Reformpedagogiek deel
7: Anti-autoritaire schoolbeweging en anti-pedagogiek vanaf late
jaren 1960
Raf Feys
Deel 1: anti-autoritaire
schoolbeweging vanaf de late jaren zestig
1.
Prof.
Jan Beulens over wortels en opkomst van de anti-autoritaire opvoeding en schoolbeweging
in Duitsland
Globaal gezien zijn we ervan overtuigd dat de opdoeding
sinds de (kritische) jaren zestig democratischer geworden is, maar tegelijk
zijn we niet blind voor uitwassen en maatschappelijke evoluties die de opvoeding en onderwijs bemoeilijken, aldus prof .Jan Buelens. In de zestiger jaren werd de traditionele
opvoeding serieus in vraag gesteld. Dat leidde op kleine schaal experimenten
met extreme anti-autoritaire methodes en scholen in Duitsland en elders. (Jan Buelens heeft het vooral over de meest
extreme vorm zoals in de Duitse Kinderladen. In punt 3 hebben we het meer over
de minder extreme vormen zoals ze ook in Vlaanderen doordrongen).
Jan Buelens over de
opkomst van de anti-autoritaire opvoeding. Vooral ook in West-Duitsland heeft men in de zestiger
jaren gedacht dat de opvoeding zo autoritair was, dat zij verantwoordelijk was
voor de totstandkoming van een gefrustreerde agressieve, angstige, onevenwichtige,
neurotische persoonlijkheid. De anti-autoritaire
beweging was enerzijds beïnvloed door de psychoanalyse (Freud, Fromm, Reich,
een vriend van A.S. Neill -directeur van de anti-autoritaire Summerhill-school in Engeland) die aanstuurde
op het uitleven van de driften bij het jonge kind (de vroegkinderlijke
seksualiteit van het kind erkennen en stimuleren, laten afreageren van de
agressie i.p.v. opstapelen; de kinderen zoveel mogelijk vrij laten om geen agressie en stress bij de kinderen uit te
lokken.
).
De anti-autoritaire beweging was anderzijds ook beïnvloed door het marxisme (via de Frankfurter
Schule). In 1950 verscheen Adornos
ophefmakende The autoritarian
Personality, een onderzoek naar de wortels van het fascisme, waarbij de
rol van de autoritaire persoonlijkheid
centraal staat. Die persoonlijkheid bleek volgens Adorno het resultaat van
bepaalde autoritaire opvoedingspraktijken. Dit zou ook volgens Adorno en Co een
verklaring bieden voor de onmondigheid, onderdanigheid en gezagsgetrouwheid van
de doorsnee-Duitsers die kritiekloos mee
heulden en met het Nazi-regime. De anti-autoritaire beweging schreef die onderdanige opstelling van de Duitsers precies
toe aan de strenge opvoeding die ze genoten hadden.
In b.v. Berlijn
bestonden twee communes waarin kinderen aanwezig waren en waar ouders heel betrokken
waren bij de maatschappelijke gebeurtenissen, vergaderden, deelnamen aan
betogingen, meetings bijwoonden. Voor de kinderopvang werden twee leegstaande
winkels gekraakt en daarin ontstonden de zgn kinderwinkels (Kinderladen) waar een aantal peuters en kleuters anti-autoritair
opgevoed werden.
Het doel van de anti-autoritaire opoeding was vrije,
autonome mensen te vormen; elke dwang van buitenaf werd verworpen. De kinderen
mocht niets in de weg worden gelegd. De zelfregulering stond centraal. De kinderen werden ook bewust gestimuleerd om vrij
hun eigen driften (agressieve,
seksuele,
) uit te leven zoals de
psychoanalyse dat volgend de opvoeders voorschreef.
(Tussen haakjes: Een van die anti-autoritaire opvoeders in
een Kinderladen, de latere groene
politicus Daniel Cohn-Bendid, schreef enkele jaren geleden nog in een boek dat hij het aangenaam vond zich te
laten uitkleden door kleuters . Dat lokte veel kritiek uit. In die tijd waren
er ook nog veel professoren e.d. die
pedofilie verdedigden , en zelfs voordelig vonden voor de ontwikkeling van de
kinderen b.v. de Gentse professoren Van Ussel en Etienne Vermeersch). Dit had zogezegd alles te maken met de
emancipatie van seksuele minderheden.)
