Achtergronden
van ontscholing & aantasting van kennisoverdracht
én
belang van taakgerichte reflectie en
basiskennis in de opleiding
Raf
Debaene, lector Arteveldehogeschool (Bijdrage uit Onderwijskrant 134, 2005)
1 Van collectieve 'volksverheffing' naar
individueel recht op zelfrealisatie
In de laatste decennia deed zich een opvallende
verschuiving in het onderwijsdiscours voor. Destijds vanaf de 'moderne tijd'
werd het onderwijs beschouwd als een belangrijke voorwaarde voor de
realisatie van de ware menselijkheid. Volgens die klassieke opvatting moest
onderwijs vooral vormend onderwijs zijn, bijdragen tot meer menselijkheid. Dit
werd ook gezien als essentieel voor de democratie. Onderwijs moest opvoeden tot
democratisch burgerschap en moest precies daarom volksverheffend zijn, iedereen op een hoger niveau brengen.
In 1873 poneerde Charles Renouvier in Frankrijk dat de
staat er moest op toezien dat het
onderwijs selecteerde op basis van verworven bekwaamheid en niet op basis
van afkomst (1). Dat moest verhinderen dat de burgerij als een nieuwe
aristocratie de sleutelposities in de samenleving zou voorbehouden aan haar
eigen nakomelingen. Precies daarom moest
het onderwijs kennis en vaardigheden bijbrengen die in de leerling nog niet
aanwezig waren. In functie van de vrijheid moest het onderwijs wel in
zekere zin 'autoritair' optreden. De opbouw van een democratische samenleving
vereist immers een brede cultuur en ontwikkeling, die slechts door inspanning
kan worden verkregen. Deelname aan de democratie veronderstelt verder ook
afstand kunnen nemen van het eigen belang en het eigen standpunt, om zich op
een algemeen menselijk standpunt te kunnen verplaatsen.
Deze klassieke opvatting over de taak en inhoud van
het onderwijs verdween echter binnen de momenteel gangbare visie. Ook in het
modieuze discours wordt onderwijs wel nog in verband gebracht met
democratisering, maar in een andere betekenis. Nu overheerst de overtuiging dat
de school in eerste instantie zelf democratisch moet zijn, wil ze bijdragen tot
een democratischer samenleving. Onderwijs moet vooral voldoen aan ieders
gelijke recht op onderwijs dat hem in staat zal stellen zijn eigen identiteit
te ontplooien. Dat kadert in de verschuiving van ons politieke bewustzijn:
democratie heeft momenteel een andere betekenis gekregen. Waar democratie oorspronkelijk de nadruk
legde op het feit dat de macht niet bij God of de Koning lag, maar bij het volk,
wordt democratie nu vooral geïnterpreteerd in termen van rechten van de mens
(2).
De val van de Berlijnse Muur heeft ook bijgedragen tot
de verheerlijking van deze mensenrechten als essentie van de democratie.
Onderwijs zal dan ook maar democratisch zijn als iedereen er toegang toe heeft,
als het iedereen die er binnenkomt, toelaat zich volledig te ontplooien, en als
het ieders recht op een diploma, toegangsticket tot de arbeidsmarkt, weet in te
vullen. Nu de democratie gerealiseerd is en triomfeert, denkt men dat het niet
langer nodig is op te voeden tot een democratisch ethos. De democratie moet nu
ten volle doen wat ze wezenlijk als belofte inhield: de afschaffing van elke hiërarchische ongelijkheid tussen mensen.
Gezien iedereen gelijkwaardig is, zijn alle levensstijlen, alle behoeften en
verlangens, alle smaken ook evenwaardig. Het
is volgens deze opvatting dus onaanvaardbaar dat het onderwijs daar nog zou
ingrijpen en de leerling zou onderwerpen aan een canon van hoogstaande cultuur,
die alleen maar de oude hiërarchieën en de oude machtsrelaties bevestigt. Het
onderwijs moet nu ieders mogelijkheden en eigenheid zoveel mogelijk ontplooien
en het individu in staat te stellen zich te laten gelden (te gelde te maken) in
de samenleving.
