Interactief klassikaal
onderwijs:
traditie en toekomst
Bijdrage uit Onderwijskrant 110 -2000
Inleiding: nu ook de ZILL-leerplan-kopstukken zich onlangs uitspraken tegen de jaarklas, voelen we ons geroepen om nog eens een pleidooi pro jaarklas te publiceren.
1. Klassikaal
graan heeft al twee
eeuwen
orkaan doorstaan
In de Vlaamse Gemeenschap werd vanaf 1 september 1997
door de invoering van het nieuwe decreet Basisonderwijs de verplichte indeling in jaarklassen en graden afgeschaft. Bepaalde
beleidsmensen drukten hierbij de verwachting uit dat hiermee ook het
jaarklassensysteem zou verdwijnen. We zijn er echter van overtuigd dat het klassikaal graan ook in de 21ste
eeuw de orkaan zal doorstaan. Het continueren van dit systeem en de verdere
optimalisering ervan is sinds dertig jaar een van onze belangrijkste
bekommernissen.
In deze bijdrage vragen we ons af of het
jaarklassensysteem wel het prototype was/is van toenemende disciplinering en
verschoolsing zoals veel pedagogen (b.v. Depaepe, Ellen Key in 1900) en
sociologen beweren. Het jaarklassensysteem met zijn klassikale interactie en
indeling van de (cursorische) leerstof in zes leerjaren is volgens velen
verantwoordelijk voor vele kwalen en voor de inertie in het onderwijs.
Wijzelf beschouwen de invoering van de jaarklas als
één van de meest revolutionaire vernieuwingen van de voorbije tweehonderd jaar.
Het jaarklassensysteem bestaat in ons land al bijna twee eeuwen en werd bijna
veralgemeend vanaf 1850. Het mooiste voorbeeld van een oerdegelijke en
permanente vernieuwing lijkt ons de invoering
en optimalisatie van het jaarklassensysteem dat in de 19de eeuw
als een revolutionaire vernieuwing in de volksschool
werd ingevoerd en in ons land vooral sinds het begin van deze eeuw
volwaardig kon toegepast worden. Sindsdien vinden bijna alle leerkrachten en
ouders dit systeem veruit het beste. Waar men hier en daar genoodzaakt is
graadklassen te organiseren, merken we dat er vooral met een dubbel
jaarklassensysteem wordt gewerkt of dat men enkel in de namiddag met een
graadklas werkt.
2. Hetze o.l.v. Freudenthal-Lutter en Doornbos
(1968)
Het jaarklassensysteem werd/wordt door de Ellen Keys,
de methodescholen
al meer dan 100 jaar vervloekt. Meer recent werd de hetze
tegen het jaarklassensysteem in Nederland en Vlaanderen vooral gevoed door twee
publicaties. We denken vooreerst aan Naar
de school van morgen van Suus
Freudenthal-Lutter (1968) die stellig beweerde dat met de invoering van
verticale stamgroepen (drie leerjaren samen zoals in Jenaplanscholen) alle
problemen meteen opgelost waren. (Terloops: de stichter van de Jenaplanscholen,
Peter Petersen wilde driejarige stamgroepen vanuit zijn heimwee naar het
ambachtelijk systeem: het kind was dus een jaar onderdanige leerling, dan gezel en vervolgens autoritaire meester).
Naast Freudenthal-Lutter predikte ook de orthopedagoog Klaas Doornbos de kruistocht tegen de jaarklas in zijn Opstaan tegen het zittenblijven
(1971). Het voorkomen van het zittenblijven, van leerproblemen e.d. was voor
Doornbos heel simpel: de leerkracht moest gewoon individualiseren en voor elk kind een eigen potje koken,
onderwijs op maat van elk kind en werken met stamgroepen à la Jenaplanschool.
