DE
SCHOOL: A PLACE TO BE VOOR DE JONGEREN
Bijdrage
van directeur OLVA-college (Brugge) Danny Van De Velde
Wat zouden jongeren
vandaag antwoorden op de vraag wat voor hen een place to be is? Rock
Werchter, Dancing de Carré, Tommorowland? De sportclub, het jaarlijkse kamp met
de jeugdbeweging en de fuif na het laatste examen zullen ook wel hoog in de
ranking staan. Zouden er jongeren zijn die in alle eerlijkheid kunnen
antwoorden: voor mij is de school de place to be? De meeste jongeren verkiezen
het samenzijn met leeftijdsgenoten buiten schoolverband boven het schoolleven.
En toch zijn velen onder hen na een vakantieperiode blij om hun schoolkameraden
terug te zien. Is de school dan toch een beetje een place to be?
Het zal een andere to
be-beleving zijn op school dan de kickervaring op massa-events. Als er één
milieu is dat de mogelijkheid heeft om de jongere tot werkelijk zijn uit te
nodigen dan is het de school. Heeft de school dan meer of andere troeven in
handen dan het thuismilieu, de peergroup, de vrijetijdssector of de
werkomgeving?
INITIATIE OF ONTGROENING?
Als kinderen de veilige
cocon van het gezin verlaten, is de school de eerste publieke ruimte die ze
betreden. Het is de plaats waar ze zichzelf kleur geven door de interesses die
ze ontwikkelen, de keuzes die ze maken, de meningen die ze vormen, de gevoelens
die ze vertolken, de verwachtingen die ze koesteren. Wie ze willen zijn, hoe ze
hun to be willen invullen, verkennen jongeren tastenderwijs door zich met
anderen te vergelijken, door de reacties die ze van elkaar krijgen op hun
gedrag, hun overtuigingen, hun voorkeuren en door de manier waarop ze zich op
hun beurt afstemmen op en laten beïnvloeden door anderen.
Jongeren staan voor de
uitdaging om in eigen regie vorm te geven aan hun leven. In de jeugdjaren
leggen ze de fundamenten voor de eigen plek die ze in de samenleving zullen
verwerven. Dat de school hierbij een belangrijke rol kan spelen, is een
centrale gedachte die ik in dit artikel wil ontwikkelen. Ik ben me er wel van
bewust dat dit niet het klassieke discours over onderwijs is. Als ik me focus
op de school als het forum waarop leerlingen verschijnen, besteed ik vooral
aandacht aan wat onderwijssocioloog Biestai onder de Engelse term
individuation een van de hoofdfuncties van onderwijs noemt. Ik vertaal dit
als subjectwording en dit lijkt me een betere term dan
persoonlijkheidsvorming. Bij dit laatste is het alsof we in opvoeding en
onderwijs mensen vorm geven binnen een mal van vooraf na te streven
persoonlijkheidskenmerken, vaardigheden, attituden en competenties.
Subjectwording of
individuation leidt tot het leren opnemen van verantwoordelijkheid voor het
eigen leven. En omdat het leven van een mens neerkomt op in-de-wereld-staan,
leidt subjectwording ook tot het opnemen van verantwoordelijkheid voor de
wereld. De individuation-functie van het onderwijs houdt in dat de school de
opdracht heeft om de individualiteit van elke jongere kansen te geven. Scholen
moeten geen massamensen produceren, maar ruimte scheppen voor het ontwikkelen
van zelfbewuste mensen.
Als ik het onderwijs
vandaag bekijk, zie ik dat we ver afgedreven zijn van de oorspronkelijke
betekenis van scholè. Die indruk zag ik bevestigd bij het lezen van het boek
Apologie van de school van Jan Masschelein en Maarten Simonsii. In ons
onderwijs vandaag staan twee andere functies
voorop: socialisatie en
kwalificatie. Sinds de moderne tijd is de school naast het gezin meer dan
vroeger een plaats van socialisatie. Jongeren worden er voorbereid op deelname
aan de maatschappij. Gewoonten en praktijken, waarden en normen worden ten dele
via onderwijs aan de jonge generatie overgedragen. Ook de kwalificatiefunctie
of zeg maar beroepsvoorbereiding staat voorop.
