Inleiding: heeft
Vlaams onderwijs nood aan copernicaanse hervormingen/cultuuromslagen?
Raf Feys
In de zeven recente rapporten over de toekomst van het
Vlaams onderwijs en over de nieuwe eindtermen/leerplannen luidt e centrale
gedachte: het Vlaams onderwijs is hopeloos verouderd. Dit i ook de boodschap
die de Leuvense prof. Kris Van den
Branden op uitnodiging van de VLOR-vrijgestelden mocht komen verkondigen op de
VLOR-startdag van september 2015. We merken ook dat Van den Branden dat nu ook
mag verkondigen op studiedagen voor directies e.d. In andere bijdragen maakten we al duidelijk
dat we het absoluut niet eens zijn dat ons Vlaams onderwijs nood heeft aan copernicaanse
hervormingen. We stelden ook dat precies Kris Van den Branden die met zijn Leuvens taalcentrum in sterke
mate verantwoordelijk is voor de uitholling
van het taalonderwijs in de eindtermen/leerplannen nu lamenteren over de
kwaliteit van het Vlaams onderwijs.
In deze bijdrage laten we een aantal mensen aan het woord
die afstand nemen van de vernieuwingsobsessie en vinden dat precies door deze
obsessie de kwaliteit van het onderwijs werd aangetast. De pleidooien voor
copernicaanse hervormingen van de voorbije kwarteeuw doen ons denken aan een
uitspraak van Finkielkraut : Veel
hervormers en intellectuelen storten hun toorn uit over de tekortkomingen van
het onderwijs. Alle hervormers van alle regeringen gaan tegenwoordig mee in het
grote humanitaire geruzie tegen de ellende die de leerlingen wordt aangedaan
als het onderwijs aan een erfgoed wordt gekoppeld. Volgens Finkielkraut zijn het echter nieuwlichters als Kris Van den Branden en co die de echte conservatieven zijn: degenen die
de mode van de radicale
verandering en beweging willen conserveren en voortdurend nieuwe
cultuuromslagen voorstellen als verlossing uit de ellende van het verleden.
We lazen onlangs: Our cultures obsession with innovation and hype has led us to ignore
maintenance & repairing and maintainers. The peddlers of innovation
radically overvalue innovation.
1 Finkiekkraut, Scruton, Peeters, Arendt
over
obsessie met vernieuwing en hypes
Op de achterflap van
Alain Finkielkrauts boek Ondankbaarheid (uitgeverij Contact, 2000). lezen we als centrale idee: De hedendaagse mens ziet zich zelf niet
meer als erfgenaam van het verleden. Hij wil zich bevrijden van de gedeelde
ervaring, en wanneer zich
herinneringen aan hem opdringen, stelt
hij vast dat het hedendaagse bewustzijn superieur is aan een duister verleden,
dat web van vooroordelen en misdaden.
Maar als op die manier het heden wordt losgeweekt van het verleden, heeft men
dan een scherper inzicht, is men vrijer en onbevangener?
De Duits-Amerikaanse
(joodse) filosofe Hannah Arendt schreef destijds: Juist om wat in ieder kind nieuw en revolutionair is te
handhaven moet de opvoeding conservatief zijn.
M.a.w. een kind is niet alleen een menselijk wezen in wording, het is
ook een nieuwkomer op de aarde. De gloednieuwe levenden moeten worden geholpen om op te groeien, op
te bloeien en zich in het leven te redden, maar de school heeft in de eerste
plaats de taak de nieuwkomer in te leiden in een wereld die ouder is dan het
kind zelf. De school haalt de kinderen uit de stolp van het hedendaagse, de
nieuweling moet een erfgenaam worden zodat zijn vermogen tot innovatie gestalte
krijgt. Kennisoverdracht is noodzakelijk voor de vrijheid. Onderwijs is nodig zodat het mensdom verlost
van zijn pedagogen kan leven. Complexe
zaken kunnen blijkbaar enkel paradoxaal verwoord worden en Hannah Arendt is
daar heel sterk in.
Met het formuleren van dergelijke paradoxen geeft Hannah
Arendt niet zozeer blijk van haar oorspronkelijkheid als wel van haar
trouw aan de geest van de Renaissance, dat wil zeggen aan de idee dat de mens
alleen maar toegang tot zichzelf kan
krijgen via de omweg van de tekens van menselijkheid die in de cultuurwerken
besloten liggen. Geconfronteerd met een progressiviteit die steeds minder
aandacht heeft voor de omweg, onderschrijft ze het fundamentele uitgangspunt
van het Europese humanisme dat als volgt door Eugenio Garin wordt gedefinieerd:
Men voedt de mens op door hem in contact te brengen met de mensen uit het
verleden, want dankzij de schat die is opgeslagen in de herinnering, in het
gesprek met de anderen, in de confrontatie met de nauwkeurige en niet valse en
banale woorden, wordt de geest vrijwel gedwongen om zichzelf terug te vinden,
stelling te nemen en op zijn beurt passende en nauwkeurige woorden te spreken.
