Pleidooi
voor een uitgebalanceerd curriculum kleuteronderwijs, met meer aandacht voor leerkrachtgestuurde
activiteiten & pre-academische vaardigheden Haaks op eenzijdig ervaringsgericht kleuteronderwijs van Laevers en CEGO-Leuven
1 Inleiding en probleemstelling
In TIMSS-2015 wordt betreurd dat ons Vlaams
kleuteronderwijs te weinig aandacht besteedt aan aanbodgerichte activiteiten en
pre-academische vaardigheden voor lezen, rekenen, ... In ons kleuteronderwijs er opvallend minder aandacht voor cijfers en
letters dan in andere landen, zegt onder- zoekster Margo Vandenbroeck (KU
Leuven), die meewerkte aan de Vlaamse analyse van TIMSS: Leren lezen en
schrijven b.v. behoort bij ons veel strikter tot het lager onderwijs (De
Standaard, 30 november 2016). Vlaanderen bengelt bijna helemaal onderaan de
rangordening wat de voorbereiding van de kleuters op het eerste leerjaar betreft.
Prof.
Wim Van den Broeck reageerde instemmend: "Volgens TIMSS doet Vlaanderen het erg slecht
qua voorbereiding op de lagere school. Dit is een erfenis van de ervaringsgerichte
aanpak (CEGO-Leuven & Ferre Laevers).
Zon aanpak creëert vooral ook sociale ongelijkheid." Het Vlaamse
ontwikkelingsplan voor het kleuteronderwijs verwacht opvallend minder van de
kinderen op het einde van de kleuterschool dan in de meeste landen.. Er staat ook geen woord in verband met de nood aan intensief
NT2-onderwijs voor anderstalige leerlingen. In Denemarken, Finland ... wordt
veel aandacht besteed aan NT2.
De ontwikkelingsdoelen voor het kleuteronderwijs zijn in
het Vlaams Ontwikkelingsplan 1998 opgesteld
vanuit een overwegend kindvolgend ontwikkelingsmodel, in het Engels vaak
child-development- of developmental-constructivist, of whole-child approach
genoemd. De invloed van de Ervaringsgericht kleuteronderwijs (EGKO) van Ferre
Laevers was hier vrij groot. De koepelverantwoordelijke voor het
ontwikkelingsplan van 1998, An Cardinael, zei me onlangs dat zij inmiddels
besefte en betreurde dat de opstellers destijds ten onrechte voor het kindvolgend
ontwikkelingsmodel kozen.
De ontwerpers van de ontwikkelingsdoelen en
ontwikkelingsplannen hielden 20 jaar geleden geen rekening met de vele
pleidooien voor een meer gebalanceerde en intentionele aanpak, waarbij ook
ruimte was voor aanbodgerichte programmas voor taal- en
woordenschatontwikkeling, voorbereidend lezen, beginnend rekenen ... De klok
werd zelfs teruggedraaid. Jammer genoeg is dit ook het geval met het recente
ZILL-ontwikkelingsplan. In een bijdrage in school+visie van maart 2015 pakt ZILL meer dan ooit uit de
zgn. ontwikkelingsgerichte aanpak in het ontwikkelingsplan van 1998. Enkel
het huidige ontwikkelingsgericht concept van het ontwikkelingsplan zou ten
volle het opvoedingsproject van het
katholieke onderwijs ondersteunen. Ook
de lagere school moet volgens ZILL in de toekomst ontwikkelingsgericht werken als in de kleuterschool. Gelukkig werken heel wat kleuterleerkrachten
al op vandaag meer gericht dan in het oude en nieuwe ontwikkelingsplan.
50 jaar geleden lazen we met veel instemming al een
studie waarin het kindertuin- of 'child development'-model' scherp bekritiseerd werd door de professoren
Sullivan, Reidford, Engelman en Ausubel (P. Reidford, ed., Psychology and the
Early Childhood Education', 1966, Ontario Institute for Studies in Education).
We hebben nooit begrepen dat prof. Ferre Laevers vanaf 1976 met zijn
ervaringsgericht kleuteronderwijs (EGKO)
geen rekening hield met de vele kritiek die 50 jar geleden toen al te
beluisteren viel. Die kritiek stimuleerde me om van bij de start afstand te
nemen van het EGKO en er veel bijdragen in Onderwijskrant aan te besteden In
het leerplan wiskunde katholiek onderwijs 1998 schreef ik een stukje over
rekenen in het kleuteronderwijs waarin ik wel aandrong op een meer intentionele
aanpak i.p.v. ontwikkelingsgerichte. Dit stond haaks op het Ontwikkelingsplan
voor het kleuteronderwijs. De
ZILL-architecten stellen nu dat ze die tegenstelling wegwerkten, door mijn
aanbeveling gewoon te schrappen. .
In tal van studies
werd ook de voorbije jaren en maanden aangetoond dat zon ontwikkelingsgericht
kleutercurriculum minder effectief is dan een meer uitgebalanceerd en rijker
curriculum, een mengeling van kindgerichte en aanbodgerichte activiteiten die
in steeds meer landen wordt toegepast. Zon evenwichtige en
uitgebalanceerde aanpak bevordert meer
gericht de taal-en woordenschatontwikkeling, het beginnend lezen en rekenen
..., en tegelijk ook attitudes die
belangrijk zijn voor de schoolrijpheid: concentratie- en doorzettingsvermogen, aandachtig leren luisteren, gerichtheid op de leerkracht en de
medeleerlingen ... Verderop stellen we
een groot aantal recente studies voor.
