Transbaso-studie versus ons Leuvens CSPO-
doorstromingsonderzoek van 1969-1970 : deels analoge vaststellingen, maar totaal andere interpretatie en conclusies
Transbaso-uitspraken over onze eerste graad s.o. versus andere conclusies in recente studie onderwijsstelsels van Van de Werfhorst e.a.
Transbaso-conclusies over functioneren van onze gedifferentieerde eerste graad s.o.: ook haaks 13 internationale studies van Jaap Dronkers, Finse, Duitse, Amerikaanse en Vlaamse onderzoekers
------
De transbaso-onderzoekers onderzochten de doorstroming van
leerlingen naar het secundair onderwijs in 18 Antwerpse en 18 Gentse scholen. Zelf participeerde ik aan de
eerste grootscheepse doorstromingsstudie en dit voor 5.000 leerlingen die in
1969-1970 in het zesde leerjaar secundair zaten- net voor de invoering van het
VSO : de Leuvense CSPO-doorstromingsstudie.
Al in 1969-1970 stelden we vast dat praktisch alle de leerlingen met behoorlijke
leerresultaten in het zesde leerjaar doorstroomden naar het aso. Ook de
transbaso-onderzoekers stelden nu bijna 50 jaar later vast dat de doorstroming naar een aso-optie in
de eerste graad s.o. in heel sterke mate gebaseerd is op de leerprestaties voor
rekenen en taal en dus niet op de sociale afkomst van de leerlingen. We voegen er nog aan toe: Nederlandse en Vlaamse onderzoekers o.a.
Jan Van Damme - stelden ook al vast dat er een grote overeenkomst wis tussen de
leerresultaten in het secundair en deze
in het lager onderwijs. Ook dat wijst er op dat de gedifferentieerde structuur van onze eerste
graad/ lagere cyclus s.o. niet de oorzaak is van deze verschillen.
In onze Leuvense studie van 1969-1970 stelden we ook al vast dat er bij bij
leerlingen met een schooluitslag lager onderwijs waarvan men mag verwachten dat
ze aso niet zouden aankunnen, er toch een aantal zijn die doorstroomden naar
het as; en dat dit te hoog mikken het
meest het geval was bij leerlingen uit hogere milieus. In de transbaso-studie
stelde men ongeveer hetzelfde vast. Ouders uit hogere milieus zullen vlugger
dit risico willen lopen dan ouders uit lagere milieus. En omdat CLBs en leerkrachten beseffen dat
die leerlingen in het secundair onderwijs meer kans lopen om van huis uit extra
ondersteund te worden, is het ook begrijpelijk dat ze het iets minder vlug
zullen afraden.
De transbaso-onderzoekers wijten die laatste vaststelling in de eerste plaats en ten onrechte aan de differentiatie
in de eerste graad. Ze vinden het te
hoog mikken ook ten onrechte catastrofaal voor de leerlingen. In een studie van
een aantal jaren geleden concludeerde prof. Jan Van Damme dat het eerder te
hoog mikken interessante is dan te laag mikken. Ook prof. Jaap Dronkers e.a
concludeerden in hun studie dat het feit dat in Vlaanderen opvallend veel leerlingen
kiezen voor een veeleisende aso-optie een
positieve zaak is: in: High
performance of Dutch and Flemish 15-year-old native pupils. Hun conclusie
luidt: De lagere cyclus Vlaams
onderwijs is uniek: slaagt erin
een grote mate sociale gelijkheid te
combineren met hoge effectiviteit
dankzij de unieke gedifferentieerde structuur
waarbij 70% starten met veeleisende aso-optie . Die uitdaging voor de
12-jarigen is volgens Dronkers en Co
vrij positief. Zij stellen ook dat als leerlingen merken dat ze te hoog
gemikt hebben, in Vlaanderen ook vlot geheroriënteerd worden naar een meer
passende studie-optie. Een analoge conclusie in onderzoek van Roxanne Korthals
:Het indelen van leerlingen in verschillende onderwijsniveaus in secundair
onderwijs heeft een positief effect op
de leerresultaten, mits de selectie plaatsvindt op basis van talent"
(zoals in Vlaanderen grotendeels geval is). Dee conclusies in de twee vermelde Nederlandse
studies staan dus haaks op de transbaso-conclusies.