In een recent interview stelde de filosoof Roger
Scruton We hebben indrukwekkende
onderwijssystemen overgeërfd, uitgebouwd sinds de middeleeuwen. ... Die erfenis
kwam plots onder druk te staan door de idee van gelijkheid e.d. (egalitaire
onderwijsideologie). In de loop van de
negentiende eeuw werden scholen en universiteiten voor iedereen toegankelijk.
Er voltrok zich een ware socialistische invasie van ons onderwijssysteem:
privileges werden taboe, iedereen moest er toegang toe kunnen hebben, omdat
onderwijs opwaartse sociale mobiliteit zou garanderen. Zo werd onderwijs een
machine om mensen gelijk te schakelen. Onderwijs gaat echter niet over gelijkheid, maar in de eerste
plaats over het doorgeven van kennis van de ene generatie aan de volgende. Als
het beter lukt om die kennis door te geven wanneer je leerlingen selecteert die
beter uitgerust zijn om de kennis ook echt in te lijven, en als dat betekent
dat je hen daarvoor anders moet behandelen, dan moet je dat doen. Onderwijs mag
je niet mengen met politiek. Daarom moeten we de schade die linkse egalitaire
ideeën hebben aangericht, onder ogen durven zien. Dat betekent niet dat conservatieven
privileges claimen, of erop uit zijn de kansen van arme kinderen te
vernietigen. Net als iedereen willen conservatieven iedereen de beste kansen
geven.
Het conservatisme zoals ik het begrijp, is een natuurlijk
instinct bij mensen. Het instinct om te bewaren wat goed is. Vaak zijn dat
zaken die goed zijn, omdat ze zoveel tijd hebben gekost om zo te worden. Die
erfenis is gigantisch, maar wordt al te vaak als vanzelfsprekend gezien.. Een
conservatief verdedigt de positie dat het beter is te beschermen wat werkt, dan
afbraak te plegen zonder dat je iets hebt om in de plaats te stellen. Het is de
natuurlijke reactie van mensen die zich ervan bewust zijn dat ze een beschaving
hebben overgeërfd. Wat natuurlijk niet wegneemt dat die beschaving nood kan
hebben aan verbeteringen. De conservatief
kiest in dat geval voor aanpassing, eerder dan verwoesting en heropbouw (Roger
Scruton: diepzeeduiker op een surfplank | rekto:verso).
In het essay De
kruising van Marco Polo en Robinson Crusoe heeft Carel Peeters het over de rol van de intellectueel in de
huidige dynamische wereld (Vrij Nederland, 8 juli 2000). Het is momenteel de
wereldreiziger Marco Polo die de tijdsgeest mee heeft, aldus Peeters. Alles is
gericht op het overschrijden van grenzen, op omwentelen. Het gevaar dreigt dat
ons eiland, onze cultuur, onze vele verworvenheden
niet ontzien zullen worden en dat Robinson Crusoe, de man die staat voor de
bedachtzaamheid, de herinnering, de dankbaarheid, de vernieuwing in
continuïteit
, als conservatief zal versleten worden.
We leven volgens Scruton, Finkielkraut, Peeters en vele anderen in een wereld die zich laat begoochelen door
de tijdsgeest, door modes en rages. Hervorming is het kernwoord van het
huidig vocabularium en wie niet zomaar meedoet met de vernieuwingsdwang wordt
als conservatief bestempeld. Our
cultures obsession with innovation and hype has led us to ignore maintenance
& repairing and maintainers. The peddlers of innovation radically
overvalue innovation..
2. Vooruit
hollen versus conserveren en vernieuwen in continuïteit
Finkielkraut stelt dat men vroeger meer dacht in termen van orde én beweging, vooruitgang
in continuïteit. De voorbije decennia bleken echter heel veel instanties en
personen voorstander van permanente beweging, omwenteling, cultuuromslagen,
paradigma-wisseling. Deze dynamische
wereld plaatst ook de intellectueel volgens Peeters voor een moeilijke opgave. Al
te veel intellectuelen laten
zich geheel in beslag nemen door de tijdsgeest en volgen de vele modes
en rages.
Een echte
intellectueel is echter eerder iemand die ook voldoende afstand
van de tijdsgeest kan nemen, een
Robinson Crusoe, of nog beter: iemand
die een verhouding ziet te vinden tussen twee zielen in zijn borst: die
van de hedendaagse dynamische, nieuwsgierige, ruimtemakende, inventieve figuur, de expansionist ten
behoeve van het welvaren van de hele wereld, en de eilandbewoner Crusoe die
voldoende zichzelf, zijn cultuur en de door hemzelf verworven inzichten
koestert. Peeters vindt dat de Robinson
Crusoe bij vele intellectuelen in de verdrukking raakte (zie verderop).
