Reformpedagogiek deel
9 : Anti-pedagogische visie van Jacques Rancière
Raf Feys
1.1 Inleiding & aanleiding
We lazen in Brandpunt dat de Leuvense pedagoge Goele Cornelissen sinds 1 september
2016 het nieuwe diensthoofd werd van de studiedienst van de COC-lerarenvakbond,
een belangrijke functie. De naam Goele Cornelissen deed een belletje rinkelen.
Zij schreef de bijdrage gelijkheid in De lichtheid van het opvoeden van de
Leuvense pedagoog Jan Masschelein e.a.
Hierin sloot zij zich zomaar
aansloot bij de anti-pedagogische visie van Jacques Rancière die aanstuurt op
een toale ontscholing van het onderwijs. De Leuvense pedagogen Jan Masschelein,
Maarten Simons, Goele Cornelissen ... sympathiseren de voorbije 10 jaar in sterke mate met de anti-pedagogische
ontscholingsvisie van Rancière - in zijn boek De onwetende schoolmeester
(vertaling door Masschelein, Acco, 2007)
Ik zou het betreuren indien Rancières visie in de
COC-standpunten en in de Brandpunt-bijdragen zou doordringen. Indien
Cornelissen het onderwijs en de onderwijsstructuur in het s.o. vanuit zon
anti-pedagogische visie zou bekijken, dan zou dit botsen met de visie van de
meeste leraren en COC-leden. Rancières ontscholende visie staat namelijk haaks op de onderwijspraktijk
van de meeste leraren en van de erbij horende visie op de typische
doelstellingen van het onderwijs.
In zeven recente
officiële publicaties over de toekomst
van ons onderwijs en van de eindtermen wordt in sterke mate aangedrongen op
ontscholing van ons onderwijs. In dit nummer besteden we er een paar bijdragen aan. We verwachten hier ook wat weerwerk vanwege
de COC-studiedienst en zouden het betreuren indien deze de ontscholende
Rancière-visie zou propageren en de propaganda voor verdere ontscholing van het
onderwijs zou steunen. Zo storen we ons in het septembernummer van Brandpunt
aan bijdragen waarin gesympathiseerd wordt met de prestatie-vijandige en
simplistische visie van ontscholer Roger Standaert in zijn boek De becijferde
school. Dit alles stimuleerde me tot deze kritische bijdrage over de visie van
Rancière en van de ermee sympathiserende Cornelissen en Co.
2 Anti-pedagogische visie Rancière
Rancière propageert
een pedagogische theorie over hoe ook in het onderwijs het hiërarchische
element, de rol van de schoolmeester en alles wat te maken heeft met
cultuuroverdracht ten zeerste kan worden geminimaliseerd. Het instituut school
krijgt een bijkomstige rol. Niet alleen
studenten, maar ook jonge leerlingen moeten leren lezen, rekenen
op eigen
kracht.
De theorie van
Rancière vertrekt van de basisstelling: alle intelligenties zijn gelijk en alle
mensen moeten als gelijken aangezien worden. De leerling is dus van meet af aan
(vanaf de geboorte) de gelijke van de meester. Gelijkheid en emancipatie is
niet enkel het streefdoel van het onderwijs, het is ook het startpunt!
Emancipatie en zelfstandigheid van de leerling dus van bij de geboorte. De
vrijheid en autonomie liggen bij wijze van spreken al in de wieg en moeten niet
van buitenaf als opvoedingsdoelen geponeerd worden. Rancière beroept zich
hierbij op de visie en geschriften van Jacotot.
Rancière minimaliseert
de ongelijkheid en asymmetrische relatie tussen meester en leerling - en de
ongelijkheid inzake kennis en vaardigheden in het bijzonder. Hij gaat ervan uit
dat een leerling telkens zelf een methode/aanpak/berekeningswijze moet
ontwikkelen zonder dat de leermeesters en de school hem iets opleggen. Volgens
Rancière is er geen nood aan echte meesters en cultuuroverdracht. Voor hem zijn
ook alle mensen immers in principe intellectueel gelijk. Leerkrachten in de
klassieke betekenis zijn waardeloos en onderdrukken de leerlingen. Ook Ivan
Illich poneerde in Deschooling Society (1970) dat de school
een instrument is dat de onderdrukking
bevestigde.
