Straks
ook controversiële context-wiskunde in lager onderwijs en binnen STEM? Contextuele-
of gesitueerde wiskunde (rekenen), everydaymathematics, remt wiskundekennis, vlot berekenen en
transfer af
1 Controversiële contextuele wiskunde in leerplan 1ste
graad s.o., straks ook in leerplan lager
onderwijs, binnen STEM-projecten ...
De voorbije jaren lazen we geregeld dat de kennis
wiskunde van de leerlingen in het secundair onderwijs dramatisch was gedaald en
dat dit vooral een gevolg was van de nieuwe eindtermen en leerplannen van
1997. In de context van de nieuwe
eindtermen en leerplannen gaan we hier even op in, vooral op de zgn.
context-wiskunde.
In de nieuwe leerplannen voor de eerste graad
s.o. werd in 1997 gekozen voor de
constructivistische en contextuele wiskunde van het Nederlandse Freudenthal Instituut.
De Leuvense professoren Lieven Verschaffel, Dirk De Bock en Dirk Janssens loofden
destijds die nieuwe eindtermen en leerplannen
waaraan ze zelf hadden meegewerkt. In de bijdrage Het succes van de
nieuwe wiskunde. Schreven ze In de eindtermen die vanaf 1997 werden
geïmplementeerd in de eerste graad secundair onderwijs opteerde Vlaanderen
resoluut voor de nieuwe basisfilosofie van het wiskundeonderwijs: het realistisch
wiskundeonderwijs à la Freudenthal Instituut (Tijdschrift Karakter, Leuven, 2003).
Uit de vele negatieve reacties van
de leerkrachten en tal van wiskundigen
op dat leerplan bleek dat dit soort
wiskunde en leerplan helemaal niet succesvol ware. Er kwam veel kritiek op de
zgn. realistische contextwiskunde, op de every-day mathematics, ... En uit de
evaluatie van de eindtermen bleek eveneens dat het slecht gesteld was met de wiskundekennis (zie punt 2).
We merkten onlangs dat de
katholieke onderwijskoepel in de bijdrage Zin
in wiskunde (school+visie, december 2015) nu ook voor het lager onderwijs
pleit voor de overschakeling op constructivistisch en contextueel
wiskundeonderwijs. We lezen in die context geregeld: Val de kinderen niet
lastig met kale of abstracte opgaven. Kinderen hebben realistische
contexten, levensechte problemen nodig om goed te leren rekenen! Dit laatste is ook de centrale idee in de
recente bijdrage Zin in wiskunde van de Vlaamse koepel van het katholiek
lager onderwijs. In
Onderwijskrant nr. 176 besteedden we een bijdrage aan de o.i. nefaste plannen
van de (katholieke) onderwijskoepel (zie www.onderwijskrant.be). In deze
bijdrage staan we vooral stil bij de
zgn. contextuele wiskunde zoals we die ook aantreffen in het leerplan
wiskunde eerste graad s.o.
Binnen de oprukkende STEM-projecten wordt het vak
wiskunde in principe geïntegreerd binnen brede STEM-projecten, waarbij wiskunde
in dienst staat van het onderzoeken van wetenchappelijke en praktische
problemen & probleemcontexten
en van het technisch construeren.
Zo lezen we: Het STEM-platform schuift een reeks
concrete aanbevelingen naar voren die meteen kunnen aangevat worden. Binnen
onderwijs moet dringend werk gemaakt worden van een geïntegreerde aanpak van
wiskunde, wetenschappen en technologie. Veel leerlingen haken gedemotiveerd af
omdat het hoge abstractieniveau van wiskunde en wetenschappen hen belet het nut
ervan in te zien. Technologie maakt alles concreter. Bijvoorbeeld: elementen
uit de wiskunde, fysica of informatica kunnen perfect geïllustreerd worden door
de werking van een windmolen. Door in het hervormd secundair onderwijs de
eindtermen voortaan competentiegericht te formuleren en het curriculum aan
sleutelcompetenties te koppelen, wordt meteen een belangrijke stap gezet.