Minder keuze voor tso-optie
De tabasco-onderzoekers betreuren dat slechts 20% van de leerlingen een technische
optie kiest. Voor heel Vlaanderen was dit tot voor kort 30%. Die daling van het
percentage l kan te wijten zijn aan de steekproef + ook aan het feit dat door
de invoering van de STEM-optie in aso-scholen
een aantal leerlingen nu oo de indruk kregen dat ze ook deze aso-optie
aankunnen. Minister Crevits en Co propageerden
de invoering van STEM vanuit het
perspectief van de herwaardering van het tso, maar het effect is eerder
tegengesteld. In 1969 kozen nog meer
leerlingen voor het tso en in die tijd waren de tso-scholen ook nog van een hoger niveau en meer gewaardeerd dan
op vandaag het geval is.De invoering van het VSO vaanf 1970 leidde al tot een
sterke aderlating voor het tso. Het feit
ook dat sociologen, politici
voortdurend spreken over waterval heeft mede de
waardering voor tso/bso aangetast.
De baso-onderzoekers trekken duidelijk totaal andere conclusies hun studie dan veel andere odnerzoekers en dat
deze wij trokken uit onze CSPO-studie van 1969-1971. . Wat
concludeerden wij in 1971: gezien de leerlingen in het zesde leerjaar vooral op
basis van hun leerresultaten doorstromen naar een richting in het s.o., en
gezien de leerresultaten in het s.o. in grote mate overeenstemmen met deze in
het lager onderwijs, stelden we net als in het Nederlands Talentenonderzoek van
Van Heek e.a. dat het nastreven van betere ontwikkelingskansen voor kansarme
leerlingen zich minder situeerde op het niveau van het s.o. : Van Heek sprak
van te weinig nog ontginbaar talent in het s.o. Volgens de Nederlandse onderzoekers en volgens ons situeerde de GOK-inspanning zich vooral op het niveau van het kleuter- en het lager
onderwijs. In een reeks VRT-uitzendingen over onderwijskansen in 1972 hebben
wij dat standpunt dan ook verdedigd. En ook de voorbije decennia was dit ons
GOK-stokpaardje, maar de Vlaamse onderwijssociologen bleven alle heil
verwachten van een gemeenschappelijke eerste graad en vele zelfs van een
gemeenschappelijke eerste en tweede graad.
------
Recente studie onderwijsstelsels van Van de Werfhorst e.a. komt tot andere en veel minder stellige conclusies dan Transbaso
In ONDERWIJSSTELSELS VERGELEKEN: LEREN, WERKEN EN BURGERSCHAP (2017), formuleren Herman Van de Werfhorst e.a. nu veel minder stellige uitspraken over differentiatie in de eerste graad s.o. dan voorheen en vaak ook andere conclusies dan de Vlaamse sociologen en de Transbaso-sociologen. Een paar voorbeelden.
We moeten ons vooreerst hoeden voor al te stellige uitspraken. In de eerste plaats is het niet zo dat er in stelsels met een latere selectie in s.o. en zonder hiërarchisch geordende schooltypen geen kansenongelijkheid tussen sociale milieus bestaat. Het verschil komt daar alleen anders tot stand. De leerlingen worden binnen de school ingedeeld naar niveau voor alle vakken of kiezen voor vakken op verschillende niveaus.