De meeste Vlaamse onderwijskundigen hebben in die tijd
klakkeloos die kritieken en verlossingsfabeltjes geloofd en overgenomen. Zij
verdrongen merkwaardig genoeg dat hun eigen hoger onderwijs en ook het
secundair nog meer klassikale trekjes vertoonden en dat daar al veel vroeger
dit systeem werd toegepast. Het was in de jaren zeventig amper mogelijk om op
te boksen tegen al deze onderwijskundige
luchtfietserij die eigenlijk ver van de onderwijspraktijk werd bedreven en
op een wijze die voor die praktijk door en door beledigend was. De radicale
individualisatie die door de luchtfietsers gepropageerd werd was onwenselijk en
vaak ook onhaalbaar (b.v. individueel handelingsplan van Doornbos). We
begrijpen dat in het klimaat van de jaren zeventig ook Depaepe bij het
schrijven van zijn licentiaatsverhandeling over de Interne organisatie van het
lager onderwijs in de 19de eeuw (1977) zomaar alle kritieken op
gezag van Freudenthal, Doornbos en zijn eigen Leuvense professoren overnam. Het
is wel verwonderlijk dat hij anno 2000 nog niet echt tot inkeer gekomen is.
Het doorbreken van de jaarklas en radicale
differentiatie waren ook centrale doelstellingen bij de start van het VLO in 1973. Mede daarom stuurden we
aan op het VLO-startcolloquium van 1 september 1973. We stelden er al dit
luchtkastelenwerk aan de orde en wezen op de gevaren van de radicale
individualisatie; we pleitten voor doordachte differentiatie binnen een
overwegend klassikaal model dat voldoende klassikale interactie toeliet.
Sindsdien zijn we de grote pleitbezorger van het klassikaal systeem gebleven en
werkten we verder aan de optimalisering, zowel organisatorisch als
vakdidactisch.
Onze visie in 1973 was door tal van factoren
beïnvloed. Vooral door de vele klasbezoeken tijdens demonstratielessen en
stagebezoeken en door ons bezig zijn met de curricula en de vakdidactieken.
Veel belangrijke en/of nieuwe leerinhouden en methodieken vereisen immers
voldoende klassikale interactie en een begeleidende leerkracht. We hadden ook
het geluk dat we al in het begin van de jaren zeventig kennis maakten met de
argumentatie van de oorspronkelijke pleitbezorgers van het jaarklassensysteem,
en tegelijk ook al kritieken lazen over de nefaste gevolgen van radicale
individualisatie en differentiatie. Verder hebben we beiden ook een aantal
leerkrachten in de eigen familie.
3. Return to interactive whole- class-teaching
Pas de laatste jaren is het tij in pedagogische
kringen grotendeels aan het keren. Het jaarklassensysteem wordt veel minder
aangevallen en wordt veelal weer openlijk geprezen. In Engeland waar de
klassikale interactie vanaf de late jaren zestig verlaten werd in de zgn.
informal schools, voert men nu een groot hervormingsoffensief onder het motto: return to interactive whole-class-teaching.
Het kindvolgend systeem en de informele aanpak leidden er tot lage
leerresultaten en grote leerproblemen, maar ook tot disciplineproblemen,
egocentrisch gedrag, tekort aan betrokkenheid op de groep en op de leerkracht.
Ook in de Verenigde Staten kwam er een sterke reactie op het informele,
kindvolgende en individugerichte leermodel. In het Nederlandstalig taalgebied
staan we als pedagoog ook niet meer alleen met onze visie. Vooral progressieve
Nederlandse onderwijskundigen (Vernooy, Maas, Nelissen, Verhoeven, Treffers,
Jungbluth
) pleitten de voorbije jaren voor meer interactief klassikaal onderwijs. En de bekende Engelse
leerpsycholoog N. Mercer verwacht vooral heil van The guided construction of knowledge (zie vorige Onderwijskrant). Uit
vele onderzoeken bleek ook telkens dat al de vormen van individualisatie en
differentiatie die de klassikale interactie onmogelijk maakten of
minimaliseerden vrij nefaste gevolgen hadden.
