John Dewey (1859-1952) patroonheilige van progressive education
(75-jarige Dewey senior nam wel afstand van zijn simplistische ideeën
zie bijlage)
Raf Feys
1. Inleiding
John Dewey ( 1859-1952) wordt door velen als de patroonheilige van de progressive education' (reformpedagogiek)
beschouwd. Ook aanhangers van het huidige (socio)constructivisme proberen
vaak hun visie historisch te
legitimeren, door te verwijzen naar het
gedachtegoed van Dewey. Zo was er ook de
voorbije 20 jaar in Nederland een vernieuwde aandacht voor Dewey in b.v. publicaties van Biesta en Miedema (Utrecht) en Beerding.
Dewey, een leerling van G. Stanley Hall, was in de eerste plaats filosoof, maar
doceerde ook gedurende een korte periode (1894-1904) cursussen psychologie en
pedagogiek aan de universiteit van Chicago.
In zijn talrijke filosofische publicaties
houdt hij zich sterk bezig met epistemologische vraagstukken. Gert Biesta stelt
dat Deweys epistemologie zowel de 'individualistische'
kenmerken van het radicaal
constructivisme (Glasersfeld) als de 'intersubjectieve' kenmerken van de socioculturele theorie van
Vygotsky overstijgt en aldus dualisme vermijdt. De intersubjectieve kant
van de kennis heeft dan te maken met 'agreement in action', wat
niet belet dat mensen tegelijk in hun eigen
(subjectieve) realiteit leven (Biesta
G., John Dewey, Theorie en praktijk,
Delft, 1992; ook bijdragen op Internet).
We zullen in deze bijdrage enkel aandacht
besteden aan Deweys
onderwijskundige en didactische
opvattingen. We zijn het overigens eens met de auteurs die stellen dat
men uit epistemologische opvattingen niet zomaar conclusies i.v.m. de didactiek
kan afleiden.
Dewey sprak zichzelf nogal eens
tegen en naarmate hij ouder werd, nuanceerde hij zijn visie. Volgens prof. Lawton leefde en
schreef Dewey gelukkig lang genoeg om in te zien dat veel
toepassingen van zijn opvoedingstheorie door zijn volgelingen nefaste gevolgen
hadden en hij nam dan ook meer afstand
van de 'Progressive Education Association' (Education and social justice, Sage
publications, Londen, 1977, p. 68). Dewey sympathiseerde met de
child-centered visie en de projectmethode van Kilpatrick en
andere volgelingen, maar vooral in zijn
laatste publicaties (Education and
experience, 1938) bekritiseerde hij naïeve en romantische vormen van de 'progressive
education' en projectwerk. Prof. Westbrook
schrijft: "Dewey scolded then
followers who let pupils respond to things 'according to their own
desires' without the intelligent guidance of teachers'. (Zie kritiek van Dewey op zijn volgelingen
in bijlage).
2 Werk-en
leefschool: learning by doing
2.1 Activiteiten, learning by doing, i.p.v.
lessen
In 1897 vatte Dewey zijn
pedagogische basisideeën samen in My pedagogic creed.
Dewey wou in de eerste plaats de oude school als een aparte plaats waar les
gegeven werd, vervangen door een active communitiy life, a miniature
community, where occupations are made the articulating centers of school life'.
Hij wou het onderwijs levensecht maken. Hij schreef dat hij zich hier aansloot bij
Rousseau die stelde dat het leren
op school heel oppervlakkig was in vergelijking met hetgeen meestal geleerd
werd in het echte leven. Leerkrachten moeten de leerlingen minder leiden,
maar vooral een omgeving creëren waarin
het kind kan groeien. De kinderen zouden
zich niet langer moeten bezighouden met passief
beluisteren van dorre leerstof en vakkennis, maar wel met constructieve en
sociale activiteiten naar het model van hetgeen de kinderen thuis al doende
leerden, learning by doing
dus.
2.2 Imitatie van agrarian household
economy
Volgens sommige auteurs klinkt in 'learning by doing' zowel het Marxistisch
gedachtegoed door waarbij de praxis en het handelen voorrang krijgen op het denken als de
zgn. recapitulatietheorie. In 'The School and Society' (Chicago, 1889)
schrijft Dewey dat de maatschappelijke situatie van de jeugd
anno 1900 totaal veranderd is en dat daardoor de school nieuwe opdrachten moet
krijgen en een echte werkschool moet worden.
