Visie van Hans Van
Crombrugge, lector pedagogiek Odisee Hogeschool, vandaag 9 december 2017 in De Standaard (zie deel 1), haaks op wat hij in 2007
verkondigde op O-ZON-symposium van Onderwijskrant in De Blandijnberg. (zie deel
2) De grote appreciatie voor het onderwijs als Bildung en voor de figuur leerkracht die Hans Van Crombrugge in 2007 nog schitterend verwoordde, is totaal omgeslagen inopinie bijdrage vandaag in De Standaard.
In 2007 stelde Van
Crombrugge nog: De inhoud van het
onderwijs moet sterk bepaald worden door logica van vakdisciplines als
cultuurproducten. En hij sprak met heel veel respect over de leraar metpassie
voor zijn vak die de leerlingen confronteert met die werkelijkheid. Nu denkt hij daar blijkbaar totaal anders
over.
Deel 1: Onderwijs,
omdat de leerkracht belangrijk is? Centrale gedachte: Je zou niet voor de
klas mogen staan als je niet eerst een groot aantal jaren elders in de echte
wereld geleefd en gewerkt hebt Leerkrachten zijn wereldvreemde wezens. De
huidige uitzonderingen in het onderwijs:
de leraar die na jaren terugkeert nar het onderwijs om zijn professionele
ervaring en bekwaamheden over te brengen zouden de regel moeten zijn. Een
merkwaardige opvatting van een lerarenopleider die zelf heel zijn leven zijn
boterham in het onderwijs (eerst een aantal jaren in de universiteit) verdient
heeft.
-----
Van Crombrugge: Niemand schijnt nog te weten waarvoor het
onderwijs staat.
Het onderwijs zelf speelt de zwartepiet ook aan andere toe.
Juridisering, bureaucratisering of functionalisering: het is allemaal de schuld
van de maatschappij, het beleid of de ouders. Die lijken niet te zien wat het onderwijs
in wezen is: een dienst voor de vorming en de ontplooiing van het kind. En het
onderwijs heeft nog gelijk ook: de buitenwereld ziet dat inderdaad niet, maar
vooral omdat het onderwijs zelf niet weet wat dit inhoudt.
De paradoxale
oorzaak van deze malaise is niet dat het onderwijs zich onvoldoende weet af te
schermen van de maatschappij, maar wel juist zijn wereldvreemdheid. Het
onderwijs heeft vooral oog voor zichzelf. Het heeft alles gedaan om de school
het monopolie te geven om leerprocessen te organiseren, waarbij leerkrachten
andere vormen om op hun beurt leerkrachten te fabriceren. Het hoogste ideaal lijkt nog altijd dat van de onderwijzer te zijn, zij
het in de ultieme vorm: de professor. In onderwijs staat niet het kind, maar de
leerkracht in het centrum.
Het discours over professionele ontwikkeling in de
onderwijswereld illustreert dit.
Het gaat altijd over leren en leven op
school, en niet over samenleven. Het watervalsysteem, onlangs nog in het nieuws,
wordt door het onderwijs zelf in stand gehouden.:
de enige geletterdheid die het echt kent en steeds weer als model gebruikt, is
die van de klassieke humaniora. De Latijnse retorica blijft de moedertaal va
het leermateriaal op school. Of je nu werkt met krijt en bord, stencils,
handboeken, overhead, powerpointpresentaties of interactieve digitale media,
verandert daar niets aan.
De enige oplossing is drastisch. Niet dat de school en het
onderwijs moeten worden afgeschaft. Wel moeten we af van de leerkracht die heel
zijn leven doorbrengt in de school: eerst
als leerling, dan als leerkracht. Die
ervaart het onderwijs als alfa en omega van het leven en de wereld. Dat geldt
trouwens ook voor inspecteurs en schoolbegeleiders die nooit iets anders hebben
gezien dan de schoolbanken. De problemen die deze bewakers van de
onderwijswereld hebben met de kunstenaars en hun kunstonderwijs zijn
veelzeggend DS 29 november).
