Geven we nog steeds les als honderd jaar geleden? Is het Vlaams onderwijs hopeloos verouderd zoals Klasse in 2000 en VLOR-voorzitter Kris Van den Branden momenteel
uitbazuint
Woord vooraf: We vroegen ons in
deze bijdrage van februari 2000 af of er de voorbije eeuw eerder sprake was vernieuwing in continuïteit of van inertie en toenemende disciplinering en
verschoolsing zoals het tijdschrift Klasse in januari 2000 beweerde, en zich hierbij beriep op analyses van prof.
Marc Depaepe. Nu het boegbeeld van de
nieuwe eindtermen/leerplannen & VLOR-voorzitter Kris Van den Branden overal
gaat verkondigen dat het Vlaams onderwijs hopeloos verouderd is, de kritiek op het jaarklassensysteem weer toenam
in de ZILL-onderwijsvisie e.d.
is de
bijdrage uit 2000 nog steeds actueel.
1.Inleiding: aanleiding en overzicht
1.1.
Aanleiding: Klasse bloklettert: Ambiorix voor de klas
We bekijkenken de eerste Klasse
van 2000. Het voorblad trekt onze
aandacht: de tekst het
onderwijs van de eeuw met de
foto van een ruïne er boven afgebeeld. Verder ook de synthese van het
vizierartikel: De leraar geeft nog altijd les als honderd jaar geleden, vervolgens de vizier-kop Ambiorix voor de klas
en de illustraties over de Gulden
sporenslag, de naam Tegenbos(ch)
samen met de boodschap Geen enkel onderwijssysteem is zo schools
als het onze
En ook nog
onder de colofon drie nullen over lachen
mag nog altijd niet op school. Bij het dichtklappen lezen we nog in een
schicht achteraan: De school versterkt bestaande waarden en slechts vier leerkrachten op
tien zijn opvoeders ( hèt onderzoek van de maand). Op de achterflap
tenslotte drukt Klasse uit dat zij
hoopt dat de 21 ste eeuw eindelijk de eeuw van het kind zal worden. Onder de
tekst De wens van het millennium staat een spelend kind afgebeeld
en er boven een mooie zonnebloem in lichte kleuren. De tekst het onderwijs van
de eeuw en de afbeelding op de voorflap suggereren dus dat we nog altijd het
onderwijs van de vorige eeuw genieten en niet kindgericht werken.
Hoofredacteur Leo Bormans wil bij de start van het
jaar 2000 blijkbaar niet onderdoen voor de heisa rond het nieuwe millennium en
voor de stormen die over Europa raasden. Hij compileerde een overwegend vernietigende balans van het klashouden in
de vorige eeuw, zoals Ellen Key in 1900 in haar pamflet De eeuw van het
kind (zie afzonderlijke bijdrage). Het verwondert ons dat Vanderpoorten niet
prompt gereageerd heeft. We reageren dan maar zelf op het vizierartikel Ambiorix voor de klas, de ondersteunende
afbeeldingen en advance organisers inbegrepen.
Is er nog leven na Ambiorix voor de klas? In Klasse
van hoofdredacteur Bormans lezen we dat de mentale opvattingen van de
onderwijsmensen anno 2000 teruggaan naar het verre verleden, dat de
verschoolsing en infantilisering veel erger zijn in Vlaanderen dan elders, dat
het jaarklassensysteem jammer genoeg de algemene regel blijft en dat we niet
kindgericht werken
Wat de Vlamingen sinds een tijdje zelf doen, doen ze
blijkbaar nog slechter dan hun Waalse broeders.
Que
faire? Abdiceren en resigneren? Wie
durft nog leerkracht worden? Wie durft nog kinderen verwekken die straks de
marteling van de disciplinering, verschoolsing en infantilisering ondergaan?
Heeft de historische pedagogiek van Depaepe nog zin, nu de pedagogiek geen
vooruitgang opleverde en de geschiedenis zich enkel herhaalde? We weigeren
onderdanig het hoofd te buigen en zo vlug als mogelijk op prepensioen te gaan.
Uitgedaagd door Klasse maken we een eigen eeuwbalans op.
1.2. Overzicht
We vragen ons in deze bijdrage af of er de voorbije
eeuw eerder sprake was van vernieuwing in continuïteit of vooral van inertie en
toenemende disciplinering en verschoolsing zoals Klasse en ook prof. Marc
Depaepe in het januarinummer van Klasse
beweren We staan hierbij vooral stil bij de conclusies van prof. Depaepe in het
recente boek Orde in vooruitgang, Alledaags handelen in de Belgische lagere
school : 1880-1970 (Universitaire Pers Leuven, 1999, 272 p.) waarvan de auteur,
prof. Depaepe, volgens Klasse een synthese bracht in Klasse. Dit boek bevat rijk bronnenmateriaal, maar met een aantal
interpretaties hiervan en met de conclusies in Klasse zijn we het niet eens. We hebben vooral veel moeite met de
twee centrale begrippen verschoolsing en pedagogisering die vrij rekbaar
zijn en vooral negatieve associaties oproepen en betreuren dat Depaepe vanuit
het a priori interpretatiekader van Foucault vertrekt.
Vervolgens formuleren we een eigen oordeel over
evoluties op het vlak van de omgang met de leerlingen die door Depaepe
beschreven worden: vooral over de (gezagsvolle) omgang met de leerlingen en het
jaarklassensysteem dat volgens Depaepe het prototype is van verschoolsing en
disciplinering. Dan wordt b.v. ook duidelijk dat wat Depaepe beschouwt als
orde (inertie) in vooruitgang, wij vaak eerder beschouwen als vooruitgang in
orde (continuïteit).
