Reeks Reformpedagogiek en Nieuwe Schoolbeweging:.
Deel 4: Reformpedagogiek in Belgische & Nederlandse
tijdschriften 1900-1930
Raf Feys
1.
Reformpedagogiek
in Belgische tijdschriften
1.1 Inleiding
In het boek Orde in vooruitgang,
alledaags handelen in de Belgische lagere school (1880-1970), Universitaire
Pers -Leuven 1999, synthetiseren
prof. Depaepe en Co wat Belgische
aanhangers van de reformpedagogiek rond
1930 schreven over het gewone onderwijs en over hun alternatief. De auteurs
putten daarbij vooral uit bijdragen
verschenen in tijdschriften als Vers
lécole active en Moderne school
die de reformpedagogiek genegen waren.
We citeren even uit deze interessante bloemlezing en analyse. We laten
wel de verwijzingen achterwege; de meeste zijn afkomstig uit de
jaargangen 1927 à 1933 van de
geciteerde tijdschriften. Depaepe en Co
beschrijven vooral de wijze waarop de stichters van alternatieve scholen (methodescholen) en hun
volgelingen hun visie voorstelden.
In punt 2 bekijken we even de kritiek
op Montessori, Dalton,
in Nederland in
de periode 1900-1930.
Er was ook vóór de 20ste eeuw al veel kritiek
op het alternatieve gedachtegoed over opvoeding en onderwijs. Ook J.J. Rousseau
oogstte met zijn boek Emile, ou De léducation van 1762 veel
kritiek. Rousseau stuurde zijn geschrift naar Voltaire. Voltaire
antwoorde: Ik heb uw nieuw boek tegen
het menselijk ras ontvangen en ben er
u dankbaar voor. Nooit werd zoveel schranderheid besteed oom ons allen dom te
maken en houden. Wanneer men uw boek leest, krijgt men de behoefte om weer op
handen en voeten te gaan lopen. Maar ik ben dat nu al meer dan zestig jaar
verleerd en voel me ongelukkigerwijs niet meer in staat om het weer aan te
leren. Het hoeft niet te verwonderen dat Rousseau en Voltaire ten slotte
ruzie kregen.
1.2 De retoriek van het vom Kinde aus
Het is voldoende bekend dat de
reformpedagogen het vom Kinde aus
als basisprincipe huldigden.
Het betrof in hoofdzaak een retorische figuur op
discursief vlak. Hieronder tonen we aan dat van de grote woorden die de
pedagogische opiniemakers in de mond hebben genomen in de alledaagse praktijk
niet zoveel is overgebleven en, wat wellicht nog belangrijker is, dat de reden
daarvoor waarschijnlijk eveneens
verband hield met de nogal wereldvreemde natuurlyriek waarop het
reformpedagogisch discours berustte.
In elk geval lijkt de verregaande radicalisering van de erfonschuld van
het kind, als basis voor opvoedkundige vernieuwing, het vinden van
alternatieven voor de ouderwetse
pedagogiek geenszins te hebben vergemakkelijkt.
1.3 De oude school: een gevangenis of école
caserne
In hun zwart-wittekening van oud en
nieuw wezen aanhangers van de reformpedagogiek herhaaldelijk op de beklagenswaardige status van kinderen
in de oude school. Ze werden er, naar verluidt, opgesloten en
voortdurend de mond gesnoerd. Blinde gehoorzaamheid was vereist. In die vrij
karikaturale uitvergroting van het betreurenswaardige lot dat de schoolgaande
jeugd was beschoren, werden allerlei stereotypes aangewend. De school
heette traditioneel een gevangenis te zijn, de klas een ziekenkamer, de
les een bittere pil of een moeilijk verteerbaar apothekersdrankje en de
leerkrachten werden vergeleken met tirannieke, militaire instructeurs, die
constant op voet van oorlog leefden met de leerlingen. De gedwongen houding, het permanent moeten
stil zitten en zwijgen, ging in tegen de kinderlijke natuur. Leerlingen waren
in wezen onschuldige babbelaars en die babbelzucht stond vanzelfsprekend haaks
op de schoolse vereisten, die hooguit in
koor een soort repetitieve declamatie van het geleerde toelieten.
1.4 De nieuwe school: het volle leven en de zelfontwikkeling
Het pedagogisch perspectief dat de nieuwe-schooladepten daar tegenover
stelden, was er één van het volle leven.