Buelens: Op de Nederlandse televisie (en iets later op de
Vlaamse - in 1972) werd de film van
Gerhard Bott over de Duitse Kinderladen getoond: Opvoeden tot
ongehoorzaamheid. In de film waren beelden te zien van kinderen die op de
piano dansten, bezig waren met seksuele spelletjes, masturbeerden en veel rel
schopten. De opvoeders vonden dat zij als volwassenen geremd en gefrustreerd
waren en wilden dat hun kinderen anders zouden worden: vrije, autonome
mensen. De realiteit bleek heel anders. Als je geen normensysteem meekrijgt, is de
kans groot dat je bijzonder onzeker wordt. Kinderen hebben een duidelijke basis
en duidelijke normen nodig waarop ze altijd kunnen terugvallen. Toen die kinderen
het Berlijnse stadspark bezochten, toonden ze niet het minste respect voor de
parkwachter die hen verbood op het gras
te lopen. Op de U-Bahn werden ze heel kwaad op alles wat hen verboden werd, ze
waren dit niet gewoon. Ze reageerden daar agressief en negatief op, door zich
van de mensen af te wenden. (We zagen ze ook vol modder op lijf en handen aan
tafel eten, banden verbranden en vuurtje
stoken, elkaar en de opvoeders agressief bejegenen
)
Daarom vind ik het zo belangrijk dat jonge mensen moeten
leren inzien dat ze in een maatschappij leven. Dat wil zeggen: een samenleving
gebouwd op regels en wetten, voorschriften en normen. Dat inzicht hoeft evenwel
niet te betekenen dat men met alles akkoord gaan. Maar je moet beginnen met erin mee te draaien
vóór je het kan veranderen. Bij de
anti-autoritair opgevoede kleuters heeft
de weigering van de opvoeders om normen op te leggen nefaste gevolgen gehad voor hun latere ontwikkeling.
De aanpassing van voorschools naar schools onderwijs verliep zeer moeilijk en
daarom heeft men in sommige steden zoals Frankfurt maatregelen genomen om in
het stedelijk onderwijs een klasje op te zetten voor de kinderen die uit die
beweging kwamen. Als vorm zachte aanpassing.
Sinds de zestiger jaren is de opvoeding meer en meer
toegespitst op de rechten van het kind, nog maar zelden op plichten. Buelens:
Dat hangt ook mede samen met het feit dat in de Westerse, kapitalistische
(consumptie)maatschappij de grondwaarde de individuele (zelf)ontplooiing is.
Als je op die maximale zelfontplooiing consequent doordenkt, merk je dat zoiets praktisch gezien onhaalbaar is en ten koste
van de anderen. Omdat je dan frontaal
botst met andere mensen die daardoor in hun mogelijkheden beperkt worden. Op kleinere schaal geldt dat evenzeer: als ik
mij als vader volledig wil ontplooien, dan moeten zowel mijn vrouw als mijn
kinderen daaronder lijden. Daarom moet je leren leven met een bepaalde mate van
frustratie, omdat je bepaalde plichten hebt tegenover anderen. En het klopt dat men tegenwoordig veel te weinig leert
dat men ook de ander nodig heeft om gelukkig en tevreden te kunnen zijn. Ik
dacht dat het een uitgemaakte zaak was dat slechts weinigen erin slagen om,
alleen levend, gelukkig te zijn. Omdat de mens in wezen wel een sociaal wezen
is.