De grote aandacht momenteel in veel landen voor het
kleuteronderwijs heeft ook veel te maken met het feit dat wellicht de
belangrijkste aangrijpingspunten voor het bieden van meer ontwikkelingskansen
vooral ook voor kansarme kinderen zich situeren op he niveau van het
kleuteronderwijs. Het verontrust ons dan
ook ten zeerste dat de sector kleuteronderwijs nauwelijks aan bod kwam in het
debat van de voorbije jaren over de nieuwe eidntermen/leerplannen en de
toekomst van het Vlaams onderwijs.
2 Belang
pre-academische kennis/vaardigheden & meer intentionale aanpak
2.1 Gebalanceerde
aanpakken met aanbod gerichte ingrediënten & pre-academische vaardigheden
In wetenschappelijke publicaties maakt men veelal een
onderscheid tussen twee aanpakken: de zgn. child-development
of developmental-constructivist approach (soms ook whole-child genoemd), en de
meer uitgebalanceerde aanpak. De voorstanders van een ontwikkelingsgerichte en
kindvolgende aanpak vinden dat het vooral moet gaan om spel met materialen
(leerling-materiaal interactie zoals in de visie van Piaget), simulatiespel,
muzisch bezig zijn, exploreren, ... In dergelijke programmas krijgen gericht
woordenschatonderwijs en technische vaardigheden als letterkennis en
klankbewustzijn & voorbereidend rekenen nauwelijks een expliciet plaatsje.
Vrij spel in speelhoeken met materiaal staat centraal, with open-ended activities such as finger-painting, sand and water tables,
a dress-up corner, a puppet theatre, blocks, cars and trucks, and so on.
Teachers roles are primarily supportive rather than directive (R.
Slavin).
In een recent
rapport van Jenkins & Duncan
lezen we op p. 38: Whole-child curricula (sometimes termed global or developmental-constructivist) emphasize
child-centered active learning that is cultivated by strategically arranging
the classroom environment. Rather than explicitly targeting developmental
domains such as early math skills, whole-child approaches seek to promote
learning by encouraging children to interact independently with the equipment,
materials and other children in the classroom environment.
Volgens dit rapport is zon eenzijdige aanpak niet enkel
minder effectief, maar ook een moeilijk haalbare opdracht: Implementing a whole-child curriculum effectively takes considerable
skill on the part of the teachers. Each child engages with components of the
classroom environment in his or her own way, and the teachers task is to
support or scaffold learning with just the right amount of input not so
little that the child fails to learn, but not so heavy-handedly that the
childs interest in a given task disappears because of a teachers instruction.
Moreover, the sequence of inputs provided by the teacher should promote
cumulative development of academic or socio-emotional skills over the course a
goal that is perhaps most difficult of all to achieve.
Slavin
en Co omschrijven de uitgebalanceerde (= gematigde én-én)
aanpak zo: Gebalanceerde
programmas combineren de beste aspecten
van de zowel ontwikkelingsgerichte
benadering als de aanpak die zich op het
leren van specifieke vaardigheden richt.
Een deel van de dag wordt besteed aan intentionele activiteiten
die specifiek gericht zijn op het aanleren van taal en aanvankelijke
leesvaardigheden klassikaal of in groepjes.
Veel aandacht gaat naar de planning van zowel leraargerichte als
kindgebonden activiteiten die bijdragen aan de vooruitgang in de richting van
specifieke taal- en geletterdheidsdoelen. De progressie van de leerlingen wordt
goed opgevolgd. (Chambers, Chamberlain,
Hurley, & Slavin, 2001).
In een recente reviewstudie van 32 programmas komen Slavin en Co tot een analoge conclusie
met betrekking tot geletterdheid (voorbereidend lezen) en algemene
taalontwikkeling.De onderzoekers stelden vast dat bij een meer intentionele en gebalanceerde
aanpak kleuters beter scoren op metingen van beginnende geletterdheid
(klankbewustzijn & letterkennis) en eveneens voor mondelinge taalontwikkeling
dan bij een ontwikkelingsgerichte (Chambers, B., Cheung, A., & Slavin, R.
,2015, Literacy and language outcomes of
balanced and developmental approaches to early childhood education: A
systematic review (zie Internet).
De kleuters die een gebalanceerd aanbod gevolgd hadden,
waren dus ook beter voorbereid op leren lezen,
en hun mondelinge taalvaardigheid was ook beter: Early childhood programs that have a balance of skill-focused and
child-initiated activities programs had significant evidence of positive
literacy and language outcomes at the end of preschool and on kindergarten
follow-up measures. Effects were smaller and not statistically significant for
developmental-constructivist programs.
Een andere onderzoeksconclusieluidt: Kind-gecentreerd
onderwijs met veel vrije activiteiten leidt tot een te grote letterlijke en figuurlijke afstand van de leerkracht. Als kleuters het grootste deel van hun tijd
in groepen doorbrengen om met elkaar te praten en te spelen, krijgen ze te weinig kans om b.v. nieuwe
woordenschat te leren en om hun uitspraak te corrigeren vanwege de persoon in
de klas die de Engelse taal beter beheerst. De leerkracht als taalmodel is uiteraard ook
uiterst belangrijk binnen NT2-onderwijs.
