Reformpedagogiek nr.
16: Onderwijzers over ontscholing en
niveaudaling in lager onderwijs
(Evaluatie ook van
vigerende eindtermen/leerplannen: vertrekpunt voor nieuwe eindtermen!)
Raf Feys
(Onderwijskrant nr. 158, 2011)
1.1 Opiniebijdrage Jef Boden over ontscholing
& niveaudaling
Onderwijzer Jef Boden bracht met zijn opiniestuk Het Vlaams
onderwijs: het noorden kwijt? van 24 augustus 2010 een boeiend debat op gang
op de VRT-website. Boden betreurt de niveaudaling en ontscholing in het
basisonderwijs van de voorbije decennia. Hij illustreert dit vooral aan de hand
van een kritische analyse van de eindtermen die hij als veel te vaag
bestempelt, maar tegelijk als te minimalistisch en te nivellerend. In het
tweede deel van zijn bijdrage formuleert Jef Boden vooral kritiek op de overbeklemtoning
van het zelfstandig werken, hoeken- en contractwerk e.d. en het tekort aan
aandacht voor de kernactiviteiten.
Onze sympathie voor Bodens oproep heeft uiteraard ook te
maken met het feit dat zijn analyse een bevestiging inhoudt van de vele bijdragen
over deze thematiek die wij in het verleden in Onderwijskrant en vooral ook
in ons O-ZON-witboek (Onderwijskrant nr. 140, 100 p.) publiceerden.
1.2 Overzicht bijdrage
In de vele reacties op Bodens oproep wordt de wens
uitgedrukt dat zijn boodschap en de reacties erop breed verspreid zouden
worden. Onderwijskrant gaat hier graag op in.
In punt 2 laten we onderwijzer Jef Boden uitvoerig aan het woord. De
opiniebijdrage lokte op de VRT-website opvallend veel instemmende reacties uit.
In punt 3 nemen we de uitgebreide reactie op van Eric Van Damme. Hij stelt dat het
ontplooiingsmodel - zoals in het
ervaringsgericht onderwijs van Ferre Laevers al meer dan twintig jaar ons
basisonderwijs teistert. De zwakkere en/of sociaal benadeelde leerlingen zijn
hier volgens hem het meest de dupe van.
Boden en Van Damme
zijn beide leerkrachten lager onderwijs
met een lange staat van dienst. Het zijn leerkrachten die erg begaan zijn met
de kwaliteit van het onderwijs en die zich ernstig zorgen maken over de
evolutie van de voorbije 25 jaar en over de overtrokken verwachtingen ten
aanzien van het onderwijs. Precies omdat
de getuigenissen heel concreet zijn en komen van mensen die het onderwijs van
binnenuit kennen, zijn ze veel aandacht waard. In punt 4 nemen we nog een
aantal korte reacties op Bodens oproep op. We sluiten de bijdrage af met wat
commentaar.
2 Jef Boden: lager onderwijs is het noorden kwijt
De eindtermen werden goedgekeurd door het Vlaamse parlement
en zijn geschreven door talrijke achtergrondmedewerkers en al dan niet
zelfverklaarde onderwijsspecialisten. Zitten er in het parlement of tussen die
theoretici mensen met realistische en liefst recente onderwijservaring?
Wellicht niet. In dat land der blinden wil zelfs een eenogige onderwijzer geen
koning worden. Het resultaat is een surrealistische bundel die aantoont dat de
lat van het kwaliteitsniveau of steeds lager gelegd wordt, in een droomwereld
schittert of op wereldvreemde veronderstellingen berust.
Voor alle
duidelijkheid: Eindtermen voor het lager onderwijs zijn minimumdoelen die de
overheid noodzakelijk en bereikbaar acht voor een bepaalde leerlingenpopulatie.
Het bereiken van de eindtermen zal worden afgewogen tegenover de schoolcontext
en de kenmerken van de schoolpopulatie. Noodzakelijk en bereikbaar voor het
leerlingenpubliek van iedere school afzonderlijk.
Een taalregister kiezen?
We bladeren in de bundel eindtermen. In de inleiding van
het Nederlands vinden we volgende boeiende gedachte: Al heel vroeg is een kind
bekwaam in een bepaalde situatie een taalregister te kiezen. Dit is absoluut
een positieve benadering. De ervaring leert dat wat vandaag mondigheid wordt
genoemd, heel vaak eenvoudige ongemanierdheid is. Juist wegens het niet
aangepaste taalregister. Zowel voor Nederlands als voor Frans staat
communicatie hoog in het vaandel. Wat ontdekken we dan wanneer het over
zelfexpressie gaat? Bij het uiting geven aan gevoelens, verwachtingen, emoties
enz. wordt geen rekening gehouden met een publiek. Zelfexpressie in taal is
veeleer een kwestie van attitude dan een kwestie van vaardigheid.
Daarnaast lezen we
evenwel dat elke tekst voor een bepaald publiek bedoeld is. Op het laagste
niveau staan de teksten voor de jonge spreker zelf. Daarna volgen bekende en
onbekende leeftijdsgenoten, bekende volwassenen en als hoogste een onbekend
publiek. Waar het over taalexpressie gaat, is het laagste niveau dus al
voldoende. Voor verdere info verwijst de brochure naar de site De lat hoog
voor talen. Volgt u nog?
Taalbeschouwing:
enkel onderwerp en persoonsvorm
Iets minder geurend,
maar zeker niet helderder, is de taalbeschouwing. Het kan niet de bedoeling
zijn om kinderen lastig te vallen met de zinsontleding van de
onwaarschijnlijkste, kreupele en dubieuze zinnen. Of dat wil zeggen dat de
taalbeschouwelijke begrippen rond een zin moeten beperkt blijven tot de termen
zinsdeel, onderwerp, persoonsvorm en woordgroep? Dat lijkt opnieuw een erg
zuinig minimumdoel. Toch is dat zo voor het Nederlands. Hilarisch, of om te
huilen, is de situatie wanneer dezelfde bundel vermeldt dat voor het vak Frans
de leerlingen bezittelijke voornaamwoorden functioneel kunnen hanteren. Mag men
veronderstellen dat zelfs zonder echte grammaticalessen (want zo goed als
verboden) enige verklaring over het gebruik van die bezittelijke
voornaamwoorden als nuttig en leerrijk zal worden ervaren? Probeer dat eens
wanneer het begrip voornaamwoord voor het vak Nederlands geschrapt is.