Scruton stelt: Het
conservatisme zoals ik het begrijp, is een natuurlijk instinct bij mensen. Het
instinct om te bewaren wat goed is. En dat staat lijnrecht tegenover de vaste
positie van links. Links zegt: Er zijn problemen, we moeten die onder controle
krijgen. We kennen het doel, we hebben een plan om dat doel te bereiken, en we
gaan de samenleving inrichten op basis van dat plan en in de richting van dat
doel: we gaan iedereen gelijk maken. Die aanpak is in de twintigste eeuw
desastreus gebleken. Natuurlijk bevindt er zich tussen deze twee posities een
heel spectrum aan tussenposities. En het zou eigen moeten zijn aan conservatisme,
althans zoals ik het invul, om open te staan voor dialoog. In een democratie
aanvaard je dat je soms wordt geregeerd door iemand met wie je het niet eens
bent. Dat is een zeldzame menselijke deugd, die bereidheid tot compromis,
discussie, en onderhandeling. Maar ze moet blijvend gecultiveerd worden.
Scruton, Finkielkraut en Peeters fulmineren dus tegen de bijna dwangmatige aard van de vooruitgang. In een wereld die gedoemd is in beweging te
blijven, betekent doordachte innovatie niet dat men gewoon
meeholt met de omwentelaars, maar wel dat men ook voldoende kiest voor behoud
en vernieuwt in continuïteit.
3. Erfgoed of verderfgoed?
Finkielkraut schrijft: In
het verleden probeerden de levenden zich aan te passen aan de wensen van de
doden; er was veel respect voor de cultuur, voor ons erfgoed. Momenteel bewegen
ze zich
in een van het erfgoed afgesneden ruimte.
De leden van de nieuwe elite willen vooral
creëren, veranderen, bewegen. Niets ergert hen meer dan bestendigheid en
onbeweeglijkheid. Nieuw betekent nu beter. Niemand beroept zich nog op wat-al-was/is,
iedereen kiest voor wat-nog-niet-is, iedereen beroept zich op innovatie,
niemand kiest nog voor de traditie, wil de verworvenheden van het verleden
veilig stellen. Ervaring wordt in onze samenlevingen niet langer geëerd;
gisting, elan, daar gaat het om.
Volgens Finkielkraut
is de verdediging van het erfgoed
tegen de radicale verandering in geenszins een teken van geborneerd conservatisme. Wantrouwen ten
aanzien van (permanente) verandering wordt
vrijwel in geen enkel betoog meer
verdedigd. Er zijn maar weinig intellectuelen meer die durven eren wat er in de loop van de eeuwen tot stand is
gebracht. En wie dit doet krijgt vlug het etiket conservatief opgekleefd.
Als we de stelling van Finkielkraut toepassen op het onderwijs, dan merken we dat
er inderdaad maar weinig pedagogen, beleidsmensen
durven
bekennen dat veel waardevolle fundamenten van ons
(basis)onderwijs gelegd zijn in de negentiende
en in het eerste helft van de twintigste eeuw en dat die ook moeten
behouden blijven. Ook Cyriel Offermans
heeft problemen met de vernieuwingswoede; hij betreurt dat veel oude
onderwijswaarden aan het sneuvelen zijn.
Volgens hem is er de voorbije jaren enorm veel afgebroken in het
onderwijs en is er al veel continuïteit verloren gegaan. Hij ergert zich ook sterk aan de bedrijfsmatige organisatie
van de school (De ongelukkige klas, Vrij Nederland, 13 ja. 2001).
4 Informatiemaatschappij en ICT, vaardigheden 21ste
eeuw: cultuuromslag?
Finkielkraut illustreert de onderwaardering voor het erfgoed
ook aan de hand van het nieuw digitale evangelie waarin de ICT als het
beloofde land wordt voorgesteld.
Iedereen heeft het volgens hem over de
kennis- en informatiemaatschappij die
komaf zal maken met de oude gebruiken. Maar
wat is die vermaarde eenentwintigste eeuw anders dan de mythe die de onweerstaanbare komst van
Internet, kabel en gsmetje in alle huishoudens voorstelt als een breuk met het verleden?
Zo durft b.v. op
vandaag bijna niemand ingaan tegen de vele zegeningen van de informatici. De
informatica zou volgens sommigen de radicale
breuk met het verleden moeten
betekenen. Edmund Leach gaf een lezing in Cambridge met als titel: Literacy is
doomed (Lezen en schrijven zijn ten dode opgeschreven). Leach legde er de nadruk op dat de mensheid
het schrift pas kort kende: Net zoals in het verleden de mensen duizenden
jaren lang zonder boeken beschavingen en schitterende culturen hebben
geschapen, zo zou het ook in de toekomst kunnen gaan.