Ook de EURYDICE-studie
van 2009 pleit voor een gebalanceerde aanpak met een dosis aanbodgerichte
programmas (directed curriculum woordenschatontwikkeling, voorbereidend
rekenen en lezen, ...), die toeneemt naarmate de kleuters ouder worden (Early
Childhood Education and Care in Europe: Tackling Social and Cultural
Inequalities, 2009 ). Er wordt in die studie ook verwezen naar onderzoek van
Spiked e.a. (1998) waatin vastgesteld werd dat een meer gerichte aanpak best
kan samengaan met een positief socio-emotioneel klimaat in klas: There is no reason on why an orientation on
emerging school skills using authentic activities in which teachers
participate, cannot go together with a positive socio-emotional climate.
Inzake ttalonderwijs is het b.v. incidenteel leren van
woordenschat volstaat ook niet: In
general, emphazising explicit instruction is the best for beginning and for
intermediate students who have limited vocabularies (A. Hunt & David
Beglar, Current research and practice in Teaching Vocabulary, The language
teacher, januari 1998.) De meer gerichte en geleide activiteiten bevorderen ook
meer de executieve functies.
Analoge conclusies in de studie Learning in complex environments: the effects of background speech on
early word learning (McMillan, B.,
& Saffran, J. R. -2016. Child Development, 87(6), 1841-1855). Kleuters
hebben ook moeite om taal te verwerken in een rumoerige omgeving.
Achtergrondlawaai hindert kinderen om nieuwe woorden te verwerven. Dit lijkt
ons nogal evident. In sterk ontwikkelingsgerichte kleuterscholen à la
ervaringsgericht kleuteronderwijs van Ferre Laevers met veel vrij spel gaat het
er veelal lawaaierig aan toe. Dit is nog meer het geval als men een groot aantal kleuters van
verschillende leeftijd in & grote ruimte samen plaatst. Verderop in deze
bijdrage komen nog een groot aantal studies aan bod.
2.2 Standpunt lerarenopleider Johan Dewilde en
prof. Wim Van den Broeck
In Het weinige wat
we weten over effectief kleuteronderwijs is best schokkend (Kleutergewijs
20.06-2017) verwoordt de Vlaamse
lerarenopleider Johan Dewilde zijn
visie. We citeren even. Ons (Vlaamse)
brede curriculum (whole-child-aanpak à la Laevers) drukt een mensbeeld uit.
Hoe meer je vanuit
de kinderen laat komen, hoe minder je gericht aan specifieke doelen op vlak van
bijvoorbeeld taal of wiskunde kan werken.
Zon globale benadering op
kleuteronderwijs dat een breed gamma aan leerdoelen vooropstelt en actief leren
vanuit het kind propageert, lijkt de verschillen tussen SES-kinderen en andere
kinderen eerder te vergroten dan te verkleinen. Dat is een van de markantste
conclusies van een team van Amerikaanse onderzoekers dat een overzicht heeft
gepresenteerd van wat we weten over effectief onderwijs, onderwijs dat kleuters
veel doet leren.
Nu
blijkt dat b.v. de Amerikaanse whole-child curricula de aanzienlijke
prestatieverschillen tussen SES-kinderen en andere kinderen op vlak van taal en
rekenen wanneer ze met de kleuterschool (pre-K) starten eerder nog een beetje
vergroten dan verkleinen. Programmas met extra aandacht voor taal en of
wiskunde daarentegen verkleinen die verschillen aanzienlijk. Het gaat hier niet
om drilprogrammas maar om programmas aangepast aan de leeftijd van de
kinderen waarbij bijvoorbeeld dagelijks in kleine groepjes op een
gestructureerde maar speelse manier twintig minuten aan wiskundig denken
gewerkt wordt. De verschillen zijn bovendien van dien aard dat degenen die meer
op taal focussen ook wiskundewinst boeken en omgekeerd. Een recent blogbericht
van Clements (vermaard wiskunde-expert bij kleuters) en Sarama bevestigt
dergelijke kruiseffecten vanuit een wiskundefocus naar een bijkomende leerwinst
op vlak taal.
Ook de Brusselse psycholoog Wim Van den Broeck pleit al vele jaren voor een meer gerichte
aanpak in het kleuteronderwijs. In verband met het stimuleren van de executieve
functies pleitte hij in 2015 op de
website van Klasse voor een dringende bijsturing.. Hij stelde dat de in
Vlaanderen veelal gepropageerde kindvolgende & ontwikkelings gerichte
aanpak ook belangrijke attitudes i.v.m. schoolrijpheid en executieve functies verwaarloost. We
citeren: Eén van de belangrijkste en
vergeten aspecten bij het schoolrijp maken is het belang van het leren richten
van de aandacht (o.m. op wat de juf klassikaal zegt). Ook het leren volhouden
en doorzetten tot een taak tot een goed einde is gebracht is een belangrijk
pedagogisch doel. De huidige ervaringsgerichte aanpak heeft deze essentiële,
schoolrijpheid bevorderende, aspecten verwaarloosd. Door voortdurend de nadruk
te leggen op het zelf kiezen van activiteiten, creëert men juist keuzedruk en
installeert men (ongewild) een voor- en afkeur van bepaalde activiteiten, die
de juf toch voor ieder kind belangrijk acht. Als de verwachting is dat alle
kinderen bepaalde taken of opdrachten aankunnen en ook echt uitvoeren, dan
creëert dat geen overdreven druk, maar precies een sterke gemeenschapszin die
alle kinderen motiveert om te leren. Conclusie
van Van den Broeck: Het zou goed zijn om
het doel van het kleuteronderwijs eens goed te herbekijken, maar dan liefst
vanuit een gedegen kennis van de historisch-maatschappelijke ontwikkelingen, de
wetenschappelijke kennis van de ontwikkeling van het kind, en niet op grond
van oppervlakkige ideologische stellingnamen.