Het veronderstelde onderwijs:
verwaarlozing AN-woordenschat ...
Noot vooraf van
redactie: In volgende paragraaf stelt Jef Boden dat men precies veronderstelt
dat de leerlingen al het Standaardnederlands voldoende kennen en dat men op
school nog weinig aandacht moet besteden aan AN-woordenschat, zuivere uitspraak
... Niets is volgens hem minder waar. Volgens een leerplanvoorzitter is
Standaardnederlands zelfs niet belangrijk meer. Zie Onderwijskrant 153.
In de inleiding van
het domein Nederlands lezen we dat kinderen, of ze nu thuis
Standaardnederlands, tussentaal, dialect of een andere taal dan Nederlands
spreken, met de specifieke schooltaal moeten leren omgaan. Dat is vlugger
gesteld dan gerealiseerd. Bij een massa leerlingen, welke variant van het
Nederlands ze ook spreken, leeft een gevoel van reeds kennen. Wat we dag in
dag uit spreken, dat kennen we toch? Nederlands verwordt zo tot een
taalkundige valse vriend.
Bovendien trappen
leerkrachten massaal in dezelfde val. Van instructies in andere vakken tot
specifieke leesopdrachten voor het vak Nederlands gaat men er te algemeen van
uit dat het meegedeelde begrepen wordt. De resultaten van studies rond
leerlingen met het Nederlands als tweede taal tonen helaas dat wantrouwen met
betrekking tot het begrip de enige juiste houding is. Hoe vaak begrijpt iemand
een mededeling niet omwille van de taal? Welke woorden of formuleringen - zelfs
in de leesmethodes - overstijgen het begrip? Wie daarvoor alert is, wordt
constant verrast door wat leerlingen vragen. Maar die leerlingen moeten eerst
ervaren dat wat ze niet vragen aan hen ter verklaring kan voorgelegd worden.
Kinderen moeten attitudes en strategieën ontwikkelen om goede taalgebruikers te
worden, stelt dezelfde inleiding. Het zou al een stap in de goede richting zijn
als de leerkrachten op die wantrouwende attitude zouden verder bouwen.
Achteruitgang spelling en schrijven
Een even
vanzelfsprekende fantasie is de verwachting die geschetst wordt rondom het
omgaan met schrijven en spelling. Een minimumdoel heet dat de leerlingen in hun
geschreven teksten algemene regels als werkwoordvorming toepassen en de
bereidheid ontwikkelen om hun werk spontaan na te lezen en bewust te
reflecteren op hun taalgebruik.
Als dat een minimum
is, ben ik een tevreden mens! Ik ben er inderdaad van overtuigd dat de
werkwoordvorming niet zon lastig punt is in de taal. Een heikel punt omdat het
om de houding gaat. Vroeger waren foute werkwoordvormen onvergeeflijk. Vandaag
mag je van geluk spreken als je op hoger onderwijsniveau foutloze
lesvoorbereidingen krijgt. Sinds alle studierichtingen steeds luider
gelijkwaardig worden genoemd, en men er niet meer bij durft stellen dat wat
achtergrond betreft er toch een verschil zou kunnen bestaan, lijkt men niet
langer te durven eisen dat studenten die een jaar later zelf die inhoud in de
klas moeten onderwijzen, die spellingregels kunnen toepassen. Of daarvoor een
veilige attitude aannemen. Als dat niet
kan binnen een moedertaal, hoe hilarisch klinkt het dan dat het Vlaams Ministerie
van Onderwijs verwacht dat leerlingen op het einde van hun secundair onderwijs
ten minste vlot en vloeiend twee vreemde talen beheersen. Het zal bestaan in
deze tijden waarin Franstaligen die Nederlands spreken steeds meer moeite
hebben met Vlamingen die het Standaardnederlands hebben ingeruild voor een
dialect of streektaal. Of valt het Nederlands reeds onder die twee vreemde
talen?
Wereldoriëntatie:
vage doelen & te weinig systematiek
Een ander voorbeeld
van de laag- en vaagheid vindt men zeker binnen W.O domein Tijd. W.O. staat
voor wereldoriëntatie of werkelijkheidsonderricht. Geschiedenis is in
Vlaanderen immers uit het lager onderwijs geschrapt. Wat moeten de leerlingen
nog kennen van de historische tijd? De leerlingen kennen de grote periodes uit
de geschiedenis en ze kunnen duidelijke historische elementen in hun omgeving
en belangrijke historische figuren en gebeurtenissen waarmee ze kennis maken,
situeren in de juiste tijdsperiode aan de hand van een tijdsband. Enkele
bladzijden vroeger werd gesteld dat de geschiedenisindeling beperkt blijft tot
vier periodes: Prehistorie/oudheid, Middeleeuwen, Nieuwe Tijden en Onze Tijd.
Deze indeling laat volgens de brochure immers ruimte over voor zowel nadere
specificering als voor vergelijking met andere culturen en tijdsrekeningen. Je
zou haast spontaan beginnen applaudisseren.
Helaas heb je om
verschillen te ontdekken een basis aan zelfkennis, kennis van de eigen cultuur
en geschiedenis nodig. Als het onderwijs het niet tot haar taak rekent om deze
kennis en inzichten mee op te bouwen, waar halen de meeste kinderen dit dan
vandaan? Valt dit als het manna uit de hemel? Geen enkele ernstige burger is
verbaasd dat er rondom ons cursussen eigen cultuurgeschiedenis worden
georganiseerd. Die noodzakelijke achtergrond om taal, beelden, gebeurtenissen,
verhalen minimaal te kunnen kaderen en duiden, worden hier niet tot de
basis(school)inhoud gerekend. In die vaagheid is het niet moeilijk om het
noorden te verliezen.
Dolend in de mist: alles integreren?
Hoe is het onderwijs
in zon erwtensoepdikke mist beland? Een van de ontegensprekelijke oorzaken van
de ondefinieerbare snert is de actuele modieuze koorts van de geïntegreerde
levensechte schoolaanpak. Themas en onderwerpen mogen dan in een leuke
eenheidsverpakking zitten, de inhoud is voor de meeste leerlingen een
catastrofe. Topper van dit gebeuren is het leergebied wereldoriëntatie (WO).