Bij Dewey treffen we naast de
kritiek op de industriële maatschappij ook veel heimwee naar de vroeger agrarische
en ambachtelijke huishouding en het landelijk leven aan. Door de
intrede van de industriële maatschappij
en van de vermaatschappelijking
van de bedrijvigheden missen de kinderen volgens Dewey nu 'de gesloten
huishouding van het gezin en de buurschap'; ze missen b.v. de vroegere 'opvoedende krachten van het
huiselijk spinnen en weven, van zaaien en maaien, van houtzaagmolen en
korenmolen, van kuiperij en smederij, van de
manual training'.
Een werkschool is dus een school waarin de occupations van de agrarian
household een belangrijke plaats krijgen en aldus wordt de school een vorm
van gemeenschapsleven en aldus verdwijnt
de kloof met het leven. "We
moeten handvaardigheidsactiviteiten op
school vooral opvatten in hun maatschappelijke betekenis, als voorbeelden van
de verrichtingen waardoor de maatschappij voortleeft, als middelen om het kind
vertrouwd te maken met sommige van de eerste behoeften van gemeenschapsleven,
en als wegwijzers naar hetgeen door het
groeiend inzicht en vernuft van de mens is gevonden om aan die behoeften
te voldoen, kortom als hulpmiddelen waardoor de school zelf gemaakt wordt tot
een echte werkzame vorm van gemeenschapsleven in plaats van een
afzonderlijke instelling waar men lessen heeft te leren".
"Waar
het schoolwerk alleen bestaat in het leren van lessen, daar wordt de
wederkerige hulp in plaats van de meest natuurlijke vorm van vereniging en
samenwerking een heimelijke poging om zijn naaste van diens eigen
(sociale) plicht te ontheffen. Heel
anders is dat in de werkschool." In een werkschool kunnen ook geen disciplineproblemen voorkomen omdat er "door de
bezigheden een eigen vorm van tucht ontstaat, die op ervaring berust".
Door het wegvallen van de karaktervorming en burgerschapsvorming die
gepaard ging met de gesloten huishouding moet de moderne school nu ook deze
taken ter harte nemen: "Gewenning aan orde en vlijt, opwekking
van het gevoel van verantwoordelijkheid, de verplichting iets te doen, iets
voort te brengen in de wereld, de
noodzakelijkheid voor elk lid van het gezin om zijn aandeel in het werk
getrouw en in samenwerking met anderen te verrichten".
2.3 Levensvreemde
recapitulatietheorie
De Leuvense prof. Omer Buyse
formuleerde in 1908 Deweys basisvisie
als volgt: "De instincten van de primitieve mens treft men aan bij het
kind, wiens interesse opgewekt wordt door het manipuleren van dingen en het
zien van feiten uit de omgeving waarin onze
primitieve voorouders hebben geleefd. Op school moet men volgens Dewey
via oordeelkundig gekozen activiteiten de instincten van het kind aanspreken"
(Méthodes Américaines d'Education, Charleroi, p; 129). Vanuit hun kritiek
op de industriële maatschappij vluchtten ook de meeste Europese
reformpedagogen naar het verre verleden
en naar het plattelandsleven. Zo moest de inschakeling van pre-industriële handenarbeid
en de werkschool ook de bewustwording van de sociale erfenis
bevorderen. Volgens de Darwiniaans geïnspireerde recapitulatievisie moest de
opgroeiende mens de geschiedenis recapituleren en dus allerlei archaïsche
stadia doorlopen (cf. genetisch principe bij Decroly en vele andere
reformpedagogen).
Dewey-aanhangers (Beerding, Biesta
) pleiten ook nog op vandaag voor een
leef- en werkschool à la Dewey en voor 'learning by doing'. Dewey-critici vinden evenwel dat Deweys 'student-centered pedagogy of doing' en de in die tijd (rond 1900) populaire historische
recapitulatietheorie hopeloos
levensvreemd en achterhaald waren. In een recente bijdrage
schrijft prof. James Palermo hierover: "A crucial element of this
pedagogy involves a nostalgic return to the past in which children simulate the
adult occupations of an agrarian household economy as the living model
of democracy. This simulation of occupations in the classroom is a false
representation of the world" (Dewey on the pedagogy of
occupations, zie Internet). De werk- en leefschool stond ver af van het werkelijke leven.