Ook wij pleitten voor meer aandacht voor de executieve functies. In de literatuur
over het stimuleren van de executieve functies (EF) onderscheidt menvaak twee
categorieën: de eerste categorie bestaat uit vaardigheden die het denken
aansturen: plannen en organiseren, werkgeheugen, initiatief nemen,
gedragsevaluatie. De tweede categorie bevat vaardigheden die emoties en
gedragsregulatie aansturen: zelfbeheersing en inhibitie, emotieregulatie,
flexibiliteit. De twee categorieën worden ook wel de koude en de warme EF
genoemd.) In dit verband is b.v. het leren volhouden en doorzetten tot een taak
tot een goed einde is gebracht een belangrijke doelstelling
3 The
Current State of Scientific Knowledge on (Pre-) Kindergarten Effects
Op zijn blog van 24 april 2017 bracht de Amerikaanse
onderwijskundige Daniel Willingham een voorstelling van een heel recent
Amerikaans onderzoek naar de effecten van voorschools en vroegschools
onderwijs(=vve): The Current State of Scientific Knowledge on (Pre-)
Kindergarten Effects.
Willingham: Veel
studies wijzen uit dat kinderen die een divers palet van voorschoolse
programmas volgen, meer klaar zijn voor school dan kinderen die geen volgen.
De meeste vorderingen zien we op onderwijsgebieden als lezen, schrijven en
rekenen. Een kleiner aantal studies naar sociaal-emotionele ontwikkeling tonen
in het algemeen meer bescheiden vorderingen op die gebieden.
De programmas zijn niet allemaal even effectief. In de
succesvolste programmas kunnen verscheidene effectiviteitsfactoren meespelen.
Een effectief curriculum en het trainen
en richting geven aan leraren helpt. De basisconclusie luidt: Curricula die
zich op het hele kind richten slagen er onvoldoende in om geletterdheid,
rekenvaardigheid en zelfs sociaalemotionele vaardigheden te ontwikkelen.
Curricula die ook gericht zijn op vaardigheden als rekenen, lezen scoren veel
beter.
Uit onderzoek onder verschillende groepen kinderen blijkt
vaak dat economisch achtergestelde en tweetalige kinderen aan het eind van het
voorschools programma sterker vooruit zijn gegaan dan meer bevoordeelde
kinderen en kinderen die bedreven zijn in het Engels. Rijke en arme kinderen
zouden andere ervaringen hebben als ze geen voorschools onderwijs zouden
volgen, waarbij kansarme kinderen een kleinere kans hebben op een verrijkende
omgeving dan welgestelde kinderen. Academische en sociale leerresultaten zijn
ook niet alleen een product van ervaringen op school, maar ook van ervaringen
thuis of andere buitenschoolse ervaringen. Als die niet bijzonder verrijkend
zijn, hebben kinderen (in meer of mindere mate) baat bij vervangende
voorschoolse ervaringen. Onderzoekers stellen terecht dat dergelijke
programmas zich ruimschoots terugbetalen. Dat voorschoolse programmas minder
succesvol zijn voor het sociaal-affectieve domein heeft te maken met het feit
dat de erfelijke aanleg - b.v. temperament - hier een sterkere rol speelt dan
bij het lezen e.d.
4 Studie
Nederlandse prof. P.L. Slot
Samenvatting van
recente studie van P.L. Slot: Curriculum
voor het jonge kind : vanaf 3 jaar ook pre-academische vaardigheden (zie
Internet).
4.1 Vooraf enkele basisconclusies
*Verschillende interventiestudies met kinderen tussen
drie en vijf jaar oud hebben aangetoond dat
curricula gericht op taalontwikkeling, ontluikende geletterdheid en
gecijferdheid een positief effect hebben op leerresultaten in de betreffende
domeinen en op de leerresultaten in het eerste leerjaar. In veel landen wordt
hier meer aandacht aan besteed dan in Nederland.
*Verschillende internationale review- en
overzichtsstudies hebben laten zien dat met name vooral kinderen die het risico
lopen op een achterstand, zogenaamde doelgroepkinderen, veel baat hebben bij een meer uitgebalanceerd aanbod
van activiteiten. Ook voor het bevorderen van de aandachtsfunctie en andere
executieve functies geldt dat
doelgroepkinderen sterk blijken te
profiteren van het gestuurd aanbod van activiteiten i.v.m.
woorden-schatontwikkeling ontluikende
gecijferdheid & geletterdheid.
*Ook ouders vinden het voor kinderen vanaf drie jaar
belangrijk dat er ook aandacht is voor de ontwikkeling van pre-academische
vaardigheden, zoals ontluikende geletterdheid en gecijferdheid. *Ze vragen ook aandacht voor algemene leervaardigheden, zoals het uiten
van ideeën, vragen stellen, plannen, en nadenken over de omgeving/wereld,
bevorderen van concentratie en doorzettingsvermogen: de zogenaamde soft skills. In de bijlage gaan we uitvoerig in op deze interessante studie.