Rancière baseert zijn
stellige uitspraken op een fabuleus verhaal van de Franse en uitsluitend Franstalige
docent Jacotot die in 1818 les moest geven aan studenten van de
(Rijks)universiteit Leuven. Volgens Jacotot en Rancière waren dit studenten die
zelf geen woord Frans kenden en dus nog het ABC van het Frans moesten leren. De
luie docent Jacotot gaf geen les en kende zelf ook geen Nederlands. De
studenten kregen enkel het Franstalige
boek Télémaque en een Nederlandse vertaling ervan. Het was volgens Jacotot aan de student zelf om een eigen methode uit
te zoeken om Frans te leren. Het resultaat was zogezegd verbluffend, de
studenten leerden goed tot uitstekend Frans lezen en schrijven in korte
tijd.
Het gaat hier
duidelijk om een fabuleus verhaal over Jacotot in Leuven. In die tijd (1818)
kenden de Vlaamse 20-jarige studenten wel al vrij goed Frans. Ze hadden al
Franse les gevolgd vanaf de lagere school en de meesten kregen zelfs nog lessen
en vakken in het Frans in de colleges. Jacotot moest die studenten dus niet het
ABC van het Frans leren, maar wel kennis laten maken met de Franstalige literatuur!
De stelling dat ze nog het ABC van het Frans moesten leren, berust op een
misleidende fabel. Joseph Jacotot was volgens Eugeen Wolters eerder the
laziest teacher ever.
De methode die
Jacotot en in navolging ook Rancière propageren, komt erop neer dat leerlingen
geen uitleg van hun leerkracht moeten krijgen: een leerkracht die instructie
geeft, schakelt de intelligentie en zelfontwikkeling van de leerlingen
uit. De intelligentie waarmee de
studenten op eigen kracht Frans hadden geleerd via de Télémaque was volgens R.
dezelfde intelligentie waarmee heel jonge kinderen hun moedertaal leerden: door
te observeren en te onthouden, door te herhalen en te verifiëren, door te
verbinden wat ze nog niet kenden met wat ze al wel kenden, door na te denken
over wat ze gedaan hadden, door te doen, al radend. Hiermee wil Rancière
aantonen dat de aanpak van Jacotot ook perfect toegepast kan worden bij
leerlingen uit het lager en secundair onderwijs.
De redenering luidde
als volgt. Aangezien jonge kinderen volgens R. op eigen kracht hun moedertaal
leren spreken, moeten we ook de leerlingen later op eigen kracht laten leren
lezen, rekenen... Zo moeten de leerlingen in het eerste leerjaar volgens
Jacotot en R. zelfstandig leren lezen - via raden en een globale en
zelfontdekkende methodiek. Ook de Belgische dokter Ovide Decroly beriep zich in
zijn pleidooi voor zijn globale leesmethodiek op het verhaaltje van Jacotot.
Onze Directe Systeemmethodiek (DSM) staat haaks op deze van Decroly en wordt in
de meeste leesmethodes in Vlaanderen en Nederland toegepast. (Op de
Decroly-school in Ukkel hebben de
leerlingen in de eerste graad naar verluidt een grote achterstand inzake
lezen.)
In Who is Jacques
Rancière? (March 28, 2013 -zie Internet) maakt
Eugene Wolters duidelijk waarom hij het absoluut niet eens is met de
anti-pedagogische visie van Rancière en zijn sympathisanten.
Wolters stelt o.a.:
Rancière beweert dat de klassieke leerkracht/leerling-relatie enkel als
doelstelling heeft de sociale
ongelijkheid in stand te houden. Het gangbare onderwijs houdt de leerlingen in
een toestand van idiotie. De implicaties van Rancières filosofie zijn: (1) je
hebt ook geen leraar nodig als Rancière om leerkrachten iets te leren omtrent
onderwijs; (2) een ongeletterde ouder kan haar kinderen leren lezen door ze een
boek in de hand te stoppen en te stellen zoek het maar zelf uit.
Een leraar hoeft dus
ook niet over meer kennis te beschikken
als zijn leerlingen. Hij heeft wat hij onderwijst niet eens zelf te
kennen/kunnen en hij hoeft niet bij voorbaat te weten wat het resultaat van
zijn onderwijs zou kunnen zijn. Wat hij moet overdragen aan de leerlingen is
het besef en het vertrouwen dat zij zelf op eigen kracht en in interactie met
de dingen die ze zich eigen willen maken
- kunnen leren wat ze willen.