Dit bevat zes domeinen - natuur, techniek, mens, maatschappij, tijd en ruimte -
die liefst niet beschouwd worden als zes leergebieden. Het magische woord is
multiperspectiviteit. Bekijk liever alles vanuit verschillende invalshoeken
en de leerlingen gaan ontdekken hoe alles in elkaar haakt, elkaar beïnvloedt en
hoe daarin brongebruik een essentiële vaardigheid is die weerom op alle
domeinen van toepassing is.
Mooi, denk je dan. De
sterkere leerlingen zullen zon benadering appreciëren. Helaas gaat dit aan 75
% van de kinderen voorbij. Hoe zullen zij ooit wijzer worden in deze chaos? Ze
hebben nooit een referentiekader aangeleerd gekregen dat als kapstok voor die
losse flodders informatie kan dienen. Ondertussen vermeldt de onderwijsbrochure
met eindtermen, visie en achtergrond dat binnen W.O. bronnen beoordelen een
logische vaardigheid wordt. Logisch? Zonder fundament dreigen de bronnen voor
de meerderheid een martelend doolhof te worden. Kennen, instuderen,
geheugentraining: die activiteiten ruiken te sterk naar kindonvriendelijke
bezigheden.
Chaotische
wiskunde-methodes
Deze aanpak is geen exclusiviteit voor W.O. Ook de wiskunde
lijdt daaronder. Betekenisvol en realistisch loopt alles in de soep. In
bepaalde methodes krijg je in één les een hap getallenkennis, een brok metend
rekenen en een saus bewerkingen. Dit is de regel, geen uitzondering. Opnieuw:
wiskundeknobbels verwerken dit. De anderen zwoegen, krijgen terloops extra
toelichting en ontberen vooral de tijd om nieuwe technieken en methodes
werkelijk in te oefenen tot de kennis of het inzicht zich heeft vastgezet. Dat
deze aanpak op zijn minst rampzalig is, ontdek je nu zelfs via de rinkelende
kassa van de uitgevers. Als je mag veronderstellen dat een nieuwe methode
uitwerken (zelfs als deze gebaseerd is op een bestaande Nederlandse uitgave)
toch enkele jaren in beslag neemt, en je merkt dat na amper vijf jaar een
uitgever zon geïntegreerde methode vernieuwt (lees: herorganiseert), dan ruikt
dit potje verdacht. Is het edelmoedig dat de uitgever een eerste proefjaar alle
materialen gratis ter beschikking stelt? Schijn bedriegt. Niets gratis. Te
betalen met uitstel. Schaamte? Blijkbaar niet. Met een grijnslach naar de kassa
om de onderwijswereld die deze stinkende schande slikt.
Zelfstandig werk, contractwerk en
groepswerk
Een ander onderdeel
in dit drijfzand is het verschijnsel zelfstandig werk, contractwerk,
groepswerk in al haar varianten en benamingen. Ach, zonder discussie is
zelfstandig en in groep kunnen werken een noodzakelijke sociale vaardigheid.
Bedenkelijker als je ontdekt dat zon eerder vermelde wiskunde-aanpak twee
derde van de lessen klasseert onder zelfstandig werk. Wat is het rendement van
deze allicht goedbedoelde bezigheidstherapie als je het aantal uren in
overweging neemt?
Moeras der vaagheid: de
leerlingen voelen zich veilig in het water en kunnen zwemmen.
Wat dacht u van het volgende? De leerlingen voelen zich
veilig in het water en kunnen zwemmen. Als dat geen nobel doel is! Wenst u het
iets concreter? De brochure vermeldt als voorbeeld hierbij: De leerlingen
beheersen een zwemslag. Zo eenvoudig is het leven: een zwemslag. Een
persoonlijke variant van de vrije slag? De poedelslag? De kikvorsslag? Of met
een Franse slag? Wie lang genoeg bovendrijft - afstanden blijken geen belang te
hebben - voldoet aan de normen. Bestudeer je iets nauwkeuriger de Vlaamse
wateren dan is dit allerminst een verrassing. Eén derde van de gemeenten heeft
geen openbaar zwembad. Scholen die zich naar een buurgemeente - of nog verder -
moeten verplaatsen, zien dat andere verschijnsel, de maximumfactuur (die oplegt
dat lagere scholen maximum 60 euro schoolkosten per jaar aan de ouders mogen aanrekenen),
snel sport- of cultuuractiviteiten schrappen. Een kind hoeft toch niet kennis
te maken met een echte schouwburg? En waarom slechts één jaar zwemmen
gesubsidieerd wordt, is duidelijk: meer is te duur wegens een ontbrekende
infrastructuur maar rijkelijk voldoende voor de minimumdoelen. Scholen in de
nabijheid van de Nederlandse grens die hun toevlucht hebben gezocht in een
buitenlands zwembad ontdekken andere normen: drijven, bepaalde afstanden
zwemmen in verschillende afgewerkte slagen en kledingzwemmen. Kinderen moeten
zich ook veilig kunnen voelen in het water wanneer ze per ongeluk in een vaart
zouden belanden. Realistische veiligheid.
Leer ons iets! Geef
les! Verleuken?
In de hoogste jaren middelbaar onderwijs weerklinkt de vraag
jaar na jaar duidelijker: Geef ons alstublieft les! Leer ons iets! We hebben
een schoolloopbaan en een buik vol van dat groepswerk, van het profitariaat van
de ene en het zweet van andere maar steeds dezelfde plichtsbewuste
slachtoffers. En heel wat begeleidende ouders hebben daarbij voldoende punten
verdiend om een eigen rapport te krijgen. Als studie na studie bevestigt dat de
slaagkansen in de Vlaamse middelbare scholen zeer sterk afhangen van de
opleiding en omkadering van de ouders, dan vraag je je ongerust af wat de zorg
voor zwakkere leerlingen voorstelt. (NvdR: Jef Boden stelt dus dat de
ontscholing vooral ook nadelig uitvalt voor de sociaal benadeelde
kinderen.)