Kinderen moesten zich, zoals in het natuurlijke
milieu van het gezin, ongestoord kunnen ontwikkelen. De school diende daarom
een meer huiselijk karakter aan te nemen.
In één woord het kind diende
liefdevol te worden benaderd, wat de
sfeer in klas alleen maar kon bevorderen
.
Nieuw
hierbij was vooral dat hun pleidooi voor
zachte orde en tucht, grotendeels vanuit de reformpedagogische
terminologie werd onderbouwd. Vrijheid
vormde daarbij het sleutelwoord.
Zoals reformpedagogen ten overvloede
probeerden aan te tonen, leek het kind altijd en overal dezelfde
ontwikkelingsstadia te moeten doorlopen.
Vandaar dat het kon worden vergeleken met de primitieve mens, die analoge
ontwikkelingsstadia had te doorlopen in zijn opgang naar de eigentijdse, hoogstaande
cultuur. Aldus plaatste de reformpedagogiek
zich in een context van een mythisch verleden
zowel als van een exotisch en magisch heden, met als centrale notie in de theorievorming
het concept van ontwikkeling.
Het
woord van de onderwijzer moet
doordringen tot de mysterieuze
diepten van het kinderlijk gemoed en het delicaat-fijne raderwerk van de
kinderlijke hart- en geestesgaven in beweging brengen.
1.5
Infantilisering: terug naar het idyllische platteland en de natuurlijke natuur
Naar onze mening heeft het rekening
houden met de kinderlijke natuur veeleer
de infantilisering van het kind
aangewakkerd dan het zogenaamde wachsen lassen. Het impliceerde immers
vooral de uitbreiding van kinderland in de zin die Dasberg daaraan heeft
gegeven, veel meer dan het vergroten van de kinderlijke zelfstandigheid in
de samenleving. Kinderen waren in de
ogen van de nieuwerwetse pedagogen vooral naïef, dat wilde zeggen eenvoudig,
openhartig en ongekunsteld en dat kon, zeker binnen de toenmalige sociale en politieke constellatie, ook het best zo
blijven.
Om de kinderen op hun eiland vast te
pinnen, stelde men trouwens niet alleen voor dat volwassenen in hun bijzijn
geen groote menschen praat zouden verkopen, maar evenzeer que toutes les écoles fussent situées à la
campagne, midden in de open natuur. In die afzondering, ver van de
gedegenereerde cultuur, kon het
kind zich het best ontplooien.
Het ziet er dus naar uit dat de lyriek
van het terug naar de natuur tot
op zekere hoogte mee verantwoordelijk was voor het feit dat het emancipatorisch
potentieel van het vom Kinde aus in de reformpedagogiek juist niet of
onvoldoende tot zijn recht kwam. In de jaren 1930 verlangden de reformpedagogen
naar een vrijheid buiten de instituten.
Dit kaderde in een soort romantisch
verzet tegen de geïndustrialiseerde en gebureaucratiseerde maatschappij. Het gevoel leefde dat er met de school ook
belangrijke dingen verloren gingen:
onschuld bijv. en ook vrijheid.
1.6
Terug naar het onaangetaste kind,
natuurlijke kind
De
reformpedagogen lokaliseerden die vrijheid in de open natuur zowel als in de
onaangetaste, onbezoedelde aard van het kind.
De principiële afzwering van de erfzonde
ten voordele van het idee van de erfonschuld, betekende dat in het
kind niet langer verdorven aanvechtingen aanwezig waren die moesten worden
onderdrukt. Het Kwade was ten enenmale
verwijderd uit de natuur van het kind en ook uit de natuur van de
natuur. De vrije natuur werd het embleem
van de vrijheid tout court.
De reformpedagogen lieten zich in hun
denken nooit hinderen door de donkere zijde van de natuur.
Commentaar bij de propaganda voor het
volle leven op school & terug naar de natuur
De bedoeling van de Duitse
reformpedagogen als Peter Petersen, Rudolf Steiner
maar ook van vele
anderen, was zogezegd het kind voor te
bereiden op het volle leven, maar tegelijk wilden ze de school zoveel mogelijk
afsluiten van de maatschappelijke vragen en tegenstellingen. De school gold als
op zichzelf staand, als relatief autonome, ongerepte wereld die men zoveel
mogelijk probeerde te scheiden van het echte, minder rooskeurige leven en van
de maatschappelijke problemen. A. en B.