2 Nuttige leerinhoud & coach
Deze wezenlijke verschuiving in het onderwijsdiscours
heeft zijn weerslag zowel op de leerinhoud als op de didactiek. De leerinhoud
moet volgens de hedendaagse dominante opvatting
meer gericht zijn op het nut dan op de vorming. Nut is immers neutraal,
terwijl vorming een waardehiërarchie veronderstelt. Het technisch onderwijs
moet worden gepromoot om onze economische concurrentiepositie veilig te
stellen. Vreemde talen worden aangeleerd om op vlotte manier alledaagse
gesprekken te kunnen voeren en krantenartikels over mode of toerisme zijn daar
uiteraard meer voor geschikt dan de klassieke literatuur. Grammatica wordt
herdacht vanuit de communicatieve functie van de taal. Voor culturele vorming
is er wel nog plaats, zelfs voor het vak geschiedenis is er nog wat beperkte
ruimte voorzien, maar ook dat is slechts aanvaardbaar in de mate het
functioneel is. Dergelijke inhouden zijn slechts verdedigbaar als ze bijdragen
tot houdingen en mentaliteiten die in de huidige samenleving vereist zijn. Een
inleiding in de wereldgodsdiensten is er niet op gericht een inzicht te krijgen
in de betekenis van het religieuze fenomeen, maar op het vlot kunnen omgaan met
mensen die die godsdiensten belijden.
Ook de didactiek en de taak van de leerkracht worden
in dezelfde zin herdacht. De functie van
de leraar bestaat er niet langer in vanuit zijn autoriteit bepaalde inhouden
aan te brengen en op te leggen. Dat zou al te ondemocratisch zijn: als alle
mensen gelijkwaardig zijn, kunnen er eigenlijk geen leraars en leerlingen meer
zijn. Daarom wordt de leerkracht een
begeleider van leerprocessen. Hij moet coachen, ondersteunend aanwezig zijn bij
de individuele leertrajecten van de leerlingen.
3 Van 'iets leren' naar 'leren leren'
Het komt er ook veel minder op aan dat leerlingen iets
leren, dan dat ze leren leren. Ze
zullen immers in een wereld terecht komen waar het er niet op aankomt naar
waarheid te leven of bepaalde fundamentele waarden in ere te houden: omdat iedereen en alles gelijkwaardig is, is
er immers niets meer werkelijk waardevol of het weten waard. Het komt er
dan op aan in elke nieuwe omstandigheid
de vereiste informatie en vaardigheden op te doen om zich vlot aan te passen
en op het sociale netwerk aangesloten te zijn, waar je signalen kunt ontvangen
en versturen.
In hetzelfde kader wordt ook het levenslang leren gepromoot. Hoewel alle mensen van alle tijden
dat altijd al gedaan hebben, wordt daar nu extra de nadruk op gelegd. Het gaat
dan ook om iets wezenlijk anders dan voorheen: er wordt geen gestage verdieping
in het eigen vakgebied beoogd in dat geval zou de klassieke scholing en
vorming ruimschoots volstaan. Integendeel: mensen moeten bereid worden gemaakt
om telkens nieuwe richtingen uit te gaan, de verworven kennis af te schrijven
en opnieuw naar school te gaan. Waar het oude ideaal erin bestond dat de school
zichzelf zou overbodig maken, krijgt ze nu als doelstelling mensen ervan te
overtuigen telkens opnieuw naar school te gaan om daar de nodige instantkennis
op te doen.
4 Ontluistering cultuuroverdracht:
door mei '68, Bourdieu
Deze veranderingen in het onderwijsdiscours vallen
niet zomaar uit de lucht. Zo zorgde de verabsolutering van bepaalde ideeën uit
de studentenrevolte van mei '68 voor het in verdenking stellen van alles wat te
maken heeft met cultuur en cultuuroverdracht. De kritische beweging van 68 werd
gevoed door het Verlichtingsideaal dat in zijn essentie door de eerder genoemde
Renouvier werd geschetst, maar tegelijk stelde die beweging dat het onderwijs
helemaal niet voldeed aan die belofte. Volgens die kritiek betekende het
Bildungs-ideaal dat het onderwijs propageerde in feite een bevestiging van de
cultuur van de burgerlijke klasse die het voor het zeggen had. Onder het mom
van een algemene volksverheffing werd in feite een binnenlandse kolonisatie
doorgevoerd: de heersende klasse legde
via het onderwijs zijn eigen cultuur op aan de hele bevolking en verdrong op
die manier andere culturen of leefwijzen van andere bevolkingsgroepen (3).