Not books, but
gadgets, zo besloot Leach. Finkielkraut
protesteert hier terecht tegen.
Ook Cyrille Offermans (o.c)
heeft veel problemen met de verafgoding van de kennismaatschappij en informatiesnelweg. Hij
schrijft: Onder het paranoïde motto: De
kennis van vandaag is morgen verouderd, moet hij op jacht naar de nieuwste
informatie. Wat hij daarmee kan of moet, is een tweede zaak. Voor een
presentatie zal het in elk geval geschikt zijn. Als het maar glanst en glimt,
the medium is the message. Nu al kijken
leerlingen soms verontwaardigd op als er van hen geëist wordt dat ze van al die
pracht die ze presenteren toch eigenlijk
ook een heel klein beetje zouden moeten begrijpen (Vrij Nederland,
13 jan. 2001).
4. Vooruitgangsestablishment
Finkielkraut omschrijft
de dwangmatige aard van de vooruitgang aldus: De
vooruitgang is niet meer het zich losmaken van de traditie, hij is de traditie
zelf. Hij is niet meer het gevolg van
een besluit, hij leidt zijn eigen leven, automatisch en autonoom. Hij wordt
niet meer beheerst, hij is niet meer terug te dringen. Hij vloeit niet meer
voort uit een menselijke daad, maar wordt door de ontwikkeling der dingen
bepaald. Het is dus geen bijzondere verdienste meer dat men de dingen in
beweging brengt, want ze komen vanzelf in beweging.
Waar de gevestigde orde al eenzijdig verandering nastreeft, betekent het aansturen op een onderbreking van de lopende
vernieuwingsdwang een progressieve daad.
Werkelijke vernieuwers hebben voldoende oog voor hun tegelijk conserverende
opdracht. Ze nemen afstand van het omwentelingsestablishment, van de blinde vooruitgang. Alleen de onderbreking
van het lopende proces verdient de naam
revolutie, zoals Walter Benjamin zei. Maar wie durft de sleur van het activisme
afschuddden?
De activisten beloven ons
de (be)vestiging van een rijk
waarvan we al sinds enige tijd de onderdanen zijn.
Wanneer ze zeggen
gevaarlijk leven, onverschrokkenheid, revolutie dan moet daaronder worden
verstaan met de stroom meedrijven, de reclame volgen, breken met de
bestaande cultuur. De echte conservatieven zijn volgens
Finkielkraut degenen die de
mode van de radicale verandering en beweging willen conserveren en
voortdurend nieuwe cultuuromslagen voorstellen als verlossing uit de ellende
van het verleden.
Terugblikkend op de voorbije decennia kwam prof. Lea Dasberg
tot een analoge conclusie: De voortzetting van het perspectief van de
vorige generatie wordt als conservatisme gebrandmerkt. Het doorgeven van een
perspectief aan een volgende generatie wordt als indoctrinatie veroordeeld
..
Door het onthouden van traditie ontnemen we aan zonen en dochters en leerlingen
de mogelijkheid om opvoede-ling te zijn. We ontnemen ze het recht op hun
erfdeel aan de geschiedenis. In deze eeuw die de eeuw van het kind had moeten
zijn, is dit perspectief echter in diskrediet geraakt. (Wat is terecht
gekomen van de eeuw van het kind? In: Wie ben ik, wie zijn jullie, Ambo, 1980).
6 Kritiek op
libertaire ontplooiingsmodel
Finkielkraut laakt in
dit verband ook de libertaire en
liberale verwachtingen t.a.v. onderwijs. Volgens Finkielkraut was het de
voorbije decennia in de mode om te spreken over de onderdrukking en de
vervreemding van de leerlingen. Daarnaast was er de vele kritiek op de traditonele leerinhouden en
oude basics. Als alternatief werd dan
een zelfontplooiingsmodel met welbevinden en praktisch nut als centrale idee voorgesteld en de zgn. ICT-kennismaatschappij waarin het kunnen
opzoeken belangrijker zou zijn dan het
verwerven van basiskennis.
Finkielkraut drukt
het literair uit als volgt: Men eist dan
van het onderwijs dat het het nuttige met het aangename verenigt en het
verlangen om cello te spelen of voor de radio op te treden bevredigt terwijl
het hen tegelijkertijd voorbereidt op de omgeving waarin ze komen te leven door
middel van de overdracht van nuttige kennis, zoals de verkeersregels, EHBO of
het omgaan met een boormachine.
Opvoeding en onderwijs
waarin men de leerlingen niet onderdompelt in de geest van de tijd, maar
er juist naar streeft om ze ervan los te
maken, wordt momenteel als onderdrukking van de leerlingen voorgesteld.
In die
radicale pessimistische houding steekt iets van dandygedrag: kritiek is vaak
een afgeleide vorm van zelfverheerlijking, de pessimistische opstelling ten
aanzien van cultuur, onderwijs
komt voort uit ijdelheid.
