Spellingstrategieën: historiek,
verscheidenheid, doelgerichte keuze
Pieter Van Biervliet
Bijdrage uit Onderwijskrant nr. 130 (2004)
1 Inleiding
Nieuwe
leerplannen benadrukken heel sterk het gebruik van strategieën in het
spellingonderwijs. We zijn daar ook voorstander van.
Spellen wordt bijvoorbeeld een stuk eenvoudiger als niet alle woorden moeten
worden ingeprent of naar analogie met een kapstokwoord moeten worden
geschreven. Zo weet de leerling dankzij een regel (de zgn. regelstrategie)
dat /jaagt/ met <gt> wordt geschreven omdat je na een lange klank altijd
<gt> schrijft, uitgenomen bij <ligt>, <legt> en <zegt>
(en <egt>). De leerling hoeft dus de schrijfwijze van <jaagt> niet te
memoriseren.
Minder
enthousiast zijn we als leerlingen de verschillende strategieën moeten benoemen
of identificeren. Is bijvoorbeeld /bank/ een hoorwoord, een
regelwoord, een analogiewoord enz.? In dit artikel geven we een aantal
bedenkingen in dat verband weer.
Vooraleer we dat doen, willen we toch eens grondig analyseren hoe
spellingstrategieën in het vroegere spellingonderwijs werden gebruikt.
2 Een stukje geschiedenis
Een terugblik in de
vroegere leerplannen laat zien dat er toen telkens één strategie heel sterk
werd beklemtoond. Andere strategieën werden veel minder of zelfs niet
aangeprezen.
In het leerplan van 1936
van het Katholiek Lager Onderwijs staat het inprenten van (lees: visuele)
woordbeelden centraal[i]. Het inprenten gebeurt vooral via vele
kopieeroefeningen, of ook via invulopdrachten en het van buiten schrijven
(bijvoorbeeld van een versje). Sporadisch is er in het leerplan sprake van
spellingregels.
In het leerplan van 1954
blijven de oefenvormen van 1936 een centrale plaats toebedeeld. Ook in dat
leerplan blijft het inprenten de
belangrijkste strategie. Men voegt er evenwel aan toe dat het inprenten bewust moet gebeuren. Het inprenten is
geen blindweg memoriseren, maar een proces waarbij men zich heel sterk bewust
is van de kenmerken van de te schrijven woorden. Op die manier krijgen ook
spellingregels iets meer aandacht dan in het vorige leerplan. Vooral de manier
waarop de regels moeten worden aangebracht, wordt er uitvoerig beschreven. Men
pleit er namelijk voor een sterk inductieve aanpak waarbij de spellingregels
uit concrete voorbeelden als het ware gedistilleerd worden. Zo stellen de
leerlingen, na het aanleggen van analogiereeksen zoals potten, rotten, pannen,
willen
, zelf vast dat de medeklinker na een korte klank altijd wordt
verdubbeld (d.i. de verdubbelingsregel).
In het leerplan van 1954
treffen we nog andere, vrij nieuwe accenten aan. Zo wordt het belang van de spelling voor het
eerst sterk gerelativeerd: Een goed
opstel met spelfouten is als opstel beter dan een slecht opstel zonder
spelfouten.[ii] Voorts benadrukt men heel duidelijk het
belang van de context waarin de te schrijven woorden worden aangeboden:
laten
waarnemen van het spellingverschijnsel liefst in een tekst
[iii] Met context
worden niet alleen een tekst e.d. in de spellingles maar ook teksten in andere lessen bedoeld. Op die manier wil
men aldus het belang van de transfer (d.i. de toepassing van het geleerde in
een andere situatie) onderstrepen. De reden daarvoor is dat ervaring leert dat
dezelfde woorden in een spellingles meestal minder fout worden geschreven dan
in andere lessen.
Het o.i. meest
interessante accent heeft betrekking op de manier waarop de schrijfwijze zelf
wordt gepresenteerd. Volgens het leerplan moet de leerling vooral zien schrijven:
Het woord dat ontstaat, is levend; het gedrukte woord is dood[iv].