Stuiptrekking van
stervend beest
De huidige uitzonderingen in
het onderwijs: de leraar die na jaren terugkeert nar het onderwijs om
zijn professionele ervaring en bekwaamheden over te brengen zouden de regel moeten
zijn. Ze zijn de enigen die de leerlingen iets te zeggen hebben en te tonen
hebben, die hen echt kunnen boeien. Ze
zijn niet de dam tegen de waterval, maar verleggen wel de stroom. Je zou niet
voor de klas mogen staan als je niet eerst een groot aantal jaren elders in de
echte wereld geleefd en gewerkt hebt. De onderwijswereld zal zich verzetten
tegen zon voorstel. Dat doe ze trouwens allang en met succes. (De pleidooien om een veralgemeende
universitaire lerarenopleiding en om de verfoeide d-cursus af te schaffen,
zijn veeleer de stuiptrekkingen van een gewond en stervend beest dat wil
overleven, dan pogingen van een vitaal wezen dat levenskwaliteit nastreeft.
Waarom zou je de ervaren bakker en boekhouder niet samen in de avondles voorbereiden
op dat leraarschap? Alleen de leerkracht kan daar tegen zijn. Niet de leerling.)
Commentaar.
1.Terechte kritiek
van Bart Haers op te goedkope uitspraken van Hans Van Crombrugge over
wereldvreemde leraars (op zijn blog)
Bart Haers: "Het
is godgeklaagd dat men het lerarenambt, waarbij mensen een meer dan behoorlijke
opleiding KREGEN, ongeschikt zou achten omdat ze nooit in de bouw of op een
kantoor van een verzekeraar te hebben gewerkt. De echte wereld?
Leraar mogen zijn,
leraar mogen zijn, kinderen en jongeren meenemen in de wereld van de taal,
wiskunde, in het verhaal van handelende mensen, in ruimte en in tijd, vergt
veel van een leraar en ja, ze hebben een gezin, nemen deel aan het sociale
leven, sommige zijn jeugdtrainer, anderen houden zich bezig met muziek en
theater. Zal die pedagoog zelf ooit langer dan een jaar buiten de universiteit
of universiteit hebben gewerkt.
2. De belangrijkste kritiek op de opiniebijdrage drukte Van
Crombrugge overigens zelf uit in een spreekbeurt van 2007 waarin hij een totaal
andere visie en appreciatie voor het onderwijs en de leraar uitdrukte (zie deel
2).
Deel 2: Onderwijsvisie van Hans Van Crombrugge op
O-ZON-symposium 2007
Kennis maakt vrij:
aandacht voor werkelijkheid en waarheid
Mens worden door vorming
Mensen worden niet
geboren, maar gevormd. Aldus een gevleugeld woord van Erasmus. Hiermee wou hij
niet zeggen dat een pasgeboren kind geen mens is, wel dat de mens anders dan
planten en dieren, niet zomaar groeit en ontwikkelt, maar dat hij zijn ware
mogelijkheden alleen realiseren kan in een menselijke omgeving. Deze menselijke
omgeving de cultuur leidt de mens in
in een wereld van beproefde en
waardevolle houdingen tegenover de werkelijkheid, van opgedane en herhaalde
ervaringen en inzichten in de werkelijkheid, van talen en woorden waarin de
mens worstelt met de formulering van de waarheid van de werkelijkheid. Elke
nieuwgeborene moet zelf zijn leven waar maken; hierbij moet en kan hij niet
vertrekken van nul. Persoonlijkheid, creativiteit, oorspronkelijkheid,
individualiteit zijn woorden die verwijzen naar de wijze waarop een mens omgaat met het bestaande, het reeds voor
hem ervarene. Het zijn verwoordingen van
wat we vrijheid noemen. Vrijheid is dan geen maximale bevrijding van alles en
nog wat dat vreemd is, maar is een houding waarin men inzicht en overzicht
verworven heeft in een gegeven werkelijkheid op grond waarvan men dan zelf een
constructieve en kritische bijdrage kan leveren aan de bestaande cultuur.