7. Herman Pleij e.a. over bedreigde waarden
De opvattingen van
Finkielkraut, Dasberg, Arendt
doen me ook denken aan opvattingen van de
Nederlandse professor Herman Pleij in zijn boek Tegen de barbarij
(Prometheus, Amsterdam, 1999). Pleij is hoogleraar historische Nederlandse
letterkunde. In een hoofdstuk getiteld voorbeeldig onderwijs vraagt Van der Pleij zich af of we op het
vlak van het onderwijs nog wat kunnen leren uit het verleden, en zelfs uit de verre Middeleeuwen.
Hij vindt dat we op vandaag vaak oude praktijken en
verworvenheden veel te vlug als
totaal ouderwets afschrijven: Het is stilaan de moeite waard
om te overwegen of de tol van de voorbije vernieuwingen hier en daar niet wat
aan de onnodige hoge kant is, en of de vele problemen met betrekking tot het
onderwijs en de jeugd in het algemeen niet voor een deel te herleiden vallen op
dat radicale uitwissen van verworvenheden uit tien eeuwen onderwijsgeschiedenis (p. 87).
Van der Pleij stelt o.a. dat de leerkrachten het gemankeerde
respect o.a. kunnen terugkrijgen als ze proberen hun positie te herstellen als
kennisbron, waarvan het heerlijk laven is, zoals Erasmus zich ook destijds de
functie van de docent voorstelde (p. 92).
Volgens Pleij wordt de taak van de leerkracht al te zeer herleidt tot
deze van coach van het leerproces. Men ziet de leerkracht al te veel als a coach
on the side, en te weinig als a wise on the stage.
Pleij schrijft: De gezaghebbende schoolmeester of de
semi-notabele leraar uit mijn jeugd zijn nu
onherkenbaar vermomd in de onderwijzende welzijnswerkers, die in wellicht
te veel opzichten zoveel mogelijk op hun leerlingen willen lijken.
Kan een herbeleving
van eeuwenoud onderwijsgoed in gemoderniseerde vorm niet een nieuw elan geven
aan wat nu voor de leerling verder wegdrijft in de richting van absolute
zelfwerkzaamheid in een nieuwbouwwijk vol studiehuizen.
Het is de taak van de
school om van meet af aan raamwerken voor verdere vragen en inzicht aan te
brengen. Waaruit dit primaire weten moet bestaan, dient vastgesteld te worden
door het forum van ter zake deskundige onderzoekers en leraren. Het is
verbazingwekkend dat er zo geaarzeld wordt bij het aanbrengen van zon
basiskennis. Daarbij spreekt het vanzelf dat dit basispakket per discipline
geheel in de pas met de voortschrijdende wetenschap van tijd tot tijd aangepast
dient te worden.
Rituelen bij het verwerken van feiten en inzicht
stimuleren de gevoelens van houvast en zijn ook niet slecht voor de
saamhorigheid. Dat alles wordt dus te
belangrijker nu de evenzeer noodzakelijke didactiek van de digitale
informatieverwerking onvermijdelijk naar steeds sterkere vereenzaming en
isolement voor het scherm drijft.(p. 91).
Min of meer ongemerkt dreigt de
waarde van een zekere feitenkennis en van het geheugen in het algemeen door de
meer dan indrukwekkende successen van de recente technologie in vergetelheid te
raken. Sterker nog, geheugenkennis is zelfs minderwaardig verklaard ten opzichte van tal van zoekvaardigheden en
geeft algauw aanleiding tot
ridiculisering. Het is zeer de vraag of de verpaupering van het
geheugen een niet veel te hoge tol is
voor digitalisering van alle kennis. Anders gezegd, ook naast de databanken
dienen de geheugenfuncties van de mens benut te worden en geactiveerd te
blijven.
De beste vragen worden geboren uit parate kennis. Een
raamwerk daarvan dient, telkens weer, geinternaliseerd te worden, uiteraard
door het instituut dat daarvoor het best geëquipeerd is: de school. Heeft men
niets meer in het hoofd, dan zijn er zelfs
geen vragen meer te bedenken voor de computer en kunnen er slechts
willekeurige knoppen ingedrukt worden.
Is dat dan de ware triomf van het postmodernisme? Pleij wijst verder ook op het belang van
klassieke werkvormen als het vertellen en uitbeelden van verhalen op school,
het memoriseren, enz.
Ook in een recente publicatie van prof. P. Smeyers (KU
Leuven) samen met drie Engelse collegas
wordt gewezen op het grote belang van
learning by heart (uit of
beter in- het hoofd leren). Vertrouwd raken met dingen, gevraagd en ongevraagd
dingen beschikbaar hebben, vinden de auteurs heel belangrijk. Leren en leren leren is volgens deze Wittgensteinse denkers veel
meer dan een vaar-digheid, dan competentie-leren (Pedagogisch Tijdschrift,
2000, nr. 2). Dit sluit ook aan bij de
visie die de professoren J.D. Imelman en
Wilna Meijer verdedigen (zie b.v. Het denken over onderwijs is los
geraakt van het denken over cultuur, Didaktief & School, februari 1999).