1.3. Verborgen agenda van Leo Bormans en
Klasse
Vooraf willen we toch nog iets
kwijt over de verborgen agenda van Klasse.
Hoofdredacteur Leo Bormans wist uiteraard heel goed wie hij bereid zou vinden
om zijn eigen pessimistische boodschap te verkondigen. Iedereen weet b.v. dat
Tegenbos een groot aandeel heeft in het slecht imago van ons onderwijs en lijdt
aan lerarenhaat. Dus mocht Tegenbos nog eens zijn slecht-nieuws-show brengen.
Leo stelt vriend Guy voor als een rechtvaardig en onafhankelijk rechter, als journalist bij de Standaard en al jaren
onderwijswatcher. Hij verzwijgt dat Guy ook (ex)-woordvoerder is van de
verantwoordelijke uitgever Georges Monard (en van wijlen minister Coens). Leo
laat vooral ook Marc Depaepe opdraven, professor in de historische pedagogiek.
In dit interview herleidt Depaepe zijn boek Orde in vooruitgang tot enkele
vernietigende uitspraken over de voorbije eeuw. Dit lijkt niet zo paeps, maar
het staat er; een slechtere reclame voor Orde in vooruitgang is moeilijk
denkbaar. Ook ons oordeel over dat boek is er door getekend.
Bormans is blijkbaar van plan om in de volgende eeuw
de leraars nog meer als sukkels voor te stellen. Lidy Gevers besloot haar boze
lezersbrief in dezelfde Klasse met de
zucht: Wanneer komt er eens iets
positiefs over leerkrachten in Klasse? Het cynisch antwoord van Bormans
luidt nu: Wat baten kaars en bril als de
uil niet zien en wil?. .. We moeten
ook oog hebben voor de pijnlijke realiteit. Wat baten kaars en bril als
Bormans niet zien en wil? Bormans
weet wel dat weinig of geen praktijkmensen, lerarenopleiders, professoren,
ouders het eens zijn met zijn vernietigend bilan, maar hij voelt zich
untouchable met de ruggensteun van de verantwoordelijke uitgever.
2. Orde in vooruitgang
2.1 Orde in vooruitgang
Orde in vooruitgang is
geschreven door Mark Depaepe, in samenwerking met andere professoren en vooral
met Maurits De Vroede en Frank Simon. Deze drie verdienstelijke professoren in
de historische pedagogiek verzamelden en synthetiseerden de voorbije dertig
jaar enorm veel concreet historisch materiaal, vooral syntheses van wat er
destijds in de pedagogische pers verscheen. Dit materiaal biedt een schat aan gegevens,
een belangrijke bron voor verdere reflectie op onze onderwijsgeschiedenis. In
de bijdrage over de eeuw van het kind blijkt het belang dat wij hechten aan
b.v. hun beschrijving van het reformpedagogische gedachtegoed in Belgische
tijdschriften anno 1930.
Het boek draagt verder wel de volledige stempel van
professor Depaepe, gezien de overeenkomst met de interpretatieschemas in zijn
vorige boek De pedagogisering achterna.
Depaepe probeert in Orde en vooruitgang
vooral de kenmerken van de pedagogische interactie en van de leerinhoud te
typeren tussen 1880 en 1970 en dit zowel via de classroom history als via de
curriculum history. Hij heeft hiervoor indirecte bronnen geraadpleegd; hij
maakte een selectie uit de pedagogische publicaties, vooral uit bijdragen over
klashouden in algemeen pedagogische tijdschriften en uit leerplanpublicaties en
commentaren erbij.
In deze bijdrage interesseert ons enkel de wijze
waarop Depaepe zijn bronnenmateriaal interpreteert. We zijn het met veel
interpretaties van Depaepe eens (b.v. over de leerplannen van 1936 en 1958, de
retoriek in reformpedagogisch getinte bijdragen rond 1930,enz.). Maar we zijn
het hoegenaamd niet eens met een aantal veralgemenende conclusies die hij in
Klasse samen plaatst en waardoor zijn balans van de vorige eeuw vernietigend
klinkt en een ware belediging betekent voor de leerkrachten.
Niettegenstaande onze sympathie voor Depaepe en voor
zijn interessante publicaties, voelen we ons verplicht om te reageren. Onze
kritiek wil geenszins afbreuk doen aan de uitzonderlijke
verdiensten van Depaepe voor de geschiedschrijving van
opvoeding en onderwijs. Ook prof. em. Henk Van Daele wees op deze verdiensten,
maar dit belette ook hem niet om analoge kritiek te formuleren op bepaalde
voorstellingen (zie paragraaf 3). We zullen later terugkeren op de zaken
waarover we het wel eens zijn met Depaepe en raden de leerkrachten e.a. aan om
Orde en vooruitgang en De pedagogisering achterna toch te lezen en zich
niet blind te staren op de jammerlijke compilatie in Klasse.