Product van natuur, maatschappij
én jezelf
Mensen worden van bij
hun geboorte heel vanzelfsprekend, anoniem, onbewust, functioneel ingeleid in
de door mensen bewoonde wereld. In deze zin groeien mensen gewoon op en worden
ze gesocialiseerd. Pestalozzi de Zwitserse volksopvoeder en zeker geen
idealistische Bildungsfilosoof zei reeds einde 18de eeuw: op deze wijze zijn
mensen product van de natuur en van de maatschappij. Maar de mens als diegene
die gevormd kan en moet worden is
ook werk van zichzelf. Begrippen als vorming, onderwijs en opvoeding
verwijzen naar de ervaring dat de mens geen dier of plant is, maar ook en
vooral een vrij wezen, gekenmerkt door individualiteit, persoonlijkheid en
zedelijkheid.
Uiteindelijk is elk
mens in staat op een zelfstandige wijze inzicht na te streven in wat werkelijk,
in wat waar, in wat goed en mooi is; en overeenkomstig deze vrijheid ook te
handelen, waarbij hij zelf recht probeert te doen aan de werkelijkheid, aan de
waarheid, aan de goedheid. Of de mens ooit met zekerheid geweten heeft of zal
weten dat hij goed bezig is, is hierbij niet cruciaal : het punt is dat de mens
streeft naar recht doen aan de werkelijkheid, goed te doen, schoonheid te
verwerkelijken. De gevormde mens is hij die kan en wil kritisch denken en
verantwoord handelen.
Vormbaarheid, redelijkheid en waarheid
Als de pedagogische traditie zegt dat de mens opvoedbaar (een inadequate vertaling van het
Duitse Bildsamkeit) is, dan hebben we deze vrijheid op het oog. De mens is niet
gedoemd door natuur en maatschappij gedetermineerd te worden: hij kan zelf denken en handelen. Opvoedbaarheid is de
pedagogische term voor wat filosofen bedoelen als ze zeggen dat de mens een
redelijk wezen is.
Redelijkheid wil niet eenvoudig zeggen dat de mens kan
spreken en denken. Redelijk is de mens die over de rede (taal) beschikt om na
te denken (te redeneren) en redenen te geven waarom hij zo en zo denkt en
handelt. Deze redenen zijn niet louter eigen individuele overtuigingen of
denkbeelden. Voor wat we zeggen, denken en doen, moeten de redenen zelf
redelijk zijn: ze moeten juist zijn, de waarheid en werkelijkheid van de wereld
betreffen. Redenen geven is belangrijk, maar belangrijk is dat hierover een
redelijk gesprek mogelijk is. Dergelijk gesprek is dan niet louter een kwestie
van overtuigen, maar ook van logica en vooral van werkelijkheidswaarde. In wat
een redelijk mens denkt en doet, gaat het niet om de individueelste expressie
van de individueelste emotie, zoals het ook niet gaat om de grootste gemene
deler van waarmee men kan instemmen
(rede is niet Gerede), maar wel om de waarheid van de wereld, wat werkelijk
waar, goed en schoon is. Althans dat moet de betrachting zijn.
Vorming en nadenken
over werkelijkheid
Hier liggen de
bestaansredenen van onderwijs en vorming. De zorg voor de ontwikkeling van het
kind is uiteraard waardevol en onmisbaar en de verantwoordelijkheid van de
ouders kan hier niet overschat worden. Maar dat is nog geen vorming. De
bekommernis van de samenleving dat kinderen leren functioneren en samenleven is
ook cruciaal, maar ook dat is nog geen vorming. Vorming betreft het
verwerkelijken van de menselijke mogelijkheden voor redelijkheid. En hier
situeert zich de opdracht van het onderwijs.