"De meeste internationale prestatie-indicatoren stellen ons niet in staat om leerlingen in de tijd te volgen, waardoor we niet met stelligheid kunnen aannemen dat de gevonden correlaties ook werkelijk oorzakelijke verbanden zijn. (Commentaar: we zouden b.v. ook moeten kijken naar de situatie in de hogere cyclus s.o. En dan blijkt b.v. dat in Finland de correlatie SES-schoolresultaten heel groot is, veel hoger dan in de lagere gemeenschappelijke cyclus. In Finland is er een heel sterke selectie na het 3de jaar s.o.)
Gedifferentieerde systemen (zoals b.v. eerste graad s.o. Vlaanderen) zijn efficiënter in de vorm van een hogere PISA-score op wiskunde en natuurwetenschappen, maar niet op taal, en alleen als ze zeer sterk differentiëren én scholen leerlingen bij de toewijzing sterk selecteren op basis van cognitieve kenmerken. (ook differentiatie in sterke Oost-Aziatische landen.)
Uit onze landenvergelijkende studies blijkt dat vroege selectie kan leiden tot een efficiëntere verwerving van typisch schoolse vaardigheden zoals wiskunde en natuurwetenschappen. Bij taal wordt dat verschil echter niet gevonden, wat te maken zou kunnen hebben dat taalverwerving ook buiten de context van de school plaatsvindt. Bovendien blijken wel enkel beter te presteren als ze dat a) heel gedifferentieerd doen (minimaal vier niveaus) en b) de toewijzing vooral gebeurt op basis van cognitieve entreevereisten. Met andere woorden, de uitkomsten wijzen erop dat vroege selectie gunstig kan zijn, maar daarvoor geldt wel: doe het goed of doe het helemaal niet. De rationale daarachter is vermoedelijk dat alleen in sterk gedifferentieerde systemen de leerstof echt wordt aangepast aan het niveau van de leerling. In ongedifferentieerde systemen moet een leraar ook rekening houden met verschillen in cognitieve prestaties, simpelweg door de grote verschillen binnen de klas. Leraren spelen daarop in door meer maatwerk te geven aan leerlingen. In de weinig gedifferentieerde systemen met maar twee of drie niveaus, passen leraren de leerstof wel aan de gemiddelde leerlingen in die niveaus aan, maar de heterogeniteit is toch nog te groot om dat goed te doen en weer te laag om maatwerk te leveren. Het is intuïtief eveneens goed te begrijpen dat differentiatie alleen werkt als het plaatsvindt op basis van een sterke selectie op cognitieve entreevereisten. Dit is immers de enige manier om de homogeniteit binnen de niveaus te bewerkstellingen, zodat de leerstof ook optimaal op de leerlingen kan worden afgesteld.
Onderzoekers: "Het feit dat Finland, een goed presterend land (commentaar: maar nog altijd zwakker voor PISA- & TIMSS-wiskunde dan Vlaanderen) & veel minder toppers)pas op latere leeftijd selecteert, wekt de indruk dat uitstel niet noodzakelijk nadelig hoeft te zijn voor het gemiddelde prestatieniveau. Dat is echter eenonvoldoende bewijs, omdat ook andere factoren van invloed kunnen zijn op de prestaties van een land. Voor die factoren moeten we in ons onderzoek dus controleren. De meeste internationale prestatie-indicatoren stellen ons niet in staat om leerlingen in de tijd te volgen, waardoor we niet met stelligheid kunnen aannemen dat de gevonden correlaties ook werkelijk oorzakelijke verbanden zijn." (Commentaar: we zouden b.v. ook moeten kijken naar de situatie in de hogere cyclus s.o. En dan blijkt b.v. dat in Finland de correlatie SES-schoolresultaten veel hoger is dan in de lagere gemeenschappelijke cyclus. In Finland is er een heel sterke selectie na het 3de jaar s.o.) ------ Internationale studies die conclusies van Vlaamse sociologen weerleggen
We vermelden ook nog een aantal studies die uitwezen dat
Vlaanderen in vergelijking met ander landen goed scoort inzake sociale
gelijkheid en leerprestaties van de
zwakkere leerlingen ook al trokken Vlaamse sociologen op basis van dubieuze
criteria andere conclusies. Zo is de
prestatiekloof een dubieus criterium. Even fout is de voorstelling van de correlatie met het scholingsniveau
van de ouders als een louter sociale
factor; hierbij wordt de grote invloed van de intellectuele aanleg in die samenhang niet meegerekend en wekken de
sociologen ook de indruk dat de school in staat is om zomaar alle
milieu-invloeden weg te werken.
