Constructivisme: controversiële
constructie: deel 1
Raf Feys en Pieter Van Biervliet (Onderwijskrant 113, sept. 2000)
1. Inleiding
1.1
Optocht van constructivisme
Waarom besteden
we in deze bijdrage en in dit themanummer zoveel aandacht aan het
constructivisme? Het constructivistisch leermodel neemt in de huidige
onderwijskunde een dominante positie in. Het constructivisme was/is het
onderwerp van veel internationale conferenties en artikels. Het inspireerde ook
in sterke mate het overheidsbeleid en de
vakdidactiek, vooral voor de positieve
wetenschappen en de wiskunde (b.v. Amerikaanse Standards van 1989).
Gemeenschappelijk
aan de verschillende soorten
constructivisme is wel dat ze een gemeenschappelijke afkeer
van het bestaande onderwijs
manifesteren en voor een cultuuromslag pleiten. Het huidige onderwijs zou nog steeds de
kenmerken van de 19de en
volgens sommigen zelfs 18de eeuw vertonen. Het constructivisme als onderwijskundige theorievorming bevat een
ongenadige kritiek op de huidige onderwijspraktijk, op het zgn.
instructiemodel. Het huidige leerproces
in klas wordt als passief, receptief,
reproductief, abstract, oppervlakkig,
autoritair,
gekenmerkt en daarom als geestdodend en inefficiënt. In de
speurtocht naar alternatieven richt de aandacht van vooral een groep
leerpsychologen zich op de zogenaamde authentieke, natuurlijke vormen van
probleemoplossend leren zoals dat wordt aangetroffen in alledaagse,
buitenschoolse contexten. De school is in hoge mate vervreemd van het
werkelijke leven, zo luidt de conclusie, aldus prof. Jan Lenders die
momenteel de gelijkenissen tussen het constructivisme en de Nieuwe
Schoolbeweging onderzoekt.
1.2 Constructivisme in visie van DVO en
overheid
Met enige
vertraging kwam ook Vlaanderen in de ban van het constructivisme. Niet enkel de universitaire cursussen onderwijskunde staan er bol van, maar
evenzeer de door de DVO geïnspireerde overheidsteksten. In de uitgangspunten
van de basiscompetenties lezen
we dat leren moet opgevat worden als een
actief en constructief
proces
Bij het
formuleren van het beroepsprofiel en de basiscompetenties van de leraar is
uitgegaan van een optimistische visie op leren en ontwikkeling, vertrekkend van
de groeikracht van kinderen (p. 16)
Onderwijsleersituaties moeten
beantwoorden aan de persoonlijke leer- en ontwikkelingsbehoeften (p.8).
De
traditionele schoolse kennis staat minder centraal
De nadruk ligt op probleemoplossende
inzichten en vaardigheden (p. 10).
Dit wordt ook verduidelijkt met de beschrijving van een
aantal verschuivingen, zoals voorrang voor vaardigheden t.o.v. kennis, minder
vakgericht leren, minder cognitief en sequentieel
In de memorie van
toelichting omtrent de eindtermen basisonderwijs lezen we ook nog dat de
constructivistische benadering overeenstemt met de nieuwste inzichten inzake
didactiek en leerpsychologie. De DVO pleit dus voor een zelfgestuurd leerproces, kennisconstructie door de leerlingen, geen
overdracht van kennis en normen
.
De instructietaak
van de leerkracht wordt binnen de basiscompetenties in vaardigheid 1.7
constructivistisch omschreven in termen van realiseren van een adequate leeromgeving . De leraar moet vooral het zelf ontdekken
en het probleemoplossend vermogen centraal stellen en de leerinhoud inbedden in
authentieke situaties. Uitdrukkingen die verwijzen naar de klassieke
instructiefunctie en naar het belang van
het bijbrengen van voldoende basiskennis
komen niet meer voor. Vanuit haar constructivistische visie pleit de DVO ook
steevast voor het werken met haar brede
eindtermen als compas en tegen de leerplannen die de leerinhoud precieser
omschrijven en meer de leeropdracht beklemtonen (zie ook hoorzitting over de
lerarenopleiding van de Commissie Onderwijs op 30 maart j.l).