Ik meen dat het Alain
was die ooit zei dat in de school de leerlingen dat moeten leren wat onderwezen
moet worden door een leerkracht. (Alain prefereerde het veelzeggende woord
élève leerling boven het nietszeggende modieuze apprenant lerende) Je
moet leerlingen niet naar school halen om wat met elkaar te praten of
ervaringen uit te wisselen. Dit is wel
belangrijk, maar daarvoor moeten we
geen scholen opzetten. Daarvoor moeten we zorgen dat ze
ontmoetingsmogelijkheden hebben. In de school gaat het niet om het exploreren
van de eigen wereld, maar wel om mensen te laten nadenken over de
werkelijkheid. Het gaat niet om wat ik meen, niet om wat men zegt, niet om wat
we denken, maar wel om wat werkelijk is.
Aandacht richten naar werkelijkheid
De school is de
plaats waar mensen gevormd worden: hier worden ze uit de eigen ik en men
cultuur weggeleid naar de cultuur van
wat is. Daar waar de mens als natuurlijk en sociaal wezen vooral geleid wordt
door eigenbelang, zelfbehoud en behoeften om erbij te horen, wil de vrije
redelijke mens recht doen aan wat werkelijk waar en goed is. Vorming is de mens
weghalen uit de vanzelfsprekende wereld van ik en men, naar de wereld van
wat is. Dat is de wereld die zich toont in de cultuur van de aandacht
(attention) voor de werkelijkheid. Onderwijs heeft als eerste en laatste
bestaansreden dit richten van de aandacht naar de werkelijkheid. Dit richten
van de aandacht naar de werkelijkheid het leren attent te zijn voor de
waarheid is vorming.
Hoe aandacht op werkelijkheid richten?
Hoe wordt deze
aandacht nu gericht? Door de cultuur: wetenschap, kunst, filosofie,
levensbeschouwing. Dit mogen we niet verkeerd begrijpen. Het komt er niet op
aan leerlingen vol te stoppen met allerlei wetenschappelijke kennis, culturele
weetjes, filosofische problemen en levensbeschouwelijke standpunten. Ook niet
om hen vrijblijvend kennis te laten maken met de werelden van cultuur. We
moeten de leerlingen dompelen in die verschillende culturen van aandacht: hen boeien,
bezielen, van binnenuit laten ervaren wat de werkelijkheid is en hoe aan de
werkelijkheid recht gedaan kan worden.
De vraag of het hierbij gaat om kennis, vaardigheid of
houding is naast de kwestie. In onderwijs wordt de leerling gevormd door het
daadwerkelijk cultiveren van de aandacht voor de werkelijkheid zoals dit in die
wetenschap, die kunst, die filosofie, die levensbeschouwing werkelijk gebeurt.
Elke wetenschap staat voor een eigen cultuur van aandachtig zijn bij de
werkelijkheid. Er is een geheel van
kennis, een geheel van methoden, een geheel van manieren van onderzoek,
een geheel van taalschat; die allemaal met elkaar verweven zijn en elkaar
veronderstellen. Wat de kern is van elke wetenschap wordt bepaald door de
gemeenschap van wetenschappers en de vakleerkracht moet beschouwd worden en
moet vooral zichzelf zien als vertegenwoordiger van die wetenschappelijke
gemeenschap. Hij of zij is iemand die bezield is door die welbepaalde manier
van aandacht voor die bepaalde werkelijkheid. Door die bezieling zal de
leerling geboeid worden. In de
leerkracht krijgen de leerlingen een voorbeeld van en toegang tot die bepaalde
cultuur.