2.2. Depaepe: niets fundamenteel
gewijzigd in klashouden
In Klasse (januari 2000) lezen we volgende synthese van Orde in
vooruitgang: De conclusie van
Depaepe: In de omgang met leerlingen en
leerstof is de voorbije honderd jaar niets fundamenteel gewijzigd. Het bevoogdende en schoolse karakter van weleer is taai. Vanaf 1880 ontstond een formeel
schoolsysteem waarbij alle kennis vanuit de leerkracht vertrok
In
opvoeding en onderwijs blijken taaie basismechanismen werkzaam te zijn waarop
onderwijsvernieuwing nauwelijks vat heeft. Dat
is nog altijd zo, zegt Depaepe. Ondanks
recente vernieuwingen, zoals het lestijdenpakket, de zorgverbreding en de
eindtermen, wordt het onderwijs nog altijd gestuurd door de negentiende-eeuwse
grammaticas van pedagogisering en verschoolsing. De trede is weg en de banken
zijn verplaatst, maar de omgang met
kinderen wordt beheerst door mentale opvattingen en kindbeelden die naar het
verleden teruggaan.
De synthesetekst op de
reclamefolder van het boek klinkt wat genuanceerder, maar vertoont anderzijds
toch ook veel gelijkenis: De omgang met
het kind en met de leerstof lijkt in de loop van honderd jaar niet fundamenteel
te zijn veranderd
In het boek wordt aangetoond dat in de eigenlijke onderwijs-
en opvoedingssituatie van de lagere school een aantal taaie basismechanismen aan het werk zijn, waarop de
onderwijsvernieuwing nauwelijks vat heeft gehad. De onderzoekers gewagen
van het bestaan van een aantal formele regels die de verschoolsing van het
onderwijs zowel als de pedagogisering van het opvoeden hebben mogelijk gemaakt
en tegelijk de inertie van
pedagogisch-didactische innovaties helpen verklaren. Ook in het algemeen besluit bij het
boek wordt dik in de verf gezet dat het onderwijs steeds ver achterop blijft in
vergelijking met de maatschappelijke ontwikkeling en wordt het taaie jaarklassensysteem anno 2000
afgeschilderd als het prototype van externe disciplinering en verschoolsing.
3. Taaie
basismechanismen: pedagogisering en verschoolsing
3.1. Taaie verknechtende basismechanismen
We bekijken eerst de vaste
basismechanismen die verantwoordelijk zijn voor de orde en de inertie: de
grammatica van de pedagogisering van de opvoeding en de grammatica van de
verschoolsing van het onderwijs. De basisstelling van Depaepe en co luidt dat de ontwikkeling van het onderwijs op
vrij stabiele grondslagen berust. We zijn het daar op een eerste gezicht
grotendeels mee eens en voegen eraan toe: gelukkig maar. We vrezen echter dat
bij lezing van Klasse de meesten
orde en continuïteit eenzijdig zullen interpreteren als starheid en
oubolligheid en geenszins als continuïteit
in vernieuwing. Door te vertrekken van de a priori-opvatting van de
toenemende pedagogisering en verschoolsing, legt Depaepe eenzijdig het accent
op het eerste deel van de titel van zijn boek, op de orde, en verdwijnt het tweede deel van zijn titel, vooruitgang, in de mist. En door het
gebruik van pedagogisering in de betekenis van toenemende disciplinering krijgt
orde enkel de negatieve connotatie van toenemende disciplinering en
onderwerping en niet van continuïteit en nog veel minder van behoud van
vaste en oerdegelijke waarden. Ook verschoolsing klinkt heel pejoratief.
3.2. Pedagogisering en verschoolsing: passe-partout-begrippen à la Foucaul
3.2.1. Disciplineringsdenken à la Foucault!?
In Orde in vooruitgang en ook in het boek De pedagogisering achterna meent Depaepe in de meest
verschillende en soms zelfs tegengestelde verschijnselen en evoluties steeds de
oprukkende pedagogisering en
verschoolsing te onderkennen. Dit is de rode (doem)draad in zijn boek.
We kunnen deze termen enkel
begrijpen tegen de achtergrond van het structuralistisch disciplineringsdenken van de filosoof Michel Foucault. Foucault en zijn volgelingen zochten en vonden in
alle mogelijke maatschappelijke instellingen en evoluties (gevangeniswezen,
psychiatrie
) uitingen van toenemende disciplinering, opsluiting, toezicht,
normalisering, gelijkschakeling, verschoolsing
De controle en bestraffing
evolueerde volgens Foucault in de loop der tijd van brutale macht (tirannie)
naar rationele, geraffineerde bestraffing, ook genormaliseerde macht genoemd.
Steeds meer worden het totale lichaam en
het totale gedrag onder controle gebracht door de controle van de geest en
wordt de totale persoonlijkheid gekneed door de miljoenen regeltjes. Het
individu wordt het gedisciplineerde en gereglementeerde object van de
maatschappij en van de maatschappelijke instellingen. Moderne gevangenissen
naar het model van het Panopticum van Bentham (b.v. St. Gillis, Brussel) zijn
het symbool van de algemene drang om alles te controleren; de surveillanten kunnen
alles zien, maar niet omgekeerd en één bewaker in de centrale toren volstaat.
Als je in navolging van Foucault
(en Rousseau) alle vormen van gezag en macht altijd veroordeelt als misbruik
van gezag en macht, als disciplinering en normalisering, kun je geen onderscheid meer maken tussen
rechtmatige vormen van gezag en onderdrukkende. Straks zullen we merken dat
ook Depaepe in die val trapt en aldus tot de conclusie komt dat er weinig
veranderd is in de omgang met de leerlingen en met de leerinhoud. Filosofen à
la Foucault wordt dan ook verweten dat ze leven in een wereld van abstracte Spielerei. Dit doet Luuk van
Middelaer ertoe besluiten dat filosofen als Foucault ondanks hun radicaliteit,
contraproductief op het functioneren van de samenleving hebben ingewerkt (Politicide. De moord op de politiek in de
Franse filosofie, Van Gennep).