We begrijpen niet dat
Masschelein en Co de laatste jaren zo sterk sympathiseren met de visie van
Rancière en in andere publicaties tegelijk met de onderwijsvisie van Hannah
Arendt, een visie die haaks staat op die van Rancière. In de visie van Hannah
Arendt staan de cultuuroverdracht en de belangrijke rol van de leerkracht
hierbij, centraal. Masschelein en co nemen in bepaalde publicaties terecht ook
afstand van het zgn. constructivisme, maar uitgerekend Rancière propageert een
extreme vorm van constructivisme.
Masschelein en co
schreven geregeld behartenswaardige zaken over opvoeding en onderwijs. We
verwezen er ook af en toe naar. We begrijpen niet waarom ze de voorbije 10 jaar
plots Rancière omarmden - en dus ook tegelijk in sterke mate afstand nemen van
de klassieke praktijk en van het gangbare onderwijs.
3 Sympathie van Goele
Cornelissen voor anti-pedagogische visie van Rancière
Goele Cornelissen schreef in de publicatie De lichtheid van
het opvoeden van Masschelein e.a. de bijdrage gelijkheid, waarbij ze zich
volledig aansluit bij de visie van Rancière. We schenken speciaal aandacht aan
haar bijdrage omdat Cornelissen zoals al gezegd sinds 1 september 2016
diensthoofd werd van de COC-studiedienst.
Cornelissen schrijft: De plotse ingeving van Jacotot over
opvoeding en onderwijs is een gevolg van
het lezen van de publicatie van Jacotot over zijn leraarschap in Leuven. Die
omwenteling in zijn denken heeft alles
te maken met het feit dat hij vaststelt dat de aan zichzelf overgelaten
studenten zichzelf geleerd hebben om Frans te spreken en te schrijven zonder
hulp van zijn uitleg. Deze ervaring heeft Jacotot wakker geschud. ...
Een tweede feit dat
J. vastgesteld heeft is dat ook kleine kinderen de taal verwerven zonder de
meester die hen de taal uitlegt. En tot slot is er het feit dat datzelfde kind,
dat met zoveel aandacht al zijn zinnen
zette op het leren kennen van de dingen, plotseling wanneer het naar school
gaat rustig wordt en de ogen wijd open spert alsof het aan de meester zegt
dat het niet meer volgen kan, alsof het vraagt om weer op weg gezet te worden
door het nog eens opnieuw uit te leggen. Dit is het moment waarop het kind,
dat vanuit het eigen intellect en met de hulp van meesters die de taal niet
uitlegden geleerd heeft om te spreken, aan zijn eigenlijke onderwijs begint.
Het is nu alsof hij niet meer in staat is te leren met behulp van hetzelfde
intellect dat hij tot dan benutte.
De feiten die J.
waarneemt doen hem vermoeden dat iedereen een gelijke intelligentie heeft, of
anders uitgedrukt, dat alle intelligenties van dezelfde aard zijn, die van
kinderen, redenaars, de man van het volk, de studenten van Jacotot, en Jacotot
zelf. Volgens J. is het de uitleg van de
meester die de wil doet rusten en
bijgevolg de intelligentie afstompt. Of anders, de uitleg onderwerpt de
intelligentie van de leerlingen aan de intelligentie van de meester.
Dit is een van de
bijdragen in het boek De lichtheid van het opvoeden. Deze bijdrage en de sympathie voor de visie
van Rancière zou ik bestempelen als de
ondraaglijke lichtheid van de visie op opvoeding en onderwijs van
Rancière, en van de Leuvense pedagogen
Jan Masschelein, Maarten Simons, Goele Cornelissen ...
4
Kritiek van prof. Ph. Meirieu op natuurlijke opvoeding
& Rancière-visie
De recente kritiek
van prof Philippe Meirieu op de
natuurlijke opvoeding van de Nieuwe Schoolbeweging e.d. is ook - en nog meer - van toepassing op de
radicale visie van Rancière, Cornelissen
...
De gelouterde en
bekeerde Meirieu schreef vorig jaar in Séduction et impasses du naturalisme
éducatif: Pas déducation, en effet, sans que ladulte présente le monde à
lenfant et lui donne le goût et les moyens de le découvrir et de se lapproprier
intellectuellement. Pas déducation sans contraintes fécondes qui permettent
à chacune et à chacun de sexhausser au-dessus de lui-même. Pas déducation
sans la passion de transmettre, de transmettre sans dresser, mais de
transmettre néanmoins, ce qui nous a fait être et peut permettre à lhumanité
de se prolonger au-delà de nous
Refuser dassumer
cela, de le formaliser un tant soit peu, de chercher les moyens de létendre
sans, pour autant, le normaliser dans des standards stériles, cest se
contenter de laisser quelques personnalités charismatiques faire profiter
quelques privilégiés des belles trouvailles dont elles ont eu lintuition. Et cest là que le bât blesse gravement:
lÉcole, la vraie, celle qui associe transmission et émancipation, réalisation
de soi et inscription dans un collectif, nest pas simplement un lieu où lon
apprend ; elle nest pas simplement, non plus, un lieu où lon articule
leffort et le plaisir pour se dépasser soi-même. Elle est aussi un lieu où lon
apprend ensemble et sans sêtre choisis, où lon apprend des savoirs communs
que lon sapproprie, chacun, de manière spécifique. (Séduction et impasses du
naturalisme éducatif in: Le Café Pédagogique, 11 december 2015).