Het aandeel van elk van
de drie hoofdfuncties van het onderwijs - socialisatie, kwalificatie en
subjectwording - evolueert doorheen de tijd. Daar is niets mis mee, maar het is
wel problematisch als de balans op een bepaald moment uit evenwicht is. En dat
is volgens mij vandaag in ons onderwijs het geval. Kwalificatie en socialisatie
zijn vandaag de twee benen van een passer waarmee we de cirkelomtrek van het
onderwijsgebeuren afbakenen. Daardoor dreigt subjectwording een
randverschijnsel te worden. Op het einde van dit artikel heb ik het nog over de
actuele frictie tussen de kwalificatiefunctie en subjectwordingsfunctie. Maar
eerst iets over het feit dat socialisatie en subjectwording in ons onderwijs
vandaag niet altijd goed samengaan.
Socialisatie staat
altijd op gespannen voet met subjectwording. Bij socialisatie probeert men
gemeenschappelijkheid tot stand te brengen om zo tot een maximale afstemming te
komen van mensen die met elkaar samenleven. En in dat proces is altijd een
flinke dosis controle, conditionering en disciplinering vervat. Een van de
eerste tijdschriftartikels die ik las in het begin van mijn opleiding
onderwijskunde in Leuven halverwege de jaren zeventig ging over deze
socialisatiefunctie. Ik herinner me nog de titel: De school: een wrede
initiatieritus (3) iii. De strekking
van het artikel was dat jongeren op school de eerste harde wetten van de
samenleving leren (concurrentie, prestatiedrang, uitsluiting, vooroordelen) en
dat ze de waarden en normen leren die hen helpen om hun plaats in de
maatschappelijke pikorde in te nemen.
Mijn indruk is dat
jongeren vandaag meer dan vroeger tot volgzame mensen gekneed worden. Een
tweede mei 68 acht ik niet voor mogelijk. Schreef men zon veertig jaar
geleden nog over de school als een wrede initiatieritus, vandaag stelt men de
stilzwijgende pampering en het in slaap wiegen van de jeugd niet eens meer in
vraag. In onze maatschappij leven een aantal waarden die de jongeren
gemakkelijk overnemen: consumeren, concurreren, presteren, produceren, flexibel
zijn en voor de rest zoveel mogelijk genieten van het leven in ons
soma-paradijs. Ik ga niet zo ver te zeggen dat de school dit stimuleert. Eerder
lijkt het me zo dat de school er niet in slaagt een tegenwicht te bieden aan
instanties die de genoemde waarden bij de jongeren inlepelen: de economie, de
reclame, de vrijetijdssector, de amusementsindustrie, de media. En
eerlijkheidshalve moet ik eraan toevoegen dat in veel gezinnen deze waarden met
de moedermelk worden meegegeven. Door de dominante socialisatieprocessen van
deze instanties is de initiatie van jongeren in onze wereld een daad van
ontgroening. Dat de school pas opnieuw een plaats van kritisch-creatieve
initiatie zal zijn als ze die andere functie van subjectwording meer op de
voorgrond plaatst, wil ik in deze bijdrage aantonen.