Op basis van Foucault werden door
hemzelf en zijn volgelingen positieve evoluties binnen het gevangeniswezen, de
psychiatrie, het onderwijs
telkens als verdacht en als schijnhumanisering voorgesteld, enkel bedoeld om het individu
verder te disciplineren, te normaliseren, te reglementeren. Vanuit deze visie
formuleerden ook de radicale inclusieven
forse kritiek op het opsluiten en
normaliseren van kinderen in scholen voor buitengewoon onderwijs.
3..2.2 Pedagogisering = disciplineren en kleinhouden
Ook Depaepe ontdekte (toenemende) pedagogisering, disciplinering,
verschoolsing en infantilisering (opvoeden door kleinhouden). Depaepe geeft
toe dat hij zich niet volledig wil losmaken van structuralistische
interpretaties à la Foucault en niet
zomaar bereid is de inspirerende
interpretatiekaders van disciplinering op te geven (p. 15).
In deze context begrijpen we dat
prof. em. Henk Van Daele grote problemen heeft met de term pedagogisering.
Hij schrijft dat Depaepe in De
pedagogisering achterna geen heldere definitie van deze term aanreikt: Schrijven dat met pedagogisering de
toegenomen invloed van het pedagogische op het dagelijks leven van kinderen
en jongeren wordt bedoeld (blz. 10)
kan bezwaarlijk als (wetenschappelijke) bepaling gelden. Bovendien bestaat er
kans op verwarring met andere verwante
en eveneens in hoofdstuk 1 vermelde begrippen, zoals verschoolsing,
infantilisering, pédagogisation intégrale de la société
(Persoon
en Gemeenschap, april 1999, p. 300).
Depaepe weet natuurlijk ook dat
velen de simplistische analyses van de filosoof M. Foucault niet lusten. Hij
dekt zich tegelijk wat in waar hij wat afstand neemt van de structuralistische interpretaties van de
jaren zeventig en tachtig, die in de lijn van Foucaults gedachtegoed van de
grote opsluiting, eenzijdig de nadruk legden op de school als overweldigend
machtsinstituut (p. 15). Depaepe blaast warm en koud tegelijk; hij
schippert een beetje maar in zijn eindconclusies klinkt vooral Foucault door
(zie 3.2.3).
3.2.3.
Pedagogisering: disciplinering, kleinhouden à la Foucault
In Orde in vooruitgang omschrijft Depaepe pedagogisering vooreerst vrij neutraal als de toegenomen educatieve actie sinds de moderne tijd (p. 15). Op
zich lijkt pedagogisering dan een positief begrip waarbij wij dan spontaan
denken aan de grotere aandacht voor het pedagogische en voor het kind, of aan
positieve evoluties als de externe en interne democratisering van het onderwijs,
de steeds grotere investering, de verhoging van het pedagogisch comfort, de
invoering en verlenging van de leerplicht
Maar op dezelfde pagina blijkt dat
Depaepe pedagogisering vooral verbindt met de term disciplinering in de negatieve en verknechtende betekenis die
Foucault eraan geeft.
Zo schrijft Depaepe op pagina 15:
Op het eerste gezicht worden de
vormingsprocessen in de schoolse ruimte overwegend gekarakteriseerd door disciplinaire interventies. Men
constateert er allerlei
machtsinterventies waarmee kinderen worden kleingehouden: straf en
beloning, dreiging, emotionele chantage, kleineren, enzovoort.
De toegenomen
educatieve actie sinds de moderne tijd lijkt op zich niet een grotere
autonomie, laat staan mondigheid van het individu te kunnen garanderen.
Helemaal in de denktrant van
Foucault gaat hij op pagina 16 verder met de omschrijving van de termen
pedagogisering en verschoolsing die daar als synoniemen worden voorgesteld en
volledig geïnterpreteerd in termen van disciplinering of orde. Hij stelt
vooreerst dat ook de maatschappij hoe langer hoe schoolser werd (cf. Foucault)
en dan: Als meest essentiële kenmerk van de gepedagogiseerde, schoolse
samenleving, valt de zucht naar orde en regelmaat op, waarnaar uiteindelijk onze boventitel verwijst
(Orde in vooruitgang). Vervolgens
wordt deze uitspraak weer wat afgezwakt : Alle
continuïteit van orde en discipline ten spijt, ontwikkelde het
pedagogisch-didactisch handelen zich hoe dan ook tegen de achtergrond van de
maatschappelijke vooruitgang. Maar enkele regels hoger heeft Depaepe de
maatschappelijke evolutie- net als Foucault- beschreven in termen van
toenemende verschoolsing, disciplinering en zucht naar orde. Als ook de
maatschappelijke evolutie aan een toenemende disciplinering en verknechting ten
prooi is (cf. Foucault), dan zal die slechte evolutie in de maatschappij enkel
een versterkend effect hebben op de disciplinering en verschoolsing van het
onderwijs en zo krijgen we verschoolsing in het kwadraat.