Rang stelden zelfs in Comenius ( vr.15, 1984): De politiek-maatschappelijke
openheid van de reformpedagogiek in praktijk en in theorie stelde het fascisme
in de gelegenheid om ook deze totaal apolitieke beginselen van de
reformpedagogiek in zijn ideologische praktijk te integreren.
Ook bij het nationaal-socialisme en bij
het fascisme was niet de intellectuele vorming belangrijk , maar de
persoonlijkheidsvorming in dienst van de gemeenschap cf. Peter Petersen en
zijn Jenaplanschool. Het accent lag dus niet op het mondige individu maar op de eenheid van het
volk: de mens ontleende zijn waarde aan de gemeenschap waarin hij leefde. De
aansluiting van het nationaal-socialisme bij de reformpedagogiek blijkt ook uit
het feit dat de onderwijsmethode vooral gevoel, intuïtie, groepswerk, eigen
activiteit van de leerlingen centraal stelde.
Het succes van de Jenaplanscholen van Peter Petersen in de jaren dertig
zou volgens A.& B. Rang te wijten zijn aan het enthousiasme vanwege de
nationaal-socialisten. Zij waren volgens hen sterk geïnteresseerd omdat de
nazistische ideologie van ras, bodem, en boerenleven als grondslagen van het
völkische leven werden beschouwd. Men wou tot een dorpsschool komen die de
kinderen wil opvoeden tot een echte volksgemeenschap in de zin van de Führer
Adolf Hitler. Ook Peter Petersen overbeklemtoonde de verbondenheid met de volksgemeenschap.
Zo was er de voorbije decennia ook heel
wat discussie over de mate waarin Peter Petersen en Rudolf Steiner zelf
destijds in de ban van het
nationaal-socialisme raakten. Welke betekenis dient b.bv. gehecht een het
feit dat in 1933 binnen het groepswerk over leven en arbeid van beroemde
Duitsers op de Jenaplanschool Goethe en Beethoven het gezelschap kregen van
(de jeugd van) Hitler en (de lotgevallen van) Göring? Er wordt ook vaak gewezen op de racistische
opvattingen in het werk van Steiner, op zijn denigrerende uitlatingen over
andere rassen.
1.7
Tirannieke orde versus school zonder dwang
De pedagogische kritiek van de
reformpedagogen op de oude school gold vooral de schoolse orde die door hen als optisch bedrog werd ervaren. Ze heette een opgedrongen aliënatie te zijn
die de schone schijn moest hoog houden of, om het in de termen van Moderne School te stellen, een opgedrongen, van-buiten-uit-opgelegde, autocratische, tirannieke,
onechte orde. Naar verluidt deden de kinderen op school alsof. Er heerste geen echte belangstelling, maar
een verplichte en geveinsde, verkregen door vrees of straf, of door de hoop op
beloning.
Wat de reformpedagogen en hun
volgelingen in de praktijk voor ogen stond, was een school zonder dwang en geweld; opmerkelijk is evenwel dat om
deze droom te verwezenlijken, specifieke pedagogische technieken niet werden
voorzien. Pedagogische nieuwlichters besteedden immers niet graag aandacht aan
het probleem van de tucht. Dat was een artefact van de oude school, dat
met de nieuwe vom Kinde aus-didactiek vanzelf zou ten onder gaan. Men sprak
er dus enkel over in zeer algemene of
abstracte termen. Praktisch advies leek
onkies of misplaatst.
1.8
Kinderlijke belangstelling als passe-partout
De gecanoniseerde reformpedagogiek liet niet toe dat men aan de zaligmakende
effecten van de kinderlijke belangstelling twijfelde. De moderne school beloofde een echt gezellig midden te zijn, vol leven en genot, waar leerlingen met
genoegen henen snellen, hunkerend weer
iets nieuws te zien, te leren, te begrijpen, waar ze dus al spelend geestesvoedsel genieten, naar hartelust!
Tuchtproblemen zouden er als bij toverslag verdwenen zijn. In die ideale wereld hoefde niemand de orde te handhaven.