INITIATIE: LEREN SAMEN-LEVEN
Zoals een boreling in
het gezin verwelkomd wordt in de dynamiek van het leven, zo wordt het kind in
de school opgenomen in de dynamiek van het samen-leven. Met een boutade zeg ik
soms ik ben directeur van een school voor middelbaar onderwijs dat ik dit
jaar geen 120 nieuwe leerlingen heb ingeschreven, maar 120 keer één leerling
heb ingeschreven. Die nieuwe leerling krijgt er plots een identiteit bij, want
hij of zij wordt (beetje bij beetje) een echte Olvaan (OLVA is de naam van
onze school). Dit evenwicht van jezelf mogen zijn en de realisatie daarvan
in dialoog met de groep waartoe je nu behoort, is de kracht van onze school
als opvoedingsgemeenschap. Het is goed als leerlingen de schoolidentiteit
ervaren in gemeenschapsvormende activiteiten: een start- en eindejaarsviering,
een open deur dag, de lancering van een nieuw logo, een jubileumfeest. Maar ook
de deelname aan interscholencompetities waarin leerlingen de kleuren van de
school verdedigen of de bekendmaking van de resultaten van peilingsproeven
waaraan de school deelnam, dragen ertoe bij dat leerlingen zich verbonden
voelen met de schoolidentiteit. Jezelf mogen zijn op school krijgt een
meerwaarde als dit gebeurt in dialoog met het schoolprofiel. Pas als een
leerling zich verbonden voelt met de school, wil hij of zij zich meten aan de waarden
die deel uitmaken van het schoolproject Niet al onze leerlingen zijn na zes
jaar middelbaar onderwijs echte Olvanen, maar de meesten hebben toch wel een
iets Olvaans overgenomen: een flinke dosis creativiteit of een sterk gevoel
voor solidariteit, een neus voor initiatief, een flinke scheut
doorzettingsvermogen of een streven naar innerlijkheid. Subjectwording en
socialisatie zijn hier in balans, het is dus geen kwestie van of/of maar en/en.
De school is niet de
eerste gemeenschap waarin jongeren opgenomen worden dat is het gezin maar
het is de eerste publieke gemeenschap waarin ze ervaren dat samen-leven
betekent dat anderen op jouw identiteit reageren. Je gedrag, je kledij, de
meningen die je verkondigt, de interesses die je toont, de vrienden waarmee je
omgaat,
. Je ervaart van anderen bevestiging of kritiek, je krijgt interesse
of desinteresse, je hoort spottende opmerkingen of woorden van waardering,
anderen sluiten je uit, laten je links liggen of nemen je op in de groep en
geven je misschien zelfs een leidersstatus. Een belangrijke uitdaging voor elke
jongere is zichzelf te tonen en laten kennen in deze eerste leefgemeenschap.
Op school ervaart de
leerling dat hij iemand is en dat alle anderen ook iemand zijn. De jongere
ervaart dat die anderen ook anders zijn: er andere ideeën op na houden, zich op
een andere manier kleden, anders praten, andere hobbys en interesses hebben,
andere gezinservaringen hebben, enz. Of om het met een begrip dat Hannah Arends
gemunt heeft te zeggen: op school wordt elke jongere met pluraliteit
geconfronteerdiv.
Het heerlijke van het
schoolleven is dat op school de eerste vriendschappen ontstaan. In die
vriendschappen ontdekken jongeren wat een belangrijke motor is van
gemeenschapsvorming: het delen van een gemeenschappelijke wereld van ervaringen
en interesses. Maar de niet-gemeenschappelijkheid met leeftijdsgenoten die
anders in de wereld staan, kan deze motor doen sputteren. Dat je anderen niet
op basis van vooroordelen en etiketteringen mag benaderen, is een van de
pedagogische opdrachten van een school. Respect, openheid voor het anders-zijn,
vertrouwen en eerlijkheid zouden het cement moeten vormen van deze eerste ruime
leefgemeenschap waar jongeren in terecht komen.
De mate waarin een
school ruimte creëert waarin jongeren kunnen tonen wie ze zijn is een van de
criteria die ik daarbij afwijkende van het klassieke discours over
onderwijskwaliteit - hanteer om de kwaliteit van een school te evalueren. Een
school moet elementaire leefregels nastreven en een duidelijk schoolreglement
hebben, dat staat buiten kijf. De hamvraag is of het reglement er voor zorgt
dat het samen-leven op school vlot kan verlopen. Bij wijze van illustratie wijs
ik er even op hoe leerkrachten soms onbewust een socialisatiebril opzetten als
ze leerlingen terecht wijzen. Later moet je op je werk ook op tijd komen!