Feitelijk werkte het onderwijs niet democratiserend, maar bevestigde het op een
verhullende manier de bestaande hiërarchie.
Het verlichtingsideaal van weleer hield in dat de
verspreiding van kennis en de kennisoverdracht emanciperend werkte, maar nu
werd gesteld dat die kennisverspreiding en -overdracht vanuit een
klassenstandpunt werd geselecteerd: wie door zijn studie op de sociale ladder
opsteeg, was dus zodanig doordrongen van de cultuur van de leidende sociale
klasse, dat hij het bestaande systeem alleen maar bevestigde. Terechte kritiek
op de verhulling van de machtsaanspraken door het universalistisch ideaal van
de Verlichting en het inzicht dat waarheid ook deels historisch en cultureel
bepaald is, werden veelal verabsoluteerd.
Volgens een socioloog als P. Bourdieu bleek de inspanning om via de school de kennis van de
hogere klasse op te nemen overigens toch verloren moeite: doordat het verschil
in cultureel kapitaal bleef bestaan, werden de verantwoordelijke posten toch
steeds binnen dezelfde klasse verdeeld. De
school was volgens Bourdieu e.a. enkel een instrument in handen van de
heersende klasse. Wie met Renouvier nog dacht dat de eigen verdienste (in
casu de verworven kennis en kunde) en niet langer afkomst de maatschappelijke
verhoudingen zouden bepalen en dat de cultuuroverdracht op school daartoe een
bijdrage leverde, vergiste zich volgens Bourdieu en co.
4 Ontscholing en spontane leren,
versmalde 'kritische vorming'
Ivan Illich (4) hield in het spoor van de ontmaskering
van het onderwijs een pleidooi voor totale ontscholing van de maatschappij en
van het onderwijs. Volgens de visie van Illich en co legt het onderwijs een
standaardpakket aan vaardigheden en kennis op, waardoor het geen respect toont
voor het spontane en creatieve leren in
onmiddellijk contact met de werkelijkheid. Het opgelegde leerpakket
bedreigt de eigen persoonlijke ontplooiing en autonomie van de mens omdat de
abstracte kennis superieur wordt geacht aan de eigen doorleefde ervaring.
Volgens Illich en co droeg het bestaande onderwijs niet bij tot kritische
vorming.
Slechts weinigen waren bereid om Illichs naïeve
Rousseauïsme radicaal te volgen, maar zijn beeld (ideaal) van een spontaan
opborrelende kennis die op school wordt belemmerd, heeft ongetwijfeld zijn
invloed uitgeoefend, ook binnen het huidige onderwijsdiscours. Voeg daarbij de
kritieken van Bourdieu op de waarde van kennis en cultuuroverdracht in het
onderwijs en het wordt duidelijk dat vanuit die optiek de belangrijkste taak van de school niet langer kan liggen in
kennisoverdracht en al helemaal niet in het doorgeven van een traditionele
cultuur.
De school moet eindelijk haar eigenlijke doelstelling
de bevrijding van alle lagen van de bevolking werkelijk waar maken. Opdat
ze niet langer het instrument in handen van de heersende klasse zou zijn en dus
niet langer alleen maar de feitelijk bestaande maatschappelijke verhoudingen
zou reproduceren, moet ze zich voornamelijk richten op zgn. kritische vorming. Deze moderne
kritische vorming is er echter niet op gericht iemand in staat te stellen op
basis van inzicht een evenwichtig oordeel te vellen.
De
achtergrond van dat pleidooi voor kritische vorming is een fundamenteel
wantrouwen in het maatschappelijk systeem, dat in dat licht via de school en
allerlei zogenaamde wetenschappen erop uit is de spontane vormen van weten en
culturen van de lagere klassen te vernietigen en te vervangen door het
abstracte weten van de burgerij. Kritische vorming zal er
daarom moeten in bestaan op te voeden tot mondigheid, in de betekenis van het
kunnen opkomen tegen de gevestigde orde, tot het verdedigen van het eigen
standpunt, de eigen identiteit, de eigen spontaneïteit tegenover een van boven
af gedicteerde abstracte en levenloze visie op de werkelijkheid. Deze
mondigheid berust niet langer op het feit dat men op een bepaald domein
werkelijk iets te zeggen heeft omdat men er veel over weet dat weten is toch
maar abstracte schoolse kennis. De mondigheid moet vooral gezien worden als een
persoonskenmerk: iedereen moet assertief zijn, moet voor zijn mening opkomen, zijn
identiteit verdedigen, durven te zijn en te zeggen wie hij is, zich outen
enzovoort. Zo'n kritische vorming dreigt dus te versmallen tot
assertiviteit of het durven opkomen voor de eigen mening.