Met andere woorden, leerlingen moeten door de leerkracht of een medeleerling
veelvuldig getoond worden hoe ze woorden moeten schrijven. Eigen ervaringen in spellinglessen leren inderdaad
dat dit demonstreren heel belangrijk is.
Het is ons weliswaar
niet duidelijk in welke mate de uitgangspunten van de beschreven leerplannen
ook in de praktijk zelf werden gerealiseerd. De concrete praktijk verschilt
nogal eens van de voorgeschreven praktijk. Stond het inprenten in de
onderwijspraktijk inderdaad centraal of was er ook evenveel of zelfs meer
aandacht voor bijvoorbeeld het aanleren van bepaalde spellingregels? Nader
onderzoek van gebruikte methoden destijds alsook interviews met gepensioneerde
leerkrachten kunnen ons interessante informatie daaromtrent geven.
Het leerplan van 1969
stelt het inprenten veel minder centraal. Men wil er de kinderen vooral correct
leren schrijven naar analogie met een basiswoord of een model. Bijvoorbeeld:
kracht, gracht
zoals acht, muur, vuur
zoals uur, enz. Toch blijft er nog ruimte om
ook spellingregels toe te passen[v].
In tegenstelling tot de vroegere leerplannen kunnen we aan de hand van vroegere
handboeken en getuigenissen van leerkrachten wel besluiten dat de
voorgeschreven aanpak, namelijk de analogiestrategie, inderdaad als centrale
strategie in de concrete onderwijspraktijk van de meeste leerkrachten werd
toegepast.
Het meest recente leerplan, dat van 1995,
spreekt over gemengde spellers. In het leerplan lezen we: Ervaren spellers gaan in de regel uit van de
schrijf- en schriftbeelden die ze in hun geheugen hebben opgeslagen. Ze hebben
met andere woorden schrijfmotorische patronen opgebouwd. Bij sommige woorden twijfelen ze nochtans aan
de spelwijze. Bijvoorbeeld als ze dienen te kiezen tussen concurrerende
schrijfwijzen: gebeurt en gebeurd. Hun geheugen laat ze daarbij wel eens in de
steek. Om dat te verhelpen, doen ze een beroep op hun kennis van de
spellingregels, die ze zo goed als automatisch gebruiken of die ze soms
expliciet aanwenden. Soms redeneren ze analogisch. Ervaren spellers gebruiken
hoe dan ook verschillende strategieën om woorden juist te schrijven, nu eens
deze dan die.[vi]
Met andere woorden, in
tegenstelling tot de vroegere leerplannen worden nu verschillende strategieën aangeleerd waarop de leerlingen kunnen
terugvallen wanneer ze een woord moeten schrijven. Woorden die volgens een
bepaalde strategie worden aangeleerd, worden ook zo genoemd. Zo onderscheidt
men: hoorwoorden (zoals al), onthoudwoorden (zoals politie), regelwoorden
(zoals (hij) wordt), analogiewoorden (zoals woorden net als leeuw) en opzoekwoorden (zoals
squashen).
Wie deze ordening heeft ontwikkeld, is ons
niet bekend maar sedert de beginjaren 90 doet men in allerhande methoden en
artikels wel veelvuldig een beroep op deze categorieën. Toch is deze ordening
niet zonder discussie. Zoals gezegd, zetten we de belangrijkste discussiepunten
op een rij.
3 Wat is wat?
Ten eerste is er de identificatievraag. Met andere woorden: Wanneer is een woord een
hoorwoord, een onthoudwoord enz.?
Als we verschillende spellingmethoden
(handboeken) vergelijken, dan treffen we verschillende invalshoeken aan. Dat
geldt eveneens voor de Vlaamse leerplannen. Bijvoorbeeld is een woord als
mooi in de ene methode of leerplan een hoorwoord, in de andere een
onthoudwoord. Het leerplan van het Vlaams Verbond van het Katholiek Onderwijs
kiest voor de onthoudstrategie als voorkeurstrategie, terwijl de leerplanmakers
van het Gemeenschapsonderwijs voor de hoorstrategie kiezen. Let wel: in beide
leerplannen worden de strategieën niet als de enige en juiste voorgesteld[vii].