3.2.4 Bestraffing,
verborgen controle en chantage
De verwantschap tussen
pedagogisering en disciplinering à la Foucault blijkt ook uit de sterke
concentratie op de problematiek van straffen en belonen. Met betrekking tot de
periode rond 1930 luidt het dan
b.v.: Binnen de meer traditionele
pedagogiek was er dus wel aandacht voor nieuwere vormen van tucht, maar die
werden er
steevast met het sierlint van de pedagogische liefde verpakt in de
welbekende pedagogische trukendoos van schijnheiligheid, die naar emotionele
chantage rook. (p. 214). De brutale macht evolueert dus net zoals bij
Foucault in de richting van meer geraffineerde disciplinering en verknechting.
Ook in de jaren zestig nam Depaepe geen echte revolutie waar en geen vormen
van democratisering. Met instemming citeert hij Bruce Curtis. Curtis heeft, al onder de invloed van
Foucault, de schijn van vrijheid die
leerkrachten als een rookgordijn aanwenden om leerlingen beter te controleren,
uitgelegd in termen van tactiek, herziene beheersingsstrategie. (p. 240)
In
de Belgische lagere scholen waren weinig
sporen van vrijheid te vinden.
De
status van de leerlingen was er in al die tijd niet op vooruit gegaan
Dat
de lijfstraf intussen steeds minder pedagogisch aanzien genoot, deed eigenlijk
niet veel ter zake. Er bleven als losprijs voor de ingebeelde autonomie en dus
superioriteit van de volwassen leerkracht genoeg mogelijkheden tot emotionele chantage. Kinderen hadden in
hun eeuw op school al bij al, weinig
democratische rechten weten te verwerven: hun leerkrachten konden ze niet verkiezen, hun directie evenmin
(sic!). Inspraak in de curriculumconstructie, de evaluatiecriteria en de
tuchthuishouding ontbrak. De vrijheid die men hen op school aanbood,
bijvoorbeeld om te gaan plassen als de nood zich voordeed, leek niet echt.
(p. 242).
Dan volgt een paragraaf over psychologische manipulatie van emoties
als professioneel aura met een knipoog naar Foucault: Samengevat, ook in het Belgisch lager onderwijs werd het gebruik van
fysieke onderwerping van leerlingen door leerkrachten steeds meer als
inefficiënt ervaren, althans in theorie, en vervangen door andere technieken
zoals bijvoorbeeld symbolische
kleinering of demotivering van het ongewenste gedrag (p. 1960). En
met vaak losse zinnetjes uit allerlei pedagogische geschriften uit die tijd
probeert Depaepe te bewijzen dat hij en Foucault gelijk hebben, en dat de
macht, disciplinering en verknechting enkel maar geraffineerde en verborgen
vormen aannamen. Op die manier kan iedereen zijn gelijk bewijzen.
4. Klassikaal onderwijs als prototype van
externe disciplinering
Vanuit zijn Foucault-bril ziet
Depaepe ook in de evolutie van de organisatie
van het schoolleven en van de leerinhoud (= het didactische terrein) vooral
toenemende verschoolsing. De term
verschoolsing roept enkel negatieve connotaties op. Bij deze term denken we
spontaan aan de pleidooien van Illich e.a. voor een ontscholing (deschooling) van onderwijs en maatschappij. Depaepe
wijst trouwens ook terloops op de toenemende verschoolsing van de maatschappelijke
instellingen, net als Illich en Foucault.
De termen pedagogisering en
verschoolsing krijgen in het boek van Depaepe ook soms andere betekenissen en
connotaties, maar we zijn het eens met prof. Van Daele dat deze termen heel
sterk naar disciplinering en infantilisering verwijzen. In het boek De pedagogisering achterna (Acco,
1998) wijdt Depaepe trouwens een lange paragraaf aan het Klassikaal onderwijs als
prototype van externe disciplinering; de invloed van Foucault is hier letterlijk voelbaar.
Depaepe verwijst daar niet naar
de argumenten van de pleitbezorgers van het jaarklassensysteem en naar de
mening van de leerkrachten en ouders, maar houdt het bij de Foucaultachtige
interpretaties van Ariès, Leenders, Snyders
Volgens Depaepe, Ariès
beoogde
de jaarklas vooral de externe
disciplinering van de leerlingen, of anders uitgedrukt: De moderne zucht naar analyse en
classificatie, standaardisering en hiërarchisering. De voorheen schier ongebreidelde vrijheid van de scholier (sic), moest,
volgens het inzicht van Ariès, plaatsmaken voor een meer gedisciplineerde
omgang. De moderne zucht naar analyse en classificatie maakte een einde aan
het ontbreken van de leeftijdindeling in het didactische proces. De school mat
zich van dan af een bijna militaire discipline aan, een kazernestijl die in de
loop van de 19de eeuw een steeds strakker en harder uitzicht zou
krijgen.
In het algemeen besluit in Orde en vooruitgang waagt Depaepe zich
aan een extrapolatie van zijn onderzoek (1880-1970) naar het jaar 2000. Ook de voorbije dertig jaar waren er volgens hem
geen fundamentele wijzigingen. Het duidelijkste bewijs dat op vandaag de
disciplinering, starheid, infantilisering en verschoolsing nog niet zijn
afgenomen, blijkt volgens Depaepe uit het
succes van het jaarklassensysteem:
Het overheersende model in de praktijk
van alledag lijkt anno 1999 nog altijd dat te zijn van de leeftijdsgebonden
klasgroep met één vaste titularis, die voor het gros van de gemeenschappelijke
en klassikale activiteiten instaat. Ook in deze lijkt een sterke grammatica van verschoolsing aan het werk te zijn. Hij
zoekt hier ook steun bij een recente publicatie van prof. R. Vandenberghe
waarin deze vaststelt dat momenteel praktisch alle leerkrachten het klassikaal
systeem toepassen, ook in Nederland.