Leerkracht: bezield door zijn vak
In zowel de
vormingstheorie als de didactiek is de persoon van de leerkracht vaak
onderschat. Ofwel vergat de eerste de persoonlijke bezieling en zette alles op
de vormingsinhouden die op zich vormend zouden zijn, ofwel werd hij/zij door de
didactiek gereduceerd tot een lesgever die vooral deskundig was in het
overdragen van kennis en het organiseren van leerprocessen. Nu wordt hij vaak
voorgesteld als de coach, de begeleider van leerprocessen. De leerkracht is in
mijn visie op de eerste plaats iemand die zijn vak kent en die in de klas leeft
en handelt vanuit zijn vak en in die zin is voor mij de vakidioot wat een
variant is op de idiot savant een positief gegeven in de klas (wellicht niet
in de wereld). Vanuit zijn kennis is hij bezield door zijn vak. Vanuit die
bezieling tracht hij de leerlingen te boeien, te laten genieten van wat het is
om op die wijze met een bepaalde werkelijkheid om te gaan.
Dit kan niet los gezien worden van inhoudelijke kennis en onderzoeksmethoden. Inleiden kan
maar door het eigen maken van inhouden, vaardigheden, houdingen. Hoe dit moet
gebeuren is niet zozeer een kwestie van algemene leerpsychologie, maar van de
specifieke logica van het vak. Wat is bepaalt hoe ingeleid wordt. Het
nadenken van de vakdeskundigen over wat de wezenlijke kern is van hun vak is
tegelijk het nadenken over wat men moet kennen en hoe men dit zich eigen moet
maken om zich thuis te voelen in het domein.
Inhoud moet sterk bepaald worden door logica
van vakken, niet door verlangens van leerling en leerkracht
Dit alles sluit niet uit dat men weet moet hebben van
algemeen didactische principes, maar deze zijn
secundair aan de inhoudelijke logica van het vak. Wat men wil
overbrengen wordt dan ook op de eerste
plaats intrinsiek bepaald: de vraag is niet wat is nuttig voor dit of dat?.
De vraag moet steeds zijn: wat is nodig om inzicht te hebben in dat
werkelijkheidsdomein? Elk vak heeft zo zijn eigen geletterdheid die
neergelegd moet worden in zeg maar de eigen canon van het vak. Het is
niet aan de individuele leerkracht of leerling uit te maken wat belangrijk is.
De leerkracht moet natuurlijk keuzes maken en zal met de groep van leerkrachten
moeten overleggen over wat men nastreeft en aanbiedt in functie van de context waarin men werkzaam
is. Net zoals op een bepaald moment ook een leerling voor zichzelf zal moeten
uitmaken of hij zich verder wil bekwamen. Het dus is dus zeker niet wenselijk
dat derden op grond van een of ander leertheorie of beroepsprofiel gaan
beslissen over wat al dan niet op welke wijze aangebracht gaat worden.
In die context is het
ook absurd leerlingen te laten evalueren
of wat aangeboden wordt in de les zinvol of nuttig is. Vorming bestaat juist
uit het meenemen van de leerling naar een wereld die hij niet kent en waar hij
niet zal geraken als niemand hem meeneemt naar die wereld. Of de leerling zich
gelukkig voelt of niet, kan niet criterium zijn om al dan niet die reis te
ondernemen. Zoals bij Mozes het volk morde, zo zullen leerlingen altijd het
verwijt hebben dat ze te veel moeten leren, dat het saai is, dat ze er niets
mee kunnen aanvangen, dat ze beter dat alles niet geleerd hadden, en dat men
hen met rust moet laten. Dergelijke
frustratie is onvermijdelijk. Dit wil niet zeggen dat de les per se saai moet
zijn, dat ze per se nutteloos moet lijken, dat de leerlingen gefrustreerd moeten worden. Neen, de taak
van de leerkracht bestaat er wel degelijk in hen te boeien, mee te nemen in
zijn verhaal en hen ervan te laten genieten (enjoy, enjouier, wat dus met geluk
te maken heeft). Onderwijs moet
aantrekkelijk zijn aldus de zeventiende
eeuwse Fénelon une éducation attrayante in de letterlijke betekenis van
het woord.