4. Klassikaal onderwijs als prototype van
externe disciplinering ?
Ook vanuit de meer sociologische hoek werd de voorbije
decennia kritiek geformuleerd op het jaarklassensysteem. In de vorige bijdrage
zagen we hoe Depaepe samen met Ariès e.d. het invoeren van de jaarklas en het klassikaal
onderwijs als prototype van externe disciplinering en verschoolsing afschilderen.
Voor commentaar op deze Foucaultiaanse interpretatie verwijzen we naar de
vorige bijdrage. We toonden er aan dat zulke
vooringenomen sociologische Spielerei (à la Foucault) pedagogisch
contraproductief werkt en nogal nihilistisch klinkt. We troffen een dergelijke
duiding jammer genoeg destijds ook aan in Groeien en onderwijzen (Wolters,
Leuven).
Een Italiaanse collega van Depaepe, prof. Genovesi,
vindt het jaarklassensysteem de evidentie zelf. Hij wil wel nagaan welke onderwijsexterne factoren hebben bijgedragen
tot het lange tijd uitstellen van de invoering van het jaarklassensysteem en de
jaarklascurricula, niettegenstaande vele theoretici, te beginnen bij Comenius,
gewezen hadden op de evidente didactische belangrijkheid ( Liber Amicorum
prof. M. De Vroede, p. 69). Comenius schreef al in 1657 in zijn Didactica
Magna dat slechts één arbeid met de geheele klasse gedaan mag worden en dat
alles van den grond af behandeld moet worden, kort en pittig (p. 188).
5. Pleitbezorgers van
interactief klassikaal onderwijs
Het jaarklassensysteem staat in de hogere pedagogiek
en bij veel onderwijskundigen al een eeuw onder verdenking. Het wordt vooral
ook sinds de jaren zeventig overal beschreven als een veelkoppige draak die
verantwoordelijk is voor alle mogelijke kwalen en die met alle middelen moet
bekampt worden.
In de cursussen van de pedagogen vind men zelden iets
over de geschiedenis van de jaarklas en over de argumenten van de grote
pleitbezorgers, Comenius (1592-1670), de
La Salle (1651-1719), Maatschappij Tot Nut van t Algemeen (vanaf 1784), Van
Nerum (Gent, 1838) en de zovele anderen. Men houdt het bij de kritiek van
de tegenstanders. In Frankrijk kende het gelijktijdig of klassikaal onderwijs
van de Broeders van de Christelijke Scholen, gesticht in 1679 door J.B. de La
Salle, al gedurende de 18de eeuw relatief veel bijval. Ook in
Nederland koos men al op het einde van de 18de eeuw voor het
jaarklassensysteem, waarbij de onderwijzer veelal les gaf aan één
leeftijdsgroep en de andere twee klassen stil werk opgaf. In Nederland speelden
ook de ideeën van eigen mensen als Prinsen, Nieuwold en Visser een belangrijke
rol (H. van Tichelen, Uit het verleden
van opvoeding en onderwijs, Hoogstraten, 1942).
In Onderwijskrant nr. 64 (november 1990) schreven we
al een en ander over de historiek van
het jaarklassensysteem. Vooral vanaf 1780 werd het jaarklassensysteem in
Nederland en naderhand ook bij ons als een revolutionaire onderwijsvernieuwing
gepropageerd en als de kans bij uitstek om het lamentabele volksonderwijs
drastisch te verbeteren. De kinderen van gegoede ouders genoten dan al lang in
de voorbereidende afdelingen van de colleges en athenea goed gestructureerd
onderwijs in kleinere groepen. De voorstanders pleitten er voor om de groepen
van 70 en meer te verkleinen, zodanig dat er klassikaal-gelijktijdige instructie mogelijk werd, ook al moest men
in de 19de eeuw nog met combinatiegroepen van 50 leerlingen werken.