Leer ons iets! Waar
is trouwens in dat zelfstandig werk alle didactiek gebleven? Is men in dit
onderwijs waar alles leuk moet zijn, vol moetjes en magjes, waar het vooral
niet te veel moeite mag kosten, niet vaak de kernactiviteit uit het oog
verloren? Een basisonderwijs moet een basis leggen, zo stevig dat gebouwd kan
worden op de parate kennis, op het geoefende geheugen, op de inzichten en op
een gestart referentiekader. Mogen we dat nog van een gewoon basisonderwijs
verwachten? Of is het niet meer dan een veronderstelling?
Basisonderwijs = basis waarop gebouwd kan
worden
Het basisonderwijs
veronderstelt een basis te vormen waarop kan worden gebouwd. Zou men dan niet
beter ernstig nadenken wat de kernactiviteiten zouden moeten zijn? We lezen dat
hoofdrekenen en schatten fundamentele wiskundige basiscompetenties zijn.
Onmiddellijk en correct de tafels van vermenigvuldiging en deeltafels tot 10
hanteren. Het is geen grap: wie vandaag een klas aan het einde van een lagere
schoolcarrière stil wenst te krijgen, vrage gewoon hoeveel 7 maal 8 is.
Automatisering en memoriseren passen niet echt in een onderwijs waarin alles
leuk moet zijn. Moeite is een vervelend verschijnsel. Wie heeft er ooit durven
veronderstellen dat de verleuking de basiskennis zou ten goede komen? Denk bij
die basiskennis niet alleen aan wiskunde maar eenvoudigweg aan alles wat met
parate kennis en referentiekader te maken heeft.
Waarom is leren typen
geen eindterm?
Vaardigheden op het
vlak van ICT zullen minder moeite kosten om te verwerven en zoals de brochure
stelt vaker buiten de school verworven worden. Het onderwijs moet die vaardigheden
aanreiken die de lerende in staat stellen om in de toekomst en buiten de school
bepaalde taken op een effectieve, vaardige en creatieve manier uit te voeren.
Opgemerkt wordt dat niet alle leerlingen in staat zijn dat allemaal buiten de
school te verwerven. Zorg past in het onderwijs. Gelukkig. Een absolute
basisvaardigheid om vlot en vaardig te kunnen werken, lijkt mij kunnen typen.
Geen woord daarover binnen de eindtermen. Of veronderstelt men dat dezelfde
kwetsbare groep lessen typen op de vrije markt kan volgen? Dàt zal zeer snel
boven heel wat gezins-maximumfacturen vallen. Wil of durft men daar geen
basispunt van maken?
Inspectie: minimumdoelen zijn heilig
Geprezen zijn de
vliegende inspecteursbrigades die in een doorlichting de scholen op de ware
kern van de eindtermen komen onderzoeken. Vaak valt niet te discussiëren over
de kernitems waarmee ze op pad gestuurd zijn. Minimumdoelen zijn heilig:
minimum is vaak geen argument om te beweren dat een ruimer aanbod voor vele
leerlingen uitdagend logisch lijkt. (NvdR: leerkrachten die wat meer geven dan
in de eindtermen krijgen al te vaak kritiek bij doorlichting: b.v. Je mag voor
Frans geen woordjes meer dicteren,
volgens de eindtermen volstaat het kopiëren van woorden. Of: Volgens de
eindtermen mag er absoluut geen cursorisch geschiedenisonderwijs meer gegeven
worden.)
Besluit: het noorden kwijt
Kunnen de
geïntegreerde methodes of de WO-potpourri ter discussie gesteld worden? Dat is
afhankelijk van de inspecteur in kwestie. Binnen de inspectie overleven hier en
daar zelfstandige, kritische geesten. Toegegeven: uiteindelijk probeert de
onderwijsoverheid toch één onverbiddelijke rechte lijn te trekken. Wanneer het
resultaat van de doorlichting mee bepaald wordt door de samenstelling van de teams,
dan is het systeem helaas weer niet meer dan van een veronderstelde
objectiviteit.
Hopelijk volgt snel
een nieuwe informatiebrochure met ontwikkelingsdoelen en eindtermen die de vaagheid, de mist en de veronderstellingen
overstijgen en basiskwaliteit boven chronische modegrillen en trends durft
plaatsen. De kwaliteit van het Vlaamse onderwijs: laat ons maar een poosje niet
te hoog van de toren blazen. Voor wie het nog niet weet: aan de hand van de
zonnestand of een kompas in de werkelijkheid het noorden bepalen is wel
degelijk een eindterm. Letterlijk.
3 Eric Van Damme: al meerdere decennia ontplooiingsmodel
Onderwijzer Eric Van
Damme sluit zich in zijn reactie aan bij de oproep van Jef Boden en legt uit
hoe het ontplooiingsmodel is doorgedrongen in de dominante publicaties over het
Vlaams onderwijs. Hij heeft zelf een aantal jaren geloofd in het
zelfontplooiingsmodel van CEGO en co, maar heeft aan de lijve de gevaren van
dit model ervaren vooral ook voor de zwakkere leerlingen.
Ervaringsgerichte
aanpak, zelfstandig leren: nefast voor
veel leerlingen
Eric Van Damme: Als gepensioneerd onderwijzer kan ik
vrijwel alles wat Jef Boden stelt, onderschrijven. Ik wil een beetje
achtergrond schetsen van al de vernieuwingen in het onderwijs. Er is een grote
beweging op gang gekomen die de ervaringswereld van de leerlingen wil
vergroten. Deze beweging is al meer dan 20 jaren gaande vanuit een reële en
positieve bekommernis; door betrokkenheid in het onderwijsgebeuren te
verhogen, zouden kinderen meer
gemotiveerd zijn vanuit zichzelf allerlei vaardigheden en kennis te willen
verwerven. Daarom groepswerk, zelfgekozen projecten, afwisselende leertaken,
zelfstandig taken verwerken en de volgorde zelf kiezen enz. Men wil de
zelfstandigheid en interesse van de leerling maximaal ontplooien zodat het
welbevinden van de leerling door eigen positieve ervaringen hoog wordt en
blijft. De school als een leef- en ervaringsavontuur!