De Vlaamse PISA-2000 verantwoordelijke Luc Van de Poele poneerde : Ons Vlaams onderwijs is ook heel
efficiënt voor leerlingen uit de lagere klassen. Zij worden niet achtergesteld
zoals sommigen in de media voorstellen: ze scoren zéér behoorlijk" (De Standaard,
30.10. 02)
Prof Jan Van Damme concludeerde in TIMSS-2003-rapport: Uit
TIMSS blijkt dat Vlaanderen in vergelijking met alle andere landen (samen met
Hongkong, Taipei en Nederland )er het best in slaagt zo veel mogelijk
leerlingen (minstens) lage standaard te
doen bereiken :99% voor Wiskunde en 98% voor
wetenschappen. (Opvallend is ook dat de
sociologen zwijgen over TIMSS, niettegenstaande TIMSS veel beter dan PISA het effect van het onderwijs voor wiskunde
e.d. weergeeft
Finse onderzoekers poneerden: Excluding immigrant students
considerably alters the country league tables: On top of the list in the PISA
2003 mathematics, Finland is replaced by Belgium and the Netherlands (Finland
and PISA Explanations and reasons, 2011 zie Internet).
TIMSS-studie van R. Hofman e.a het Vlaams onderwijs doet
het in vergelijking met andere landen goed inzake het verschil tussen kansarme
en kansrijke autochtone lln. A cross-country comparison on quality and equity,
2004, Kluwer #crevts @koendaniels
@AnnBrusseel
Joachim Wuttke concludeerde: Beschränkt man den
internationalen Vergleich auf im jeweiligen Land geborene Schüler, wird Finnl
in manchen Teiltests überholt von flämisch Belgien & den Niederlanden (PISA:Nachträge zu
einer nicht geführten Debatte GDM-Mitteilungen 87 · 2009 21 #crevits #hetcov
Onderzoeker Hagemeister concludeerde One of most important background variables is language spoken at home. Excluding immigrant students of the country league
PISA-tables: On top of the 2003 mathematics league table, Finland is replaced
by Belgium and the Netherlands #crevits @kathondvla
Ludger Woessmann concludeerde op basis van TIMSS: Vlaanderen
is het land dat de meest gelijke resultaten
behaalt voor lerlingen met verschillende
familiale achtergrond; . (How equal are educational opportunities? Family
background and student achievement in Europe and the US, zie Internet).
In een lijvige studie concludeerde de Brusselse psycholoog
Wim Van den Broeck: Uit PISA-2012 blijkt opnieuw dat Vlaanderen een goede score
behaalt inzake sociale gelijkheid en veel onderwijskansen biedt; en dat onze gedifferentieerde eerste graad
goed functioneert ( Zie bijdrage uit Onderwijskrant nr. 169).
Op ons blog stelden we uitvoerig 13 erstige studies voor die
wijzen op het feit dat Vlaanderen ook inzake sociale gelijkheid goed scoort in
vergelijking met andere landen.
P.S. 13 studies - ook van socioloog Dronkers - die wijzen op
grote sociale gelijkheid Vl onderwijs én op onze unieke en effectieve
1ste gr s.o. Haaks op transbaso-onderzoekers,
Jacobs,, Nicaise, Agirdag, Van Houtte ... http://www.bloggen.be/onderwijskrant/archief.php?ID=2875019
|