(leerling komt vijf minuten te laat in de les); Later zal je ook op je tanden
moeten leren bijten en doorzetten (leerlingen krijgen drie toetsen op dezelfde
dag); je werkgever wil later ook niet dat je op Facebook zit tijdens de
werkuren (kan mijn werkgever toch niet controleren, denkt de leerling dan).
Als een school het doel
van subjectworden wil vrijwaren, moet ze ook de vraag stellen of de school
ruimte laat voor het ontwikkelen van eigenheid, of in de school de leerling
zichzelf kleur mag geven? Hoe tolerant is het schoolreglement tegenover
persoonlijke kledij (dat vraag ik me elk jaar af als het begint te zomeren in
de lijven van onze leerlingen)? Mogen de leerlingen in hun voorkomen zichzelf
een persoonlijke touch geven (haardracht, piercings, schmink)? Mag de
leerlingenraad bepaalde schoolregels in vraag stellen? Krijgt ze een vinger in
de pap bij het zoeken naar een modus vivendi voor nieuwe zaken die de school
binnen duikelen (de gsm is het recentste voorbeeld)? Worden leerlingen die voor
problemen zorgen zomaar van school weggestuurd? Samen-leven is ook leren leven
in verscheidenheid en daarom denk ik dat een schoolreglement het zoeken naar
eigenheid niet al te zeer mag inperken.
Ruimte voor
subjectwording betekent niet dat een school alles zou toelaten. Het gaat er
eerder om dat je niet alles vooraf regelt, verbiedt of stroomlijnt omdat
individualiteit dan geen kans krijgt. Als leerlingen ruimte krijgen, kunnen ze
een persoonlijke touch geven aan het klas- en schoolgebeuren. Het brengt
alleszins leven in de brouwerij
Maar daarmee eindigt de rol van de school
niet. Leerkrachten en opvoeders mogen immers niet nalaten feedback en kritiek
te geven op het gedrag van jongeren. Je mag zijn wie je bent, maar jouw
vrijheid eindigt waar de vrijheid van anderen begint. Dit zou een goed motto
kunnen zijn om jongeren gedragswaarden en normen bij te brengen.
ONDERWIJS GENIETEN: MOGEN LEREN, MOGEN PROBEREN, MOGEN
ZIJN
Een andere vraag is of
leerlingen voldoende initiatief mogen nemen in onze scholen? Ik hoop het, want
leerlingen die zich vervelen worden vervelende leerlingen. Als leerlingen eigen
speelruimte krijgen, houdt dit natuurlijk risicos in. Als ze een vrij podium organiseren,
zullen niet alle nummers even fijngevoelig zijn. Als de leerlingenraad zelf een
filmvoorstelling wil organiseren, zal het niet de forumfilm zijn die de
leerkrachten voor ogen hadden. Een zelf ingerichte ontspanningsruimte zal niet
volledig aan onze smaaknormen voldoen. En wellicht zullen we meer sympathie
opbrengen voor de werkgroep wereldsolidariteit dan voor een werkgroep
speelplaatsanimatie die voorstelt om een cowboydag te organiseren. Maar de
school moet dit risico durven nemen, omdat er naast minder goede ook heel goede
initiatieven kunnen groeien. Bovendien geldt ook hier wat ik zopas reeds
aangaf: leerkrachten mogen niet nalaten om feedback te geven. De vraag is dus
of we, om te voorkomen dat oppervlakkigheid, banaliteit, vooroordelen, gebrek
aan voorbereiding of groepsdruk naar boven komen, de kans op het verschijnen
van creativiteit, originaliteit, kunstzinnigheid, solidariteit en engagement
moeten opgeven. Als de school geen place to be wordt en voor de jongeren het
leven elders klopt, zullen jongeren niet veel experimenteren met het vorm
geven aan hun ideeën.