De opvoedende
taak wordt in de uitgangspunten en in de
basiscompetenties 2.1 tot 2.6 te eenzijdig beschreven in termen van het
(constructivistisch) ontplooiingsmodel waarbij ook de invloed van de leerkracht
op het affectief welzijn van de leerling
en op het klasklimaat schromelijk
overschat wordt. Vanuit een dergelijke
context schrijft Guy Tegenbos in De
Standaard: In Vlaanderen is nog niet ontdekt dat het meeste leren
spontaan en informeel gebeurt
en ook
plezant kan zijn (7 augustus).
We merken dat ook
minister Vanderpoorten slaafs de visie
van haar topadviseurs volgt. Zij
stelt bijvoorbeeld: Ons onderwijs legt te veel de nadruk
op kennisoverdracht, terwijl
iedereen weet dat dit eigenlijk voorbijgestreefd is. Mensen
met goed ontwikkelde sociale attitudes hebben evenveel of meer kansen in de samenleving. In
het onderwijs ziet men dat nog niet in.
Dat heeft te maken met het feit dat leraren zo niet werden opgeleid
(Interview in weekblad Exclusief). Daarom gaf Vanderpoorten ook prioriteit
aan de evaluatie en bijsturing van de opleidingen. Ook in het interview met
O.Kr. (nr. 111) zei Vanderpoorten dat ze akkoord ging met de stelling in Klasse nr. 101 dat er in het
basisonderwijs nog les gegeven werd zoals 100 jaar geleden, dat Ambiorix nog voor de klas staat, dat
de nadruk te sterk ligt op kennis, dat het onderwijs niet leuk is, enz.
1.3 Verwaarlozing leeropdracht
Uit hetgeen de
overheidsteksten overbeklemtonen en/of
niet langer beklemtonen blijkt de
uitholling van de leertaak van het
onderwijs en de afbraak van cruciale aanpakken en waarden. De supersonische
opkomst van het constructivisme in Vlaanderen gebeurt precies op het moment
waarop in het buitenland de overheid het
nefaste constructivisme en
ontplooiingsmodel terug wil wegwerken. De Nederlandse oud-minister Van
Kemenade schrijft: Het vernieuwingsstreven van de voorbije decennia heeft geleid tot
situaties waarin de indruk wordt gewekt dat het onderwijs een speeltuin is of
een supermarkt, waarin niet de overdracht van cultuur, maar de
bevrediging van individuele behoeften en verlangens tot grootste goed verheven
is (Vernieuwing, februari 1999). Ook de Franse inspecteur-generaal hoorden we op 15 september tijdens
het Pivot-programma verkondigen dat de leeropdracht van het onderwijs opnieuw
centraal moet staan. Hiermee sluit hij zich aan bij zijn Engelse collega Chris
Woodhead.
Onze
inspecteur-generaal Peter Michielsens, onze DVO en DVO-voorzitter Roger
Standaert, onze minister Vanderpoorten
denken daar jammer genoeg totaal anders over.
1.4 Constructivistische opleidingen en
beleidsevaluatie
Ook de
professoren Aelterman, Daems, Engels en
Van Peteghem vinden dat bij de
constructivistische uitgangspunten van de eindtermen en
basiscompetenties een constructivistisch opleidingsprofiel hoort waarbij de
docenten zich leerlinggericht
opstellen en ook uitgaan van een opleidingsdidactiek die vanuit en met de
ervaringen van de student werkt (T.O.R.B., 2000, nr. 4). In de Ondraaglijke traagheid van onderwijsinnovaties sluit
ook prof. L. Van Looy (VUB) zich
aan bij de constructivistische onderwijsopvatting in beleidsdocumenten van
de DVO en de VLOR (T.O.R.B., 2000, nr. 5).
In het buitenland
(Engeland, Amerika, Frankrijk, Nederland
)
kregen de opleidingen de voorbije jaren te horen dat ze de kwaliteit van
het onderwijs sterk hebben aangetast door hun naïeve constructivistische
propaganda (ontplooiingsmodel, leerlinggestuurd leren, kritiek op- en
verwaarlozing van vaste waarden
). Bij
ons is het net andersom: de lerarenopleidingen worden vanuit alle kanten onder druk gezet om de constructivistische
toer op te gaan en het ontplooiingsmodel te propageren.