Alles ging er van zelf. Leerkrachten moesten dat maar geloven. Succesverhalen
van buitenlandse vernieuwingen bewezen het. Over het werken naar het model van het Dalton-plan, werd
bijvoorbeeld gezegd: Tucht is er zoo
vanzelfsprekend dat het vraagstuk niet eens opgeworpen wordt: dat komt aan t
licht bij bezoeken, die de leerlingen niet eens verstrooien, maar waarbij elk
aan zijn taak blijft en rustigjes (sic) voortwerkt.
Ook inzake tucht bleef de vertaling van
theorie naar werkelijkheid van alledag
evenwel een hachelijke zaak.
Het
reformpedagogisch proza over de nieuwe tucht bleef dan ook hoofdzakelijk
beperkt tot een verbale act.
1.9
Selfgovernment
Overigens hebben de verwijzingen naar selfgovernment blijkbaar het enige
stelsel dat als praktisch alternatief
voor de tuchthuishouding op de oude school had kunnen dienen- in België in de
praktijk niet zoveel sporen nagelaten.
Eén keer luidde het dat het systeem voorzichtig en trapsgewijs zou moeten
worden doorgevoerd. Een andere keer werden alleen de oude privileges van
pluimstrijkers als zelfbestuur verkocht: de kinderen kozen zelf een bestuur en
dat bestuur moest de leerlingentaken over de gehele klas verdelen (p.
197-206).
1.10
Strijd tegen de école livresque
Grensverleggend was wel de
radicaliteit waarmee, althans door een fractie van de vernieuwers tegen de
klassieke leerboeken werd uitgevaren. Dit medium verketterden ze niet in eerste
instantie ter wille van zijn inhoud, maar op grond van zijn bestaan. Het
ordewoord luidde niet langer: ga zinvol om met de leerboeken, maar wel: gooi ze
weg!
In plaats van handboekenslaven of voorzichtig-koude- nazegger(s)
moesten de leerkrachten zich waarmaken als een scheppende kracht die nagedacht
heeft over de veelvuldige problematiek
van het ingewikkeld werk der volksopvoeding. De leerkracht als scheppende
kracht, de maker van het nieuwe- het was niet de eerste keer dat het
taalgebruik van de onderwijsvernieuwers gevaarlijk dicht in de buurt kwam van
dat van de nieuwe orde. (p. 113).
2
Kritiek op Reformpedagogiek in Nederlandse tijdschriften: 1900-1930
2.1 Verzet tegen reformpedagogische ideeën vanaf
1900
Al bij de prille opkomst van de
reformpedagogische ideeën (rond 1900) kon men in Nederland een krachtige
tegenstroming vaststellen? Dit blijkt
o.a. uit een persiflage van A. Stokvis uit 1901. Ontboezemingen van een doorsnee onderwijzer.
Een dozijn jaren geleden werd mij het officiële bewijs uitgereikt, dat ik de
bekwaamheid bezat, als onderwijzer op te treden. Thans heb ik het schrijnende
gevoel, dat ik die bekwaamheid op geen stukken na bezit, dat ik een kwakzalver en
prul ben. Ik moet mijn gehele onderwijs zo inrichten, dat de blakende
belangstelling van alle kinderen, elke afwijking der goede orde voorkomt, zo
dat de vluggen zich niet vervelen en de zwakken niet achterblijven. In één
woord, zodat de school niet is een leerschool, maar een geliefd verblijf, een
uitspanning bijna; en ik kan het niet.
Ik moet de deling van de breuken in
verband brengen met de Engelse oorlogen, en de vervoeging van een werkwoord met
de zuurstofbereiding, en ik kan het niet. Ik moet van h t karakter van ieder
kind een studie maken, en mijn opmerkingen opschrijven, en zijn ouders opzoeken
en bestuderen, en zijn verdere familie en alle personen waarmee hij in
aanraking komt; en ik doe het niet. Ik moet de leerplannen van alle klassen
leren kennen, en de lessen van mijn collegas bijwonen, het hoofd van de school
consulteren en
; ik doe het niet.
Een zekere Bol schreef in 1915 over Maria Montessori: De taak van de onderwijzer wordt volgens Montessori beperkt tot het
scheppen van gunstige omstandigheden, het observeren en het ongemerkt
stimuleren van de leerlingen. Onderwijzers zijn echter geen tuinders die voor
de kinderen uitsluitend gunstige groeiomstandigheden scheppen. Het zijn eerder
timmerlieden, die de plank willen schaven om gedegen, bruikbare en mooi-rechte
planken uit hun handen te laten komen. Zo niet, dan voelen ze zich prutsers.