Ik wil hier een ode
brengen aan de zovele leerkrachten in zovele scholen die de creativiteit en de
talenten voor leerlingen stimuleren door op vrijwillige basis parascolaire activiteiten
op het getouw te zetten. Geprezen zij de leerkracht die al jarenlang het
jongerentoneel op school regisseert, en ook de dirigent van het schoolkoor of
het jeugdorkest, de sportleraar die de leerlingen aanspoort om deel te nemen
aan interscholencompetities, de collega die met de leerlingen nieuwe en
creatieve gezelschapsspelen verkent, de trekker van de sociale werkgroep die
een wereldsolidariteitdag met de leerlingen uitwerkt, de creatieve duizendpoot
die het jaarlijkse free podium in goede banen leidt, de godsdienstleerkracht
die voor de vrijwilligers een reeks ochtendmeditaties aanbiedt, de promotor van
de sociale stages die jongeren in contact brengt met bejaarden of met mensen
die in armoede leven. Zij zijn voor mij stille helden omdat ze onze jongeren
helpen ontdekken dat ergens voor gaan en ergens voor staan de manier is om je
eigenheid uit te bouwen en zo iets te betekenen voor je omgeving (en voor
jezelf).
Even terzijde wil ik nog
opmerken dat het goed zou zijn dat het onderwijs bruggen slaat naar de vrije
tijdssector en de hobbywereld en samenwerkt met de sport- en muziekverengingen
om op die manier het opvoedingsmilieu te verbreden. Nu werken deze milieus als
middelpuntvliedende krachten en slagen jongeren er niet in om al deze vormende activiteiten
op elkaar af te stemmen.
Op school wordt in de
eerste plaats onderwijs gegeven. Leervakken en leerinhouden staan er terecht
centraal. Daarom moet dit artikel niet enkel gaan over het schoolklimaat en de
parascolaire activiteiten, maar ook over het lesgeven en de leervakken. Bij de
keuze van leerinhouden staat volgens mij het nuttigheidscriterium al te zeer
voorop. Niet de persoonlijke interesse of de algemeen vormende waarde, maar het
nut voor later geeft de doorslag. Dat wijst op het primaat van de
kwalificatiefunctie: een beroep leren, een diploma halen, voorbereiden op de
arbeidsmarkt. Ook het belang van de socialisatiefunctie staat voorop: later
moet je je mannetje staan (vandaar het belang van talen, financiële
geletterdheid, ondernemingszin, digitale geletterdheid,
).
Laat er geen twijfel
over bestaan dat leerlingen op school, juist omwille van het belang van
kwalificatie en socialisatie, heel wat moéten leren. Maar krijgen ze ook de
kans om door de verkenning van leerinhouden te ontdekken wie ze zijn en wie ze
willen worden? Ik illustreer dit even. Als ik wiskundeleerkracht was en de term
wiskundige reeks zou moeten uitleggen, dan zou ik niet nalaten de volgende
ervaring te vertellen. Ik werd eens uitgenodigd door de toenmalige huisdokter
van mijn kinderen. Hij zocht mensen om mee te werken aan een initiatief. Ik was
benieuwd. Maar die avond steeg mijn verontwaardiging tot ongezonde hoogte toen
ik door had dat deze dokter mensen wilde inschakelen in een kettingverkoop.
Tegenwoordig is de kettingverkoop wettelijk aan banden gelegd, maar toen was
het nog een lucratieve bezigheid (tenminste als je zoals deze dokter hoog
in de verkoophiërarchie stond omdat je altijd deelde in de winst van al
diegenen die onder jou stonden). Waarom zou ik dat vertellen aan mijn
leerlingen? Zij moeten uiteraard eerst en vooral de mathematische wetmatigheid
van deze kettingverkoop goed inzien. Maar ik zou niet nalaten om aan mijn
leerlingen te vertellen dat die huisdokter voor mij afgedaan had. Ik zou hen vragen
hoe ze zelf zouden reageren. Is het leven voor de rappe, zoals ze dat in
West-Vlaanderen zeggen (en dikwijls ook doen) of zijn er leerlingen die durven
zeggen dat deze dokter misbruik maakt van mensen die het systeem niet door
hebben? En dat dit voorbeeld het belang van financiële geletterdheid
onderstreept, kan ik als leerkracht gebruiken om mijn leerlingen te motiveren
voor het vak wiskunde.