Volgens die overtuiging is waarheid relatief,
afhankelijk van opvoeding en cultuur. Wie beweert dat waarheid precies die
contingentie (toevalligheid) moet overschrijden, lijkt een tegenstander te zijn
van diversiteit en gedraagt zich immoreel. Precies
omdat waarheid zo contingent is, kan volgens die visie niemand nog echt iets
weten en komt het erop aan zijn eigen waarheid niet te laten verdringen door
andere waarheden. Maar daarvoor heb je dan geen rationele argumenten meer
er is immers geen rationaliteit, tenzij een contingente.
Mondigheid
berust dus volgens die nieuwe visie niet op inzicht, maar betekent veeleer de
sociale vaardigheid je stem te laten horen. Uiteraard betekent dat niet dat je
je eigen waarheid aan anderen kunt opdringen, je moet de spelregels van de
erkenning van ieders waarheid immers onverbiddelijk volgen. Daarom ook mag de school niet langer een
substantiële en vaste leerinhoud aanbieden (dan zou ze een bepaalde
waarheid opleggen) maar alleen maar een procedurele: ze moet de procedures aanleren die je moet volgen om in de samenleving
van de diversiteit jezelf te zijn zonder de anderen te storen.
5 Zichzelf-zijn & gevoelens centraal
Vorming
in de betekenis van de klassieke Bildung berustte op de gedachte dat een
persoon slechts werkelijk zichzelf kon worden door zich te confronteren met een
culturele traditie en een brede kijk te ontwikkelen op de werkelijkheid. Kritische vorming volgens de gangbare
visie gaat echter uit van de gedachte dat de bestaande of overgeleverde cultuur
precies een bedreiging vormt voor de spontane ontwikkeling van de mens en
steeds weer minoriteiten het zwijgen oplegt. De terechte kritiek op de
verhulling van de machtsaanspraken door het universalistisch ideaal van de
Verlichting en het juiste inzicht dat waarheid historisch, cultureel bepaald
is, werd verabsoluteerd en leidde ertoe dat alles wat binnen de morele grenzen
van de rechten van de mens kan worden gedacht, waar en evenwaardig is. Kritisch
zijn betekent daarom ervoor strijden dat iedereen zichzelf mag zijn en vooral blijven. Waar vorming precies beoogde iemand de grenzen van zijn
milieu of zijn toevallige neigingen te laten overstijgen, is de (versmalde)
kritische vorming er veeleer op gericht iemand zichzelf te laten zijn en blijven. Het is wel niet de bedoeling puur egoïsme te promoten;
kritisch zijn bestaat erin alert te zijn voor die omstandigheden, leefwijzen of
leefregels die dreigen mensen te verhinderen hun eigen identiteit te beleven.
Wie kritisch is, is meteen ook moreel
verontwaardigd over dergelijk onrecht.
Kritisch zijn werd dus in de eerste plaats gereduceerd
tot een attitude, een door een persoon verworven morele houding en betekent slechts in de laatste plaats een
denkactiviteit of oordeelsact. Juist omdat die versmalde kritische houding van
morele aard is, wordt ze ook in die termen benaderd en getaxeerd. Zo maakt men
het onderscheid tussen positieve en negatieve kritiek, waar je veeleer een
onderscheid zou verwachten tussen gefundeerde en ongefundeerde kritiek, of
tussen een kritiek die een probleem verheldert en een kritiek die dat niet
doet. In dat onderscheid tussen positieve en negatieve kritiek wordt de kritiek
beoordeeld op zijn houding van verdraagzaamheid tegenover het bestaande en niet
op zijn intellectuele merites.