Wat kan er fout lopen in de opvoeding? Beulens: Men denkt
al te vaak vanuit een extreme basisattitude:
ik wil het beter den dan mijn eigen ouders die me autoritair hebben
opgevoed, ik wel mijn kinderen besparen
wat mij als kind werd aangedaan. . En
dus kan je moeilijk verwachten dat kinderen die zon opvoeding hebben gehad wel
naar een leraar gaan luisteren. Die luisterbereidheid moet vanuit het gezin
vertrekken. En als dit gepaard gaat met
een vorm van laissez-faire waarbij kinderen
veel aandacht, genegenheid tekort komen,
dan zien we die kinderen vaak compensatie zoeken in diverse vormen van heel
opvallend gedrag
Als je wil dat kinderen gedisciplineerd zijn, je er een
zeker gezag wil over hebben, dan moet je naast het stellen van eisen aan je
kinderen, dat gezag ook wel verdienen. Kinderen
verlangen wel niet zozeer strengheid, maar de zekerheid dat er iemand is bij wie ze steeds terecht
kunnen, die hen vertrouwt, hen liefdevol behandelt, die genegenheid en tijd
voor hen heeft.
De grote fout van de
anti-autoritairen was dat ze een veel te optimistisch mensbeeld hadden. Zo van:
de mens is goed van natuur, laat die mens
vrij en dan komt alles wel in orde. Je moet binnen redelijke perken leerlingen
zelfstandiger laten werken. Grenzen stellen die je rationeel kan
verantwoorden en waar je je duidelijk
aan houdt. Respect trachten af te dwingen door liefdevolle strengheid, opvoeden
met zachte hand.
Aanvulling
Prof. Buelens besprak
vooral de recentere Duitse invloed op de
anti-autoritaire schoolbeweging. Het
spreekt voor zich dat die anti-autoritaire aanpak ook al aanwezig was in de
Nieuwe Schoolbeweging van de eerste decennia van de 20ste eeuw en in
zgn. traditionele methodescholen als de
Freinetscholen. Ook publicaties van ontscholers als Ivan Illich (1970),
van de filosoof. Michel Foucault over de school als disciplinerende
instelling, van Jacques Rancière over de Onwetende meester, enz. beïnvloed(d)en de anti-autoritaire
schoolbeweging.
2.
Anti-autoritaire
opvoeding = permissieve opvoeding, onderhandelingsopvoeding
De
anti-autoritaire opvoeding wordt ook vaak omschreven in termen van permissieve
opvoeding.
Permissieve
opvoeders/leerkrachten stellen zich tegenover impulsen, wensen en gedragingen
van kinderen permissief op: accepterend, niet bestraffend,
Ze betrekken de
kinderen ook altijd in hun beslissingen en verantwoorden ook steeds de regels
in gezin, klas
Ze
stellen relatief weinig eisen aan de
kinderen en proberen stress bij de kinderen te voorkomen. Ze stellen zich niet op als actieve gezagsdragers
die verantwoordelijk zijn voor het vormen of veranderen van het gedrag van
kinderen. Ze laten de kinderen zoveel mogelijk zelf
bepalen wat ze doen en oefenen zo min mogelijk gezag/macht uit. Op die manier
wordt het kind ook afgehouden van een karaktervormende confrontatie met de
werkelijkheid.
Overdreven
permissieve opvoeders/leerkrachten proberen hun doel te bereiken door hun
beweegredenen steeds te beargumenteren. In dit
verband spreekt men ook over een onderhandelingsopvoeding
waarbij het kind en de opvoeder/leerkracht gezien worden als gelijkwaardige
partners in een belangenconflict dat via onderhandeling beslecht moet worden.
Van jongs af aan wordt met kinderen als gelijkwaardige partners onderhandeld.
Kinderen zouden zich zo ontwikkelen tot zelfstandige en mondige
volwassenen. We denken in dit verband
ook aan de zgn. GORDON-aanpak en ik-boodschappen. Ook in
klas merk(t)en we dat anti-autoritair/permissief opgevoede leerlingen minder
respect toonden/tonen voor het gezag van de leerkracht en voor meer
gedragsproblemen zorgden/zorgen.
3 Invloed van anti-autoritaire visie in
Vlaanderen
De invloed anti-autoritaire en permissieve
opvoedingsfilosofie was en is ook in
Vlaanderen vrij aanzienlijk. Denk b.v.
ook aan de mei68-slogan verboden te verbieden.