3.2 Inhoudelijke invulling van het curriculum in
verschillende landen
De invulling van het curriculum-raamwerk verschilt van
land tot land, zowel in omvang als in inhoud. Zo telt het curriculum raamwerk
voor de Poolse preschool (voorziening voor 3-6 jarigen) zes paginas terwijl
het raamwerk van Mecklenburg-Vorpommern (een deelstaat in het oostelijk deel van
Duitsland) maar liefst 296 paginas telt. Hieruit kan geconcludeerd worden dat
de mate van detail en inhoudelijke uitwerking sterk verschilt van land tot
land. Sommige landen benoemen de
ontwikkelingsdomeinen als vakgebieden waar aandacht aan besteed moet worden
in het licht van het behalen van ontwikkelingsdoelen, zoals in Engeland,
Griekenland en sommige Duitse deelstaten. Terwijl andere landen ver blijven van
dit soort terminologie en het informele karakter van voorschoolse voorzieningen
benadrukken, zoals Denemarken. Sommige
landen spreken ook wel van leerervaringen of ontwikkelings- en leerdomeinen,
zoals Finland, Noorwegen en Portugal.
Over het algemeen blijkt de uitwerking van de curricula
vooral gericht op de hard skills vergeleken met de soft skills. Hoewel er
verschillen zijn in de accenten die gelegd worden. Zo wordt er momenteel in
Engeland een sterke nadruk gelegd op schoolrijpheid, en dus op de ontwikkeling
van pre-academische vaardigheden die het kinderen mogelijk maakt om later succesvol
te zijn in de maatschappij. (Tot voor kort was dit niet het geval). In Engeland
staan momenteel in de vroege jaren een aantal kerndomeinen centraal
(communicatie en taal, fysieke ontwikkeling, persoonlijke, sociale en
emotionele ontwikkeling). Naarmate kinderen ouder worden verschuift de aandacht
naar meer specifieke domeinen (geletterdheid, rekenen, begrip van de wereld,
expressie).
We voegen er nog
een verwijzing aan toe naar het huidige kleutercurriculum
in Frankrijk. In verband met voorbereidend/beginnen lezen vermeldt het
Franse kleuterleerplan o.a.: Discriminer
des sons - Reconnaître les lettres de l'alphabet et connaître les
correspondances entre les trois manières de les écrire: cursive, script,
capitales d'imprimerie. -Copier à l'aide d'un clavier.Ecrire son prénom en
écriture cursive, sans modèle.- Écrire seul un mot en utilisant des lettres ou
groupes de lettres empruntés aux mots connus.
I.v.m. beginnend rekenen lezen we: Dire la suite des nombres jusqu'à trente (i.p.v. tot 5 zoals in onze
ontwikkelingsdoelen.) Lire les nombres écrits en chiffres jusqu'à dix. -
Quantifier des collections jusqu'à dix au moins; les composer et les décomposer
par manipulations effectives puis mentales. Dire combien il faut ajouter ou
enlever pour obtenir des quantités ne dépassant pas dix.- Parler des nombres à
l'aide de leur décomposition. Volgens de Vlaamse ontwikkelingsdoelen moet een kind op het eind van de
kleuterschool b.v. slechts tot vijf kunnen tellen.
Voor het kleuteronderwijs in Nederland is er geen
nationaal curriculum, maar zijn er wel kerndoelen en tussendoelen geformuleerd
voor ontwikkelingsdomeinen waar aandacht aan besteed moet worden op de
basisschool. Deze kerndoelen hebben betrekking op de inhoud, kennis en
vaardigheden in verschillende vakgebieden (zoals lezen, schrijven, rekenen,
natuur en technologie, kunstzinnige vorming en beweging), maar hebben ook
betrekking op meer algemene leerattitudes, persoonlijke en metacognitieve
competenties (zelfredzaamheid, burgerschap en samenwerking). Deze kerndoelen
zijn breed geformuleerd en hebben betrekking op de aard van het leerstofaanbod,
maar geven geen concrete einddoelen of tussendoelen. Naast de kerndoelen zijn
er doorlopende leerlijnen en tussendoelen geformuleerd. De leerlijnen schetsen de
inhoud en activiteiten die bij kunnen dragen aan de ontwikkeling van de
kerndoelen.
4.3
Hogere verwachtingen bij Nederlandse ouders dan bij de leerkrachten
Over het algemeen blijken ouders van kinderen van 0 tot 6
jaar veel waarde te hechten aan de bijdrage die voor- en vroegschoolse
voorzieningen kunnen leveren aan de ontwikkeling van zogenaamde soft skills.
Hierbij gaat het om interpersoonlijke vaardigheden, zoals contacten en omgang
met leeftijdsgenootjes, emotieregulatie, en een persoonlijke leer-/
werkhouding, zoals openstaan voor nieuwe ervaringen, nieuwsgierigheid,
enthousiasme en zelfvertrouwen, doorzettingsvermogen.
Verder blijkt echter dat ouders het voor oudere kinderen
vanaf drie jaar ook belangrijk vinden dat er aandacht is voor de ontwikkeling
van pre-academische vaardigheden, zoals ontluikende geletterdheid en
gecijferdheid, en aan algemene leervaardigheden, zoals het uiten van ideeën,
vragen stellen, plannen, en nadenken over de omgeving/ wereld, de zogenaamde
hard skills. In de meeste landen wordt er voor de jongere kinderen meer
waarde gehecht aan soft skills, terwijl het belang van soft en hard skills voor
oudere kinderen meer in evenwicht is.