2.4 Kritiek
op oude leerstofschool
Dewey sprak zich in zijn publicaties
tussen 1890 en 1940 steeds vernietigend uit over het gewone onderwijs, over de
oude school. Zijn werk- en leefschool was een oplossing voor
alle kwalen. Hij bekritiseerde o.m. Herbart omdat deze de leerlingen weinig
confronteerde met problemen uit het werkelijke leven en te sterk de sturing
door de leerkracht beklemtoonde.
Dewey was ook een tegenstander
van vakkensplitsing en van de jaarklas.
De drie R's stonden niet op het voorplan. Dewey wou het leren lezen b.v. uitstellen tot
de leeftijd van 8 jaar.. De drie R's
zijn functionele hulpmiddelen die
pas worden aangeleerd wanneer de
behoefte daaraan zich doet gevoelen. Hij schreef in
zijn 'Pedagogisch Credo': "I believe that we violate the child's
nature by introducing the child to
abruptly to a number of special studies, of reading, writing, geography, etc.
I believe that literature is the reflex expression and interpretation of social
experience; that hence it must follow upon and not precede such
experience". Het
informeel leren via het bezig zijn met 'human
activity', alledaagse activiteiten,
zou de basis vormen voor het incidenteel verwerven van meer formele
kennis (rekenen, lezen, geschiedenis
).
3. Deweys elitaire Laboratory
School (1896-1904)
In 1896 richtte Dewey samen met zijn vrouw de 'Laboratoy School'
(Chicago) op die na 8 jaar werd opgedoekt als gevolg van onenigheid. Er was 1 leerkracht voor 5 kinderen. Hierdoor kon men gemakkelijker
projecten en activiteiten organiseren. "Pupils
were engaged to initiate and direct their own work, and they frequently engaged
in activities such as sewing, spinning,
weaving, cooking, gardening, carpentry, building
(Ravitch,
Left Back, Simon & Schuster, New York, 2000 p. 172).
De spontane belangstelling van het
kind en de activiteiten uit zijn leefwereld
en uit het dagelijks leven vormen
de basis van het curriculum.
Lessen over biologie waren volgens Dewey dus minder waard dan ervaringen
met het werk op de boerderij.
Als kinderen van tien tot veertien jaar op de Laboratory School b.v. bezig waren met naaien en weven dan
was dit volgens Dewey niet in de eerste plaats bedoeld vanwege het
nuttigheidsstandpunt. Dit naaien en
weven was "een uitgangspunt vanwaar het kind de
weg kan zoeken en volgen van de menselijke vooruitgang van de mens. De
grondstoffen worden onderzocht met het oog op het verschillend gebruik dat men
daarvan kan maken.
De kinderen van een groep waren dertig minuten bezig om katoendraden met de hand los te maken van
het zaad en de zaaddoos los te krijgen
Zo begrepen ze beter dat een persoon
slechts een pond per dag met de hand kon losmaken en begrepen ze beter waarom
hun voorouders wollen kleren droegen in plaats van katoenen
De kinderen
mochten ook de eenvoudigste manier bedenken om wol te spinnen: een doorboord
steentje of ander voorwerp. Daarna maakten de kinderen kennis met andere
uitvindingen, meer industriële
productiewijzen
Ze kregen aldus ook zicht op de historische ontwikkeling van
de mens, gekoppeld aan de wijze waarop mensen draden wol, vlas en katoen tot
kleding bewerkten. Ze krijgen aldus meer inzicht in geschiedenis dan in het chronologisch verhaal dat men in de
traditionele school gewoonlijk geschiedenis noemt." (p. 79-82) Het
informeel leren via het bezig zijn met 'human
activity', alledaagse activiteiten,
vormt de basis voor het incidenteel verwerven van meer
formele kennis (rekenen, lezen, geschiedenis
). Bij het 'bouwen' moet er
b.v. gerekend worden, enz.
In de loop van die 8 jaar werd regelmatig wat water bij de Dewey-wijn
gevoegd. Na een paar jaar werden de verticale groepen vervangen door
jaarklassen en werd de sturing door de leerkracht groter.
Volgens Ravitch was de Laboratory
School elitair tot en
met, zoals dit trouwens ook meestal het geval geweest is met alternatieve
scholen gedurende de volledige 20ste eeuw.
Prof. R.
Westbrook schrijft: "The Chicago School was, after all, a small school
comprised of the children of middle-class professionals and staffed by
well-trained teachers with access tot the intellectual and financial resources
of a great university (Chicago) (John Dewey and American Democracy, Cornell
University Press, Ithaca, 1991, p. 107). Westbrook wijst er ook op dat deze alternatieve school geen model kon staan
voor het gewone onderwijs. Hij besluit: "Dewey
sometimes referred to the Laboratory School as an 'embryonic community', but it
was far from an embryo of the society outside its walls". Het elitair karakter van zijn privéschool
stond in schril contrast met zijn optie voor een democratische maatschappij.