Het zijn alle nobele
doelstellingen en ikzelf heb me daar met hart en ziel voor ingezet. Ook omdat
ik destijds het mensbeeld erachter steunde. Het gaat hier om de humanistische
filosofie van Carl Rogers, Gordon en Maslow die in de jaren zeventig en tachtig
veel opgang maakte. Gaandeweg heb ik echter vastgesteld dat vooral begaafde
leerlingen van dergelijke onderwijsvorm genieten. Zij hebben de intelligentie
om zichzelf te organiseren en de nieuwsgierigheid om zelfstandig te leren. Veel
basisvaardigheden, structuren en inzichten rijpen bij hen vanzelf. Voor vele
andere leerlingen is deze onderwijsvorm erg hoog gegrepen. Zij kunnen niet
zelfstandig werken, verliezen hun tijd of interesse of krijgen niet de nodige
tijd om basisvaardigheden en kennis te trainen die nodig zijn om moeilijkere
zelfstandige taken op te lossen. De leerkracht moet zijn tijd verdelen tussen
al de verschillende leergroepjes in de klas die elk op hun niveau aan taken
werken. En zo krijgen kinderen die het nodig hebben te weinig aandacht.
Te weinig klassikale aanpak en regelmaat
Klassikale lestijd
wordt binnen deze benadering immers beperkt gehouden terwijl het juist deze
methode is die het effectiefste is om kennis en vaardigheden door te geven en
te trainen aan grote groepen. Niet alle kinderen worden managers, professoren
of minister. Veel jonge mensen zullen later hun leven lang uitvoerende taken
onder supervisie van een ander moeten uitvoeren
. En daarin gelukkig zijn! Voor
veel van die kinderen is het verdwijnen van het klassikale onderwijs en de
regelmaat van een lesgebeuren dat basisvaardigheden oefende een ramp. Want er
worden van hen dingen verlangd die ze niet kunnen opbrengen en ze krijgen niet
de handvaten die nodig zijn om succesvol taken te vervullen.
Ontmoediging en leerachterstand
Wat ooit begon als
een welgemeende poging om het welbevinden - toverwoord binnen deze beweging!
- te verhogen dreigt daardoor juist in zijn tegendeel te belanden: jongeren die
ontmoedigd afhaken, een laag zelfbeeld ontwikkelen en uiteindelijk achterstand
oplopen die er niet had moeten zijn als ze wat meer gestructureerd onderwijs
met de nadruk op basisvaardigheden hadden ontvangen.
Verlaging
leerstofeisen
Om dat euvel te verhelpen, wordt de lat van de vaardigheden
en benodigde kennis steeds lager gelegd. En wat de eindtermen met hun
minimumdoelstellingen betreft wordt het dan zo dat dit voor veel scholen
uiteindelijk het maximumdoel wordt. Zo worden spelling, grammatica,
hoofdrekenen, schrijven, geschiedenis, natuurkennis en aardrijkskunde steeds
minder belangrijk gevonden. De oproep die in sommige middens sterker wordt:
Back to the basics ! is daarom geen signaal van nostalgie of bekrompenheid
maar juist een teken van oprechte bekommernis om het welzijn en de
betrokkenheid van alle leerlingen, nu en voor later als ze in de samenleving
hun eigen weg moeten uitstippelen.
NvdR: In een interview met professor Jan Van Damme in
school+visie (december-januari 2009-10) stelt deze: Veel basisscholen werken
sterk ervaringsgericht. We moeten de vraag durven stellen of dat voor de
kansarmen steeds de beste aanpak is.
Zon aanpak is o.i. niet enkel nadelig
voor de onderwijskansen van kansarmen, maar evenzeer voor de talentontwikkeling
van alle leerlingen.
4 Andere
reacties op opiniebijdrage Jef Boden
De lezer kan op de website deredactie.be en op andere
websites tientallen instemmende reacties lezen op de oproep van Jef Boden. We
nemen hier slechts enkele korte reacties op. Sam Vermeulen: Het onderwijs wordt steeds meer
eenheidskoek; ik herken zelfs enkele eindtermen van het lager onderwijs, die op
de universiteit ook terugkomen. Zoals ook de universiteiten klagen dat de jeugd
geen zinnig woord kan schrijven en dus noodgedwongen vakken introduceert zoals
academisch schrijven om je toch maar een notie te doen krijgen van hoe je nu
een goede tekst samenstelt. Er is echt niets mis met een degelijke basiskennis,
integendeel, het komt je uiteindelijk ten goede! Laat de kinderen van
tegenwoordig maar hun hersenen eens pijnigen bij het oplossen van een rekensom.
laat hen eens vloeken op historische feitjes of op de provincies van België
... En wat het taalkundige betreft, om
een tweede en derde taal goed te kunnen leren heb je eerst wel de taalkundige
basis nodig. Leer dus eerst een zin te ontleden in het Nederlands en dan pas in
het Frans.
Danielle: Soms is het te gek voor woorden wat sommige
onderwijsexperts poneren, zoals bijvoorbeeld dat men een vreemde taal kan
leren net zoals men zijn moedertaal geleerd heeft: gewoon door ernaar te
luisteren. Les in die vreemde taal kan
zich dan beperken tot het lezen van wat korte stukjes en het invullen van enkele
woorden in een opgeleukt werkboek. Op het overzicht van de examenleerstof (met
als rode draad dat men iets over zichzelf moest kunnen vertellen) gaf de
leerkracht het volgende voorbeeld: my parents where (sic) teachers.
Birre Timmermans
(leesmoeder): Als leesmama bij een jaarlijkse schrijfwedstrijd in de lagere
school van mijn oudste zie ik opstellen van vijfde- en zesdeklassers die amper
te begrijpen zijn door de ontelbare spellingsfouten. Bart: Ik heb eenzelfde
ervaring als ouder van drie kinderen waarvan de oudste net is afgestudeerd (in
de lagere school). Het verdwijnen van kwaliteit en kennis wordt bewezen door de
brieven die we de voorbije zomer van hen hebben gekregen: een (pijnlijk) gebrek
aan inzicht in de Nederlandse taal vertoont zich. Koen Verhulst (ouder): Mijn dochter heeft
net het lager onderwijs beëindigd, bij de beste 5 van de klas. Maar haar gebrek
aan basiskennis is ontstellend! Zij heeft bijvoorbeeld geen enkele notie van
aardrijkskunde (zij weet niet waar landen noch continenten liggen, Belgische
rivieren of provincies zijn ook onbekend
..) of geschiedenis. Wouter: Ik erger
me regelmatig aan de jeugd die niet kan hoofdrekenen of benaderend rekenen,
en voor iedere berekening de GSM of het rekenmachientje moet bovenhalen. Ik
stoor me aan het schabouwelijk Nederlands dat geschreven en gesproken wordt.