Precies omdat in
Vlaanderen in het verleden de leeropdracht binnen de scholen en de
lerarenopleidingen meer centraal stond, scoorden we ook beter dan in het
buitenland. Bij de overheid en bij veel
beleidsadviseurs is dit jammer genoeg nog niet doorgedrongen en wordt
Vlaanderen als achterlijk voorgesteld.
In de Beleidsevaluatie
Lerarenopleiding gaat de overheid (o.l.v. DVO)
dan ook na in welke mate de
lerarenopleidingen voldoende meewerken
aan de constructivistische
evangelisatie van Vlaanderen en getrouw
de DVO-uitgangspunten propageren.
En door het feit dat de beroepsprofielen en
basiscompetenties vooral slaan op de
pedagogische kant van het lesgeven en de leerinhoudelijke, de vakinhoudelijke en vakdidactische componenten
verwaarlozen, wordt nog een meer een
eenzijdige visie op onderwijs en
opleiding opgedrongen. We vinden overigens dat de overheid geen onderwijsvisie
moet opleggen en zeker geen controversiële. In paragraaf 3 zullen we trouwens zien dat momenteel het
constructivistisch tij aan het keren is en dat tal van onderzoeken wijzen op de
ineffectiviteit en vaak ook onrealiseerbaarheid van deze aanpak.
De ergernis
omtrent de evaluatie van de
lerarenopleidingen is mede een stimulans voor deze bijdrage over het
constructivisme. We ergeren ons aan de stemmingmakerij rond de opleidingen en
aan de aanpak van de evaluatie. Vooreerst wordt
de zgn.evaluatie van het beleid
op vele wijzen uitgehold en omgebogen tot een soort doorlichting van de
opleidingen. De evaluatie wordt
grotendeels beperkt tot het
besluit omtrent de basiscompententies; de overheid die verantwoordelijk is voor
het voorbije beleid, heeft zelf de
leiding over de zgn. beleisdsevaluatie. Het gaat dan ook eerder om controle van
de wijze waarop de opleidingen getrouw de
beleidsvoorstellen
uitvoerden. De overheid
hanteert een eenzijdig beroepsprofiel
dat geen evenwichtige evaluatie toelaat en waarin de leertaak te weinig
centraal staat. De geïmproviseerde bevraging slaat veelal op algemene/vage
vragen en/of op controversiële
formuleringen waarmee men alle kanten uitkan (basiscompenties zijn vaak toverbollen).
Elk van de vele voorgelegde vragen lokt ellenlange discussies en
antwoorden uit. De toon van de
bevraging is paternalistisch en belerend, het moeten opbiechten staat centraal.
De selectie van de leden van de
centrale werkgroep en van commissieleden die de opleidingen bezoeken gebeurde door G. Monard en R. Standaert. De evaluatie slorpt
te veel energie op; elke docent en student is er in principe bij betrokken.
Enzovoort. Deze bijdrage en dit themanummer willen tegelijk een reactie zijn op de enquête (vooral deel over uitgangspunten) en
willen het debat over de toekomst van de
lerarenopleidingen stofferen.
1.5 Constructivisme binnen wiskundeonderwijs
Ook binnen de methodiek wiskunde is het
constructivisme in optocht, zoals blijkt uit volgende citaten: Het
aan wiskunde doen komt in de plaats van
wiskundige kennis.
Kinderen bouwen zelf hun wiskunde op
Ze
construeren zelf oplossingen. De nadruk
ligt op eigen (informele) constructies en producties van leerlingen. Dit
betekent dat de onderwijsgevende opgelegde methodes moet vermijden.
Constructief leren staat haaks op kennisoverdracht (OVSG-nieuws, 1995, nr.
5). Het klassieke model van de
kennisoverdracht biedt weinig garantie voor die mentale activiteit van de leerlingen. Die activiteit is er wel
wanneer leerlingen zelf oplossingen zoeken voor wiskundige problemen
(OVSG-leerplan, p. 10). Wiskunde wordt
door de leerlingen zoveel mogelijk door eigen activiteit verworven.
We moeten
de kinderen begeleiden bij het zelf ontdekken (ARGO-leerplan).