Bij de opbloei van de alternatieve
scholen kort na WO-I verwachtten ook emancipatorisch ingestelde onderwijzers als
Theo Thyssen (bekend auteur, onderwijzer, vakbondsman, later ook parlementslid)
weinig heil van de in hun ogen zweverige
reformpedagogiek. Ze zagen er zelfs een soort bedreiging in voor het werk van
de gewone school.
3.2 Kritiek van Theo Thyssen in 1924
Theo Thyssen ergerde zich rond
1920-1930 aan de reformpedagogiek in Nederland. Hij schreef er ook een
verhelderend sprookje over in School en Huis (1924, nr. 41-42, zie bijlage). Thyssen
wilde met zijn sprookje vooral aantonen dat je enkel zon aanhanger door dik en
dun van één systeem kan worden, als je niet teveel van andere onderwijsvormen afwist, ook
niet van wat men dan de gewone school noemt. Iemand, aldus Thyssen, die het
door een of andere toevalligheid te pakken heeft gekregen van een bepaald
stelsel, ja, zo iemand heeft het gemakkelijk. Hij heeft puur menselijk, het
wereldbeeld vereenvoudigd door slechts te onderscheiden in tweeën: iets is zijn stelsel, of is het
niet.
Hij bezondigt zich niet aan deskundige kritiek op het andere, hem
ontglippen hoogstens wat nageprate snauwen aan het adres ervan. Zon kracht
zoekt hij in het element geloof, of liever geloven, doe hem onbekommerd van
alles annexeren als succes, waar twijfelaars nog verwijlen bij de mogelijkheid
dat vele wegen naar Rome leiden
Dat gevoel van veiligheid kan alleen maar
bestaan, zolang men onkundig blijft van de vele dat anderen met evenveel
overtuiging gingen aanbevelen en zolang men zich beperkt tot gemakkelijk te
ziene uiterlijkheden.
In het door Thyssen geredigeerde
tijdschrift De nieuwe school verschenen talloze artikelen die zich verzetten
tegen de zweverig geachte reformpedagogiek, die de onderwijzer opzadelde met en
verplichtte tot het waarmaken van allerlei onhaalbare doelstellingen, en
daardoor de waardering voor de gewone onderwijzer ondergroeven. In de romans
zelf van Thyssen vindt men naast het vele begrip voor kinderen een veel
genuanceerdere kijk op het klashouden. (b.v. in zijn schitterend boek Schoolland)
dan bij de reformpedagogiek.
Voor Thijssen was de gewone school
ook wel degelijk veranderd de voorbije honderd jaar en bestond zij in
vele variëteiten. Hij geloofde vooral niet dat men via allerlei alternatieve
scholen het gewone onderwijs kon verbeteren. Als mijn sprookje een conclusie moet hebben, dat is het niet deze, dat
de gewone school wel goed genoeg is voor de gewone ouders, maar dat we er
moeten naar streven de gewone school zo goed mogelijk te krijgen, opdat de
gewone ouders niet kot te staan voor een keuze, die van niemand te vergen is.
We sluiten ons bij deze visie aan.
Bijlage:
Sprookje van Theo Thijssen (1924)
Maar
toen las de vader een brochure over de verderfelijke eenzijdigheid er huidige
school, en een vriend bleek stomverbaasd, dat het kind niet eens handenarbeid
leerde. De ouders informeerden wat handenarbeid was, en hun inlichtingen waren
zo daverend gunstig, dat hun geweten weer knagen ging; en zij kwamen pas tot
rust, toen zij voor t kind een school met handenarbeid gezocht en gevonden
hadden.
Toen
had de moeder eens het ongeluk tegen een
tante min of meer op te snijden over de school van het kind en de tante zie:
Ajakes, zon dressuur-inrichting met een simpel uurtje namaak-arbeid; stuur je kind, het enigste kind notabene, toch naar de échte arbeidsschool. Het geweten
der ouders begon opnieuw te knagen, en
dat werd erger, toen de vader bepropageerd werd door een verwoed hervormer, die
onafgebroken afrekende met de ouderwetse school. De vader wist er niets tegen in
te brengen, en deed zijn kind naar een echte arbeidsschool.