Veel wiskundigen vrezen dat ook hierdoor het
wiskundeonderwijs als vakdiscipline in het gedrang zou kunnen komen. Ze stellen
tevens dat leerlingen van de eerste graad s.o. over te weinig wiskundige basis
beschikken om deze te kunnen toepassen in STEM-projecten. Een analoge kritiek
vangen we op ten aanzien van de integratie van wetenschappen binnen
STEM-projecten. De Leuvense prof. Manuel
Sintubin schrijft: Maar wat met die
traditionele wetenschappen? Dreigen de natuurwetenschappen niet al te veel in
het verdomhoekje te verzeilen? Ze dreigen alleen nog in dienst te staan van de
technologie, als een noodzakelijk kwaad ter voorbereiding van de leuke vakken
rond robots en game. Los van welke technologische toepassing dan ook, moeten we
de leerlingen warm blijven maken voor wetenschappen an sich (Dreigen
de natuurwetenschappen niet in het verdomhoekje te verzeilen?).
Velen vrezen dus dat door de integratie van M &
S binnen STEM, de disciplinaire kennis van wiskunde en wetenschappen in het
gedrang kan komen en dit op een moment waarop
STEM-faculteiten betreuren dat de instromende studenten over te weinig
wiskunde-kennis beschikken en een half jaar bezig zijn met
bijspijker-programmas. Het in sterke mate
integreren van die vakken en het minder abstract maken van wiskunde en
wetenschappen is niet enkel een bijna onuitvoerbare operatie, maar zou tevens
tot een sterke niveaudaling binnen de sterke aso- en tso-richtingen leiden, en
tot minder (i.p.v. meer) universitaire wiskundigen, natuurkundigen, scheikundigen,
ingenieurs. Nu al is bijvoorbeeld de wiskunde in het eenheidsleerplan voor de
eerste graad secundair onderwijs al te weinig abstract en uitdagend voor
leerlingen die een aso-richting viseren. Het is precies door het verlagen van
de eisen dat steeds minder leerlingen de universitaire studies voor wiskunde en
wetenschappen aankunnen en aandurven. Men vreest dat een geïntegreerde en
doorgedreven vakkenoverschrijdende aanpak zou leiden tot veel minder leerinhoud
en structuur en tot het minder beklijven van de leerinhoud.
2. Kennis wiskunde in s.o. dramatisch: kritiek op constructivistische
context-wiskunde, situations-problèmes
Kennis wiskunde dramatisch lazen we in maart 2010
in de kranten. Bij de eindtermenevaluatie eerste graad van 2010 bleek dat veel leerlingen de
eindtermen niet haalden - en dit voor tal van domeinen. Maar ook al in de periode
1997-2010 noteerden we veel klachten. Na de tegenvallende eindtermenevaluatie
van de tweede en derde graad s.o. wezen wiskundeleraren erop dat dit vooral een
gevolg was van het feit dat de leerlingen
in de lagere leerjaren en vooral in de eerste graad te weinig
wiskundekennis opgestoken hadden. Zon achterstanden kan men niet meer inhalen
in de derde graad.
De meeste leraren wiskunde waren niet tevreden over het leerplan eerste
graad. En leraren van hogere leerjaren stelden dat de leerlingen te weinig
basis-wiskunde hadden geleed in de eerste graad. Er is volgens hen te weinig
respect voor de wskunde als vakdiscipline en cultuurproduct. Ook in andere landen
die overschakelden op de constructivistische wiskunde, stelde men een
niveaudaling vast. Dit soort wiskunde
leidde in de VS en elders tot een heuse wiskunde-oorlog.
De Brusselse wiskundeprofessor Stefaan Caenepeel was ook
allerminst enthousiast over de vernieuwing van het wiskundeonderwijs bij de
invoering van de nieuwe eindtermen/leerplannen.