1.6 Veel soorten constructivisme
Constructivisten houden niet van het klassieke uitleggen van
de leerinhoud aan de leerlingen, van
inductieve opbouw via leerkrachtgeleide
leergesprekken, van gedetailleerde curriculuminhouden en leerplannen. Kennis wordt immers altijd door de lerende zelf gemaakt,
vanuit de concepten (informele ideeën
) die hij/zij op dat moment beschikbaar
heeft: We cannot know reality en the individual constructs knowledge in
contrast of it being imprented from the environment. In de constructivistische benadering wordt hoofdzakelijk over
constructie/construeren gesproken als een individueel proces en zonder
onderscheid tussen leerlingen van verschillende leeftijden, alsof b.v. het
construeren van jonge kinderen hetzelfde
zou zijn als het construeren van
leerlingen uit de bovenbouw
basisonderwijs, voortgezet onderwijs of van volwassenen (Van Oers).
Ernst von Glasersfeld, de goeroe van het
constructivisme, beschouwt het
constructivisme als een Copernicaanse
omwenteling binnen het onderwijs, maar ook binnen de filosofie (de
kennisopvatting). Volgens hem ondermijnt
het constructivisme grotendeels de traditionele visie op de werkelijkheid en op
het leerproces. Daarom was er in de 18de eeuw zon groot verzet tegen de relativistische kennisopvatting
van de filosoof G. Vico, de eerste echte
constructivist, en later tegen de visie
van de epistemoloog en psycholoog Jean Piaget.
Onder invloed van het constructivisme is er
ook een trend ontstaan om het idee van een
curriculum met voldoende vooraf vastgelegde doelen en inhouden te verlaten ten
gunste van een heel open curriculum.
Wie vooral de heel persoonlijke constructie van kennis door de leerling
vooropstelt en vooral denkt in termen van algemene competenties (problemen
oplossen
) en niet in termen van
leerinhouden, moet uiteraard ook
curricula verwerpen waarin per leerjaar b.v. de concrete leerdoelen voor
wiskunde opgesomd worden. Bij de
hervorming van het wiskundeonderwijs in de Verenigde Staten koos men resoluut voor een
open curricula à la Standards,
waarin geen concrete leerdoelen en geen leerjaarreferenties meer opgesomd
worden, maar vooral algemene en verheven klinkende oriëntatiedoelen (zie
verderop).
Het constructivisme is geen scherp afgelijnde stroming is, maar
een familie van stromingen en stroompjes (situated learning & cognition,
anchored learning, cooperative learning, problem-based learning, generative
learning, learning community, communities
of practice, integrated
environmentalism, zelfstandig leren,
ervaringsleren, zelfontdekkend leren, zelfregulerend leren, authentisch leren,
criscrossing landscapes, powerful learning environments
). Er zijn dus
bijna evenveel soorten
constructivisme als er constructivisten zijn.
1.7
Relatie met Nieuwe Schoolbeweging en ontplooiingsmodel
Het constructivisme blijkt ook veel overeenkomsten te vertonen met het pedocentrische ontplooiingsmodel van de Nieuwe Schoolbeweging, met de
Engelse open school-aanpak naar het model van het Plowden-Report van 1967,
met het nondirectieve
ontplooiingsmodel van C. Rogers, met
kindgestuurd onderwijs, met het Amerikaanse
DAP (=developmentally appropriate practices) dat veel gelijkenissen
vertoont met het EGKO-model
Critici schrijven dan ook geregeld
dat het hier gaat om oude wijn in
nieuwe (constructivistische) vaten.
Binnen
de constructivistische theorievorming wordt regelmatig verwezen naar de Nieuwe Schoolbeweging van weleer.
Amerikaanse constructivisten verwijzen veel naar Dewey als inspirator. De
Franse prof. Meirieu beroept zich voor
zijn constructivistische opvatting mede
op Freinet. Aanhangers van alternatieve
scholen zien in het constructivisme graag
een bevestiging van de visie van Dewey, Freinet
Radicale
constructivisten zien het
constructivisme zelfs als een
radicalisering van de reformpedagogiek: waar de reformpedagogen nog hun
eigen constructie van het ideale
leerproces vanuit het perspectief van volwassenen vooropstelden, laten
de radicale constructivisten dit nog
meer aan de leerlingen zelf over.
