Verdiend & diepgaand welbevinden (na productieve inspanning) is o.i. heel iets
anders dan momentaan & oppervlakkig welbevinden (presenteïsme)
De voorbije dagen en weken was er veel te doen rond welbevinden
in het onderwijs. We gaan er even op
in.
De voorbije 25 jaar hebben we geregeld kritiek geformuleerd op het centraal stellen van het
'onmiddellijk welbevinden' van de leerling door Ferre Laevers & CEGO, door
topambtenaren, door minister Vanderpoorten, door een aantal onderwijskundigen
Vanderpoorten poneerde al in haar eerste
'beleidsnota' dat het welbevinden centraal moest staan en niet het leren: "Het verwerven van kennis is niet
langer de hoofdopdracht van ons onderwijs" (p. 68). Leren op school moest volgens haar vooral als
'leuk' en zeker niet als 'lastig' ervaren worden. Vanderpoorten kreeg dan ook
geregeld de kritiek dat ze met haar maatregelen en keuze voor de
knuffelpedagogie de leeropdracht en het gezag van de leerkrachten, directies en besturen aantastte.
We besteedden veel aandacht aan de vele nefaste gevolgen van
het overmatig beklemtonen van het 'momentaan welbevinden'. We schreven o.a: "Een school die werkkracht en diepere
arbeidsvreugde wil stimuleren moet geleidelijk langs methodische weg en met
zachte hand een overgang bewerkstelligen tussen onmiddellijk, oppervlakkig
plezier (= voel-je-goed-nu welbevinden, presenteïsme) en een diepere
tevredenheid (arbeidsvreugde) die moeilijker te bereiken is dan onmiddellijk en
oppervlakkig plezier, maar tot een diepere en duurzamere voldoening
(welbevinden) leidt. Een echte school streeft meer het welbevinden en beloning
op termijn na dan het onmiddellijk welbevinden. Op enige afstand bekeken zijn
veel leerlingen overigens het meest tevreden over veeleisende leerkrachten
waarbij ze veel geleerd hebben." Vooral de vaststelling dat men na een
inspanning iets gepresteerd heeft, bevordert o.i. het zelfvertrouwen en het
gevoel van 'verdiend welbevinden'. Uit de ervaring en uit onderzoek blijkt dat
vooral activiteiten waarvoor mensen moeite moeten doen om ze tot een goed einde
te brengen veel meer bevrediging schenken dan de genoegens die je zonder
noemenswaardige inspanning kunt verwerven.
Diane Ravitch, prof. historische pedagogiek, betreurt dat
vanaf de jaren tachtig in de Verenigde Staten en elders 'een self-esteem
movement' ontstond waarin zelfwaardering en welbevinden niet enkel als een
middel maar ook als het ultieme doel beschouwd werden. Lage prestaties van de
leerlingen zouden volgens de pedagogen en psychologen die deze visie propageren
in de eerste plaats te wijten zijn aan een laag zelfvertrouwen en welbevinden:
"alles dat aanleiding zou kunnen geven tot hogere schoolresultaten hoge
eisen, punten, examens, huiswerk, correctie van spelling, rode balpen
hield
een potentiële bedreiging in voor het zelfvertrouwen en het welbevinden van de
leerling. De leerling moet zich vooral goed in zijn vel voelen" (Left
Back. A century of failed schoolreforms, Simon & Schuster, New York, 2000).
De Amerikaanse
onderwijskundige Barbara Lerner betreurde in 1996 dat steeds meer pedagogen de
indruk wekten dat 'momentaan welbevinden' de héfboom was voor het
leerproces Zij maakte een groot
onderscheid tussen 'feel-good-now self-esteem' (voel je goed nu-welbevinden )
en anderzijds 'earned self-esteem' (verdiend welbevinden), dat het resultaat is
van productieve inspanning, doorzettingsvermogen en zelfkritiek (Barbara
Lerner, SelfEsteem and Excellence: the Choise and the Paradox', The American
Educator, Summer 1996). Er is o.i. een groot verschil tussen motivatie en
arbeidsvreugde enerzijds en anderzijds het momentaan welbevinden (= iets op dit
moment als leuk en ontspannend ervaren).