In een brief die hij in 2001 naar Onderwijskrant
stuurde, schreef hij: De eindtermen
voor wiskunde zijn bijzonder mager. Het is een minimum minimorum. Ik vrees voor
het niveau van het wiskundeonderwijs. Ook de docenten wiskunde van ons
regentaat getuigden dat zowel de eindtermen als de nieuwe leerplannen een
niveaudaling inhielden. Dat was ook de mening
die we meermaals in Onderwijskrant neerschreven.
Marie-Claire Deleersnijder, voorzitster van de Vlaamse
Vereniging voor Wiskundeleerkrachten formuleerde volgende kritieken : "De didactische methode is gewijzigd, men
spreekt nu van 'contextonderwijs'. Als leerkrachten worden we gestimuleerd om
wiskundeoefeningen te betrekken op actuele, concrete situaties. Minder
abstracte theorie dus. Dat maakt tegelijk ook dat 'bewijzen' minder goed gekend
zijn. En mede doordat de leerlingen tegenwoordig bij zowat elke toets een
rekenmachine of hun formularia mogen gebruiken, zijn ze minder goed in
hoofdrekenen en rekenvaardigheid. Ook analytische meetkunde komt niet meer in
elk wiskundeprogramma voor (In: Marjan Justaert, Vlaamse scholieren
struikelen over maal-tafels en sukkelen met dt-regels, DM, 6.12.06). De contextuele aanpak neemt ook veel tijd in
beslag en daardoor komt de vakdisciplinaire wiskunde in het gedrang. In het dagblad Trouw (25.04.08) stelde de Nederlandse
wiskundige Jan van de Craats hieromtrent:
Bij het werken
vanuit concrete contexten/voorbeelden, gaat men er ook vanuit dat de leerling zelf de
theorie ontdekt. Maar dat werkt niet; dat is maar enkelen gegeven. En zelfs die enkelen komen
normaal niet tot de abstracte kennis, de meest handige berekeningswijzen ...
Op de VRT-radio betreurde de Leuvense prof. em. Alfred Warrinnier begin
mei 2008 dat het extreem van de moderne
wiskunde gewoon vervangen werd door een andere extreme visie, deze van de
constructivistische fuzzy mathematics. In de getuigenissen komt de kritiek op de contextwiskunde steeds
terug. Andere termen
hiervoor zijn fuzzy maths, everyday-maths. Men spreekt ook over gesitueerde
wiskunde en situations-problèmes in het Frans. In Nederland krijgt
het Freudenthal Instituut veel kritiek met zijn alledaagse en
constructivistische context-wiskunde. Everyday Mathematics die
veel werken met contexten en situations-problèmes zijn soms wel eens
leuk, maar het conceptuele, de abstractie en de wiskundetaal worden
daardoor naar de achtergrond gedrongen, zodat niemand meer echte wiskunde kan
leren en inzetten in de meest uiteenlopende toepassingsgebieden. Ook in
Frankrijk, de VS, Canada ... is er veel kritiek op dat soort wiskunde. Op de
blog Onderwijskrant Vlaanderen vermeldden
we geregeld een aantal evaluatiestudies.
3. Concepten leren vanuit contexten situations-problèmes? Watertoren-wiskunde?
Binnen de constructivistische en competentiegerichte aanpak
staat de contextuele of situatiegebonden aanpak centraal. We lezen in de richtlijnen van de Amerikaanse
Standards (1989), in publicaties van het Freudenthal Instituut en elders
dat wiskundige begrippen slechts begrepen worden als ze aangeboden worden in
een context. De leerlingen moeten zelf wiskundige noties kunnen ontwikkelen op
basis van reële problemen. Die problemen worden gepresenteerd in voor de
leerlingen herkenbare contexten en komen vaak uit het dagelijks leven. Het
onderliggende wiskundeconcept zou dan bijna automatisch volgen, via doing mathematics.