Met andere woorden, het zijn voorkeurstrategieën.
De scholen zijn dus vrij om eventueel andere strategieën te hanteren.
De verschillende benaderingen zijn een gevolg
van een gebrekkige definiëring van de strategieën. Het is dus heel belangrijk
om de verschillende strategieën goed te omschrijven. Zelf kiezen we voor de
volgende omschrijvingen:
a)
Hoorweg (zgn. hoor-
of luisterwoorden): je schrijft wat je hoort.
De hoorweg is de belangrijkste weg: Je
schrijft wat je hoort. Bewust schrijven we niet zoals je hoort omdat deze term teveel suggereert dat de
hoorstrategie alleen kan worden toegepast op strikte foneem-grafeemkoppelingen.
Ook bij het schrijven van woorden met tweeklanken zoals ieuw, eeuw, uw enz. of
met vaste lettercombinaties zoals isch, lijk
doen we een beroep op de
hoorstrategie omdat het klankbeeld van die woorden altijd slechts tot één
schrijfwijze kan resulteren: je hoort aai, je schrijft aai, enz. Eventueel
kunnen instructieregels zoals je schrijft aai zonder j de hoorweg
ondersteunen. Zon instructieregel is echter geen spellingregel. Hij heeft
enkel een ondersteunende rol[viii].
b)
Regelweg (zgn.
regelwoorden): je schrijft het woord en past de spellingregel toe.
Bij het schrijven van
sommige woorden is de hoorweg onvoldoende en moet er een beroep gedaan worden
op zogenaamde regels. De regel kan vervat liggen in een sober voorschrift.
Bijvoorbeeld: Op het einde van een woord
schrijf je een lange a, o, u altijd enkel (bijvoorbeeld: ja, zo, nu). Er
bestaan ook eenvoudige regels voor het verdubbelen en verenkelen (bij het
schrijven van woorden met een open of gesloten lettergreep) en voor het schrijven
van de werkwoorden. De toepassing van een regel kan eveneens via een uitgebreid algoritme tot stand komen. Een
algoritme is een schema waarbij enkele denkstappen gevolgd moeten worden. Als
men het schema juist aanwendt, leidt die dan tot de enige juiste oplossing
voor het schrijfprobleem, bijvoorbeeld van een werkwoordsvorm. Zelf zijn we
geen voorstander van dergelijke algoritmes (zie verder).
Bepaalde regels doen een
beroep op het beginsel van de gelijkvormigheid.
Een duidelijk voorbeeld daarvan is de verlengingsregel. Zo schrijven we niet
'goet' maar 'goed' omdat we ook 'goede',
'goedig' enz. schrijven.
c)
Net-als-weg (zgn.
analogie- of net-als-woorden): je schrijft het woord net als het kapstokwoord.
De speller past een analogiestrategie toe door een
"net-als"-redenering te maken. Bijvoorbeeld schrijft hij '-tie' in
'advertentie' net zoals in 'politie'. In
principe kan men voor het schrijven van alle
woorden deze strategie toepassen. Bijvoorbeeld leert men 'wakker' met 'kk'
schrijven naar analogie met het geleerde kapstokwoord 'takken'. Andere voorbeelden: hij wordt naar analogie met hij werkt,
pittig naar analogie met twintig
d)
Onthoudweg (zgn.
onthoudwoorden, weetwoorden of foto-woorden[ix]):
je schrijft het woord zoals je het hebt ingeprent.
Er zijn woorden die men
niet louter schrijft zoals men ze hoort, waar rekening kan worden gehouden met
een bepaalde regel, of waar een 'net-als'-redenering kan worden gemaakt. De
juiste schrijfwijze van zulke woorden moet men sowieso onthouden. Bijvoorbeeld: peil, (ei of ij?), auto (ou of
au?)
Men
begrijpe heel goed dat elk woord moet
worden ingeprent: auto altijd met au maar oude altijd met ou, peil
altijd met ei als het woord bijvoorbeeld in een context met een bepaalde
waterstand wordt gebruikt, maar met ij als het de pijl van een boog betreft
enz. Bijgevolg heeft het dus geen zin om
elk woord met een vaste lettercombinatie
zoals aai, ooi, ng, nk, isch enz. te willen inprenten zoals bijvoorbeeld het
leerplan van het katholiek onderwijs in zijn basistekst van 1995 voorstelt[x].