Het Nederlands bewind (1815-1830) heeft mede bijgedragen tot de verspreiding in
onze gewesten. Toen België de Nederlanders wandelen stuurde, vonden sommigen
het jammer genoeg ook nodig om alles wat uit Nederland kwam te verbannen en dat
remde de invoering en de veralgemening van het klassikaal systeem tijdelijk af.
De
voordelen werden rond 1800 al vrij goed omschreven in publicaties in Nederland
en wat later door de Gentse onderwijzer Van Nerum (1838). We vatten ze even
samen: In tegenstelling met de oude
school waar kinderen maar af en toe eens naar s meesters lessenaar konden
komen om overhoord of gecontroleerd te worden, worden de leerlingen voortaan in
jaarklassen ingedeeld, zodat ze gelijktijdig en intensief onderwezen, begeleid en verhoord kunnen worden. De
leerkracht kan nu door de socratische
instructiewijze de leerlingen richten op begripsvorming en niet langer op
het domweg uit het hoofd leren van weleer. De leerlingen moeten voortaan geen
onbegrepen betekenissen meer memoriseren en opdreunen, maar hun verstandelijke
vermogens worden opgekweekt en gescherpt. De meester kan nu alles uitleggen en
stapsgewijs tot de kern van de leerstof doordringen. De leerlingen leren de
stof in een kortere tijd en het is aangenamer .
Elders werden de argumenten als volgt samengevat: (1) Verbetering en uitbreiding van het
volksonderwijs; (2) de instructie is economischer: elke leerling krijgt meer
mondeling les dan bij hoofdelijk onderwijs; (3) er is meer interactie mogelijk;
(4) het klassikale model vergemakkelijkt de organisatie van de leerinhoud en de
discipline; (5) de leerkracht werkt doelgerichter: klassikaal onderwijs voert
tot ene grotere didactische inspanning; de onderwijzer moet namelijk de juiste
methode en de geschikte leermiddelen zoeken zodat de leerstof ineens aanslaat.
Door zijn begeleiding en vraagstelling komen de leerlingen meer tot
inzichtelijk leren; (6) het sociaal motief: de gezamenlijke beleving verdiept
de gevoelens. Ook is de leerkracht meer gestimuleerd en geanimeerd dan bij
uitleg aan een individuele leerling; (7) het principe der algemene gelijkheid:
alle leerlingen trekken gelijk op.
In het boek Dag
Meester (Lannoo,1984) schetst ook prof. F. Simon analoge verheven
doelstellingen en dit op basis van Belgische publicaties rond 1838 (Van Nerum, C.J., Essai sur
linstruction primaire. Gent, 1838). Van Nerum vermeldt argumenten zoals
hierboven en gaat zelfs nog een stap verder: Onderwijs zonder opvoeding kon niet meer. In plaats van blindelingse onderwerping stelde men intelligent
gehoorzamen en plichtsbesef voorop. Hier treedt de nieuwe leerkracht met
nieuwe inhouden en methoden in het blikveld: de onderwijzer-opvoeder van het simultaan onderwijs in plaats van de
onderwijzer-sergeant van het mutueel onderwijs of de onbevoegde
schoolmeester in zijn wanordelijk lokaal. Een beroepsmens als Van Nerum stelt
expliciet als ideaal dat de onderwijzer zijn lessen volledig afstemde op de
antwoorden en reacties van de leerlingen
Aldus bracht men het kind ertoe te redeneren, terwijl het tevoren gedoemd
was te luisteren en alles klakkeloos te aanvaarden (p. 186-187). We merken
dat van bij de start de klemtoon lag op de grotere
interactie met- en betrokkenheid op- de leerlingen. De bekende
leerpsycholoog N.Mercer noemt dit nu the guided construction of knowledge en
sluit sterk aan bij argumenten die 200 jaar oud zijn.
In de bespreking van Dag Meester betreurde prof.