En
steeds weer kamen nieuwe informanten op hun pad, die hun geweten deden knagen,
en waardoor ze hun Hans achtereenvolgens naar de vrije-natuurschool, de
zelfregelingsschool, de gemeenschapsschool, de Montessori- en de Daltonschool,
en tenslotte naar de Anti-school School ( waar kinderen en onderwijzer zich
zonder meer eenvoudig uitleefden).
In
deze periode viel de tiende verjaardag van het kind, en na de viering van deze
dag gebeurde het, dat de moeder de vader ernstig toesprak, en zei: Ik geloof
niet, dat ik nog langer de verantwoordelijkheid voor het hebben van een kind zal durven dragen.
En de vader antwoordde: Dat is buitengewoon jammer, want ik had het juist
willen voorstellen dat jij voortaan alleen de verantwoordelijkheid nam. Ik heb
er ook meer dan genoeg van. En zij vervielen in een gezamenlijk gezucht, waarvan
het resultaat was, dat zij tegen elkaar zieden: Konen we dat kind maar een
jaar of wat totdat deze moeilijke schooljaren voorbij zijn aan een ander
overdoen. Maar dat zal niet gaan.
Dus
zetten ze maar weer door; je kind in deze tijd toch ook je kind niet naar een
gewone school sturen. En de moeder rilde bij het horen van de naam gewone
school. De volgende dag kwam de vader
somber thuis, en hij zei: Het is alweer zo. Er is alweer een betere school
uitgevonden, de moderne school. We zullen der an moeten, moeder, anders
begint ons geweten toch weer.
En
toen gebeurde het wonder: het toverwoord de moderne school bracht de ouders
weer tot rust. Weliswaar kwam er na zekere tijd toch weer argwaan op bij de
vader, als hij de zoon over de school hoorde vertellen, vroeg hij zich af
waarin deze school nu eigenlijk verschilde van zijn eigen oude school uit zijn
jeugd. Maar zijn vrouw knikte hem geruststellend toe, en sprak: Wel beste man,
ik haalde reeds enige keren ons kind af,
en we kunnen gerust zijn. Want ik heb de conciërge aan de deur zien staan, en
die had een zwart fluwelen kolbertje, en lang haar. En boven de deur stond in
die vermicelli-stijl-letters: Moderne school. Neen, ons geweten kan rustig
zijn. Hans is nu in goede handen. Ze hingen een ingelijste foto van het gebouw
met de letters en de conciërge boven hun
bureau, en één blik daarop was sindsdien voldoende om de minste opkomede
twijfel te sussen.
2.3
. Cornelis Veth: Bonzo en de eeuw van het kind (1930)
We nemen nog drie fragmenten op
uit het boek Bonzo en de eeuw van het kind
(1930) waarin de Nederlander Cornelis Veth de draak steekt met De eeuw van het kind van Elen Key en met tal van
reformaanpakken uit de eerste decennia
van deze eeuw die aansloten bij de
Vom-Kinde-aus-beweging. In die tijd reageerden trouwens veel mensen tegen de retoriek van de reformpedagogen, één
van hen was de onderwijzer en auteur Theo Thyssen (zie 2.2).
Fragment
1
Bertha: Dag! Zoo Guus, jij ook
hier? Dat tref ik. De kinderen naar school?
Mevr. Mulder: Ja, natuurlijk.
Bertha: Naar De eeuw van het Kind,
hé? Ik vind dat toch zoon lieve naam;
Maar Tom zegt dat het zoon
rijkeluis-School is.
Guustaaf: Zegt je man dat? Net iets voor hem! Maar daarmee word ik niet rijk!
Bertha: O, daar zou ik toch zo graag
iets van hooren, van die school. Tom is
er bijna leeraar geworden, maar hij schijnt kwestie gehad te hebben met den
directeur- hoe heet hij ook?
Mevr. Mulder: Rodenrijs
Bertha: Juist. Die heeft tegen Tom
gezegd: U geeft wel uitstekend les, maar u is geen pedagoog.
Guustaaf: Precies. Let op de fijne onderscheiding.
Mevr. Mulder: Tom is nog van de oude
school. Hij heeft geen studie gemaakt
van de nieuwe stelsels. Hij begrijpt
niet dat je het kind zijn innerlijke levenswet moet laten volgen.