3. Twijfel en
zelfkritiek in constructivistisch kamp
3.1
Twijfel in constructivistische kamp
De supersonische opkomst van het
constructivisme kunnen we moeilijk loochenen. Zo wat iedereen die zich als
progressief wil voordoen, noemt zich constructivist. Anderzijds stellen we vandaag de dag vast dat
het constructivistisch tij aan het keren is. Dit bleek op recente
internationale congressen en uit de twijfels die constructivisten recentelijk zelf uitspraken. Het blijkt bijvoorbeeld ook uit de teleurstellende resultaten met het
constructivistisch wiskunde-onderwijs (zie paragraaf 5 en afzonderlijke
bijdrage hierover).
Op het
vlak van het wetenschappelijk debat
i.v.m. constructivistische leeromgevingen is
het tijdperk van de slogans (bijna)
voorbij. In het verslag van de recente conferentie (1999) van de EARLI
(European Association for Research
on Learning and Instruction)
lezen we vooral sterk relativerende standpunten, totaal anders dan de
zegebulletins van weleer. In
wetenschappelijke kringen is de kritiek
op het constructivisme vrij groot
geworden en in onze bijdrage zal dit voldoende tot uiting komen.
Verder merken we dat een aantal constructivisten zelf beginnen
te twijfelen aan de vruchtbaarheid van hun constructie. We lichten de ontnuchtering even toe
met een paar passages uit het congresverslag van de EARLI-conferentie (Pedagogische Studiën, 2000
(77), 33-51), waaronder ook de kritische uitspraken van de Leuvense prof. E. De
Corte.
*De
laatste EARLI-conferentie plaatste ons terug met twee voeten op de grond. Het domein van het gebruik van technologie
en gebied van het ontwerpen van
krachtige, veelal constructivistische,
leeromgevingen zijn
kwetsbare domeinen. Beide domeinen zijn uitermate gevoelig voor modetrends en
slogans. Op het voorbije congres viel
(in vergelijking met vroeger) de
afwezigheid van slogans op.
Uit empirisch onderzoek blijkt veelvuldig het
overtrokken karakter van de ambities van tal van (socio-)constructivistische
leeromgevingen. Er blijken zich eveneens grote moeilijkheden voor te doen bij
het gebruik van technologie in reële settings
*
Het
beschrijven van de kenmerken van krachtige leerprocessen is in een rustiger vaarwater terechtgekomen. In een keynote panel discussion
gaf Erik De Corte (prof.
K.U. Leuven) een ontnuchterend overzicht van het werken aan krachtige,
veelal constructivistische,
leeromgevingen. De
Corte kwam tot volgende conclusies:
-Aan de ene kant wordt er bergen werk verzet
om krachtige leeromgevingen te creëren, maar de leereffecten
van krachtige omgevingen zijn zeer beperkt.
-De
implementatie-effecten zijn verder van
korte duur. De leerkrachten hebben grote
moeite met dit type leeromgeving.
-Ook de disseminatie (verspreiding) van kennis
verloopt zeer moeilijk binnen deze aanpak.
-Verder is ook de kwaliteit
van het uitgevoerde onderzoek
omtrent krachtige leeromgevingen heel mager en methodologisch heel zwak (p.
46). (Noot: straks zal prof. Simon uitvoerig betogen dat
serieuze onderzoeken binnen de cognitieve psychologie
meestal de constructivistische claims
weerleggen.)
Op het ERA-congres van 1997 te Chicago 97
viel er al enige zelfkritiek te
beluisteren. Prof. Walker relativeerde de exclusieve betekenis van theorieën
als het constructivisme. Volgens Walker (Stanford) kiest men in
constructivistische kringen nogal eenzijdig voor de leefwereld en de idiosyncratische
(subjectieve) constructies van de leerling. De structuur van de wetenschappen en vakdisciplines
komt dan niet in beeld. Hetgeen Walker de kritische vraag ontlokte: Tennis is toch ook veel leuker met net dan
zonder? Walker stelde dat in
tegenstelling met wat veel constructivisten vooropstellen, een curriculum eerst en
vooral een praktische onderneming is
waarbij een precieze afweging heel
belangrijk is (Pedagogische Studiën,
1997 (74), p. 289). Walker zet zich hier dus ook af tegen het feit dat
de constructivisten tegen curricula zijn met een duidelijke omschrijving van
leerinhouden en leerdoelen en
opgesplitst per leeftijdsgroep. Bij het constructivisme horen minimale en open
curricula. Al in 1994 schreven Louden en Wallace dat de implementatie
van constructivistisch onderwijs moeilijk was en dat de leerlingresultaten
tegenvallen (Knowing and teaching
science: the constructivist paradox).