We mogen ons niet opsluiten in het presenteïsme, in het
onmiddellijk welbevinden. Door de hoge eisen die destijds gesteld werden was
ons 'onmiddellijk welbevinden' het als leuk ervaren van vraagstukken of
huiswerk wellicht vroeger iets lager, maar het maken van leervorderingen
leverde achteraf het nodige zelfvertrouwen en ('verdiend') welbevinden op. Onze
meesters zagen de toename van het welbevinden en zelfvertrouwen vooral als een
gevolg van het leerproces, van een geleverde prestatie. Ze gingen er van uit
dat vooral de drang om zelfstandig nieuwe woordjes te kunnen lezen, de
leesmotivatie bevorderde. Ze geloofden niet dat technische leesoefeningen
'leuk' en 'zinvol op zich' moesten zijn. Barbare Lerner schreef verder dat
goed-bedoelde maar misleidende welbevinden-concepten ingebed geraakten in de
schoolcultuur van tal van scholen en er een van de hoogste bedreigingen
betekenen voor de leer-en leefkansen van de kinderen. Het nastreven van de
leerdoelen wordt minder belangrijk dan het therapeutisch nastreven van het
onmiddellijk welbevinden en succes.
In een lezing op de COV-studiedag (Kortrijk, 05.04.06)
stelde prof. Van Crombrugge dat Vlaamse pedagogen, onderzoekers en
beleidsmensen al te weinig het belang van de initiatie in de cultuur en het
stellen van eisen beklemtonen, maar vooral het bevorderen van het welbevinden
van de leerling. Het pedagogisch gebeuren en het bevorderen van een goed
leerklimaat wordt veelal versmald tot de vraag "hoe bevorderen we het
(onmiddellijk) welbevinden van de leerling?
.
Bij
onderwijsveranderingen gelden als pedagogische norm en criterium veelal ook het
zich goed voelen van de leerling.. Ook in het
onderwijspedagogisch onderzoek van de voorbije jaren ging de aandacht
volgens Van Crombrugge eenzijdig naar onderzoek omtrent het welbevinden van de
leerlingen. Hij verwees in dit verband naar de studie van professor N. Engels,
T. Aelterman e.a. "Graag naar school. Een meetinstrument voor het
welbevinden van leerlingen in het secundair onderwijs", 2004, Brussel, VUBpress.
De onderwijskundigen onderzoeken "hoe de leerlingen de schoolcultuur
beleven en dit wordt onmiddellijk gekoppeld aan het welbevinden van de
leerling: waar voelt de leerling zich het best.
De vraag naar de meest
waardevolle schoolcultuur wordt vertaald in de vraag naar het schoolklimaat
waar het kind zich het best in zijn vel voelt. Vragen die peilen naar het
schoolklimaat luiden dan: 'Kan er op jouw school al eens gelachen worden?',
'Ben je tevreden over de schoolsfeer?', 'Heb je de indruk dat de school
hiervoor voldoende inspanningen levert?', "Is er voor jou voldoende
afwisseling tijdens de schooldag' (Voorbij schoolklimaat en welbevinden,
Schoolwijzer, 22.04.06). Terloops: ook in vragenlijsten waarbij scholen peilen
naar de beoordeling van het schoolgebeuren door de leerlingen, valt ons op dat
veelal gevraagd wordt: 'Vind je wiskunde een leuk vak' en zelden of nooit:
'vind je wiskunde een belangrijk vak'? Moet rekenen even leuk zijn als sport
en spel, vrij lezen
?
Van Crombrugge poneerde verder: "
Als we kijken naar
de geschiedenis van onderwijspedagogische ontwikkelingen, dan kunnen we
vaststellen dat het welbevinden van de leerling van een voorwaarde voor goed
onderwijs meer en meer motief en norm is geworden.
Men heeft de laatste jaren
zoveel nadruk gelegd op dat voortdurend zich aanpassen van de leerkracht met
als enige norm het welbevinden van de leerling, dat men dreigt te vergeten waar
het in het onderwijs om gaat: cultuur. Cultuur zowel als schoolcultuur die de
fond vormt voor het welbevinden van de leerkracht en dat van de leerling, maar
ook cultuur als datgene wat in het onderwijs al doorgevend verwerkelijkt wordt
met als doel de leerlingen te vormen." Men zou ook kunnen stellen dat
de belangrijkste taak van het onderwijs
de cultuuroverdracht via de leermeester aldus in het gedrang komt.