7 Robinson Crusoe én
Marco Polo tegelijk
Carel Peeters essay De kruising van Marco Polo en Robinson
Crusoe sluit sterk aan bij het gedachtegoed van Finkielkraut.
Ook hij pleit o.m. voor meer waardering voor het heden en voor het erfgoed. Hij
schrijft: In de welvaartsstaat heeft de intellectueel niet enkel met problemen te maken, maar ook
met zegeningen. Peeters betoog klinkt
wel poëtischer en brengt tegelijk wat nuanceringen aan.
Peeters pleit voor een ontmoeting tussen Polo en Crusoe,
dit wil zeggen, de vraag stellen hoeveel
er geschipperd moet worden tussen de verleidingen van de tijdgeest en het
bewaren van afstandelijkheid: in welke mate stroom
je mee of bewaar je jezelf, zoals Nietzsche zegt.
Een echte intellectueel is de vleesgeworden spanning
tussen Crusoe en de Polo in zichzelf, tussen zijn soevereiniteit en zijn
afhankelijkheid, tussen scepsis en overgave, tussen de wereld van feiten en die
van de verbeelding. Het is zijn dagelijkse werk deze spanning in stand te
houden en er een werkzame vorm aan te geven.
Wie zich louter als Marco Polo opstelt, is iemand
die zich overgeeft en deelneemt
aan het intense moment, die voortdurend uit is op verkenning en
verandering, die voortdurend denkt in
termen van cultuuromslagen, nieuwe paradigmas en omwentelingen, die geniet van
de momentane ervaring.
Crusoe is meer degene die alles van een afstand bekijkt. Hij
is ook de pleitbezorger van de realisaties van het verleden en van de eigen
cultuur. Hij wendt zich niet af van de wereld, maar laat zich wel helemaal niet
begoochelen door de tijdsgeest en hij houdt er ook zijn eigen waardeschaal op
na. Een wijze Robinson Crusoe is echter ook niet enkel met zijn eigen
eilandje bezig, hij wendt zich niet van de wereld af, maar hij cultiveert wel zijn eigen tuin en
cultuur, terwijl hij ondertussen, met de ogen van Marco Polo, nieuwsgierige
blikken op de (mogelijke) wereld werpt. Marco Polo stelt b.v. dat we mee moeten met de informatiesnelweg
en met het internet. Robinson Crusoe
onderkent de nieuwe mogelijkheden van het internet e.d., maar voegt er
echter aan toe: Bedenk dat informatiesnelweg niet enkel snelle informatie
betekent, maar ook informatie die snel weg is. Parate basiskennis blijft dus
even belangrijk en wordt zelfs nog belangrijker in onze
De kracht van Crusoe is dat hij, ondanks de druk van de
veranderingsdwang en de dwang om overal
hetzelfde over te denken, een ruimte in zijn hoofd heeft opengelaten. Daar
ontwikkelt hij zijn ideeën. Hij is in staat zich terug te trekken uit het
gewoel en het van een afstand te bekijken. Hij gaat heen en weer tussen
zichzelf en de rest van de wereld.
Een intellectueel is iemand die wil dat ideeën zo interessant
mogelijk zijn. Omdat hij weet dat interessant betekent: aan zoveel mogelijk
denken, zoveel mogelijk in aanmerking nemen, zoveel mogelijk waardevolle feiten
en nuances toelaten. Dat is wat Robinson Crusoe doet. Interessante inzichten
over de wereld (ook over onderwijs) ontstaan nergens anders dan op het eiland
van Robinson Crusoe. Daar zijn, om het nog krasser te zeggen, tijdelijke
oogkleppen voor nodig, het attribuut dat in deze tijd het minst in gratie is. Die passen niet in een
open, door informatie bepaalde pluralistische samenleving. Die tijdelijke
oogkleppen zijn een voorwaarde voor het doen van ontdekkingen. De kunst is je
te isoleren, je eigen voorstelling voor ogen te houden, je weten te beperken.
Je afzonderen leidt tot concentratie, concentratie leidt tot verfijning: tot de
esprit de finesse van Pascal. Maar deze oogkleppen moeten pas op nadat Crusoe
zijn nieuwsgierigheid heeft bevredigd, eerder niet, hij moet eerst alles weten
wat hij moet weten. De Marco Polo zit in hem niet stil.
In de ogen van Polo zijn grenzen nergens goed voor, dat zijn
obstakels voor de expansie, een beperking voor het vrij zweven van de
geest. Crusoe is daarentegen een groot
liefhebber van grenzen en van het behoud van oude waarden en verworvenheden.