Overigens blijken lager opgeleide ouders en ouders met
een andere culturele achtergrond dan het land waar zij wonen meer waarde te
hechten aan pre-academische vaardigheden vergeleken met midden tot
hoogopgeleide ouders of autochtone ouders. Vergeleken met ouders hechtten
pedagogisch medewerkers die met kinderen werken
minder belang aan pre-academische vaardigheden voor jongere kinderen. Er
lijkt dus sprake te zijn van een kleine incongruentie in wat ouders verwachten
en verlangen van het voorschoolse aanbod en wat pedagogisch medewerkers
belangrijk vinden in wat zij de kinderen aanbieden.
4.4 Relaties tussen curriculumaanbod & kwaliteitsvoorzieningen en
leerresultaten
Wat weten we over de relaties tussen het curriculumaanbod
van activiteiten enerzijds en uitkomsten voor kinderen anderzijds? Eerst zullen
we kort stilstaan bij uitkomsten uit internationaal onderzoek alvorens
uitkomsten uit Nederlands onderzoek te bespreken. Verschillende
interventiestudies met kinderen tussen drie en vijf jaar oud (de typische
preschools in bijvoorbeeld de Verenigde Staten) hebben aangetoond dat curricula
gericht op taal, ontluikende geletterdheid en gecijferdheid een positief effect
hebben op leerresultaten in de betreffende domeinen (Clements & Sarama,
2007; Dickinson & Caswell, 2007; Fantuzzo, Gadsden, & McDermott, 2011;
Lonigan, Farver, Philips, & Clancy-Menchetti, 2011)
De grootschalige en invloedrijke EPPSE-studie in Engeland
concludeerde: De kwaliteit van het
curriculumaanbod gericht op ontluikende geletterdheid en gecijferdheid bleek
een belangrijke voorspeller van kinduitkomsten, zowel op de korte termijn, in
de vorm van betere pre-academische vaardigheden bij aanvang van de school
(Sylva et al., 2006), als op de langere
termijn in termen van betere schoolprestaties op 11-jarige leeftijd (Sylva
et al., 2011).
Onderzoek uit Duitsland laat zien dat meer aandacht voor
ontluikende gecijferdheid een positief effect heeft op de rekenvaardigheid op
7-jarige leeftijd (Anders et al., 2013). Verder bleek de implementatie van een
curriculum gericht op taal, ontluikende geletterdheid en gecijferdheid, wetenschap
en technologie positieve effecten te hebben op de taal- en rekenvaardigheden op
8-jarige leeftijd (Roßbach, Sechtig, & Freund, 2010; Sechtig, Freund,
Roßbach, & Anders, 2012).
Er is ook beperkte evidentie uit Nederland met betrekking
tot het activiteitenaanbod in relatie tot leerresultaten. Zo heeft de studie
van de Haan en collegas (2013) in Utrechtse peuterspeelzalen laten zien dat
het aanbod van meer activiteiten gericht op taal, ontluikende geletterdheid en
gecijferdheid een positief effect had op de ontwikkeling van de vaardigheden
van peuters in die betreffende domeinen. Een mogelijke verklaring voor het
uitblijven van meer effecten in Nederlandse studies (in vergelijking b.v. met
Engeland) kan liggen in het, over het algemeen, geringe aanbod van met name
pre-academische activiteiten. Een vergelijking van de curriculum kwaliteit op
ontluikende geletterdheid en gecijferdheid met de ECERS-E laat zien dat
Nederland veel lager scoort dan Engeland en ook lager dan Portugal met
verschillen van een half tot een heel schaalpunt (Slot, Lerkkanen, &
Leseman, 2015).
De onderzoeken van de Haan
en collegas (2013) en Henrichs &
Leseman (2016) hebben twee belangrijke bevindingen laten zien. De eerste is dat kinderen relatief veel tijd
doorbrachten in vrij spel, namelijk zon 25% van de tijd (en ook veel tijd
verliezen in zogenaamde transities of overgangen tussen activiteiten :zon
20%, en dat kinderen veel minder vaak
betrokken waren in taal- of rekenactiviteiten. Daarmee samenhangend, bleek dat
kinderen tijdens vrij spel vooral interacties hadden met elkaar, terwijl
kwalitatief hoogwaardige interacties met pedagogisch medewerkers vooral
plaatsvonden tijdens educatieve gesprekken. Ook de resultaten van de pre-COOL
studie hebben laten zien dat de kwaliteit van interacties tijdens educatieve
activiteiten hoger was dan tijdens vrij spel (Slot et al., 2015).
De Nederlandse studies laten enig bewijs zien voor
positieve effecten van met name de educatieve kwaliteit van interacties en het
aanbod van pre-academische activiteiten op ontwikkeling van kinderen. Er is
meer evidentie voor effecten van spel en specifieke activiteiten voor kinderen
die extra aandacht en begeleiding behoeven, zogenaamde doelgroepkinderen, waar
in de volgende paragraaf uitgebreid bij stil wordt gestaan.
4.5
Vooral ook kansarmere kinderen hebben
nood aan rijk en uitgebalanceerd aanbod
Belangrijke
fundamenten voor de sociaal-emotionele, cognitieve, en taalontwikkeling worden
al in de eerste levensjaren gelegd (Shonkhoff, 2010) en om die reden zijn jonge
kinderen maximaal gevoelig voor zowel positieve als negatieve ervaringen.