Ferre Laevers die al lang de
onderdrukkende discipline en de klassikale aanpak aan de kaak stelt (b.v. De
Standaard, 19 juni 1992), lijkt hier bevestigd te worden door zijn collega
Depaepe. Dit is echter niet zo, want ook
bij het ervaringsgericht werken à la Rogers en co staat volgens Depaepe wellicht nog een sterke grammatica van de
pedagogisering kindgerichte ervaringen in de weg (p. 253). En ook de reformpedagogiek liet zich
destijds probleemloos invoegen in de pedagogische traditie van de negentiende
eeuw. (p. 251). Er is niets dat deugt: hij is noch voorstander van de
gezagsvolle aanpak, noch van een anti-autoritaire, noch van een
ervaringsgerichte, noch van een vaste klasleerkracht, noch van een
gestructureerde indeling van de cursorische leerstof in leerjaren, noch
Hij
bestempelt veelal de reformpedagogische ideeën (terecht) als retoriek, maar
zijn eigen alternatief klinkt even vaag en infantiliserend. Depaepe pleit voor kindgerichte
ervaringen.
We begrijpen nog veel minder dat
Ariès en Depaepe zelfs suggereren dat er heel kindgericht gewerkt werd in het hoofdelijk onderwijs van de 18de
eeuw/ eerste helft 19de, waar de volkskinderen van een ongebreidelde vrijheid zouden
genoten hebben, opgestapeld
nochtans in beperkte ruimtes met vaak 80 of meer leerlingen. Ze hadden het
blijkbaar in hun hoofdelijke volksschool veel beter dan hun gefortuneerde
broeders die in het secundair en zelfs al vanaf de voorbereidende (lagere)
afdeling de jaarklashel meemaakten. Laat ons dan terug het tweestromenland van
weleer invoeren en het jaarklassensysteem voorbehouden voor de elite. Wil
Depaepe terug naar de 18de eeuw en vindt hij de minder verschoolste maatschappij van vroeger
beter? Hopelijk niet, maar dan moet hij ook consequent zijn en zo geen nonsens
neerschrijven. Het hoofdelijk onderwijs was enorm strak en mechanistisch!
5. Foucaultpaardenbril of ziende blind
Net als M. Foucault spoort ook
Depaepe graag historische constanten (of grammaticas) op en de
structuralistische methode vergemakkelijkt dit streven. Ook hij wil in de meest
verschillende verschijnselen (de klasorganisatie, de relatie met de leerlingen,
de curricula
) eenzelfde verklarende grondstructuur of grammatica ontdekken.
Depaepe spreekt voortdurend over de grammatica
van de pedagogisering en van de verschoolsing. We merken dat Depaepe vanuit
zijn Foucaultbril de evolutie op het vlak van de omgang met de leerlingen, de
invoering en perfectionering van het jaarklassensysteem
enkel maar kan zien
als een symptoom van toenemende disciplinering en orde. Zulke vooringenomen en abstracte Spielerei (à la Foucault)
werkt pedagogisch contraproductief en klinkt nogal nihilistisch.
Wie ver genoeg zoekt, vindt
overal formele of grammaticale overeenkomsten. Ook Depaepe ontdekte aldus in
alle mogelijke pedagogische zinnen
(uitspraken) lijdende voorwerpen, leerlingen die lijden aan de toenemende
verschoolsing, disciplinering en infantilisering. Een grammaticaal
structuralist en formalist is blind voor de wezenlijke verschillen en stelt
a.h.w. dat mensen net kippen (zonder pluimen) zijn. Zo ontdekten de
formalistische New Mathematicians na het laten wegvallen van de essentiële
verschillen tussen de begrippen evenwijdig en veelvoud van, dat beide
grammaticaal niet echt verschilden, het waren beide reflexieve relaties, ze
zochten enkel maar naar de grammaticale lusovereenkomst.Om
dit te doen kloppen moest men wel voortaan elke rechte als evenwijdig met
zichzelf beschouwen.
Depaepe benoemt grammaticale
structuren in de meest verschillende verschijnselen met de termen (toenemende)
pedagogisering en verschoolsing. Deze twee termen worden dan veelal als
synoniem van disciplinering en infantilisering gehanteerd. Zo komen alle vormen
van omgang met de leerlingen doorheen de voorbije eeuw(en) uiteindelijk neer op
disciplinering en infantilisering, zelfs de anti-autoritaire of de
ervaringsgerichte à la Rogers. Vanuit
zijn Foucault-paardenbril vindt Depaepe blijkbaar de grote verschillen tussen
uiteenlopende vormen van gezag en van omgang met leerlingen weinig belangrijk.
Grammaticaal komen al die vormen volgens hem op hetzelfde neer, het gaat om
vormen van disciplinering, om vormen (zinnen) met een lijdend voorwerp, het
lijdende kind. Met een Foucaultbril op
ben je ziende blind, je ziet enkel nog abstracte, formalistische kenmerken.
De Foucaultianen interesseren zich in de
oorspronkelijke argumenten pro jaarklas ook enkel voor uitspraken over meer
discipline en een betere organisatie en
vergeten dat de pioniers vooral de grotere interactie met de leerlingen
beklemtoonden. In de hierop volgende
bijdrage bespreken we deze kwestie en weerleggen we verder ook de kritiek van
Depaepe en vele anderen. Het mooiste voorbeeld van een oerdegelijke en
permanente vernieuwing lijkt ons de invoering
en optimalisatie van het jaarklassensysteem. In een volgende paragraaf gaan
we dieper in op evoluties in de omgang met de leerlingen en op de evolutie van
het gezag.