Dit voorbeeld
illustreert dat er meer mogelijkheden zijn dan we denken om via de leerinhouden
de subjectwording te stimuleren. Het is een kwestie van pedagogische intuïtie
om de juiste link te leggen. Voor de wetenschapsvakken bijvoorbeeld is het
boeiend om niet alleen een wetenschappelijke uitvinding van een geleerde uit de
doeken te doen, maar ook de weg daar naartoe. Het doorzettingsvermogen van de
wetenschapper, de nauwkeurigheid van werken, zijn creatieve aanpak, het toeval
dat hem of haar een beetje hielp, de weerstand van vakgenoten die hij of zij in
het begin moest overwinnen. Elk wetenschapsvak moet de nodige dosis
narrativiteit bevatten. En als de leerkracht vertelt over het wel en wee van
een geleerde, is dat niet alleen goed om leerlingen te boeien, maar ook om hen
de impliciete vraag voor te leggen: wat waardeer jij aan deze persoon? Aan
welke eigenschappen zou jij je willen spiegelen? Ook humane vakken zoals
geschiedenis, godsdienst, zedenleer, gedragswetenschappen en de muzische vakken
kunnen een rol spelen bij subjectwording. Terloops wijs ik er op dat de
taalvakken deze functie als vanouds in zich droegen, maar dat dit door het
benadrukken van taalvaardigheid boven literatuur verminderd is.
Een ander mogelijk
aanknopingspunt om de doelstelling subjectwording via de leervakken na te
streven ligt in de werkvormen die de leerkracht hanteert. Het voorbeeld van
daarnet toont aan dat er zeker niets mis is met het doceren of vertellen van de
leerkracht. Enthousiaste leerkrachten die hun vak weten over te brengen,
blijven goud waard. Maar ook de leerlingen moeten het woord kunnen nemen.
Daarbij heb ik niet zozeer het socratisch gesprek voor ogen, waarbij de
leerkracht door een gestuurde vraag-antwoordtechniek de leerlingen het antwoord
dat de leerkracht voor ogen had laat formuleren (zogezegd zelf laat ontdekken).
Ik bedoel hier wel degelijk een klasgesprek of discussie waarin leerlingen hun
persoonlijke ervaringen of meningen leren formuleren.
Daarnaast moet de
leerkracht ook voldoende ruimte geven aan de leerlingen om de leerstof
persoonlijk te verwerken en te presenteren. Soms werken leerlingen alleen, soms
is groepswerk aangewezen. In dat laatste geval moet elke leerling een positie
innemen en proberen anderen van zijn of haar ideeën en opvattingen te
overtuigen. In die zin is dat een bijdrage in de subjectwording van de
leerling: wat denk ik er zelf over? Welk inzicht wil ik verduidelijken?
ACCENT OP (W)ELK TALENT?