Bertha: Ja, Tom lacht daarom. Hij zegt
dat de demagogen het volk gevleid hebben en dat de paedagogen het kind vleien
en bederven. Maar mij lijkt het juist
verbazend interessant. Ik geloof bepaald
dat ik veel flinker en gelukkiger zou zijn, en veel minder zenuwachtig en
vergeetachtig als ze me maar altijd mijn innerlijke levenswet hadden laten
volgen. Zie je, ik heb aan Christian
Science gedaan, en aan Soefisme, en aan Freud, en Coué, maar het heeft maar
tijdelijk geholpen. Ik zou dolgraag meer
van die moderne paedagogie weten, want onze Liesje is al tien maanden, en je
kunt er nooit te vroeg mee beginnen. Al
dat moderne trekt me zoo aan.
Guustaaf: Hoor je dat, Zus? Zij kan je inlichten, Bertha. Die is tegenwoordig een soort Secretaresse op
die school. Je moet toch wat doen.
Zus: Je moet toch wat doen!
Mevr. Mulder: De kwestie is, Bertha,
dat ze eigenlijk nu pas begrijpen dat je psychobiologische inzichten moet hebben
om de geheime krachten te doorgronden die in het kind schuilen. Soms al van voor de geboorte.
Bertha: Van voor de geboorte af! Hoe interessant! Maar dan ben ik met Liesje al te laat
bij! Ze is al tien maanden!
Fragment
2
Conciërge: Ja, meneer, toen ik een
kleine jongen was, meneer, toen praatten ze niet over het kind voor en het
kind na. Je was een kind, een snotneus,
met permissie, meneer. Je had gewoon te
doen wat je gezegd werd en als je t niet dee dan maakten ze heelemaal geen
complementen. De meester gaf je met een
stok, en als ze der thuis wat van morken kreeg je nog eens dunnetjes over. Of je wier in een hok gestopt. Maar ze hebben in die mooie moderne scholen
eens een behoorlijk hok om je in te stoppen, meneer. Maar u moet toch eens aan meneer Rodenrijs
zeggen, meneer, dat ze bij meneer Van der Stap onder bank zitten. Ik krijg toch meelije met den armen meneer
Van der Stap.
De Groot: Ja, ik zal het zeggen,
Meijer.
Conciërge: De Eeuw van het Kind! Laat nou zon kwajongen straks tegen me
zeggen: t is mijn eeuw, Meijer! Ik zou
ze eeuwen. Dat eeuwige geëeuw!
De Groot: Ja, Meijer, t is eeuwig jammer dat ze er
ooit aan zijn begonnen.
Fragment
3
Conciërge: Zeg eens, Van Gilze, wat heb
jij hier te maken?
Wim: Nou, ik kijk eens, of ik overga,
hè.
Conciërge: Zie je wel! Ik dacht het
wel. En dat vertelt hij maar
ijskoud. Die rapporten bennen nog
geheim.
Wim: O, nee, met die geheimzinnigheid
is t afgeloopen. We mogen hier alles
weten.
Conciërge: Dan zullen ze t je wel vertellen. Hier heb je niets te maken. t Is hier de
leeraarskamer;
Wim: O, t is hier één groot gezin,
zegt Bonzo.
Conciërge: Bonzo, wie is dat nu
weer? Hoe kom je erbij?
Wim: O, dat is meneer Rodenrijs. We noemen hem tegenwoordig Bonzo. Hij is goed hè, Zoon hondjespoppetje, weet je wel, die
altijd opgewekt en vriendelijk lacht.
Een mascot.
Conciërge: t Is ongehoord. Zoon brutaliteit! De directeur! Een
hondje! Nou ga weg!
Wim: Hé, dat is gemeen! Herexamen Fransch! Dat is die beroerde Van der Wey. Wat staat er bij geschreven! Levenslustige sympathieke jongen, een echte
guit, vol energie in het grappen maken.
Hoe jammer dat hij die overmatige levenslust en energie
Dat is voor mijn brave ouders bestemd. Een doekje voor het bloeden. Bah!
Wat koop ik daarvoor?
Conciërge: Je moest voor je broek hebben, kwaje aap!
Wim:
Je wordt ordinair, Meijer. En
bovendien, de lijfstraffen zijn afgeschaft in dit verlicht land.
|