6. Gezag en omgang met de leerlingen
6.1. Asymmetrie, geen onderhandelingshuishouding,
gezagsvolle leider
Depaepe ontdekte ook een grote
continuïteit inzake omgang met de leerlingen. Hij beweert b.v. dat het luisterbereide oor van de dialogale
of emancipatorische pedagogiek maar schijn is omdat de asymmetrische blik van de leider niet werd opgeheven (p. 252).
Hij stelt ook dat de leerkracht merkwaardig genoeg nog steeds voorgesteld wordt
als gezagsvolle leider en ervaren gids
(p.249). Dit alles wijst op het bevoogdend en disciplinerend karakter (Klasse, p. 6).
Hij spreekt tevens over de pedagogische paradox, de spanning
tussen de leerling die zich moet emanciperen, maar hierbij tegelijk sterk afhankelijk is van de goed uitgekiende
hulp van de leerkracht en de leerinhoud (p. 249). Wij zien deze dialectische
synthese van emancipatie én beïnvloeding niet als een nefaste paradox, maar als
een gewone paradox, een schijntegenstelling dus. We bekijken emancipatie en
beïnvloeding niet als onverenigbare en conflicterende polen, maar als een
dialectisch proces waarbij beide zaken op elkaar betrokken zijn.
We lezen ook dat het onderwijs na de jaren zestig noch koos voor blinde gehoorzaamheid, noch voor teugelloze vrijheid,
maar voor vrijheid in gebondenheid (p. 249) en voor het compromis tussen
führen en wachsenlassen. Wij zien in dit compromis en in de asymmetrische
relatie niet een symptoom van starheid en noch veel minder een symptoom van
verschoolsing of emotionele chantage. Dit verwijst o.i. naar de
onverwoestbare essentie van opvoeden en onderwijzen. Zo zal een leerkracht
altijd gezag moeten hebben, maar in de loop der tijden veranderde wel de vorm
die het gezag aanneemt. De meeste onderwijsmensen gebruikten gewoon hun gezond
verstand: ze gedroegen zich niet als tirannen, maar heulden evenmin mee met de
anti-autoritaire visie en met het ontplooiingsmodel; ze beseften dat gezag, het
stellen van grenzen en normen
uiterst belangrijk waren.
6.2. Geen
omslag van bevels- naar onderhandelingshuishouding
Depaepe betreurt ook dat er vanaf
de jaren zestig niet een plotse omslag
kwam van bevels- naar
onderhandelingshuishouding:
kinderen moesten tot gemak van hun opvoeders in belangrijke mate onschuldig en
dus ook ten dele onmondig gehouden
worden(p. 251).
De onderhandelingshuishouding à la
Gordon werd/wordt op veel lerarenopleidingen aangeprezen en de film Opvoeding
tot ongehoorzaamheid van G. Bott (over anti-autoritaire opvoeding in
Berlijnse kleuterscholen) werd op de Vlaamse televisie (1971) op applaus
onthaald door de Leuvense professoren Leirman en Tistaert. Maar de meeste
onderwijzers en ouders waren het daarmee gelukkig niet eens en in hun dagelijks
handelen (met studenten) pasten de propagandisten meestal hun eigen
onderhandelings- theorie niet toe. Onlangs maakten we nog mee hoe
hogeschoolstudenten zelf die onderhandelingshuishouding categoriek afwezen. De
algemeen directeur wou dit opnemen in het tuchtreglement. De studenten zelf
protesteerden tegen het verbod om een leerling de klas uit te sturen, tegen de
verplichting om eerst eens lekker Gordoniaans te onderhandelen over het eigenaarschap
van het probleem e.d.
6.3. Democratisering
en inspraak, vooral vanaf de jaren zestig
Zelf
beschouwen we de nieuwe vormen van gezag en omgang die zich de voorbije eeuw en
vooral na1960 ontwikkelden, als een belangrijke evolutie. Dit werd ook op onze
normaalschool als een cultuuromslag ervaren.
Ook mei 68 wierp dus zijn
positieve vruchten af, waar ook Depaepe achteraf van profiteerde, als scholier
op ons college en later als student te Leuven. Enkel mensen met een Foucaultbril op hun neus zien die
democratiseringsprocessen niet en ze scheren tegelijk de verschillende
omgang met de leerlingen over dezelfde disciplineringskam.
Illustere personen als Leo
Tindemans, Manu Ruys, de Leuvense professoren Kriekemans, Verhack, Peeters
verweten de leerkrachten zelfs dat het er
te democratisch aan toe ging in het onderwijs. In onze reactie op het boek Geen zachte hand stelden we dat prof.
Verhack terecht de anti-autoritaire en naïef-ervarings-gerichte aanpak (à la
Rogers en Laevers) bekritiseerde, maar dat hij jammer genoeg alle mogelijke
democratiserende vernieuwingen op het vlak van onderwijs en maatschappij dacht
te moeten bestrijden en de indruk wekte dat de meeste pedagogen het
gedachtegoed van de anti-autoritairen en het marxisme/communisme propageerden
(Onderwijskrant, nr. 33, april 1984). Wij kozen voor opvoeden met zachte hand en moesten ons zowel verzetten tegen de
restaurateurs als tegen degenen die het gezag en de professionele opstelling
van de leerkracht wilden ondermijnen.