De leerkracht die
vroeger zijn gedrag bijstelde, deed dat niet in de eerste plaats om zijn les
plezant of aangenaam te maken, maar "op grond van zijn ervaring dat zijn methode van lesgeven niet
werkte, dat hij er niet in slaagde de leerling te brengen tot het doel dat de
leerkracht zich gesteld had (of beter geacht werd na te streven).
Het motief
was en bleef dat de leerling zich bepaalde zaken die wij als volwassenen
belangrijk vinden voor zijn opvoeding zou eigen maken. Ervaringsgerichtheid,
levendig maken
waren enkel middelen daartoe. Het motief was niet dat de leerling
zich goed zou voelen, niet dat hij niet gefrustreerd mocht worden, niet dat hij
zich nooit eens zou vervelen. De norm voor pedagogisch verantwoord onderwijs
was nog niet dat de leerling zich altijd en overal zou amuseren en zich goed in
zijn vel zou voelen." Volgens van Crombrugge werd het onmiddellijk
welbevinden vroeger niet als hét doel van het onderwijs gezien, maar hoogstens
als een van de voorwaarden of aandachtspunten. Men ging er ook niet van uit dat
onderwijs per se en steeds leuk kon zijn; men moest voldoende eisen stellen aan
het kind en de leerling moest ook leren om te volharden, om door een zure appel
te bijten.
Van Crombrugge
verwees in dit verband ook naar de modieuze opvatting van prof. Tonia Aelterman
(RU Gent) in haar bijdrage 'Opvoeding en school
' in H. Van Crombrugge (red.).
Opvoedend Onderwijs (2001, Gent, Academia Press). Ook in de visie van Aelterman
staan het welbevinden en de 'leerlinggerichtheid' centraal. Aelterman
beschrijft en onderschrijft de visie in de DVO-tekst uitgangspunten bij de
'basiscompetenties' voor aanstaande leerkrachten waarin resoluut gekozen wordt
voor 'leerlinggericht onderwijs' als dé emancipatorische opdracht voor de
school. Hierbij wordt de pedagogische kernopdracht van het onderwijs
losgekoppeld van leerinhoud en cultuuroverdracht.
"Het eerste wat
Aelterman als pedagogische opdracht van de leerkracht aankruist, is 'de
aandacht voor het welzijn van de leerling als persoon.
'Welbevinden op school
drukt', aldus Aelterman, 'een positieve toestand uit van het gevoelsleven
Daarbij is de 'sociaal-emotionele' begeleiding van de leerlingen heel
wezenlijk. Aandacht voor de emotionele noden van de leerling verwijst dus
vooral naar een positief leefklimaat op school."
Aelterman reduceert
weliswaar onderwijs niet tot deze 'coaching',
maar ons punt is dat het
pedagogische van het onderwijs
omschreven wordt als de aandacht voor het welbevinden van de leerling, het
tegemoetkomen aan zijn behoeften, het scheppen van een aangenaam leerklimaat.
Aelterman schrijft: 'De pedagogische basis van het leraarschap
gaat om de
wijze waarop de leraar de leerling als mens, als persoon benadert, los van de
inhouden die het leerplan voorschrijft. Het gaat om de affectieve band tussen leraar en leerling, de zorg om zijn
welbevinden en de ontwikkeling van een zingevend vermogen'." Ook
CEGO-medewerker Luk Bosman stelt in zijn bijdrage over het S.O. de
sociaal-emotionele begeleiding van de jongeren en de ontplooiing van de
persoonlijkheid centraal (Participatief leren en onderwijzen, Impuls, maart
2006; zie ook bijdrage over EGO in S.O.). Aan de universiteit leerden we in de
jaren zestig nog dat de kern van de pedagogische opdracht vooral te maken had
met instructie en vorming (Bildung) en niet losgekoppeld kon worden van de
leerinhoud.