Marc Depaepe destijds (1985) dat Simon de invoering van het jaarklassensysteem
niet uitlegde met de theorie van de disciplinering en orde van Foucault
(Pedagogisch Tijdschrift,1985, p. 66). De
Foucaultianen interesseren zich in de argumenten pro jaarklas enkel voor
uitspraken over meer rust, discipline en een betere organisatie. Maar ook
rust en discipline lijken ons uiterst belangrijk. Het behoort verder ook tot de
opdracht van de didactiek om het onderwijs effectiever en efficiënter te maken.
Dit vereist dat men alles goed kan structureren en organiseren. Naast voldoende
klassikale instructie en interactie is ook de indeling van de cursorische
leerstof in zes leerjaren b.v. uiterst belangrijk. Een nieuw leerplan wiskunde
dat voor het eerst werkt met een indeling per graad, krijgt ook veel kritiek
vanwege de leerkrachten en auteurs van wiskundemethodes.
Het klassikaal systeem had destijds ook al enige
aandacht voor zorgverbreding; het werd geprezen als meer tegemoet komend aan de
individuele behoeften van het kind. Men sprak toen al over het inbouwen van
extra zorgverbreding binnen de klassikale grondoriëntatie: Naast de klassikale instructie is het ook goed van tijd tot tijd, en
wel zo vaak als voor de onderwijzer doenlijk is, de uitschieters naar boven en
beneden voor enen kleinen uitleg bij elkaar te nemen.
Wat de pleitbezorgers van het klassikaal systeem 170
tot 230 jaar geleden als argumenten naar voren schoven waren en blijven stuk
voor stuk progressieve en valabele motieven, met inbegrip van het nastreven van
meer discipline en concentratie. Wat buitenstaanders en beleidsmensen het meest
kan overtuigen van de vele voordelen van het interactief klassikaal
onderwijs, is de lezing van het boek Schoolland
(1925), dagboeknotities van de
onderwijzer en auteur Theo Thijssen.
Thijssen zag een klas als sociale werkgemeenschap, met de onderwijzer als de
goede lesgever, tactvolle begeleider en animator. Hij verzette zich tegen het "amateurisme van de reformpedagogiek en tegen het oprichten van
elitaire methodescholen.
6. Politieke agitatie tegen Nederlandse invloed
Hoe
komt het nu dat het klassikaal systeem in België later werd ingevoerd en
veralgemeend dan in Nederland en elders? We stelden al dat vele Belgen het nodig
vonden om alles wat uit Nederland kwam tegen te werken en bij de
onafhankelijkheid weer te verbannen. Van Tichelen schrijft hierover: Edoch, die initiatieven, -die werkelijk
opbouwende initiatieven, -gingen uit van Nederland, d.i. van het land dat te
onzent garnizoenen onderhield en vooral verplichtingen had aangegaan tegenover
de kinderen van eigen militairen en beambten. En kom daar maar mee af in
gewesten, die grotendeels naar Frankrijk georiënteerd waren en voor zijn minst
politiek los en vrij wilden zijn van hun Nederlandsche Noorderburen!
(p.
68)
Die oriëntering naar Frankrijk had ook als gevolg dat
het alternatief voor hoofdelijk (individueel) onderwijs vaak ook daar werd
gezocht, vooral door beleidsmensen e.d. Die mensen kozen echter niet zozeer
voor de klassikale leerwijze van de Broeders, maar voor de Lancastermethode of het mutueel onderwijs, dat circa 1815 ook naar
Frankrijk was overgewaaid en vrij goedkoop leek. De Lancasteraanpak botste in
België echter op veel kritiek. Van Tichelen:
(1) De meester mechaniseerde zijn taak en
droeg deze voor het grootste deel op zijn moniteurs of helpers over. De meester
hield er een heel stelsel van bevelen op na en drilde zijn moniteurs en overige
leerlingen om zich op vaste tijden en in een streng bepaalde orde naar de
halve cirkels (waarin de kinderen gingen staan om van de wandborden allerlei
teksten af te lezen) te begeven;
(2) Een tweede verwijt geldt de schreeuwende
onbevoegdheid van de moniteurs.