Het vertonen van de Duitse film Opvoeding tot ongehoorzaamheid van
Gerhard Bott in 1972 kon ook in Vlaanderen op veel instemming rekenen. Twee Leuvense
pedagogen Gustaaf Tistaert en Walter Leirman
spraken zich in hun commentaar bij de
film op TV heel enthousiast uit over de Duitse Kinderladen. Zelf
stoorden we ons aan het bandeloos
gedrag van de kinderen, maar ook een collega op de lerarenopleiding was vrij enthousiast.
De anti-autoritaire & permissieve visie uitte zich vanaf de late jaren zestig ook in de propaganda voor de zachte
didactiek, in de vele kritiek op aanpakken die volgens de anti-autoritairen al te veel stress bij de leerlingen
veroorzaakten: het geven van punten, de onderlinge competitie, het werken met cijferrapporten,
de leerstofeisen, de examens
Dit waren volgens de anti-autoritairen allemaal zaken die de leerlingen ten zeerste
frustreerden en tot veel stress leidden.
Men vond ook dat er al t weinig aandacht
was voor het affectief welbevinden van het kind. Ook anno 2017
beluisteren we nog geregeld dergelijke klachten een paar dagen geleden
nog vanwege de Vlaamse Scholierenkoepel.
De jaren zeventig waren vooral ook de jaren van de grote
kritiek op de prestatiegerichtheid van het onderwijs. Dit alles kwam b.v. ook tot uiting in teksten
over het pedagogisch project van de school als b.v. Eigentijdse opdrachten voor de katholieke (basis)school van de katholieke onderwijskoepel, in de
pedagogische katernen van de VSO-vrijgestelden als Roger Standaert e.d.
De anti-anti-autoritaire en permissieve aanpak en het ermee
verbonden ontplooiingsmodel drong in heel sterke mate door in het zgn. EGKO
(Ervaringsgericht kleuteronderwijs) dat
Ferre Laevers vanaf 1976 vanuit Leuven propageerde. In deel 8 van de reeks Reformpedagogiek gaan we hier uitvoerig op in, maar nu vermelden we al een
paar kenmerken.
Laten-groeien parabel. Laevers stelde in
1976 het EGO voor als de verlossing uit de ellende. De term 'zelf-realisatie'
stond bovenaan in het EG (K)O-tempelschema. Laevers verwees hierbij naar de
pedagogische EGO-parabel die ook afgedrukt werd op de laatste pagina van het
'Werkboek voor een ervaringsgerichte kleuterklaspraktijk', 1983. We vatten de
parabel even samen. Drie hoveniers
ontvangen elk een bloembol van een vreemdeling.
Zowel bij de eerste als de tweede hovenier kwijnt de bloem weg. De
eerste had elke toelichting van de vreemdeling weggewuifd, omdat hij het zelf beter
dacht te weten. De tweede mishandelde de bloem door ze naar zijn hand te
dwingen. Alleen de derde hovenier slaagde erin een mooie bloem te kweken. Hij
liet de plant immers groeien uit eigen kracht, zonder ze te forceren. Zijn
ingrijpen beperkte zich tot de omgeving van de plant. 'Een levende bloem had
zichzelf geopenbaard'. Die visie was
uiteraard niet nieuw: The school as a
naturalisticchurch, the childs brain [conceived as] a ball of string that
the teacher should help unwind; curriculum as child-centered, and instruction
individualized and differentiated; whole-class instruction derided and
neglected,
De visie van Ferre Laevers was ook sterk beïnvloed door het
boek Freedom to learn( van Carl Rogers (1968). Laevers propageerde ontscholing
en het ontplooiingsmodel à la Carl Rogers waarin de groeimetafoor centraal
staat. Het EGO bekijkt het kind als een op zichzelf besloten wezen (individuüm,
ego) dat zichzelf ontwikkelt vanuit aangeboren criteria en vanuit zijn allerindividueelste 'ervaringsstroom' & behoeften(= naturemodel).
Het vrij initiatief van de kleuter stond dan ook centraal
binnen het EGKO. In de slottoespraak op de viering van 20 jaar EGO in 1996
stelde Laevers het 'vrij initiatief' van de leerling en doorgedreven
individualisatie als centrale kenmerken voorop. We citeren even: "Een
opvallend kenmerk van EGO-kleutergroepen is dat de kinderen 62 à 72 % van de
netto-klastijd kunnen kiezen tussen vier of meer activiteiten. (Viering 20
jaar EGO, Kleuters en IK, jan. 1997).