Aantrekkelijk
onderwijs nastreven is niet hetzelfde als voortdurend wakker liggen of de
leerlingen zich amuseren of minstens goed voelen en daartoe voortdurend alles
terugkoppelen naar de leefwereld en de gevoelens van de leerling. Integendeel:
in plaats van voortdurend de ervaringen van de leerlingen centraal te stellen,
daarvan te vertrekken, deze ter sprake te brengen, er opnieuw bij aan te
sluiten, is vorming juist ook dat meenemen, wegsleuren uit de eigen sleur. Het
succes van The Lord of the Rings, of The Nardia-Chronicles geeft aan dat
verhalen kunnen aanspreken en jongeren in de diepte kunnen boeien, zonder dat
ze aansluiten bij hun ervaring, zonder dat ze het nut ervan moeten inzien.
School en vrije tijd waren voor de Grieken synoniem: dat moeten en kunnen ze
vandaag ook zijn. Maar dan moet de leerkracht weten te boeien.
Ingeleid worden in
beproefde cultuur
Hier zit natuurlijk
een groot gevaar. Is dergelijke leerkracht geen rattenvanger van Hamelen; is
hij niet in plaats van een reisleider, een verleider. Dat gevaar is reëel in
opvoeding. Daarom moeten garanties
gezocht worden opdat de kinderen niet misleid worden. De authenticiteit van de
leerkracht volstaat niet. De leerkracht staat niet alleen en mag ook niet
alleen staan. Uiteindelijk gaat het ook niet om zijn enthousiasme: het gaat om
de geest van de werkelijkheid; om datgene wat hem inspireert. Hier ligt de
betekenis van de inhoud van onderwijs, wat we traditioneel cultuur (objectieve
geest) noemen. In wetenschappen, kunsten, wijsbegeerten, levensbeschouwingen
liggen houdingen, vaardigheden en inzichten vervat die door generaties mensen als
waardevol ervaren zijn en als zodanig bewaard worden.
Het weggeleid worden zal gebeuren door een ingeleid worden
in die beproefde cultuur. Elke wetenschap, elke kunst, elke filosofie en elke
levensbeschouwing staat elk op zich voor een bepaalde vorm van aandacht voor de
werkelijkheid. Elk cultiveert een aspect van de redelijkheid. Het doel is niet
volgepropt te worden met alle inzichten, maar wel doorheen goed gekozen
elementen een kijk te krijgen op de
werkelijkheid, gevormd te worden in het richten van de aandacht zoals dat
gebeurt in die welbepaalde wetenschap, die bepaalde kunst, die bepaalde
levensbeschouwing. Zoals Comenius reeds duidelijk zegde: onderwijs moet de
leerling inleiden in het geheel overeenkomstig zijn grondwijzen. Het is niet de
bedoeling leerlingen te vormen tot wiskundige, of tot natuurkundiger of historicus, noch hen vol te proppen met
allerlei inzichten en weetjes
betreffende de wiskunde, natuurkunde
of geschiedenis; maar wel hen in aanraking te brengen met waar het in wiskunde,
natuurkunde en geschiedenis werkelijk om te doen is. Wat is de blik van de
wiskunde? Hoe kijkt een natuurkundige naar de werkelijkheid? Wat is
geschiedenis? (Terloops: Comenius wordt vaak ten onrechte voorgesteld als
voorstander van een vorming door encyclopedische kennis.)
Canon van
werkelijkheidsdomeinen
Hier situeert zich de
betekenis van het vastleggen van de kennisinhouden van onderwijs: een canon.