Leerlingen moeten inderdaad onthouden dat aai zonder j wordt geschreven maar
het is zinloos om hen de schrijfwijze van alle woorden met aai te laten
memoriseren. Trouwens, vooral spellingzwakke kinderen profiteren nauwelijks van
zon aanpak aangezien zij meestal een zwak geheugen hebben.
Soms is het mogelijk de
historische afkomst van een woord te leren om zo enige steun te hebben bij het
schrijven. Dergelijke gevallen berusten op het beginsel van de etymologie. Bijvoorbeeld spellen we althans vanwege de afkomst van al te hants.
e)
Zoekweg: je schrijft
het woord zoals het in het woordenboek staat (zgn. opzoekwoorden).
Er zijn woorden die je niet via de hoor-,
regel- of analogieweg kunt schrijven. Die woorden moet je onthouden. Maar,
zelfs de meest ervaren spellers slagen er niet in om alle zogenaamde
onthoudwoorden in te prenten. Een belangrijk hulpmiddel is dan het woordenboek.
Vooral in de hogere leerjaren (wanneer men leenwoorden en vreemde woorden leert
schrijven) worden de leerlingen aangespoord om bij twijfel spellinglijsten of
een woordenboek te raadplegen.
We kunnen dus besluiten dat een goede
definiëring heel belangrijk is. Zoniet, dan zal men zich verliezen in oeverloze
discussies, bijvoorbeeld bij het opstellen van foutenroosters: Is dat nu een
hoorfout, of een onthoudfout? Enz.
4 Voorkeurstrategie
Leerlingen moeten 'gemengde spellers' worden. Dat
betekent dat we de leerlingen op weg zetten om uit de verschillende strategieën
de voor hen meest doeltreffende te leren kiezen. Maar
zelfs na een goede omschrijving van de strategieën (zie punt 3) blijft het
probleem dat vele woorden via verschillende strategieën kunnen worden
aangepakt. Bijvoorbeeld: kooi kan via de hoorstrategie worden aangeleerd,
maar kan ook worden ingeprent of zelfs via analogie met een kapstokwoord (net
als mooi) geschreven worden. In het voorgaande hebben we reeds duidelijk
gemaakt dat we zeker niet voor de onthoudweg opteren omdat het inprenten van
alle woorden met ooi (kooi, mooi
) het geheugen te veel zou belasten. Belasting
van geheugen is een belangrijk criterium om een bepaalde strategie boven een
andere te verkiezen. Er zijn ook nog andere criteria. Zelf stellen we volgende
hiërarchie voor:
hoorstrategie >
regelstrategie > analogiestrategie > onthoudstrategie >
opzoekstrategie
De volgende criteria
hebben de keuze voor deze ordening beïnvloed.
a)
Hoorstrategie
is belangrijkste
Ten eerste opteren we
voor de hoorstrategie als belangrijkste voorkeurstrategie omdat die de eenvoudigste
is. Soms moeten enkele eenvoudige instructieregels door de kinderen worden
onthouden, zoals: er bestaan geen sw-woorden !, vergeet bij ieuw en eeuw de u
niet ! enz.
b)
Regels
in plaats van analogie
De leerlingen zullen
echter ontdekken dat de hoorstrategie niet steeds kan worden toegepast. Voor de
schrijfwijze van een groot aantal woorden gelden namelijk regels. Kan de
hoorstrategie niet worden toegepast, dan schakelen we dus over op het gebruik
van regels.
We verkiezen regels
boven de analogie-aanpak. Nochtans was die aanpak tot in de jaren 90, in
navolging van het leerplan van 1969, bijzonder populair, bijvoorbeeld bij het
schrijven van woorden met een open of gesloten lettergreep. Dat gebeurde dus
naar analogie met een basiswoord of model. Het basiswoord werd gekozen uit
een reeks analogische woordenrijen die men in de eerste leerjaren opstelde.