Anti-intellectueel
Hoe
raar en contradictorisch het ook moge lijken, de zgn. kritische vorming is
anti-intellectueel. Het koele intellect, de koude kennis heeft immers
geen oog voor de warme authenticiteit van het hart, van de individuele
identiteit. De dwingende logica van het denken heeft geen respect voor ieders
Eigenheid of Andersheid. De stelling van Pythagoras werd/wordt bij iedereen
erin geramd zonder rekening te houden met afkomst, geaardheid, geslacht, en
dit ondanks het feit dat ze enkel van Pythagoras is.
Omdat het Verlichtingsdenken verantwoordelijk wordt
gesteld voor kolonialisme, nazisme en stalinisme telkens werd een universele
idee met geweld opgelegd, telkens ging het om de uitroeiing van verschillen -
is het wantrouwen in de universalistische aanspraken van het denken groot.
De instorting van de Muur zou trouwens intussen
duidelijk getoond hebben dat het laatste bolwerk van die Verlichting gesneuveld
is. Meteen betekent dat ook dat de enige echte menselijke werkelijkheid aan de
kant ligt van de liberale democratie.
Wij hebben een ideale vorm van samenleven, waarin de mensenrechten centraal
staan en garanderen dat alle differenties (verschillen) aan bod kunnen komen
weliswaar binnen bepaalde grenzen. Er hoeft dus niet verder gedacht te worden,
de oplossing voor de menselijkheid is er al. Volgens die visie komt het erop
aan het gewonnen inzicht in de praktijk steeds opnieuw te verfijnen en te bewaken.
Dit inzicht wordt ons door de ervaring aangereikt en is natuurlijk niet
verworven via redenering.
'Dienstbare
kritiek'
Zo'n versmalde kritische vorming is dus een vorming
geworden in wat Stirner bestempelde als louter dienstbare kritiek (5), kritiek
die de hele werkelijkheid naar waarde schat op basis van verder onbetwijfelbare
waarheden als ieders recht op verschil en persoonlijke zelfontplooiing en op
basis van de eis tot tolerantie.
Het is verder ook zo dat de eis om kritische vorming
aldus (versmald) in te vullen, van bovenaf wordt opgelegd. Je moét kritisch
zijn, zegt de autoriteit vandaag de dag reden genoeg om die eis toch
enigszins te wantrouwen. Deze eis is dus een soort vanzelfsprekende,
traditionele eis geworden. Die traditie is weliswaar nog niet zo oud, maar is
niettemin een traditie. De aansporing om kritisch te zijn klinkt al even
verdacht als de aansporing om jezelf te zijn, die andere hedendaagse goed in de
markt liggende plicht. Want laten we onszelf niet bedriegen: het onderwijs
blijft ook vandaag nog socialiserend, zoals het trouwens altijd al is geweest.
Het is uiteraard ook geen probleem dat onderwijs socialiseert. Alleen wordt het
wel problematisch, als die socialiteit en socialisering zelf als volkomen
onproblematisch worden voorgesteld.
6 Ontluistering van kennis & traditie
De omwenteling in het onderwijsdiscours hoort thuis in
het huidig cultureel klimaat dat nogal eens met het modewoord postmodern
wordt aangeduid. Het is een klimaat
waarin het verleden of de traditie alleen nog gezien wordt als een curiosum of
als gelukkig verleden tijd. Onze huidige cultuur is toekomstgericht
(daarvoor wordt zelfs het heden opgeofferd) en belangstelling voor het verleden
lijkt alleen voort te komen uit een misplaatste nostalgie die rechtstreeks
leidt tot een (extreem) rechts traditionalisme.
In die optiek verliest kennis ook zijn oorspronkelijke
Verlichtingsaanzien. Kennis heeft geen
eeuwigheidswaarde en hoeft evenmin de eigen tijd te verhelderen (6), maar is
altijd hyperactueel en virtueel zelfs altijd al voorbijgestreefd. Kennis is
een tool waarmee je je doorheen de steeds veranderende maatschappelijke
realiteit kunt slaan.
Er is ook geen maatschappelijk ideaal meer, omdat
dergelijk ideaal overbodig geworden is. Met de val van de Muur is ook de
laatste bedreiging van de democratie gesneuveld en zijn we het erover eens dat
het Kapitaal niet langer een vijand, maar mits wat aanpassing een bondgenoot
van de democratie is.