Mijn pleidooi voor
leerlingeninitiatief in het kader van een pedagogische ruimte voor
subjectwording mag niet verward worden met een pleidooi voor
leerlinggecentreerd onderwijs. Ik ben van oordeel dat het eenzijdig
tegemoetkomen aan leerbehoeften en andere noden van leerlingen en het terzijde
schuiven van de leerstof nefast is voor het leerrendement, maar ook voor de
subjectwording van de leerling. Leerlingericht onderwijs ruikt voor mij al te
zeer naar de Vom Kinde aus-pedagogiek van de peetvader van de moderne
pedagogiek, Jean-Jacques Rousseau. En rond deze eenzame wandelaar zoemen al te
zeer de bijtjes van het naturalisme: alles komt goed als we aansluiten bij de
natuur van het kind (wat dit ook moge betekenen). De vraag is hoever we komen
als de leerling zelf zijn leertraject mag uittekenen, zonder een leerkracht die
de leerstof uitlegt en demonstreert, die de leerling motiveert en controleert,
die de leerresultaten evalueert en bijstuurt. Het is naïef te denken dat er in
elke jongere een Einstein verborgen zit. De leerresultaten van het
zelfontdekkend leren zijn zeker niet beter dan bij een klassikale verwerking
van de leerstof. Onderschat trouwens het positieve effect op de subjectwording
niet van het feit dat leerlingen gezamenlijk een jaartraject afleggen in een
klasgroep, waarbij leerlingen voortdurend met mekaar interageren. Een jongere
leert immers zichzelf situeren door de confrontatie met anderen.
De voorstanders van
leerlinggericht onderwijs denken verkeerdelijk dat onderwijs kan uitgaan van de
interesse van de leerling. Persoonlijk denk ik dat onderwijs niet moet
vertrekken, maar moet toekomen bij die interesse. Inter-esse betekent juist
buiten jezelf treden en door confrontatie met de wereld (en hoe anderen tegen
de wereld aankijken), ontdekken waar je voor staat, waar je voor gaat. Wie
gelooft in subjectwording ziet de persoonlijkheid als een ek-sistente
werkelijkheid: je bestaat alleen maar in relatie tot de wereldv. Zou het kunnen
dat de spirituele armoede die we bij zovele mensen aantreffen het gevolg is van
het niet stimuleren van een sensibiliteit voor alles wat groter is dan het
eigen kleine ik? De zoektocht naar innerlijke identiteit, het ervaren van
verbondenheid en transcendentie is in elk geval ook een aspect van
subjectwording.
Een ander veel gehoord
pedagogische refreintje is de lofzang op talent- en competentiegericht
onderwijs. Accent op talent is trouwens de naam van een actieplan van de
Vlaamse regering. De talentenmetafoor is de hedendaagse variant van het
Rousseaus naturalisme en zegt iets over de kwalificatiefunctie van het
onderwijs. Competentiegericht onderwijs wil alle talenten zo goed mogelijk
benutten en inzetten. Maar in de term competentiegerichte onderwijs klinkt de
economische marktgerichtheid al te zeer door. Accent op talent voelt beter
aan (want wie kan er nu iets op tegen hebben om alle talenten te stimuleren),
maar het is enkel een leuker jasje.
Ik kan hier de
ideologische aannames van dit soort denken over onderwijs niet ten gronde
behandelenvi. Ik beperk mij tot de gedachte dat er een frictie is tussen deze
talentenjacht en subjectwording. Het valt immers op dat de promotoren van
Accent op talent vooral competenties benadrukken die nuttig zijn als we jonge
mensen willen klaarstomen voor de arbeidsmarkt. Op die manier wordt het
onderwijs de dienstmaagd van de economie. Het competentielijstje bevat
bovendien vooral bekwaamheden die stuurbaar en controleerbaar zijn. Deze aanpak
is overgewaaid uit de modulair gerichte beroepsopleiding en uit de praktijk van
de evaluatie van werknemers. Om deze competentiegerichtheid in het onderwijs
verteerbaar te maken overgieten de promotoren dit alles met een pedagogisch
sausje van talentontwikkeling, gelijke kansen, gelijkwaardigheid van talenten,
enz
. Dit alles klinkt sympathiek, maar het spoort echter niet met de idee van
subjectwording . Voor subjectwording heb je geen lijstje van programmeerbare
competenties nodig, maar een sfeer, een ruimte, een place to be. In die ruimte
krijgt de jonge mens letterlijk en figuurlijk ruimte om vorm te geven aan de
eigenheid en uniciteit van zijn persoon.