Depaepe kan toch moeilijk
ontkennen dat als gevolg van allerlei invloeden en omstandigheden (b.v.
kleinere gezinnen, verbetering van de materiële leeromstandigheden in kleinere
klassen
) meer democratische
omgangsvormen ontstonden. De inbreng van het kind thuis en van de
leerlingen en studenten nam toe; onderdrukkende disciplinering en betutteling
namen af. Er kwam verder meer inspraak
van leerlingen, scholieren, studenten, ouders en leerkrachten. We stelden
gedurende de voorbije dertig jaar ook een opvallende verbetering vast van de
sfeer in de lerarenkorpsen, van de relaties van leerkrachten met directie en
met de collegas. Wie de ogen sluit en enkel redeneert als Foucault zal ook
hierin louter vormen van zoethouden en verborgen chantage projecteren.
Depaepe heeft o.i. te weinig oog voor de vooruitgang.
Hij toont tegelijk te weinig waardering voor de relatief stabiele
basiskenmerken van gezagsvol schoolhouden. De relatie leerkracht-leerling bleef volgens Depaepe asymmetrisch en ook dat stond
kindgerichte ervaringen (sic) in de weg. Verwachtte Depaepe dat de
leerkrachten de anti-autoritaire refreintjes van de hogere pedagogiek hadden
gevolgd waarbij gezag overbodig is en waarbij de relatie leerkracht-leerling
totaal symmetrisch en zelfs vriendschappelijk is?
Gelooft hij zichzelf waar hij stelt dat het onderwijs
nog niet veranderd is omdat de leerlingen nog altijd hun leerkrachten en hun
directeur niet mogen kiezen en omdat er nog altijd geen symmetrische relatie
is? Mogen Depaepes studenten soms zelf hun leerstof
kiezen of moeten ze zijn boeken bestuderen? Past zijn ervaringsgerichte collega
Laevers zijn EGO-principes van het vrij initiatief en rijk milieu toe bij zijn
eigen studenten? Nee toch, ook bij professoren is er nog gezond verstand als
het gaat om hun eigen alledaags handelen. Er is jammer genoeg een grote kloof
tussen het spreken van veel pedagogen over het wenselijk gedrag van de
leerkrachten basisonderwijs en hun eigen leraarsgedrag. En is het niet zo dat
de leerkrachten van het lager onderwijs meer rekening (kunnen) houden met het
welzijn en de ervaringen van hun leerlingen, dan Depaepe en co op het niveau
van het hoger onderwijs?
De keuze voor teugelloze vrijheid, wachsenlassen, zou
een keuze geweest zijn voor discontinuïteit, maar we beschouwen ze daarom nog niet als een wenselijke en
progressieve keuze. Op het moment waarop momenteel zowat iedereen vindt dat het
gezag en de professionaliteit van de leerkracht te sterk werden aangetast,
ervaren we nog beter de legitimiteit van gezag en proberen velen ook deze
vaste waarde in ere te herstellen.
We juichen dus de democratisering
toe. We hebben er voor gestreden in 68 en eraan meegewerkt op de eigen
normaalschool. Jammer genoeg sloeg de slinger ook hier en daar door.
Betreurenswaardig was/is dat door de anti-autoritaire opvoeding, het
zelfontplooiingsmodel, de onderhandelingshuishouding à la Gordon, de
antipedagogiek, de zelfconstructivistische leerpsychologie
het gezag en de
professionaliteit van de leerkracht-opvoeder al te zeer in vraag werden/worden
gesteld. Het zoeken naar optimale omgangsvormen, organisatievormen, werkvormen
is een moeizaam proces waarbij het gevaar van slingerbewegingen vrij reëel
is.
6.4. Leraar: passief radertje in een
goedgeoliede dresseringsmachine ?
Foucaultianen lopen niet hoog op
met de morele autoriteit en met de professionaliteit van de leerkracht. Een
leerkracht is voor hen een radertje in het disciplinerend systeem, iemand van
wie geen enkel werkelijk initiatief mag verwacht worden. Een leerkracht is een gezagsgetrouwe functionaris, passief
radertje in een goedgeoliede dresseringsmachine.
Depaepe kan moeilijk beweren dat
de leerkracht niet onderworpen is aan de grammaticale
disciplineringswetmatigheden. Hij blijft heel vaag over de verantwoordelijkheid
van de leerkracht.
De grondstructuur van het
pedagogisch-didactisch handelen moet volgens Depaepe worden gezocht in het professionele aura dat de leerkrachten
zich in de loop van de tijd hebben
aangemeten (p. 252). Aangemeten?
Het gaat toch om de essentie van onderwijzen en heeft niets te maken met de
loop van de tijd. Volgens de filosoof C. Verhoeven is de oersituatie van het
onderwijs: een deskundige die lesgeeft
aan een geïnteresseerde. Interesse
is betrokkenheid bij de verworvenheden van de soort, de cultuur (Tractaat over het spieken, p. 40). Ook
de leerkrachten, de ouders en de leerlingen achten de intentionele en professionele initiatie in de
cultuur(goederen) heel belangrijk. Maar ook dit lijkt verdacht. Alle kennis
vertrekt volgens Depaepe van de leerkracht en de leerkracht gebruikt enkel
vragen om het juiste antwoord uit te lokken (Klasse, p. 6).
Depaepe stelt verder ook dat de pedagogische autoriteit van de
leerkracht op vanda
|