Met een kind van 12 dat juist voldoet voor ieder van de eindtermen
(minimumdoelstellingen), daar kan je volgens mij niet veel mee aanvangen.
Karel VdH: Ik heb
het zelfs fel zien achteruitgaan tussen de oudste (ze kent haar talen nog) en
de jongste (compleet spoorloos in talen) en daar zit maar vijf jaar (maar een
nieuwe reeks handboeken voor Frans en Engels) tussen. Volgens mij is er een markt voor OBO en OSO:
Oud (Basis en Secundair) Onderwijs, met handboeken van enkele tientallen jaren
terug, met discipline en duidelijke schoolreglementen. Met maar heel af en toe
groepswerk, met in het OBO regelmatige schrijfopdrachten, zinsontledingen en
Franse onregelmatige werkwoorden en reeksen vraagstukken en cijferen als huiswerk. Docent XY: Het moet allemaal plezanter,
minder strikt, minder theoretisch, de klassieke richtingen moeten afgeschaft
worden, de verschillende onderwijssystemen deugen niet, noem het allemaal maar
op. Het gevolg zie ik jaar na jaar: de binnenstromers aan de unief kunnen
steeds minder en weten steeds minder. Met het trucje van de outputfinanciering
kunnen we dat nog wat verdoezelen, want een universiteit of hogeschool die
consequent de standaard hoog houdt, wordt daar financieel voor afgestraft.
5 Commentaar bij
getuigenissen
5.1 Uitholling van de
leerinhouden
In de bijdrage van
Jef Boden en in de andere getuigenissen gaat veel aandacht naar de uitholling
van de leerinhouden & leerplannen, naar de niveaudaling, naar het
ontplooiingsmodel en naar de tijdsgeest vn permanente verandering. Door de
programmaverarming en modieuze methodieken kunnen de benadeelde kinderen hun
achterstand minder inhalen en kunnen ze hun talenten minder ontplooien dan
vroeger het geval was.
Jef Boden is terecht
bijzonder streng voor de minimalistische en vage eindtermen, en voor de
eindtermen Nederlands en Frans in het bijzonder. Al in 1993 hebben
we in ons themanummer over de (ontwerp)eindtermen uitgebreid aangetoond waarom
we geenszins akkoord gingen met die minimalistische en vage eindtermen voor
Nederlands en Frans. Volgens dit ontwerp was het voldoende dat de boodschap van
een stelwerk op een ondubbelzinnige wize gedecodeerd kon worden. We
formuleerden onze kritiek op de uitholling van het taalonderwijs meer uitvoerig in onze taaldossiers en in ons
witboek moedertaalonderwijs. Boden betreurt uitdrukkingen als zelfexpressie
in taal is veeleer een kwestie van attitude dan een kwestie van vaardigheid,
de bijna totale uitholling van het grammaticaonderwijs en het anderzijds
overbeklemtonen van nieuwe vormen van taalbeschouwing als passende
taalregister kiezen, de vaagheid inzake spelling en schrijven, de geringe
aandacht voor alles wat de maken heeft met AN-woordenschat e.d. Boden vindt het
terecht ook huichelachtig dat leerlingen voor het vak Frans bezittelijke
voornaamwoorden functioneel moeten kunnen hanteren, maar dat men anderzijds
geen expliciete kennis omtrent bezittelijke voornaamwoorden e.d. mag
aanbrengen, maar enkel nog onderwerp en persoonsvorm. De nieuwe eindtermen en
leerplannen sinds september 2010 hebben de weinige grammatica nog verder
gereduceerd. De leerkrachten betreuren ten zeerste dat plots alles als zinloos
en te moeilijk wordt voorgesteld.
Niet alleen de meeste eindtermen, maar ook de meeste doelen
in de leerplannen klinken vaag en de leerplannen bevatten vaak geen duidelijke
leerstoflijnen. Een inspecteur getuigde onlangs nog dat enkel het leerplan
wiskunde duidelijke doelen en leerstoflijnen presenteert.
Voor het domein
wereldoriëntatie betreurt Boden vooral en terecht dat de eindtermen (en
leerplannen) al te weinig beklemtoonden dat er in de hogere leerjaren voldoende
aandacht moet zijn voor cursorische basiskennis voor geschiedenis,
aardrijkskunde en natuurkennis. Toen ons al in 1992 om een oordeel hieromtrent gevraagd werd
door de DVO, hebben we er openlijk voor gepleit dat men in de hogere leerjaren
minstens 50 % van de tijd zou besteden aan cursorische basiskennis. Om dit
tekort in de W.O.-methodes te compenseren, namen we in de jaren negentig het
initiatief voor het opstellen van een paar cursorische leerpakketten voor
geschiedenis en aardrijkskunde (uitgeverij Pelckmans). Tot mijn verwondering
zijn er nog steeds inspecteurs en begeleiders die beweren dat dergelijke
pakketten niet gebruikt mogen worden. In Nederland wordt sinds een aantal jaren
opnieuw cursorisch gewerkt en dit vanaf
het derde leerjaar; in Frankrijk is dit nog meer het geval. Boden heeft dus
meer dan gelijk als hij stelt dat de invoering van de eindtermen (1998) &
van de herziene eindtermen (september 2010) tot een uitholling van de
leerinhouden heeft geleid. De Dienst voor Onderwijsontwikkeling (DVO) en
voorzitter Roger Standaert die de eindtermenoperatie patroneerde gingen
duidelijk uit van een ontscholingsdiscours en van het didactisch
constructivisme.
5.2 Nefast ontplooiingsmodel:
vrij initiatief...