Zo wordt de wiskunde van het Freudenthal Instituut door critici ook wel eens
als watertoren-wiskunde bestempeld. Op een bijscholingssessie destijds voor
wiskundeleraren trok prof. Hans Freudenthal ooit met de cursisten naar een watertoren om vanuit die context
zijn realistische aanpak te demonstreren.
Binnen het
realistisch rekenonderwijs van het Freudenthal Instituut is de
contextuele aanpak dus een centraal principe. In officiële teksten over
wiskundeonderwijs wordt in Frankrijk, Franstalig België, Québec
eveneens het frequent
werken vanuit situations problèmes opgelegd. Zo lezen we in het leerplan voor
de lagere cyclus s.o. in Frankrijk: "Il est indispensable que les
connaissances aient pris du sens pour lélève à partir de questions
qu'il s'est posées et qu'il sache les mobiliser pour résoudre des problèmes
(programme des collèges)". Het gaat hier niet om het klassieke toepassen
van wiskunde-kennis in vraagstukken.
In tal van landen beluisteren we veel kritiek op het context-
of gesitueerd rekenen, op het voortdurend
werken vanuit situations problèmes. De kritische reactie
van de Amerikaanse professor David Klein
luidt: Applications
are important and story problems make good motivators, but understanding should
come from
building the math for universal application. When story problems take center
stage, the
math it
leads to is often not practiced or applied widely enough for students to learn
how to apply the
concept
to other problems. Solutions of problems need to be rounded off with a mathematical
discussion of the underlying mathematics. If new tools are fashioned to solve a
problem, then these tools have to be put in the proper mathematical
perspective. Otherwise the curriculum lacks mathematical cohesion."
De
kritiek van Matimatically Correct luidt: Most reform programs
push applications very strongly.
They want
all practice to occur in the context of real-world problems. They emphasize
the concrete
over the
abstract. However, the symbolic abstraction that gives power to mathematics is
not the enemy.
The TIMSS
videotape study showed that the proportion of abstract presentations was high
in Japan
(86 %).
This successful country does not expect all mathematics to be learned in the
context of applications.
4. Onze
kritiek vanuit het basisonderwijs
In onze eigen publicaties besteden we heel wat aandacht
aan het (on)doordacht gebruik van
Contexten binnen de constructivistische wiskunde van het
Freudenthal Instituut e.d.: zie o.a. Raf Feys, Rekenen tot honderd 1998). Het gaat hier al te
vaak om een uitdrukking die vele ladingen dekt en om een soort toverformule. Men
wekt dan de indruk dat men voortdurend vanuit contexten moet werken en dat de
leerlingen zelf wiskundige noties, regels en/of berekeningswijzen moeten ontwikkelen/construeren
op basis van reële problemen. Als
mede-opsteller van het leerplan wiskunde voor het lager (katholiek) onderwijs
zorgden we er ook voor dat die contextuele en constructivistische aanpak buiten
het leerplan gehouden werd.
Zelf maken we in ons boek Rekenen tot honderd vooreerst al een onderscheid tussen drie
soorten contexten: een eenvoudige instapcontext om een nieuw begrip aan te
brengen, contexten in het kader van het vlot leren rekenen die veelal
overbodig zijn, en anderzijds de meer complexe vraagstukcontexten. We stelden
o.a. dat het te lang werken met realistische contexten het abstraheren bemoeilijkt.
Het gevaar bestaat immers dat de rekenkennis van leerlingen gesitueerd blijft
en dat zij die kennis niet in nieuwe en uiteenlopende situaties zullen kunnen
toepassen. Met andere woorden, de leerlingen komen niet tot
decontextualisatie en transfer.