Kinderen blijken al op tweejarige leeftijd te verschillen in hun sociale,
cognitieve en taalvaardigheden die gerelateerd zijn aan achtergrondkenmerken
zoals opleidingsniveau van de ouders, thuistaal en culturele achtergrond
(pre-COOL consortium, 2016).
Eenmaal opgelopen achterstanden worden niet of nauwelijks
ingelopen (Ledoux et al., 2015), wat ervoor zorgt dat deze kinderen een minder
goede uitgangspositie hebben voor vervolgonderwijs en kansen op de arbeidsmarkt
(van de Werfhorst & Mijs, 2010). De SER (2016) voorziet een belangrijke rol
voor voorschoolse voorzieningen om kinderen te ondersteunen in hun ontwikkeling
om zo achterstanden te verminderen en gelijke kansen voor kinderen te
bevorderen. Verschillende internationale review- en overzichtsstudies hebben
laten zien dat met name kinderen die het risico lopen op een achterstand,
zogenaamde doelgroepkinderen, baat kunnen hebben bij een uitgebalanceerd aanbod
van activiteiten (bijv. Magnuson & Duncan, 2015; Yoshikawa, 2013).
Het Nederlandse pre-COOL
onderzoek heeft laten zien dat met name voor kinderen die een achterstand
hebben of het risico lopen hierop vanwege hun gezinsachtergrond gebaat zijn bij
hoge kwaliteit van interacties met pedagogisch medewerkers, verrijking en
begeleiding van spel en het werken met een VVE programma.
Het werken met een VVE programma bleek voor
doelgroepkinderen de sterkste voorspeller van hun woordenschatontwikkeling van
twee naar vijf jaar (Verhagen et al., 2016). Het werken met een VVE programma
betekent dat er meer aandacht wordt besteed aan taal en activiteiten rondom
ontluikende gecijferdheid. Daarnaast
bleek de begeleiding en het expliciet verrijken van spel en fantasiespel in het bijzonder ook een
positieve bijdrage te leveren aan de woordenschatontwikkeling. Ook voor de
aandachtsfunctie geldt dat doelgroepkinderen blijken te profiteren van het
aanbod van activiteiten rondom ontluikende gecijferdheid en de mate van spelverrijking
die de pedagogisch medewerkers boden.
Hoewel de doelgroepkinderen, op basis van
opleidingsniveau van ouders, thuistaal of culturele achtergrond, een
achterstand in de aandachtsfunctie en woordenschat hadden ten opzichte van
Nederlandse kinderen uit middenklasse gezinnen, werd die achterstand deels
ingelopen. Dit inhaaleffect kan verklaard worden door het spel- en
activiteitenaanbod en de kwaliteit van de interacties op de kinderopvang- en
peuterspeelzaalgroepen.
De review van Yoshikawa (2013) liet zien dat meer
holistische curricula minder sterke effecten lieten zien op de ontwikkeling van
kinderen in vergelijking met meer specifiek gerichte, veelal met een focus op
pre-academische vaardigheden, curricula.
Een verdiepende observatiestudie van
pre-COOL heeft laten zien dat fantasiespel een bijdrage kan leveren aan de
cognitieve (planning, monitoring van doelgericht gedrag, volharding en
persistentie) en emotionele (emotieregulatie, omgaan met conflicten en
zelfcontrole) zelfregulatie die kinderen laten zien mits aan een aantal
belangrijke voorwaarden werd voldaan. Zo ging het om relatief lang en
doelgericht spel in kleine groepjes kinderen die actief begeleid en ondersteund
werden door een pedagogisch medewerker. Verder was de kwaliteit van het spel hoog
wat bleek uit een grote mate van symbolisering en een (uitgebreid)
rollenspel.
Op die manier kan 'begeleid spel 'een bijdrage leveren
aan de ontwikkeling van zogenaamde 21ste eeuwse vaardigheden, zoals samenwerken
met mensen van verschillende achtergronden, creativiteit, probleemoplossend
vermogen, kritisch denken en zelfregulering. recente ontwikkelingen en de rol
van een pedagogisch curriculum .
De verschillende internationale en nationale
onderzoeksgegevens onderstrepen het belang van een pedagogisch curriculum dat
kinderen in staat stelt om zich op alle ontwikkelingsdomeinen te ontwikkelen.
Hierbij gaat het om de persoonlijke en sociale competenties, aspecten als
creativiteit en zelfregulatie, ook wel de soft skills, en ook domeinspecifieke
vaardigheden met betrekking tot taal, ontluikende gecijferdheid en
geletterdheid.
Hoewel de soft
skills erg belangrijk worden gevonden kan hier in een pedagogisch curriculum
explicieter aandacht aan worden besteed. Door bijvoorbeeld spel- en
activiteiten te organiseren waarbij inhoudelijk wordt stilgestaan bij emoties,
gevoelens, hoe je op goede wijze met elkaar omgaat en conflicten oplost,
identiteit en hoe kinderen hetzelfde zijn en van elkaar verschillen. Daarnaast is ook gebleken dat aandacht voor
pre-academische vaardigheden vrij belangrijk
is. Zo gaat het volgens Catherine Snow een gerenommeerd Amerikaans
onderzoeker aan de Harvard University naar de ontwikkeling van taal en
(ontluikende) geletterdheid bij de woordenschatontwikkeling niet enkel om het
uitbreiden van het aantal woorden, maar ook om het uitbreiden van kennis en
concepten die een naam hebben. Vanuit die optiek zou dus de inhoud centraal
moeten staan.