Bijvoorbeeld werden de woorden poten
en potten eerst stevig ingeprent om
dan verder als grondwoord voor de spelling van woorden met een open resp. gesloten
lettergreep te functioneren. Uit eigen ervaringen alsook wetenschappelijk
onderzoek blijkt echter dat zwakkere spellers beter met een regelstrategie
geholpen zijn.
Analogiemethoden zijn voor spellingzwakke
kinderen minder geschikt omdat zij vaak de analogie niet vlot kunnen vatten of
niet altijd het passende basiswoord vinden (bijvoorbeeld: wonen schrijven we
net zoals ?). Ook bij de werkwoordspelling
is dat niet zo eenvoudig. Stel dat men volgende kapstokwerkwoorden hanteert:
werken, spelen, lopen, vinden, rusten, antwoorden; welk kapstokwoord moet men
dan kiezen om hij wordt te schrijven?
c)
Eenvoudige
regels in plaats van algoritme
Met regels bedoelen we
in de eerste plaats sobere, eenvoudige voorschriften. Uitgebreide algoritmische
aanpakken zijn uit den boze. Zon algoritme is eigenlijk wel een regel maar die
wordt dan via vele denkstappen weergegeven.
De leerlingen moeten die denkstappen dus heel nauwgezet volgen om tot de
juiste schrijfwijze te komen. Bijvoorbeeld: Wat
hoor ik? Een lange of korte klank? Indien een lange klank: hoeveel medeklinkers
hoor ik na de lange klank? Eén ? Twee of meer ? Of geen? Indien één: volgt er
nog een woorddeel na de medeklinker? Indien ja: ik schrijf de lange klank met
één teken (bijv. peren). Indien nee: ik schrijf wat ik hoor (bijv. peer).
Hoor ik na de lange klank twee of meer medeklinkers, dan schrijf ik wat ik hoor
(bijv. paarden). Hoor ik geen
medeklinkers na de lange klank ee, dan schrijf ik wat ik hoor (bijv. zee);
hoor ik geen medeklinkers na de lange klank aa, uu of oo, dan schrijf ik de
lange klank met één teken (bijv. ja). Indien een korte klank enz. Zo
volgen nog verschillende denkstappen voor de schrijfwijze van woorden met een
gesloten lettergreep (verdubbelen).
Het probleem met de
meeste algoritmen is dat er teveel denkstappen zijn. In voorgaand voorbeeld
tellen we bijvoorbeeld elf verschillende denkstappen of beslissingen die kunnen
genomen worden. De meeste leerlingen slagen er niet in om die denkstappen te
verinnerlijken en komen dus moeilijk los van de voorstelling met het algoritme.
Bovendien komen de leerlingen dikwijls in een terminologisch doolhof terecht
met begrippen als klinkerdief,
luistervink, verdubbelen, verenkelen, (open of gesloten) lettergreep, klinker,
medeklinker, (twee-)klank, lange of korte klank, stukjeswoord, doffe e
enz. Ook algoritmes voor de
werkwoordspelling zijn veel te uitgebreid en moeilijk om te verinnerlijken.
d)
Analogie
en pas dan onthouden
Voor woorden waarbij de
hoorstrategie niet opgaat en de schrijfwijze ervan niet door een regel kan
worden verklaard, valt men uiteindelijk best terug op de analogiestrategie. Een
voorbeeld daarvan zijn de zogenaamde politie-woorden: natie, actie,
demonstratie
; die worden net als politie
geschreven. De analogie kan ook als aanvullende
strategie bij hoor- en regelwoorden worden gebruikt: hoorwoorden met achteraan
lijk of -ig worden dan bijvoorbeeld heerlijke resp. rustige woorden
genoemd; regelwoorden waarbij verenkeld of verdubbeld wordt, zijn woorden net
als poten resp. potten, hij wordt is dan stam + t net als hij werkt.
Vooral sterke spellers gaan misschien eerder de analogie dan een regel
gebruiken.