Zo hebben we de meeste moeite met het feit dat het
Freudenthal Instituut het begrip aftrekking steeds associeert met een
lineaire context (b.v. afstand van 85 km, je hebt al 27 km afgelegd, hoeveel
nog). Met deze context drijft men de leerlingen in de richting van het
omslachtige aanvullend optellen van 27 naar 82 (17 + 3, + 10 ....+ 2 en
achteraf nog de deelsommen optellen.) En daar ze in de fase van het vlot leren
berekenen lange tijd gebruik mogen maken van de lineaire getallenlijn komen ze
niet vlug tot een gestandaardiseerde en korte berekeningswijze. Het werken
vanuit contexten en op aanschouwelijk niveau,
en de leerlingen zelf
eigen(zinnige) berekeningswijzen laten construeren heeft tal van andere
nefaste gevolgen. Er is o.a. te weinig
aandacht voor het vlot berekenen via gestandaardiseerde berekeningswijzen. Een
ander fundamenteel bezwaar luidt dat de tijd beperkt is en dat het veelvuldig
leren vanuit probleemcontexten heel veel tijd in beslag neemt.
Een ander voorbeeld.
In verband met oppervlakte hecht het Freudenthal
Instituut veel belang aan het lange tijd werken vanuit probleemcontexten, met
opgaven als een parking van zoveel op zoveel meter, reken eens uit hoeveel
autos hier kunnen parkeren (een opgave voor 5de leerjaar lager
onderwijs). Zon wiskunde-poject is vooreerst moeilijk uitvoerbaar omdat de
leerlingen over te weinig kennis over draaicirkels e.d. beschikken, en zon opgaven nemen ook al te veel kostbare
tijd in beslag. Tegelijk vindt het Feudenthal Instituut dat er geen formules
voor de oppervlakte-berekening aangeleerd moeten worden en dat het klassieke
metend rekenen met conventionele maten niet zo belangrijk meer is. Ze spreken in hun publicaties enkel nog over meten. In het leerplan dat we
opstelden voor het lager onderwijs besteden wij wel nog veel aandacht aan het
klassieke metend rekenen. We spreken in het leerplan dan ook Meten én metend
rekenen. In het vakdidactisch boek dat we publiceerden over Meten en metend
rekenen (Plantyn, Mechelen) is er ook nog veel aandacht voor het klassieke
metend rekenen. Er is verder ook een
groot verschil tussen onze meer klassieke wijze van uitwerking van het domein
meetkunde en deze van de
everyday-meetkunde van het Freudenthal Instituut. Het FI verving de
vakdisciplinaire term meetkunde door
ruimtelijke oriëntatie dat volgens ons maar een beperkt onderdeel is van de
meetkunde.
5 Zonder abstractie geen transfer
In De Standaard van 30 april 2008 lazen we over een recente studie die
eveneens tot de conclusie
komt dat kinderen vaak beter concepten, regels en berekeningswijzen
leren wanneer ze voldoende op
abstract niveau werken, dan wanneer ze die concepten en
regels moeten afleiden uit contexten,
rekenverhalen
of probleemsituaties (The Advantage of Abstract Examples in Learning Math,
in Science,
25.04.08, pp. 454 -455. De studie werd uitgevoerd door
drie onderzoekers van het Centre for Cognitive
Science
van Ohio State University: J. A. Kaminski, V. M. Sloutsky
en A. F. Heckler.
Volgens Kaminski e.a. wijst hun onderzoek uit dat
je abstracte wiskundige concepten niet echt kunt leren
op basis van overwegend realistische rekencontexten. In
verschillende experimenten werden de ene groep leerlingen concepten/regels
aangeleerd via concrete voorbeelden aangeleerd, bij de andere groep via abstracte
symbolen. Zo onderzochten Kaminski e.a. bijvoorbeeld de verschillende manieren
waarop de commutativiteit (bijv. 3 + 2 of 2 + 3 blijft 5) en andere rekenregels
werden geleerd. Sommige kinderen
leerden de rekeneigenschappen ontdekken via tekeningen, contexten
met kopjes water, stukjes pizza,
en de andere op een meer abstracte wijze.