Hij heeft gezien waar ze goed voor zijn: ze zijn er om gerespecteerd te worden.
Maar ze zijn er voor Crusoe ook om overschreden te worden, om aan te vullen met
nieuwe waarden. De grenzen zijn er om
permanent in twijfel te kunnen trekken. Zonder grenzen zou dat helemaal niet
kunnen. Door het bestaan van grenzen en vaste waarden ontstaat cultuur. Zelf
noemen we dit vernieuwen in
continuïteit. Peeters stelt verder dat literatoren als Hans Enzensberger,
Alain Finkielkraut en Claude Magris
heel dicht in de buurt komen van een
combinatie van Polo en Crusoe.
Volgens Peeters reageren de meeste hedendaagse
intellectuelen vooral op anderen of op
wat zich voordoet, ze zijn zelf niet de bron van ideeën, maar varen mee met de
stroom. Het zijn anders gezegd- geen ontdekkers die met hun eigen gedachten
voor de dag komen.
8 Vernieuwing in
(dis)continuïteit
8.1 Omwentelaars en vernielers
Net als Finkielkraut, Peeters, Pleij, Arendt
reageerden we
in het verleden herhaaldelijk op het om-wentelings-en doorhollingsbeleid. Op een studiedag in 1992 aan het strand van Nieuwpoort kwamen we al sterk onder de indruk van de
revolutionaire bevlogenheid van secretaris-generaal Monard en zijn
administratieve stoottroepen. Monard repliceerde spottend dat het hem
verwonderde dat een mei 68er schrik had van revoluties. Kurieren am Symptom
volstaat niet meer, alleen radicale hervormingen brengen heil (zoals in het
hoger onderwijs), aldus een ontketende Georges Monard (TORB, 1995, nr. 4). We
bekritiseerden herhaaldelijk de administrators
die zich gedragen als verlichte managers die eigenzinnig uitmaken wat
goed is voor het onderwijs en een overrompelingsbeleid voeren. Gelukkig kreeg
het verzet tegen dit beleid en vooral
tegen een aan-tal radicale plannen de steun van leden van de Vlaamse Raad. Zo
gingen een aantal geplande her-vormingen
voor het secundair onderwijs niet door.
In het verleden hebben we zowel afstand genomen van restaurateurs als van omwentelaars. De restaurateurs verheerlijken enkel het
verre verleden en alles wat daarna
gebeurde stellen ze voor als ontaarding .
De omwentelaars beschouwen het verleden als verderfelijk en pleiten voor de verlossing uit al die
ellende. Daarom hebben we zowel moeite met restaurateurs als met vooruit hollende verlossers, de eersten manisfesteren een te
grote behoudsdrang, de laatsten een
vernielingsdrang.
8.2 Prick: radicale vernieuwingen mislukten
De visie van Finkielkraut, Scruton, Arendt, Peeters
doet
me denken aan uitspraken van de
Nederlander Prick over de radicale onderwijsvernieuwingen van de voorbije decennia.
In een interview besluit Prick: Veel
dweperige onderwijsvernieuwers hebben geschopt en getrapt tegen het
onderwijs en voortdurend een grote bek opgehad. Maar ze hebben niets veranderd,
niets blijvends neergezet. Alleen daaruit al blijkt de kwaliteit van hun
denken (Didaktief & School, februari 2000).
Het construeren van de verlossende vernieuwing op de
puinhopen van het verleden, was een centrale gedachte bij veel vernieuwers. De
vernieuwingswoede wierp volgens Prick weinig blijvende vruchten af: De
onafgebroken stroom aan rijpe, groene, doordachte en ondoordachte
vernieuwingsplannen en luchtballonnen van kamerleden, ambtenaren, bewindslieden en het exploderende
leger van psychologen en onderwijskundigen kon moeilijk anders dan leiden tot
weerzin of apathie vanwege de leerkrachten (p. 33) Jammer genoeg beschikken de
huidige leraren volgens Prick vaak niet meer over de ambitie en wellicht ook
niet over de kwaliteiten om de strijd met externe belagers aan te gaan
(Onderwijs op de divan, Van Gennep
2000, p. 58).
Veel vernieuwers die de voorbije decennia met radicale
hervormingen uitpakten, zijn ontmoedigd, maar hopen nu dat ze in de volgende
eeuw meer succes zullen kennen. Sommigen werken hun ideeën bij en denken alweer
in termen van nieuwe cultuuromslagen of nieuwe paradigmas, de meest gebruikte
termen in het jargon van de radicale onderwijsvernieuwers. Opvallend is ook
volgens Chall e.a. dat de onderwijsoverheid
veelal omwentelingsprojecten (die achteraf weinig opleverden) sterk
financieel ondersteunde en daarentegen
de mensen die vernieuwen in continuïteit weinig of niet steunde.