Dat betekent uiteraard niet dat het ongebreidelde
egoïsme de overhand heeft genomen. Men wil integendeel juist dat iedereen aan
zijn trekken komt en volstrekt zichzelf kan zijn. Wat echter ontbreekt, is de gedachte dat er nog een werkelijke
collectiviteit zou zijn, dat er een punt moet zijn waarop de gemeenschap zich
als een eenheid concipieert en daar beslissingen neemt die voor iedereen
gevolgen hebben. Het gaat om het punt waar de collectiviteit als
collectiviteit kan optreden, ondanks alle feitelijke verschillen tussen
individuen en groepen.
Als we kunnen stellen dat de eenheid van de
samenleving ooit werd gedragen door een gemeenschappelijke traditionele cultuur
waaraan het individu zich moest onderwerpen, dan is de verworvenheid van de
moderniteit dat zij de eenheid van de samenleving wilde baseren op de individuele
instemming. Met andere woorden: de moderniteit heeft als ideaal dat die eenheid
ingesteld zou worden door het maatschappelijk debat en de daaruit
voortvloeiende politieke besluitvorming. Het gevolg is uiteraard dat die
besluiten steeds kritiseerbaar blijven.
Vandaag
de dag echter wordt de eenheid van de samenleving veeleer volgens een
marktmechanisme gegenereerd. De samenleving is een
strijd van individuele voorkeuren en belangen die niet zozeer op het openbare
forum worden bediscussieerd met het oog op het maken van bewuste keuzes, maar
die individuele voorkeuren en belangen moeten zoveel mogelijk worden bevredigd,
naast mekaar. En omdat die belangen in principe allemaal evenwaardig zijn, kan
er geen rationeel onderbouwde keuze worden gemaakt. Ze wedijveren met mekaar,
b.v. om aandacht in de media, zoals op de markt producten met mekaar
wedijveren. Het regulerend mechanisme is te vergelijken met dat van de markt:
de onzichtbare hand.
8 Zelfreflectie en flexibele
inzetbaarheid
Intussen blijft die samenleving wel degelijk eisen
stellen. Het individu moet immers in die samenleving leren bewegen en evolueren
en daarvoor de gepaste attitudes ontwikkelen. Als in het basisonderwijs sociale
vaardigheden als eindtermen worden gesteld, dan is dat iets wezenlijk anders
dan het klassieke respect voor ethische waarden en normen: de sociale
vaardigheden zijn immers de tools die je moet hanteren om je te bewegen in de
samenleving van verschillende individuen of groepen met verschillende
levensstijlen zonder kleerscheuren op te lopen of brokken te maken. Dat is
uiteraard geen gemakkelijke opgave: je moet immers tegelijkertijd jezelf
blijven én alle verschillen van de anderen als een positieve rijkdom waarderen.
Dus mag je toch ook weer niet al te zeer jezelf zijn.
Daarom
heeft de huidige samenleving en het huidig onderwijs zoveel belangstelling voor
de gevoelens of de beleving van de burgers en van de leerlingen.
Telkens weer worden leerlingen of studenten ertoe verleid zichzelf uit te
spreken, hun gevoelens en geheimen prijs te geven, hun meest intieme gedachten
en opvattingen te verwoorden. Gezien de gemeenschappelijke wereld verdwenen is,
blijft er inderdaad niets anders meer te bewerken over dan het eigen zelf, dat
zichzelf alleen maar staande kan houden door zich in de wisselende
omstandigheden voortdurend aan te passen.
Het hedendaagse individu moet flexibel, inzetbaar en
aanpasbaar zijn (7). Dat werpt ook een licht op wat hedendaagse identiteit is:
een identiteit bestaat niet zozeer in het hebben van heilige overtuigingen
gekoppeld aan of als uitdrukking van een ermee gepaard gaande levensstijl.
Overtuigingen kunnen immers in het tijdperk van ieder zijn waarheid niet
langer heilig zijn. Of nog: overtuigingen hebben niet zozeer een
waarheidswaarde, maar gelden veeleer als tekens naast andere meer duidelijk
waarneembare tekens (kledij, consumptiegoederen, smaak
) die iemand een
identiteit en op die manier een plaats in de samenleving verschaffen.