Het competentiegericht
onderwijs ziet de mens al te eenzijdig als een animal laborans en een homo
faber (Hannah Arendt). Als toekomstig zoön politikon zou de jonge mens op
school moeten ervaren hoe je gemeenschap sticht door naar anderen te luisteren,
met hen samen te werken, pluriformiteit te aanvaarden en zelfs gestalte te
geven. De mogelijke uitkomst - die evenwel niet programmeerbaar is - is de
jong-volwassene die getuigt van inspiratie en enthousiasme, van gedrevenheid en
authenticiteit. Dit zijn geen competenties, maar kwaliteiten-van-zijn. En ook
hier geldt dat het onderwijs dit niet in een doelstellingenlijstje of leerplan
kan gieten.
BESLUIT De functie van
onderwijs mogen we niet verengen tot jonge mensen klaarstomen voor de
arbeidsmarkt of hen invoegen in de bestaande orde. We moeten in onze scholen de
functie van subjectwording meer gewicht geven. Tenminste als we willen dat
jongeren zich op een kritisch-creatieve manier integreren in de samenleving. Op
school kan het besef ontluiken dat je als mens moet handelen en dat je ertoe
kunt bijdragen om je omgeving te humaniseren. Deze opdracht om te handelen is
veel ruimer dan het uitoefenen van een beroep. Als burger, gezinslid,
buurtbewoner, consument en participant in de wereld van de vrije tijd moet elke
mens keuzes maken. Bij elke nieuwe leerling die ik op mijn school verwelkom,
kijk ik daarom hoopvol uit naar het nieuwe dat deze jonge mens de wereld zal
binnendragen. Als het onderwijs erin slaagt om de leerlingen tot subjectwording
uit te dagen, wordt de school voor hen a place to be. Ik ben me ervan bewust
dat in de uitgangsvraag van dit artikel een subtiele betekenisverschuiving zat:
van een plaats (Rock Werchter, bijv.) waar de jongeren willen zijn (om zich uit
te leven), naar een plaats de school - waar de jongeren moéten zijn (om hun
menswording te bevorderen). De school is een place to be, niet om zich uit te
leven maar om zich in te leven. Als het onderwijs voldoende focust op
individuation (Biesta), ervaren jongeren de school als een plaats waar ze
mògen zijn: ze mogen er zichzelf zijn en vooral door confrontatie met het
andere en de andere - zichzelf worden.
8
1.Biesta, Gert. Goed
onderwijs en de cultuur van het meten. Boom, Lemma. 2012, p.31. Biesta, Gert.
Het prachtige risico van onderwijs. Phroneses, 2014, p. 20.
2Masschelein, Jan en
Simons, Maarten. Apologie van de school. Een publieke zaak. Leuven, Acco, 2012.
3.Van Gennip, Pieter
Anton. De school: een wrede initiatieritus. Jeugd en Samenleving 3, 1973, p.
363-378.
4.Arendt, Hannah. De
menselijke conditie. Amsterdam, Boom, 2009.
5. Debaene, Raf.
Onderwijs op maat van het individu: een mythe. In: Streven, 2002, nr. 8, p.
683.
6.Zie hierover
bijvoorbeeld: Hirtt, Nico. Competentiegericht onderwijs: een pedagogische
mystificatie. De democratische school 39, september 2009,
28 p.
DANNY VAN DE VELDE
(°1958), studeerde pedagogische wetenschappen aan de KU Leuven. Hij werkte
achtereenvolgens in de lerarenopleiding in Leuven en Torhout en was ook
jarenlang stafmedewerker onderwijs van de Stichting-Lodewijk de Raet. Sinds
2002 is hij directeur van het Onze-Lieve-Vrouwecollege in Assebroek (OLVA). Hij
is auteur van twee boeken: De groep in actie (Acco, 2002) en Op schouders van
ouders. Het opvoedingsgebeuren tussen wens en realiteit. (Garant, 2013). Adres:
Hendrik Baekelandlaan 3 Aartrijke 8211
|