5
Ook Gert Biesta in de ban van Rancière
Ook de Nederlandse
pedagoog Gert Biesta, wijdde samen met Charles Bingham een sympathiserend boek
van 176 paginas aan de visie van Rancière: Jacques Rancière: Education,
Truth, Emancipation New York: Continuum, 2010, 176 pages. En ook in zijn
recente artikels en boeken sympathiseert hij met hem.
Biesta en Bingham
tonen aan hoe Rancière afrekent met de gevarieerde vormen van macht en
oppressie op school in de naam van opvoeding.
Zij stellen dat Rancières visie op emancipatie ons in staat stelt om
afstand te nemen van de klassieke emancipatie-notie die stelt dat de leerling
(opvoedeling) zich moet bevrijden van onderdrukking en vrijheid moet
verwerven als gevolg van een
pedagogische en emancipatorische
interventie en actie van de opvoeders en leerkrachten. Zowel de antiautoritaire
visies als de klassieke onderwijsvisies focussen volgens R en Biesta op
bevrijding van de leerling die onderdrukt wordt.
Volgens Biesta
presenteert Rancière een totaal andere kijk op emancipatie: For him, emancipation
is the opposite of stultification, which happens whenever one intelligence is
subordinated to another This notion of emancipation unearths a fundamental
contradiction in the contemporary approaches to anti-oppressive education that
install dependency, inequality, distrust, and suspicion in the processes of
emancipation. These processes keep those to be emancipated dependent upon the
intervention of the emancipator, an intervention based upon a knowledge that is
fundamentally inaccessible to the one to be emancipated (Bingham & Biesta,
2010, p. 31).
Biesta schrijft dat
R. afstand neemt van de klassieke kijk op de emancipatorische functie van het
onderwijs, omdat de leerlingen die
geëmancipeerd moeten worden afhankelijk zijn van de waarheid of kennis die hen
meegedeeld wordt door de leraaremancipator. Dit creëert volgens R. en Biesta
een fundamentele afhankelijkheid, een ongelijkheid tussen degenen die
geëmancipeerd moeten worden en de emancipatoren (leraars e.d.). Biesta schrijft
verder: the most important quality of a schoolmaster is the virtue of
ignorance. Rancière describes a teacher,
Joseph Jacotot, who demonstrated that uneducated people could learn on their
own, without a teacher explaining things to them, and that teachers, for their
part, could teach what they themselves were ignorant of. Het is dus niet
belangrijk dat een leraar over voldoende vakkennis beschikt en soms zelfs
nadelig. In het vermelde boek treft men geen kritische analyse van Rancières
visie aan, maar een sympathiserende.
6 Sympathie van Masschelein & Co voor
visie Rancière & tegelijk voor tegenstrijdige visie van
Hannah Arendt e.d.
De Leuvense pedagoog
Jan Masschelein vond in de jaren tachtig de in punt 1.2 beschreven klassieke
onderwijsvisie van Mollenhauer en van de meeste praktijkmensen te leerkrachtgestuurd (cf. o.a. bijdrage van
Masschelein in LAPP). Masschelein
verkoos een niet-directieve benadering waarbij hij zich beriep op de
machtsvrije dialoog van Jürgen Habermas. In de machtsvrije dialoog wordt de
leidende functie van de leerkracht sterk gereduceerd.
Dit is nog veel meer
het geval in de visie van Rancière. We betreuren dat Masschelein, Simons,
Cornelissen, Biesta ... sympathiseren met de lichtzinnige, anti-pedagogische en
ontscholende visie van Rancière in zijn boek De onwetende schoolmeester en
met de fabeltjes van Jacotot.