Op algemeen methodisch vlak betreuren de critici de
overbeklemtoning van zelfstandig werk, contract- en hoekenwerk, groepswerk,
ervaringsgerichte methodiek ... Vooral
ook Ferre Laevers van het Leuvense CEGO ontpopte zich vanaf 1976 als dé grote
ideoloog van de ervaringsgerichte beweging met aanvankelijk het vrij initiatief
van het kind als toverwoord en later vooral betrokkenheid en welbevinden. Van
meet af aan hebben wij in Onderwijskrant en elders gewezen op de grote gevaren
die aan dit zelfontplooiingsmodel verbonden zijn. Jammer genoeg werd dit model
ook vele jaren door de overheid en de inspectie officieel gepromoot. De
inspectie schaarde zich openlijk achter het ervaringsgericht ontplooiingsmodel
van het CEGO. We hebben hierop tijdig en krachtig gereageerd; en met succes. De
voorbije jaren is de invloed van het CEGO aan het wegdeemsteren. Zo gebruiken
nog weinig scholen het kindvolgsysteem van het CEGO en vorig jaar werd het
GOK-Steunpunt CEGO opgedoekt. (Voor een grondige analyse van de visie van het
CEGO verwijzen we naar Onderwijskrant 139 - zie www.onderwijskrant.be.) Jef Boden verbindt de ontscholing vooral
met de invoering van de eindtermen. De ontscholing is eigenlijk al gestart in
de jaren zeventig. Algemeen werd in die
tijd gesteld dat het onderwijs te prestatiegericht en te autoritair was. Deze
visie trof je aan in onderwijstijdschriften, publicaties van de alternatieve
scholen, in VLOR-publicaties, in de brochure Opdrachten voor een eigentijds
katholiek (basis)onderwijs van 1974, vanaf 1976 in de publicaties van Ferre
Laevers met zijn ervaringsgericht (kleuter)onderwijs, ... Op de VRT werd in
1972 de Duitse film Opvoeding tot ongehoorzaamheid over de anti-autoritaire
Kinderladen in Berlijn getoond en de twee Leuvense pedagogen die commentaar
gaven, spraken er zich heel lovend over uit. Zelf waarschuwen we vanaf de jaren
zeventig al voor de gevaren van de anti-autoritaire opvoeding, van het
ontplooiingsmodel en van ontscholing & ontsystematisering allerhande. We
beklemtoonden hierbij ook telkens dat de belangrijkste GOK-hefbomen werden
aangetast.
5.3
Nuancering invloed van
nieuwlichterij
Jef Boden wou met
zijn oproep geen volledige en grondige analyse presenteren. In een meer
uitgebalanceerde benadering moeten we bijvoorbeeld vooreerst de invloed van de
ontscholers wat relativeren omdat de
leerkrachten in de praktijk ook vaak lippendienst aan de hervormingen bewezen.
Dit alles had ook als gevolg dat de ont-scholing, ont-intellectualsiering en
ont-systematisering in het Vlaams lager
onderwijs beperkter uitvielen dan in veel andere landen.
We moeten ook een onderscheid maken tussen de eindtermen
enerzijds en de leerplannen en leermethodes anderzijds. De eindtermen
oriënteerden wel de leerplannen, maar het leerplan wiskunde is zijn gelukkig concreter en veeleisender dan de
eindtermen. We slaagden er bijvoorbeeld zelf niet in om in de eindtermen
wiskunde elementaire formules voor de oppervlakteberekening als basis x hoogte
te laten opnemen, maar we namen die wel op in het leerplan wiskunde. In de
eindtermen wiskunde werd ons voorstel voor een onderscheid tussen
gestandaardiseerd (& geautomatiseerd) rekenen enerzijds en flexibel rekenen
anderzijds niet opgenomen, maar het staat wel in het leerplan. We vermelden
hier nog even dat de DVO destijds poneerde dat er geen leerplannen met concrete
leerdoelen per leerjaar nodig waren.
In een overzicht van
de evolutie zouden we naast de invloed van de ontscholers ook de invloed moeten
vermelden van de vernieuwers in continuïteit die het onderwijs probeerden te
optimaliseren zonder te raken aan de fundamentele pijlers van de school. Ook
als lerarenopleider hebben we in onze vakdidactische publicaties voor vakken
als Nederlands, Frans, Wiskunde, W.O. ... steeds een visie gepropageerd die
sterk afwijkt van de minimalistische en vage eindtermen/leerplannen. We
ijverden samen met anderen - en met succes - voor het herwaarderen van
oerdegelijke aanpakken binnen het wiskundeonderwijs, voor het terug invoeren
van systematische leerpakketten voor spelling, voor meer doelgericht
aanvankelijk lezen (=de directe systeemmethodiek), voor voldoende cursorisch
geschiedenisonderwijs ... Deze optimaliseerders hebben gedurende de voorbije
decennia één en ander bereikt, al werden ze sterk afgeremd door de radicale
hervormers.
Bijlage
Juf Liesbeth
Hermans: de school schoolt te
weinig!
De analyse van de Vlaamse onderwijzers vinden we ook
grotendeels terug in de analyse die de Nederlandse onderwijzeres Liesbeth
Hermans in 2009 publiceerde in haar boek Lieve inspecteur... Observaties in
het basisonderwijs, Soest, Boekscout. Bart Hellinckx bracht een uitstekende
synthese van dit boek in het COV-tijdschrift Basis van maart 2010 onder de
titel Wat is er aan de hand met het basisonderwijs? Hij schrijft terecht:
Omdat het onderwijs in Vlaanderen op vele vlakken dezelfde (nefaste) evoluties
heeft doorgemaakt, is Hermans analyse ook interessant voor het Vlaams
basisonderwijs.
Van leerschool naar totalitaire leefschool
Liesbeth Hermans staat al 25 jaar voor de klas en heeft in
al die jaren veel zaken zien evolueren. Ze betreurt in de eerste plaats dat de
aandacht steeds minder ging naar de kerntaken van het basisonderwijs: Scholen
zijn er niet langer voor lezen, taal, rekenen en schrijven. De basisschool
kreeg steeds meer andere onderwerpen en disciplines opgedrongen: gesprekken over sociaal-economische
ontwikkeling, redzaamheid in het verkeer, ict, opgroeien tot wereldburger,
natuureducatie,... Daarnaast worden scholen ook overspoeld met een
onoverzienbaar aanbod van activiteiten, projecten en themadagen.Vanwege de
politici, maatschappelijke instanties, actiegroepen, inspectie, ouders ...
worden de scholen overstelpt met nieuwe onderwerpen, vaardigheden en attitudes.