4 Onderzoeksactiviteiten en
projectmethode
Op het vlak van de werkvormen hecht Dewey veel belang aan de onderzoeksactiviteiten
van het kind. Hij zweert bij zelfontdekkend, onderzoekend,
probleemoplossend leren en projectonderwijs. Dewey omschrijft het
onderwijsproces hoogdravend en
idealistisch als een gezamenlijk
ondernomen onderzoeksproject naar het ideale model van de wetenschappelijke 'community
of inquires' (onderzoeksgemeenschap). Dit nam dan vaak de vorm aan van een
onderzoeksproject.
Prof. Evens schrijft hier over:
"Dewey held that the child is a natural learner, with a native impulse
to inquire, an instinct of investigation. Dewey celebrated the native and
unspoiled attitude of childhood, marked by ardent curiosity, fertile
imagination, and love of experimental inquiry and contended that this attitude
was very, very near to scientific habits of mind. He deplored classrooms where
the 'center of gravity' was in the teacher or in the textbooks or anywhere
other than the immediate instincts and activities of the child himself'. The
emphasis on 'the immediate instincts and activities of the child' made an
impression on Americans and is probably the most widely known feature of
progressive education even today."
Volgens Dewey is de experimentele methode "the only one compatible
with the democratic way of life"; de wetenschappelijke methode
stimuleert coöperatie; wetenschappers werken volgens Dewey steeds samen. Volgens prof.
Makedon bestempelt Dewey ten
onrechte didactische aanpakken als
'story telling, metaphysical class discussions, role playing
' als niet wetenschappelijk
en minder belangrijk. Het zijn volgens
Makedon nochtans werkvormen die wellicht
bij kinderen nog meer de ontwikkeling van een democratic character
bevorderen( Alexander Makedon, Some Thoughts on Dewey's Views of Science and
Play in Education, 1991, Internet).
Dewey omschreef leren in termen van 'participeren aan een
gemeenschappelijke praktijk' en aan onderzoeksprojecten. Dewey-sympathisant Wouter Pols (Pabodocent)
interpreteerde dit aldus: "Een kind leert en ontwikkelt zich
door deel te nemen aan een gemeenschappelijke praktijk. Een kind leert b.v. de kenmerken, mogelijkheden en evoluties
van de verschillende Pokémonfiguren niet kennen door eerst een handleiding te
bestuderen en vervolgens geleerde kennis toe te passen of eerst bepaalde
vaardigheden te oefenen. Nee, door samen met andere kinderen Pokémonkaarten te
bekijken, te ruilen en vooral: er samen over te praten. Binnen zo'n gedeelde praktijk doet het kind
ervaringen op.
Via anderen -kinderen en volwassenen- ervaart het kind wat de
betekenis is van dat wat het doet binnen de gemeenschap waarin het samen met
anderen actief is"
Het leren moet dan ook probleemgericht
zijn. Want aan elke handeling ligt een probleem ten grondslag. En hier ligt nu
precies de taak van het onderwijs: groei bevorderen door kinderen samen
problemen te laten oplossen.
Binnen de laboratoriumschool van Dewey (zie
paragraaf ) bepalen niet de
schoolvakken het lesprogramma, maar de activiteiten van de kinderen: bouwen, koken,
maken van gereedschappen, verkeer, etcetera.
" (John
Dewey: pleidooi voor ontwikkelingsgericht onderwijs, Vernieuwing,
december 2000, p15-16). W. Pols vindt de
visie van Dewey heel inspirerend voor de
dringende hervorming van het huidige onderwijs en dweept met de projectmethode van Kilpatrick en
Dewey.
5 Kritiek op Deweys leertheorie
Prof. W.C. Bagley stelde in 1934
dat het vervangen van het systematisch
en sequentieel leren door activiteiten à la Dewey de belangrijkste
onderwijsdoelstellingen in het gedrang bracht. Er zijn al bij al veel gelijkenissen tussen de visie van Dewey en deze van de huidige
constructivisten. Onze kritiek op Dewey
is dan ook nagenoeg dezelfde als deze op het huidige constructivisme die we
uitvoerig beschreven in een themanummer van O.Kr. (nummer 113).