De Leuvenaars &
ook Biesta stellen al te graag voor voor als een eigenzinnige derde weg die
zowel afstand neemt van de klassieke onderwijsvisie als van het
alternatief van de Nieuwe Schoolbeweging
en de anti-autoritaire pedagogiek. Ze pleiten dan voor een andere alternatieve
visie een anti-pedagogische, die
aansluit bij deze van Rancière. Ik
betreur ook dat studenten pedagogiek de visie van Rancière kritiekloos
voorgeschoteld krijgen.
In hun uitspraken
over het (utopisch) onderwijs dat ze zogezegd voor ogen hebben, tonen ze dan
ook al te weinig waardering voor het onderwijs uit verleden en heden. Die
profiliserings- en isoleringsdrang bemoeilijkt het gesprek en de invloed naar
buiten toe. De Leuvense pedagogen krijgen dan ook al decennia de kritiek dat ze
zich zelden mengen in het debat over concrete onderwijshervormingen.
6 Verwantschap met anti-pedagogiek van Alice Miller,
Ekkehard von Braunmuhl (1975-1985)
De visie van Rancière vertoont ook gelijkenissen met deze
van de zgn. anti-pedagogiek van Miller en Co die vonden dat de anti-autoritaire
pedagogiek van de jaren 1970 niet radicaal genoeg was. Antipedagoge Alice
Miller bijvoorbeeld dacht in haar boeken In den beginnen was er opvoeding en
Gij zult niet merken uitgesproken anti-pedagogisch. Opvoeding is niet nodig,
stelde Miller, en is eerder een behoefte van de opvoeders dan van de
kinderen.
Zelfs de
anti-autoritaire opvoeding moest het ontgelden. Als alternatief voor de klassieke
opvoeding houdt de anti-autoritaire opvoeding toch vast aan opvoeding en
scholing. Ook in de anti-autoritaire opvoeding en het anti-autoritaire
onderwijs worden de kinderen gedrild in een bepaald gedrag waarnaar hun ouders
vroeger verlangd hebben en dat zij daarom als algemeen wenselijk beschouwen. De
eigen behoeften van het kind aan autonomie en zelfbepaling worden daarbij volledig
over het hoofd gezien.
De pedagoog Ekkehard von Braunmuhl stelde: De
anti-pedagogische vrijheidsstrijd is de enige zinvolle vrijheidsstrijd van deze
tijd. In 1975 schockeerde hij de opvoederswereld in zijn boek Antipädagogik.
Studien zur Abschaffung der Erziehung en de daarin ontwikkelde these dat elke
opvoeding en vorm van kindermishandeling was. Hij had het o.a. over de
aanspraak en het recht van het kind vanaf de geboorte om eigen heer en meester
te zijn van de eigen ontwikkeling. Bij opvoeding en onderwijs gaat het volgens
hem om een ontmoeting tussen gelijkwaardige subjecten. En verder: De vrijheid
en autonomie liggen bij wijze van spreken al in de wieg en moeten niet van
buitenaf als opvoedingsdoelen geponeerd worden.
Bijlage:
Rancière toegepast in Sugata Mitras self-organized learning in
ontwikkelingslanden
In de bijdrage Who
is Jacques Rancière?, March 28, 2013
(zie Internet) staat Eugene Wolters ook stil bij de modieuze aanpak van Mitra
die aansluit bij de anti-pedagogische
visie van Ranciére. Hij verbaast er zich over dat die visie toegepast wordt in
de self-organized learning experimenten van Sugata Mitra in Ethiopië, India
... Met groot succes, althans volgens
Mitra maar niet volgens de vele critici van zijn experimenten.
Mitra laat zich
steeds euforisch uit over zijn aanpak: Kids in Ethiopa who dont even know what
a tablet is can not only fix your settings but remove any pesky security
measures while theyre at it. The children did not speak English, which was the
language loaded on the tablet, and they had never seen a computer before.
Within weeks these kids were fucking wizards with the things so much so that
they actually figured out how to jailbreak them.
Theres more. These other
researchers decided to give this whole universal education thing a shot and
gave molecular biology textbooks to a bunch of Tamil-speaking kids in South
India. The text books were in English. Left on their own for two months,
without external help or instruction, the researchers felt that surely this
task would demonstrate that yes, we need teachers for certain things (Mitra
2010).
Wolters: Indeed,
after two months, when Mitra asked them what they understood of molecular
biology, the children confirmed that they understood nothing. What gets the biggest laugh at Mitras
numerous talks, however, is the response of one girl from the group, who
explained: Apart from the fact that improper replication of the DNA molecule
causes genetic disease, we under-stood nothing else.
|