8.3 Conserveren en vernieuwen
in continuïteit loont
Een onderwijzers met dertig jaar ervaring, , schreef ons : Toen ik
de laatste nummers van O.Kr.
doornam dacht ik bij mezelf: Ik hoop dat ze het kunnen blijven zeggen. Wars van
alle modes en trends is O.Kr. de pleitbezorger van authentiek onderwijs.
Behouden en optimaliseren van al wat zijn deugdelijkheid heeft bewezen en
gezond kritisch t.o.v. nieuwlichterij, lobbywerk en rages. Tegen de stroom in
varen wordt zelden beloond. Onderwjijsskrant is voor degenen die het veelal
voor het zeggen hebben vaak de stoute jongen die weigert te applaudisseren omdat
hij de valse noten te goed gehoord heeft. Een andere lezers schreef bemoedigend:
Ik wens jullie veel succes in je strijd, want ik weet dat de concurrentie
oneerlijk is en dat die concurrentie vanuit het beleid en vanuit tal van andere
instanties gesteund wordt.
Conserveren en vernieuwen in continuïteit: noch rechts, noch
links
Bijlage: I may be a traditionalist, but Im not a
neo-liberal (Michael Fordham in Philosophy of education)
"A traditionalist might well argue that passing on
knowledge from one generation to the next is important, but this does not in
itself make someone left-wing or right-wing. It is what we choose to pass on
that determines this.
I call myself traditional because I believe our culture has
a number of traditions worth passing on to children. As a history teacher, I
see the discipline of history as one of these traditions. Our society has spent
centuries building knowledge of the past and has honed the tools we use to find
out more about the past, and I see it as my job to pass on both of these to the
children of today. I do this by inducting children into the tradition I value,
teaching them what they need to know so that, by the time they finish school,
they are (hopefully!) able to see the value of that tradition. Some, I hope,
will promote the study and pursuit of history to a future generation.
On this argument, I think most teachers would see themselves
as traditionalist on some level: many of us became teachers because we believe
that we have something worth passing on.
So what do I see as the opposite of traditionalism in
education? Following my reasoning here, the opposite of traditionalism can be
seen where someone does not value what has been passed down through and shaped
by past generations.
Perhaps the traditions are seen as not being relevant to
modern life. Perhaps the traditions are seen as limiting the ability of a child
to form his or her own ideas about the world.
Perhaps the traditions are seen as so ridden with the power
structures of the past that it would be better to cast them aside and start
from scratch.
Perhaps the traditions are beyond the lived experience of
children.
All of these positions are a rejection of tradition in one
form or another. Importantly, a rejection of tradition is also not by
definition left-wing or right-wing. Fascist dictators are more than happy to
cast aside traditional structures in society. What determines whether someone
is left-wing or right-wing is the traditions one chooses to reject.
At this point I want to take a direction which may not be
fully supported by other teachers who call themselves traditionalists.
* I do not happen to think that the process of teaching, the
particular methods I use, can necessarily be understood to be traditional per
se. Take the idea of children sitting in rows in a classroom. I dont sit
children in rows because that is how children sat at some point in the past
(true though that might be): I sit children in rows so that I can look at their
faces when I am speaking to them without them having to turn their heads.
I do not insist on silence when children are working on
writing because I have some vaguely romantic notion that this is how all
children used to be in some past golden age: I do it because I think everyone
can concentrate better that way.
I do not hand out sanctions to pupils just because pupils
got given sanctions in the past: I do it because I think everyone flourishes
better in a culture of rights and responsibilities.
These are not aspects of my traditionalism: these are things
I do because I think they allow me to get on with the job of teaching. I am a
curricular traditionalist, but pedagogically I am driven more by (small-p)
pragmatism than anything else. If you could show me that group work, discovery
learning and role play are more likely to achieve my curricular ends that my
current approach, then you might well win me over.
Nor does being a traditionalist imply that I think what
ought to be taught is fixed and unchanging. The philosopher Alasdair MacIntyre
is spot on with this in his analysis of tradition in After Virtue: when
traditions stop evolving, they become dogma. All living traditions change: they
are, in MacIntyres words, continuities of conflict that incorporate their
own fault lines and disagreements.
I do not seek to teach a fossilised dogma: I want to teach
the living, breathing thing we call history. This means I need to update my
knowledge, stay abreast of new ideas in the discipline and be willing to change
my teaching as time goes on. I seek to engage with my changing discipline not
in spite of my traditionalism, but rather because of it.
This is a slightly longer post than I usually write. My hope
is that, having read this, you might have a slightly clearer idea of what I
mean when I talk about traditionalism. It should also show why I am far more
interested in discussing curriculum than pedagogy, for whereas the former
provides me with purpose, the latter is in just a means to that end.
These are points that I shall be raising in a panel
discussion for the East London Science School Choosing Knowledge event this
weekend.