Recentelijk resumeerde de bekende
leerpsycholoog Carl Bereiter de
denkfouten die Dewey en zijn volgelingen maakten in zijn boek Education and Mind in the Knowledge Age
(integraal beschikbaar op het Internet):
-De eerste fout die Dewey volgens Bereiter maakte was zijn stelling dat
de kennis en de interesses van kinderen beperkt zijn tot het concrete en
vertrouwde en dat dus alle vormen
van abstractie taboe zijn in het basisonderwijs.
-De andere grote fout was de ermee verbonden gedachte dat praktische en alledaagse opdrachten en problemen, learning by
doing, noodzakelijk zouden leiden tot onderzoek naar de onderliggende
wetenschappelijke principes. Ook
constructivisten die op vandaag vooral
pleiten voor problem-centered and project-centered learning begaan volgens Bereiter dezelfde fout. Indien leerlingen een fietsband oppompen, met een bal kaatsen,
dan betekent dat niet
dat dit de vraag zal oproepen naar de wetenschappelijke principes
(eigenschappen van de lucht) die hier
meespelen. Indien men de leerlingen een enquête laat afnemen, dan betekent dat
niet dat dit hen zal motiveren voor de
studie van statistiek.
-Wegens de beperkte tijd kan
de school het zich overigens niet veroorloven om de leerlingen veelvuldig te confronteren met world
problems en brede projecten: Schools are sorely limited in the extent
of real world problems and projects they can count.
-Men zou verder moeten inzien dat learning
by doing niet enkel moet geïnterpreteerd worden à la Dewey. Ook werken met ideeën is een vorm van
actief leren (by doing) en dit is meer typisch voor het leren op school.
Hier geldt de love for knowledge als belangrijke motivator en
deze kijk op motivatie overschrijdt de traditionele tegenstelling tussen
interne en externe motivatie.
-Bij lagere schoolkinderen is het ook moeilijk om de te leren kennis
onmiddellijk bruikbaar te maken in hier-en-nu situaties. Op de leeftijd waarop kinderen
wiskundige berekeningen moeten leren maken, hebben ze nog geen interesse voor
het bijhouden van een evenwichtig gezinsbudget, voor het vergelijken van
aankopen en voor andere handige
berekeningen die deel uitmaken van het alledaags gebruik van de
wiskunde. Verder zijn de praktische noden van de kinderen van zon sterk
situatiegebonden karakter, dat de
leerlingen hiervoor geen beroep moeten doen op formele kennis van
welke aard ook. Leerlingen zijn dus niet zozeer geïnteresseerd in het oplossen van praktische problemen, maar
ze kunnen wel interesse verkrijgen voor het begrijpen van de werkelijkheid en
van de vakdisciplines. Bereiter pleit in deze context net als Vygotsky- ook
voor het meer aandacht besteden aan higher-level concepts (formeel leren,
wetenschappelijke concepten) in het basisonderwijs.
6. Onderwijs en collectivistische
democratie
Hiervoor wezen we al op de volgens
Dewey sociale doelstellingen van zijn werk- en leefschool. In artikel 5 van
'My pedagogic creed' (1897) schrijft Dewey meer specifiek over 'The school and social progress'. Dewey beschouwt de school als de
belangrijkste hefboom bij de zgn. 'sociale
reconstructie' en hervorming
(vooruitgang) van de maatschappij.
Hij heeft het over het belang van sociale bewustwording op
school, over het 'socialistic
character' van het kind dat gevormd wordt
door "a certain form of institutional or community life' op
school, over de leerkracht die moet begaan zijn met de sociale groei van de
maatschappij, over de participatie aan het schoolleven. De school had een
voorafbeeldende functie voor de maatschappij. Men moet er ook zoeken naar gedeelde belangen en
doelstellingen, 'communal activities and communication'. Dewey gebruikt
hier graag de term 'participatie'
en participatorische democratie, maar dit blijft al bij al toch een vaag
en wollig begrip.
Na de Russische revolutie van 1917 formuleert Dewey nog meer
kritiek op het Amerikaanse
laisser-faire kapitalisme en hij sympathiseert met het communistisch experiment van Lenin en co.
Lenin nodigde Dewey overigens uit om
Rusland te bezoeken en vroeg zijn advies voor de hervorming van het Russische
onderwijs. In publicaties uit die
tijd verwees Dewey graag naar de
weldaden van de Russische revolutie. Het
Russische onderwijs stond volgens hem
rechtstreeks in dienst van de verbetering en opbouw van de
maatschappij.