Op 10
december 1998 vond in Utrecht een debat plaats over de
school als rijke leeromgeving of als plaats waar onderwezen wordt. In de
uitnodiging werd aangekondigd dat het om twee sterk uiteenlopende
stellingnamen ging. Enerzijds namelijk het idee dat de school leerlingen
vooral de gelegenheid moet geven om
zelfstandig en zelfgestuurd te leren (constructivisme), anderzijds de opvatting
dat leerprocessen pas effectief verlopen als de leerlijnen duidelijk zijn
uitgewerkt, bijvoorbeeld in de vorm van uitgeschreven curricula en methoden. (instructionisme of gestuurd leren).
Jo Nelissen schrijft dat de
hooggeleerde sprekers die deelnamen aan het Pedagogische Studiën-debat er niet uitkwamen. Men was en bleef erg
verdeeld over de tegenstelling constructie-instructie. Een forumlid was erg
tegen het constructivisme omdat hij het
volstrekt overbodig vond en een ander forumlid verwierp het constructivisme
als een schadelijke theorie (Vernieuwing, april 1999, p. 25).
Tal van zaken wijzen erop dat het
constructivisme op de terugtocht is. Een paar voorbeelden. Het nieuwe leerplan wiskunde voor de Staat Californië doet volledig
afstand van het oude leerplan dat gebaseerd was op de nationale constructivistische
Standards van 1989 en ontzettend veel
kritiek uitlokte (zie paragraaf 5 en aparte bijdrage). In Engeland neemt het officieel onderwijsbeleid al sinds
tien jaar afstand van het constructivistisch ontplooiingsmodel van de voorbije
decennia. De recente nationale
leerplannen voor taal en wiskunde (National Literacy/Numeracy Strategy) sluiten
opnieuw aan bij het instructiemodel. We
merken dat ook in Nederland de twee kopstukken
van het Freudenthalinstituut, Treffers
en de Lange, steeds meer afstand nemen van de constructivistische
aspecten van het realistisch wiskunde-onderwijs. En in een
recent overzicht over structuralistische science-teaching
opgesteld door de Schotse Raad voor
Onderwijsonderzoek lezen we: There is no
firm evidence of the effectiveness of different approaches to develop pupils
ideas within a constructivist framework. There is also less
evidence about how to introduce the scientific view.
(http://www.scre.ac.uk./forum/forum
1999/forum99harlen.html).
In Engeland
worden de lerarenopleidingen
bekritiseerd omdat ze de voorbije decennia al te zeer de
constructivistische opvattingen en het
ontplooiingsmodel propageerden (zie b.v. verslag van een seminarie over the role of universities in the
education and training of teachers in 1997, te vinden op het Internet: http://www.ucet.ac.uk/op8.html. )
Om de
lage kwaliteit van het Engelse onderwijs te verhogen moeten een aantal
belangrijke waarden in ere hersteld worden en dan wordt regelmatig verwezen
naar het instructiemodel zoals we dat in Vlaanderen kennen. In de inleiding
zagen we echter dat precies nu
veel Vlaamse beleidsmensen en professoren een
constructivistische onderwijsopvatting
propageren en nu ook van de
lerarenopleidingen een meer constructivistische opstelling verwachten. We
merken dat het ook bij de Beleidsevaluatie Lerarenopleiding
die richting uitgaat. We hopen dat we de
beleidsmensen, de DVO e.d. met dit themanummer vooralsnog van mening
kunnen doen veranderen.
3.2
Onderzoek van constructivistisch en leraargeleid onderwijs
Voor een overzicht van de kenmerken van leraargeleid onderwijs, van het direct en
interactief instructiemodel (dat
sterk de interactie van de leerkracht met de klasgroep, met groepen leerlingen
en met individuele leerlingen beklemtoont) verwijzen we naar drie bijdragen: *.Veenman Simon (1998): Leraargeleid onderwijs:
directe instructie, in: Katern Onderwijzen
van kennis en vaardigheden, Onderwijskundig Lexicon, Samsom; *N. Mercer, Guided construction of knowledge.