Volgens Laevers en het EGKO moest het kleuteronderwijs ook
veel aandacht besteden aan het bevrijden van het kind uit zijn affectieve
kluisters, stress, jaloezie, gebrek aan zelfvertrouwen, agressieve neigingen
Voor een kind op de kleuterschool terecht kwam
was het volgens Laevers vaak de
dupe van de hinderpalen in de omgeving
en in de samenleving: ouders die te veel verbieden, kinderen die om waardering
en liefde te bekomen vervreemden van hun eigen ervaringsstroom (aanvoelen)
De
juf of leerkracht moet dan de innerlijke krachten helpen vrijmaken om het kind
in staat te stellen zichzelf te verwezenlijken. Laevers spreekt in dit verband
over bevrijdingsprocessen en genezingsprocessen.
Prof. J.D. Imelman
schreef dat mensen als Laevers en soortgenoten een ego-cultuur en een
'al-goekadullenpedagogie' propageren. Hij betreurde: "Er zijn mensen die kinderen zien als creatieve samenballingen van
energie die slechts ruimte nodig hebben om tot de meest persoonlijke van alle
persoonlijke ontplooiingen te kunnen komen. Dit komt ook tot uiting in allerlei
vormen van 'denken vanuit het kind', in het gezelligheids- en
ontplooiingsdenken, in het overbeklemtonen van de individuele creativiteit van
het kind
Alle aandacht gaat dan naar zelfontplooiing, zelfwerkzaamheid,
zelfsturing, creativiteit, en dat steeds in de context van relationele en
contactuele waarden. Met een ware verkondigingsdrift propageren deze mensen de
ego-cultuur op school" (Een optimistische pedagogiek en de
praktijk?, in: B. Spiecker e.a., Theoretische pedagogiek, Meppel, Boom, 1982).
Deel 2: de
anti-pedagogiek van Miller, von Braunmuhl e.a.
We staan nog even
stil bij de zgn. anti-pedagogiek van Alice Miller, Ekkehard von Braunmuhl (1975-1985) . De anti-pedagogen Alice Miller en Co vonden dat de anti-autoritaire pedagogiek van
de jaren 1965-70 niet radicaal genoeg was. Antipedagoge Alice Miller
bijvoorbeeld dacht in haar boeken In den beginnen was er opvoeding en Gij
zult niet merken uitgesproken anti-pedagogisch. Opvoeding is niet nodig,
stelde Miller, en is eerder een behoefte van de opvoeders dan van de kinderen.
Zelfs de anti-autoritaire
opvoeding moest het dus ontgelden. De
kritiek van de anti-pedagogen luidde: Ook
in de anti-autoritaire opvoeding en het anti-autoritaire onderwijs worden de
kinderen gedrild in een bepaald gedrag waarnaar hun ouders vroeger verlangd
hebben en dat zij daarom als algemeen wenselijk beschouwen. De eigen behoeften
van het kind aan autonomie en zelfbepaling worden daarbij volledig over het
hoofd gezien.
De pedagoog Ekkehard
von Braunmuhl stelde: De
anti-pedagogische vrijheidsstrijd is de enige zinvolle vrijheidsstrijd van deze
tijd. In 1975 verbaasde hij de opvoederswereld in zijn boek
Antipädagogik. Studien zur Abschaffung der Erziehung en de daarin ontwikkelde
these dat elke opvoeding en vorm van kindermishandeling was. Hij had het o.a.
over de aanspraak en het recht van het kind vanaf de geboorte om eigen heer en
meester te zijn van de eigen ontwikkeling. Bij opvoeding en onderwijs gaat het
volgens hem om een ontmoeting tussen gelijkwaardige subjecten. En verder: De vrijheid en autonomie liggen bij wijze
van spreken al in de wieg en moeten niet van buitenaf als opvoedingsdoelen
geponeerd worden.
|