Wat er wel bijhoort in het onderwijs en
wat niet, en wat essentieel is, dat blijft voor de leerkracht ook heel
diffuus.
Terugkeer naar onderwijsopdracht
De basisschool was vroeger vooral een leerschool, nu heeft
ze er een gigantische verantwoordelijkheid bijgekregen. Ze is behalve een
instituut om rekenen, taal en lezen te leren ook een plaats geworden om de
psychische groei van het mensenkind doelgericht te bevorderen. Vaak wordt
zelfs gesteld dat ze in de eerste plaats een leefschool moet zijn. Dit alles
leidt ertoe dat de leerkrachten verzuipen en dat de werkdruk sterk is
toegenomen. De leerkrachten kunnen minder tijd en energie besteden aan de
kerntaak van het onderwijs, aan het bijbrengen van basiskennis en -vaardigheden
waarop verder kan gebouwd worden. En aangezien kinderen momenteel minder uren
naar school gaan dan 25 jaar geleden passen al die nieuwe onderwerpen onmogelijk
in het lessenrooster. Hermans wil een
terugkeer naar de specifieke onderwijsopdracht.
Zegeningen van het nieuwe leren? Hierbij aansluitend worden
voortdurend nieuwe onderwijsmethoden, - materialen en vormen gepropageerd en
geïntroduceerd zonder dat hun effectiviteit bewezen is. Elke oproep voor
vernieuwing is/was volgens haar voornamelijk gebaseerd op ideologie en maar
heel weinig op inzicht of werkelijke kennis van zaken. Haar ervaring heeft haar
ook geleerd dat gemiddeld om de vijftien jaar het warm water opnieuw wordt
uitgevonden. Allerhande nieuwe methodische aanpakken zoals zelfstandig werken,
samenwerkend leren, creatief denken met diverse strategieën, hebben er toe
geleid dat leerlingen nog weinig parate kennis en vaardigheden hebben.
Realistisch wiskundeonderwijs: niet
realistisch!
Zo beschrijft ze hoe de leerlingen in Nederland
voor een eenvoudige vermenigvuldiging een hele resem strategieën moeten
hanteren, zonder evenwel de tafels van vermenigvuldiging paraat te kennen.
(NvdR: het is geen toeval dat momenteel in Nederland radicaal afstand genomen
wordt van het (ir-) realistisch wiskundeonderwijs van het Freudenthal Instituut
(= FI). De wiskundemethodes worden grondig herwerkt en de klassieke aanpakken
worden geherwaardeerd. Zelf probeerden we al vanaf 1988 duidelijk te maken dat
we in Vlaanderen de constructivistische en fantasierijke benadering van het FI
niet mochten overnemen. We zijn grotendeels in dit opzet geslaagd, maar nu
pleit het ZILL-leerplanproject van de katholieke koepel voor een contextuele
aanpak à la Freudenthal Instituut).
Verleuking van het onderwijs; te weinig
inspanning
Hermans klaagt ook de verleuking van het onderwijs aan. Het
moet allemaal leuk en flitsend zijn zelfs het aanleren van de tafels van
vermenigvuldiging. Weg met het afdreunen en dergelijke. De leerlingen leren
zich zo te weinig inspannen en vol te houden, ook als iets niet leuk is, maar
gewoon omdat het moet. Het aantrekkelijker maken van het onderwijs heeft
volgens Hermans niet geleid tot betere, maar tot mindere prestaties.
Fabeltjes over adaptief,
geïndividualiseerd & inclusief
onderwijs.
Liesbeth Hermans staat net als prof. Anna Bosman ook stil
bij alles wat te maken heeft met het nastreven van zogenaamd adaptief of
geïndividualiseerd onderwijs. Het onderwijs werd volgens haar steeds minder
gezien als een collectief gebeuren en samen klassikaal optrekken, maar meer en
meer als het volgen van een individueel leertraject afgestemd op de
allerindividueelste ontwikkeling van elk kind. Vandaag de dag staat officieel
de geïndividualiseerde aanpak centraal. Leerkrachten moeten onderwijs bieden op
maat van elk kind en moeten extra zorg besteden aan kinderen met leer- of
gedragsproblemen. Hermans schrijft: Mijn dyslecticus moet samen met iemand lezen,
mijn hoogbegaafde moet zelf onderzoek kunnen doen op de computer, mijn lieve
autist moet op haar laptopje. Mijn schuwe muisje moet uit zijn schulp kruipen
en leren samenwerken, mijn vier meiden met rekenproblemen hebben recht op extra
rekeninstructie, mijn vijf spellingzwakke boys vragen om herhaling van de
spellinguitleg, mijn gepeste leerling moet ik goed in de gaten houden, en (...)
Jelle moet structuur en rust en zo weinig mogelijk prikkels om hem heen. En
mijn vijftien gewone kinderen willen ook wel eens wat echte aandacht. Zelfs
een duizendpoot kan dat niet allemaal
regelen en controleren. De aandacht van de leerkracht verbrokkelt als
hij die moet verdelen over allerlei leerstijlen en denkniveaus. Bovendien moet
de leerkracht na het einde van de schooldag twintig verschillende taken
nakijken.
Over gezag en straf en
onderhandelingspedagogiek
Hermans kaart nog een aantal themas aan zoals het miskend
vakmanschap van de leerkracht, de te sterke bemoeienis van de ouders, de
irritatie over het optreden van de inspectie en van externe deskundigen, het
tekort aan gezag en discipline. Ze schrijft omtrent dit laatste thema: De baby
en het schoolkind worden op een voetstuk gezet, de volwassene tuimelt er juist
van af. Gezag mag niet meer. Ze maakt
ook komaf met de mythe van de onderhandelingspedagogiek. De moderne leerkracht
zou voortdurend moeten overleggen en alles moeten uitleggen en verantwoorden,
de leerlingen over alles inspraak moeten geven.
Het kost verschrikkelijk veel tijd om een eenvoudig dagelijks voorval
genuanceerd te onderzoeken en levert het uiteindelijk weinig op, omdat bij de
meeste conflicten de waarheid gewoon niet bestaat. Praten, uitleggen, ... wat
een geweldig misverstand, merkt zij op.Juist heldere, duidelijke straffen vinden
kinderen heerlijk. Te weten dat er zijn en wanneer en waarvoor, dat geeft hen
een zekerheid.
|