(Vertaling: Samen
leren, de praktijk van interactief onderwijs, Sardes, Utrecht, 1999). *M. Kozloff e.a.
(1999): Direct instruction in education, http://www.uncwil.edu/people/kozloffm/diarticle.html .
In deze bijdrage vermelden we ook nog even
enkele overzichtsrapporten over onderzoek waarin de kindgestuurde,
constructivistische aanpak vergeleken wordt met het meer klassieke instructiemodel, met leraargeleid
onderwijs, met guided construction of knowledge.
Rosenschein, Meister en
Chapman kwamen in hun recent (1996)
overzicht van empirisch onderzoek
over leermodellen tot de conclusie dat de constructivistische benadering minder
effectief is (A review of intervention studies. Review of educ. Research, 66,
nr. 2). Veenman vat een aantal
onderzoeken samen en besluit: Leraargeleid
onderwijs of directe instructie is in het basis- en speciaal onderwijs, maar
ook in het voortgezet onderwijs succesvol gebleken. Bovendien blijkt het zeer effectief te zijn
voor kinderen uit achterstandssituaties (o.c., p. 32). De bekende
onderwijskundige Jeanne S. Chall (Harvard) publiceerde in januari 2000 een boek met
het meest volledige overzicht van een groot aantal onderzoeken (206 p.):
The academic achievement challenge: what
really works in the classroom?. Chall vergelijkt de resultaten van
leraargeleide en leerlinggestuurde aanpakken. Haar conclusies zijn
overduidelijk: Het vele onderzoek wijst
uit dat leraargeleide aanpakken veel betere leerresultaten opleveren dan
student-centered-methods, en
specifieke voordelen opleveren voor kinderen uit lagere sociaal-economische
milieus en voor kinderen met leerproblemen ( http://www.amazon.com).
Syntheses van onderzoek zijn ook vinden op het internet: http://www.edexcellence.net/library/carnine.html of B. Grossen (1998),
Child-directed teaching methods: a dicriminatory practice of western
education: http://darkwing.uregon.edu/~bgrossen/cdp.htm.
In deze internetpublicaties komen ook de
resultaten van het longitudinaal Follow
Through evaluatieproject aan bod waarin bleekt dat de kindgestuurde
aanpakken (constructivism, discovery
learning, whole language, DAP à la Weikart, Open Education Model) veel lagere
resultaten opleverden dan de meer geleide
instructieaanpak. Vooral ook
sociaal en/of cognitief benadeelde
kinderen scoorden veel zwakker en dit niettegenstaande de kindgestuurde
projecten veel meer gesubsidieerd werden door de overheid. Ook inzake betrokkenheid bij het eigen leren en
zelfbeeld (selfesteem) scoorde de
instructieaanpak beter dan de kindgestuurde. In tegenstelling met de kritiek
dat de betrokkenheid en andere affectieve
resultaten veel lager zijn bij het
instructiemodel, stelden de onderzoekers
het omgekeerde vast. Ook bij ons
veronderstellen aanhangers van het
EG(K)O en van het constructivisme al te graag
dat de betrokkenheid lager is binnen onderwijs waarin relatief veel
aandacht is voor meer geleide leerprocessen.
4.
Didactische slinger slaat opnieuw door
4.1 Strakke doel-middel-programmering ingeruild voor
constructivistisch leermodel
Constructivistische didactici beschouwen het
constructivisme als een paradigmawissel
en cultuuromslag in de didactiek. Kösel
bekritiseert sterk het paradigma van de lineaire doel-middelprogrammering van
de Didactische Analyse. Het oude model ging
volgens Kösel uit van een aantal
mythes: de mythe van het lineair-causaal denken, waarbij leerlingen als
mechanisch functionerende objecten behandeld worden, de mythe van de didactiek
als mogelijkheid om de mens rechtstreeks te veranderen, de mythe van de
centrale ordeningskracht van de organisaties
(E. Kösel, Die Modellierung von
Lernwelten. Elztal-Dallau, 1995). Samen met andere constructivisten vervangt Kösel nu de oude mythes door
nieuwe, postmodernistische
mythes, met centraal de mythe van de
zelfconstructie van de kennis en het
motto Jeder baut sich seine Realität
(Watzlawick).
|