We verkiezen de
analogiestrategie boven de onthoudstrategie omdat er minder woorden, m.n. alleen
de kapstokwoorden, moeten worden ingeprent. De onthoudstrategie reserveren we
dan voor woorden die weinig voorkomen en waarvoor dus als gevolg van hun
beperkt aantal - geen analogische
woordenreeksen kunnen worden opgebouwd.
In vele gevallen zijn er voor die woorden zelfs geen woorden met een
gelijkaardig probleem: show, toilet, skeeleren
Bij het kiezen van een
voorkeurstrategie houdt men dus het best rekening met de voorgestelde
hiërarchie. De belangrijkste ordeningsprincipes die we daarbij voor ogen
hielden, zijn dus: de belasting van het geheugen en de complexiteit.
5 Wegen
in plaats van woorden
De keuze van een gepaste
strategie is, zoals geschetst, een moeilijke zaak. Complexer wordt het als we vaststellen dat een zelfde woord niet zomaar
een hoor-, onthoud-, regel- of analogiewoord kan worden genoemd. Nochtans spreken vele leerkrachten over
hoorwoorden, onthoudwoorden enz. Neem nu bijvoorbeeld het woord 'bakker':
het kind schrijft wat het hoort: 'ba' (hoorstrategie); vervolgens schrijft het
'kk' omdat het kind geleerd heeft dat op dat woord de regel van de verdubbeling
van toepassing is (regelstrategie) of omdat het geleerd heeft dat het woord
thuishoort in het rijtje van het grondwoord 'takken' (analogiestrategie);
tenslotte schrijft het 'er' omdat het via de hoorstrategie de volgende
instructieregel toepast: "Ik hoor
/ur/ en schrijf 'er' , of omdat het -er naar analogie met 'beker' schrijft
(analogiestrategie) of omdat het de schrijfwijze ervan gewoon onthouden heeft
(onthoudstrategie).
Binnen één woord wordt
het kind dus met verschillende spellingproblemen geconfronteerd. Daarom is het
volgens ons verkeerd om 'bakker' louter als een regelwoord te identificeren. In
die zin vinden we rubriceeroefeningen waarbij kinderen onthoud-, regel- en
hoorwoorden moeten onderscheiden, weinig zinvol. In plaats daarvan moet men de
leerlingen een woord leren analyseren, en wel als volgt: Wat moet ik doen om
ba te schrijven? (gewoon luisteren) En hoeveel ks volgen dan? Waarom? (regel
toepassen) En hoe schrijf ik /ur/? (luistertip: /ur/ op het einde wordt er
geschreven). In die zin is het beter om de termen hoorwoord, regelwoord
enz. te vervangen door hoorweg (met enkele luistertips, d.i. eenvoudige
instructieregels), regelweg enz. Op die manier zullen kinderen inzien dat er
voor het schrijven van woorden meestal verschillende wegen moeten worden bewandeld: Welke weg moeten we kiezen om ba
te schrijven? (hoorweg) Enz.
Men moet ook oppassen
voor het ontstaan van een soort reflexiepuf. Met andere woorden: men moet
opletten dat het aanleren van een soort spelling-metataal geen doel op zich
wordt, zoals ook de moderne wiskunde een metataal werd die een eigen leven ging
leiden, los van de wiskundige realiteit.
6 De
speller en de strategieën
Bij de keuze van een
strategie dient tenslotte ook rekening gehouden te worden met de
beginsituatie van de speller. Bijvoorbeeld
is op het eerste gezicht - voor het schrijven van het woord 'hel' de hoorweg
de enige en juiste weg. Maar van West-Vlaamse kinderen die zeer dialectisch
spreken, is bekend dat ze /g/ en /h/ moeilijk discrimineren. Met andere
woorden, in plaats van een hoorstrategie moet men in die gevallen misschien
eerder opteren voor een onthoudstrategie. Het inprenten kan zelfs een hulpmiddel
zijn om geleidelijk aan toch op juiste wijze deze klanken uit te spreken. Dat
is bijvoorbeeld ook het geval met de doffe e en de /u/ van /mug/. West-Vlaamse
kinderen kunnen die moeilijk discrimineren terwijl Antwerpse kinderen daar veel
minder problemen mee hebben.