Een canon van een werkelijkheidsdomein is niets anders dan die elementen die
als geen ander inzicht geven in dat werkelijkheidsdomein. Het biedt niet zozeer
vensters waarlangs je kan binnenzien, maar wel lenzen die je helpen om
anders tegen de werkelijkheid aan te
kijken (cf. Tilburgse waardepedagoog Thom Geurts). Vorming is met andere
ogen leren kijken naar de werkelijkheid. De canon verschaft de inhouden,
vaardigheden en houdingen eigen aan een bepaalde cultuur, wetenschap,
wijsbegeerte, e.d. Deze canon wordt opgesteld door de gemeenschap van mensen
die deskundig zijn in het betreffende domein. Zij laten zich daarbij niet
leiden door algemene leertheoretische principes, maar wel door de intrinsieke
structuur van het domein.
De leerkracht is de
vertegenwoordiger van de gemeenschap
van deskundigen. De canon levert de inhouden waaruit de leerkracht kan en moet
putten. De wijze waarop hij de elementen uit de canon aanbrengt, is zijn deskundigheid als
leerkracht. Maar ook bij de bepaling van de didactiek staat hij niet alleen: er
zijn de verschillende gemeenschappen op verschillende échelons: de collega op school,
de vakgroep, de vereniging van vakleerkrachten, e.d. Wagenschein een Duitse
natuurkundige en didacticus stelt dat de Canon der Hauptphänomene opgesteld
kan worden op grond van historisch inzicht in de genese van de wetenschap. Elke
wetenschap, kunst, beschouwing zijn historisch gegroeid en kennen hun
stichtende momenten. Deze momenten leveren de stof voor het onderricht.
Aandacht op fenomeen
richten
Naast de bevlogen leerkracht en de canon is er het
klasgebeuren. Het grondmodel van onderwijs zal de ontmoeting zijn van de leerlingen
met elementen uit de canon. De rol van de leerkracht is de aandacht van de
leerlingen te richten overeenkomstig de wijze
eigen aan zijn vak. Dit gebeurt door de leerlingen de kans te geven zelf de
kernervaringen die als geen ander toegang geven tot het werkelijkheidsdomein op
te doen. Het kan niet de bedoeling zijn de leerlingen deze hoofdmomenten aan te
bieden om ze van buiten te leren, ook niet om ze louter te laten nabootsen. Het
klasgebeuren moet er een zijn waar de leerlingen zelf de kans krijgen om
aangeraakt (Piet Raes) te worden door de werkelijkheid van het fenomeen.
Het voorbeeld van de
bevlogen leerkracht werkt aanstekelijk, maar de leerkracht moet vooral de aandacht van de leerlingen op het fenomeen
richten, zodanig dat ze zelf komen tot een kritisch inzicht en verantwoord
handelen. De reeds vermelde Wagenschein stelt de leerkracht voor als iemand die
door allerlei vragen de leerlingen oproept hun aandacht te richten, met andere
ogen te kijken. Dat doet hij niet door ze als Sokrates te veronzekeren, maar
wel door zich eerder terughoudend op te stellen wat het geven van antwoorden
betreft, en door de leerlingen te vragen nog eens goed te kijken, het vermeende
inzicht te verwoorden, elkaar te bevragen. Ook hier biedt de canon heel interessante
hefbomen: niet alleen geeft de canon aan wat aan bod moet komen, maar ook
waarom en waartoe de ontmoeting met de canon moet leiden.
Ook op deze wijze kan
de bevlogenheid van de leerkracht gericht worden: weg van hemzelf naar de
grondwijzen van de wetenschap toe. Gesprek in de klas kan dus, maar het is niet
het wat over en weer praten over meningen, gevoelens, ervaringen e.d. Daarvoor
is er de speelplaats. In de klas gaat het gesprek over iets, over de
werkelijkheid, niet deze van de leerlingen, niet deze van de leerkracht, maar
de objectieve werkelijkheid. Onderwijs is het op alle manieren richten van de
aandacht naar die werkelijkheid. Dat is vorming: bevrijding uit de eigen
fantasie, de eigen illusies, door geplaatst te worden tegenover de
werkelijkheid die men recht wil doen.
|