden. Maar waar het om gaat, als we leraren ook willen behouden voor het onderwijs, is collegiale steun en samenwerking. En in de tweede plaats, minder nadruk op performativiteit, dat wil zeggen: alle activiteiten binnen het onderwijs plaatsen binnen het perspectief van scoren en effectiviteit
.
Dat zijn ook wetenschappelijke inzichten, waar de RU hier voor kiest om die te negeren. Er worden op de nieuwe opleiding straks leraren opgeleid die de boodschap meekrijgen: jullie zijn beter, want jullie komen de wetenschap brengen. Daarmee is het gesprek in de lerarenkamer bij voorbaat vergiftigd. Zo importeren we de sterke nadruk op selectie, die een nadelig kenmerk van het Nederlandse onderwijs is, in de lerarenopleiding, en versterken we het hoog/laag-denken. Precies een vorm van performativiteit die niet helpt bij het behouden van leraren voor het beroep.
Goed leraarschap gaat niet alleen over wetenschappelijke kennis (in nauwe zin), maar ook praktijkkennis, voor het vinden van de balans tussen instrumentele en normatieve professionaliteit, voor het primair opvatten van onderwijs en lesgeven als handelingspraktijk. Daarom is voortdurende en intensieve uitwisseling nodig, tussen denken en doen, voelen en redeneren, onderzoeken en uitproberen, en vooral jezelf in vraag kunnen stellen als leraar (en, afgeleid daarvan: als schoolleider, onderzoeker
).
Deze stap versterkt de versnippering in de opleidingen, daarmee de tegenstellingen binnen de beroepsgroep, verhoogt misschien het imago van deze nieuwe opleiding, maar verlaagt het imago van het vak van leraar in zijn geheel. Het lerarenberoep heeft meer gezamenlijkheid nodig, niet nog meer verdeeldheid.
En of het voor kinderen beter is, daarover heeft niemand het. Waar is die wetenschappelijke onderbouwing eigenlijk? Of gaan we hier misschien je durft het haast niet te zeggen experimenteren met kinderen?
Een eerdere versie van dit artikel verscheen op het weblog OnderzoekOnderwijs.net