Een gelijkaardig
voorbeeld heeft betrekking op de verlengingsregel voor woorden met een eind
t-klank. We stellen vast dat sommige leerlingen op een verkeerde wijze
verlengen, bijvoorbeeld tengevolge van een slechte uitspraak (zoals 'zaat' -
'zaten' in plaats van zaad - zaden). Bij die leerlingen is het misschien
wenselijk dat ze, naast het leren van de goede uitspraak, de schrijfwijze van
die woorden gewoon inprenten. Om het geheugen van die kinderen niet al te veel
te belasten, beperkt men zich vanzelfsprekend tot het schrijven van de meest
frequente woorden.
Een laatste voorbeeld
heeft betrekking op woorden waarbij de verenkelings- of verdubbelingsregel moet
worden toegepast. Zoals eerder aangetoond, hebben zwakke leerlingen geen baat
bij een analogie-aanpak. Zij profiteren het meest van een regelmethodiek.
Sterke leerlingen daarentegen zien heel vlug de analogie en profiteren wél van
deze aanpak. In een klassikale setting
betekent dit dat de leerkracht beide aanpakken zou moeten kunnen combineren.
Er bestaan inderdaad voorbeelden van regelmethodieken die met een
analogieaanpak worden aangevuld[xi].
7 Besluit
We kunnen dus besluiten
dat het aanleren van verschillende strategieën in tegenstelling tot vroeger
een goede zaak is. Bij de keuze van de meest doeltreffende strategie dient
evenwel rekening te worden gehouden met volgende bedenkingen:
- Elke
strategie moet goed worden omschreven: Wat is een hoorweg? Een onthoudweg? enz.
- Bij
de keuze moet ook rekening gehouden worden de volgende hiërarchie:
hoorstrategie > regelstrategie > analogiestrategie >
onthoudstrategie > opzoekstrategie.
- Rubriceren
in hoorwoorden, onthoudwoorden, regelwoorden en net-als-woorden is niet zinvol.
- Houd
ook rekening met de beginsituatie van de leerling. Bijvoorbeeld zal de zwakste
speller vooral moeten inprenten. Men beperkt zich natuurlijk het best tot de
meest frequente woorden. Voor de grote groep van gemiddelde spellers geldt de
voorgestelde hiërarchie. De beste spellers opteren eerder voor een
analogie-aanpak. Voorzie dus bij regels ook enkele kapstokwoorden voor die
leerlingen.
Referenties
[i] Centrale Raad van het Katholiek
Lager Onderwijs, Leerpogramma en
Paedagogische Richtlijnen voor de Katholieke Lagere Scholen, 1ste deel,
Luik, 1936, p.29, 30, 35. We beperken
ons hier tot de leerplannen van het katholiek onderwijs. Omtrent het gebruik
van strategieën zijn er immers weinig verschillen tussen de verschillende
leerplannen te bespeuren.
[ii] Nationaal Secretariaat van het
Katholiek Onderwijs, Moedertaal,
Lier, Van In, 1959, p. 102.
[v] Centrale Raad van het Katholiek
Onderwijs, Leerplan voor de Lagere
Scholen, Brussel, 1969, p.33 e.v.
[vi] Centrale Raad van het Katholiek
Lager en Kleuteronderwijs, Moedertaal in
de basisschool. Schrijven. Basistekst, Brussel, 1995, p.123.
[vii] Id.,
p.124; daar leest men bijvoorbeeld: Welke woorden leer je best aan vanuit de geheugenstrategie?
[viii] Ook samengestelde woorden zijn
hoorwoorden. De hoorweg dient dan wel ondersteund door de volgende
instructieregel: eerst hakken en dan plakken!
[ix] J.J. Oosterheert & W. Pontfoort
(m.m.v. A. Noordman), Eigenwijzer lezen
en spellen. Diagnosticerend lees- en spellingonderwijs, Baarn, Bekadidact,
1997, p.77.
[xi] Zie o.a. J. Seys
& P. Van Biervliet, Hoe wetten een
weten kan zijn en zeggen een zegen. Methodiek open en gesloten
lettergreep, in Onderwijskrant
(1994) nr. 81, p.9-12.
|