Met betrekking tot de inhoud blijkt dat er in Nederland
nog niet heel veel pre-academische activiteiten aangeboden worden, terwijl hier
wel positieve effecten van zijn gebleken. Daarnaast heeft de Europese studie
laten zien dat met name activiteiten op het gebied van wetenschap en
technologie diepgaande en kwalitatief goede interacties uitlokten. Wetenschap
en technologie lijkt bij uitstek een onderwerp dat een bijdrage kan leveren aan
de ontwikkeling van aspecten als creativiteit en probleem oplossen en zou om
die reden een grotere rol mogen spelen in een pedagogisch curriculum voor jonge
kinderen.
De manier waarop activiteiten aangeboden worden, lijkt
minstens zo belangrijk als de inhoud van het aanbod. De inhoud van spel of een activiteit kan
betrekking hebben op een van de pre-academische vaardigheden (hard skills)
terwijl de aard van de activiteit de soft skills kan bevorderen. De begeleider
door de kleuterleidster is hierbij heel belangrijk. In het ideale pedagogische
curriculum wordt aandacht besteed aan de verschillende leeftijdsfasen waarin de
langere, doorgaande ontwikkelingslijnen vorm krijgen en tegelijkertijd wordt
stilgestaan bij de verwevenheid van de ontwikkelingsdomeinen.
6 Jo Kloprogge: Een
nationaal curriculum voor het jonge kind - met meer aandacht voor
pre-academische vaardigheden
Een oproep van Jo Kloprogge op 25-07-2017 in
didactiefonline.
In het Europese onderzoeksproject Care wordt gesteld dat Nederland terughoudend is
bij het vragen van cognitieve inspanning en bij early learning.en weinig
aandacht heeft voor pre-academische vaardigheden Men denkt dat dit ligt aan de
Nederlandse angst voor verschoolsing van de ontwikkeling van jonge kinderen.
Alle woorden waar school in voorkomt bezorgen sommige pedagogen nu eenmaal
een leven lang nachtmerries.
Ik wil hier een
pleidooi houden voor een nieuw curriculum voor het jonge kind. Een aantal van u
hoor ik al roepen dat we dat al hebben; dat we eerst een pedagogisch kader
hadden en sinds een paar maanden zelfs een pedagogisch curriculum onder
redactie van Ruben Fukkink. Inderdaad, maar het woordje pedagogisch geeft
hier meteen de beperking aan. Dit curriculum geeft aan hoe je op een goede
manier met jonge kinderen kunt omgaan. De vraag wat je hen moet aanbieden komt
slechts mondjesmaat aan de orde.
Een volwaardig curriculum gaat over zowel het wat als het
hoe en het waarom, zoals wordt opgemerkt in de recente notitie Working Toward a Definition of
Infant/Toddler Curricula van het Amerikaanse Netwerk of Infant/Toddler
researchers. Het wat betreft de geplande ervaringen en activiteiten om het
leren te ondersteunen en uit te breiden en om een daarbij passende omgeving. In
Nederland wordt er tot nu toe weinig aandacht besteed aan de vraag wat we
jonge kinderen kunnen aanbieden.
Dat komt onder meer naar voren in het Europese
onderzoeksproject Care waar wordt gesteld dat Nederland terughoudend is bij
het vragen van cognitieve inspanning en bij early learning en weinig aandacht
heeft voor pre-academische vaardigheden. (Commentaar: volgens het recente
TIMSS-10-jarigen is dit nog meer het geval in Vlaanderen.). Maar mocht die
verschoolsing nou echt een risico zijn, dan zorgt het nieuwe pedagogisch
curriculum wel voor immuniteit daartegen.
Ik heb vooral drie argumenten om een nationaal curriculum
voor het jonge kind te vragen. Het eerste is dat het erg belangrijk is dat alle
kinderen kennis maken met noodzakelijke basisvaardigheden en met onze cultuur
in brede zin. Vooral voor kinderen die opgroeien zonder veel educatieve
impulsen thuis, is dit de eerste en misschien enige kans om de basis te leggen
voor een stevige schoolloopbaan en straks een maatschappelijke positie. We
hebben daar ook als samenleving belang bij. Als kinderen in ons land zich in
grotere mate een communale kennis van de wereld eigen maken, kan dat de sociale
samenhang alleen maar bevorderen. Het is een zwaktebod om de auteurs van
educatieve programmas of de instellingen zelf de inhoud van de educatie van
jonge kinderen te laten bepalen.
Een tweede argument is dat veel leidsters en leerkrachten
behoefte hebben aan meer curriculaire ondersteuning. Ik heb daar geen cijfers
over, maar merk wel dat er bij de steeds meer geprofessionaliseerde staf van de
instellingen onzekerheid is over wat de kinderen concreet aan te bieden. Zelfs
wat betreft de aan te bieden woordjes en het relateren van die woordjes aan concepten,
is er nog veel te verduidelijken en te verbeteren.
Het derde argument is dat we met de enorme groei van
kinderopvang en voor- en vroegschoolse educatie al op jonge leeftijd bij
kinderen een fundament leggen voor het latere leren. Wat kinderen hier ervaren
en opdoen, nemen ze mee naar de basisschool en in hun verdere levensloop. Wat
we hun willen meegeven aan ervaringen en kennis, moet goed worden doordacht en
uitgewerkt. Dat is een nationaal belang.
|