Ego-centrisch welbevinden
en voorkomen van falen
Een goede leerkracht
is volgens Ferre Laevers , CEGO en de
welbevindenbeweging in de eerste plaats begaan met het momentaan welbevinden en
de persoonlijke verwachtingen van de leerling; het kind moet leren als leuk
ervaren en men moet frustraties vermijden. Dit was ook de centrale gedachte
binnen de onderwijsvisie van minister Vanderpoorten. Laevers stelde onlangs nog
dat het heel slecht gesteld is met het welbevinden in het secundair onderwijw.:
"De lessen sluiten immers niet aan
bij wat de kinderen boeiend vinden. Het S.O. is nog steeds leerstof- en
prestatiegericht. Het leren is er te abstract, er moet meer aandacht gehecht
worden aan de 'intuïtieve intelligentie', aan het concrete
(Interview met Laevers: Annemie Eeckhout, 'Onderwijs
fnuikt de creativiteit', Het Nieuwsblad, 26.04.06).
'Welbevinden' is een toverwoord waarmee je vele richtingen
uit kan. Binnen het ervaringsgericht
onderwijs van Laevers betekent het
minder eisen stellen aan de leerling, soms ook ingaan op zijn
allerindividueelste wensen. Van Herpen directeur CEGO-Nederland
illustreerde onlangs het bevorderen van het 'welbevinden' met twee
klassituaties. In een eerste casus kreeg een leerling die meer zin had om
verder in een Harry Potter-boek te lezen dan de wiskundeles te volgen, de
toestemming om de les wiskunde niet te volgen. Zon onmiddellijke beloning
verhoogt volgens Van Herpen zijn actueel welbevinden. De tweede illustratie
luidde: "In de evaluatiekring vertelt Henk (10 jaar) dat hij voor de
zoveelste keer niet goed heeft gewerkt in de rekenhoek. Hij weet dat het ook
aan hemzelf ligt. Hij neemt niet het initiatief om een andere plaats te zoeken
als hij gestoord wordt. Hij merkt op dat hij in de taalhoek meestal veel beter
werkt. Volgens Henk ligt dit aan de opstelling van de werktafeltjes in die
hoek. Hij komt met het voorstel om de opstelling van de tafeltjes in de
rekenhoek te veranderen. De leerkracht neemt dit voorstel op en vraagt Henk of
hij morgen een plattegrondje wil maken van de rekenhoek met de opstelling die
hij daar graag ziet. Henk gaat hiermee akkoord. Enige dagen later is de nieuwe
opstelling in de rekenhoek naar Henks wens gerealiseerd" (Van Herpen, EGO,
JSW, april 2006). Ook volgens CEGO-medewerker Luk Bosman moet men de leerlingen
secundair onderwijs voortdurend vragen wat ze zinvol en wenselijk vinden.
Een 'gewone'
onderwijzer heeft geen tijd in het voortdurend bespreken van de
allerindividueelste wensen van elke leerling. Verder is stellen van eisen een
belangrijke zaak; een leerling kan zich bijvoorbeeld niet zomaar onttrekken aan
de wiskundeles. In de klassieke opvatting moet een school vooral begaan zijn met de leerprestaties, met het
eisen van inspanningen vanwege de leerlingen ook voor dingen die niet zomaar
'leuk' zijn.
De
EGO-knuffelpedagogiek komt ook tot uiting in het feit dat het EGO zich
overmatig wil moeien met het gevoelsleven van de leerling en die leerling op
dit vlak als uiterst kwetsbaar en gekwetst beschouwt. De leerkrachten moeten de
onzekere, onderdrukte, angstige, gestresseerde
leerling uit zijn affectieve
ellende bevrijden. Laevers spreekt over bevrijdingsprocessen en een leraar
moet zich therapeutisch opstellen; hij overbeklemtoont de kwetsbaarheid van het
kind. De Engelse socioloog Frank Furedy drukt het zo uit: "In sommige
Amerikaanse klassen draagt elk kind een T-shirt waarop staat: 'I'm special.'
Geen enkel kind mag falen, ze worden niet meer geconfronteerd met echte
uitdagingen. Op die manier isoleer je hen voor alles wat vreemd of eigenaardig
of potentieel bedreigend is, je leert hen niet meer wat mislukken is. En zo
ontneem je hun de mogelijkheid om te leren wat het betekent mens te zijn. Risico's nemen hoort daar nu eenmaal bij
(J. De Ceulaer: 'Iedereen is kwetsbaar, 'KNACK, 24.10.04).
|