De meeste kinderen ondervonden geen enkel probleem om de
regels te begrijpen, maar men stelde wel
vast dat leerlingen die via abstracte voorstellingen hadden
geleerd, gemakkelijker tot toepassing in
nieuwe situaties (transfer) kwamen dan leerlingen die via
realistische contexten werkten. Als het abstracte
idee zelf wordt onderwezen, beheersen de leerlingen die
toepassing veel beter. Leerlingen die
een wiskundig principe leren aan de hand van praktische voorbeelden,
weten vaak niet hoe ze dat principe moeten toepassen op nieuwe situaties. Ook
als ze verschillende voorbeelden hadden gekregen, zei hun dat niets over een
nieuwe toepassing. Zelfs niet als hen was gevraagd op de overeenkomsten
tussen de voorbeelden te letten. De leerlingen die meer
abstracte lessen hadden gekregen, wisten wel
raad met nieuwe toepassingen. Ze waren er ook beter in
dan de groep die eerst voorbeelden had
gekregen en daarna abstracte regels. Kennelijk leidt al
die concrete informatie in het voorbeeld alleen
maar de aandacht van de essentie af.
Tot dezelfde conclusie kwamen de onderzoekers ook voor
volgend probleem bij oudere leerlingen:
Een trein vertrekt om 18 uur uit station A en rijdt aan 40
km/h naar station B. Een tweede trein verlaat
station B om 19 uur en rijdt aan 50 km/h naar station A.
De stations liggen op 400 km afstand van elkaar. Wanneer passeert de ene trein
de andere? Het probleem kan via de volgende
abstracte vergelijking
worden opgelost: 40(t + 1) = 400 50t, waarbij t de reistijd
van de tweede trein is. Als leerlingen het
probleem echter zelf met behulp van eigen ontwikkelde schemas
moesten oplossen en niet via een
abstracte vergelijking, dan waren zij ook niet in staat om
de opgedane kennis in nieuwe situaties toe te
passen (bijvoorbeeld in contexten met stijgend water).
Bij de eerste groep was er wel die transfer.
Kaminski e.a. onderzochten de wijdverspreide maar nooit
geteste opvatting dat leerlingen het
beste via concrete voorbeelden leren rekenen. Volgens Kaminski
zijn realistische contexten wellicht
de beste manier om op het einde van het leerproces
na te gaan of een leerling een welbepaald wiskundig
concept beheerst, maar niet om nieuwe wiskundige concepten,
berekenings- of oplossingswijzen aan te
leren.
In het dagblad Trouw (25.04.08) lazen we hieromtrent: De
uitkomsten verbazen prof. Jan van
der Craats niet. Bij het werken met voorbeelden/contexten
ga je ervan uit dat de leerling zelf de theorie ontdekt. Maar dat werkt niet;
dat is maar enkelen gegeven. Jan van Maanen, FI-directeur, stelt: Veel schoolboeken blijven ook
naar mijn idee erg veel in concrete voorbeelden hangen. Maar voor veel
abstracte begrippen zoals functies geldt dat de meeste leerlingen er eerst een
concreet beeld van moeten
hebben voordat ze het zich eigen kunnen maken.
Literatuur
Abstracte wiskunde leert beter dan praktische
voorbeelden.
De Standaard 30/04 01/05/08, Wetenschap, p. 1.
Feys, R. (1998). Rekenen tot honderd.
Mechelen: Uitgeverij
Plantyn.
*Feys R. (2002)Meten en Metend Rekenen, Plantyn
Kaminski, J.A., Sloutsky, V.M. & Heckler,
A.F. (2008).
The
Advantage of Abstract Examples in Learning Math.
Science,
vol. 320, no. 5875 (p. 454 - 455).
Van Biervliet, P. (2006). Effective teaching of numeracy:
not too
realistic, but functional! ETEN 16, The Proceedings
of the
16th Annual Conference of the European Teacher
Education
Network, Greenwich: University of Greenwich
(p.188-191).
|