(3) de algemene sfeer in de klas is er een van
onuitstaanbaar rumoer.
De invoering van de klassikale of gelijktijdige aanpak
werd dus vertraagd door buitenschoolse, vooral politieke, invloeden. Van
Tichelen schrijft dat onderwijzers, die
via de Nederlanders het gelykstandig onderwijs toepasten, bij de Omwenteling
gedwongen werden om te kiezen voor het primitiefste dat men kende, het
bijzonder (of individueel) onderwijs (p. 75-76). Volgens Van Tichelen
was dit alles onvoorstelbaar dom: Onze
toenmalige leiders inzake onderwijs hadden voor één keer wat minder voortvarend
mogen zijn en, eer ze hun kostelooze Lancaster volksschool openden, aan de hand
van een korte, zakelijke studie moeten leeren, dat er iets beters, iets heel
wat beters was tot stand te brengen,
al inspireerde het zich voor de
gelegenheid bij de Broeders der Christelijke scholen
of bij anderen (p.
50).
Dit alles verklaart mede waarom het klassikaal onderwijs
pas vanaf 1840 steeds meer ingang vond.
Volgens het verslag van Nothomb in de Kamer van
Volksvertegenwoordigers (1842) over het onderwijs in 1840 waren er toen
welgeteld 5532 leerkrachten. We vernemen verder:* dat de primitieve individueele leerwijze nog werd toegepast door
2003 leerkrachten; *dat de onderlinge leerwijze (Lancaster) gebruikt werd door
606 leerkrachten; * dat de gelijktijdige (= klassikale) leerwijze werd
aangewend door 2923 leerkrachten.
We merken dus dat vooral politieke motieven en
financiële besparingen de invoering afremden.
7. Besluit: lang leve
interactief klassikaal onderwijs
Eén van de belangrijkste vernieuwingen van de 19de
eeuw, de invoering van het jaarklassensysteem met de vele mogelijkheden op het
gebied van klassikale interactie en zorgverbreding, wordt ook op het einde van
de 20ste eeuw nog algemeen gewaardeerd en toegepast. Dit getuigt o.i. niet van
conservatisme, maar van het feit dat het gaat om een belangrijke en vaste
waarde. In de loop van de 20ste eeuw werd het klassikaal systeem
verder geoptimaliseerd.
De voorbije dertig jaar zijn we zelf voortdurend bezig
geweest met de uitbouw van de zorgverbreding: kleinere groepen, betere
methodieken en leerplannen, betere interactie, betere preventieve en
remediërende zorgverbreding, uitbreiding van de basics
Zo waren we ook de
eersten om de extra-omkadering te bepleiten zodat de leerkracht meer met
afzonderlijke leerlingen of een groepje zwakkere leerlingen kan werken. In de
voorbije jaargangen van O.Kr. formuleerden we trouwens al een aantal bijdragen over recente optimaliseringen van dit systeem
om nog beter de zorgverbreding te kunnen waarmaken. We hadden het ook
herhaaldelijk over de nefaste gevolgen van radicale individualisatie die
klassikale interactie onmogelijk maakt.
Wijzelf beschouwen de blijvende aandacht voor het
steeds effectiever en efficiënter organiseren en plannen van het onderwijs
geenszins als verschoolsing en toenemende disciplinering. Zo maakte precies het
invoeren van de jaarklassen en de klassikale interactie enorm veel zaken
mogelijk: de interactie, het beter plannen van het onderwijs, de uitbouw van
gestructureerde curricula, het verhogen van de resultaten, het verzachten van
de zeden, het verbeteren van de leerhulp en van het leerklimaat, de
zorgverbreding
|