De verhouding tot die identiteit is ambigu. Enerzijds
is ze heilig en onaantastbaar: omdat iemand zijn identiteit is, is elke
discussie over de tekens van die identiteit een aanval op de persoon zelf en
dus agressief. Anderzijds is die identiteit slechts een middel om een plaats te
hebben in de samenleving. Daarom is ze onderworpen aan de eis van de
flexibiliteit, dus is ze veranderlijk en inwisselbaar voor een andere
identiteit. Men speelt zijn identiteit uit als een succesvol merk en zonodig
verandert men van merk. Daarvoor is ook ten aanzien van zichzelf een
reflexieve, afstandelijke houding nodig: de
moderne mens is niet langer gevoelig, maar wordt van zijn gevoelens bewust om
ze te hanteren. Hij is niet langer verdrietig (dat zou trouwens zeer
ongepast zijn in de gelukkige samenleving), maar gaat met zijn verdriet om.
Zoals de Cartesiaanse geest het lichaam-machine bestuurt, zo wordt de moderne
mens bewust van zijn eigenheid om ze vervolgens naar believen te manipuleren.
De moderne mens is gevoelloos maar emotioneel intelligent. Onder het mom van
respect voor de gevoelens van de mens opereert een hyperrationalistische
mensvisie. Reflectie is in deze zin niet
een confrontatie met de brutale werkelijkheid, die eisen stelt en eventueel
moet worden veranderd, maar is veeleer een reflectie over het eigen zelf en
over hoe het kan worden aangepast aan die (sociale) werkelijkheid om er verder
in te functioneren. Je moet vooral leren niemand te zijn, geen
overtuigingen te hebben maar integendeel je menselijk kapitaal handig te
investeren.
9 Taakgerichte
reflectie
We staan in de volgende punten nog even stil bij de
vraag wat in de geschetste context nog de betekenis kan zijn van reflectie in
het onderwijs en meer specifiek van reflectie bij studenten van de opleidingen
voor leraar, maatschappelijk werker,
Vanuit de hiervoor geschetste context is
er o.i. meer dan ooit nood aan een taakgerichte
reflectie, die het concreet functioneren beoordeelt vanuit professionele
vereisten. Zo'n taakgerichte
reflectie is binnen een opleiding nog mogelijk en verschilt in sterke mate van
de hiervoor geschetste zelfreflectie.
De in de vorige punten geschetste context zou je zelfs
kunnen interpreteren als een uit de hand gelopen reflectie over het eigen taakgerichte functioneren, uit de hand
gelopen omdat het hele sociale leven er als een beroepsmatig taakgericht -
functioneren wordt opgevat en daarom moet de hele persoonlijkheid ook
functioneel worden gemaakt.
In tegenstelling daarmee echter wil de taakgerichte
reflectie over het eigen beroepsmatig functioneren niet de hele persoon
veranderen, maar veeleer een gezond onderscheid maken tussen het professionele
optreden, met zijn eigen efficiëntie-eisen, met zijn eigen waarden en morele
normen aan de ene kant en de persoon in zijn privé-leven en zijn eigen sociale
leven aan de andere kant. Uiteraard is deze grens flou en niet absoluut, maar
ze is wel essentieel. Tactieken die bewust deze grens willen uitwissen zijn
gevaarlijk en totalitair (8).
Professioneel zijn is niet hetzelfde als spontaan
zichzelf zijn. De concrete handelingen die ik als professioneel stel, zeggen
niet onmiddellijk iets over mijn
identiteit, maar over mijn professionaliteit. Of nog exacter: mijn
professionele handelingen hebben slechts via mijn professionele identiteit met
mijzelf te maken. Bepaalde professionele gedragswijzen kunnen op gespannen voet
staan met mijn spontane zelfbeeld, terwijl ze wel perfect aansluiten bij het
beeld van professionaliteit dat ik heb en via hetwelk ik professioneel handel.
Zonder sadist te zijn kan een dokter toch een pijnlijke ingreep verrichten.
Tegenover mijn professionele identiteit heb ik dus
altijd een zekere afstand, te vergelijken met de hedendaagse verhouding tot de
identiteit die ik hierboven heb geschetst. In beide gevallen gaat het om een
functionele identiteit. Er zijn echter twee verschillen. Vooreerst is een
beroep gericht op een benadering van de werkelijkheid, het wil iets teweeg
brengen in de wereld of de samenleving. Een beroep stelt zich doelen en zoekt
naar technieken om die doelen te verwezenlijken. De postmoderne identiteit is
er daarentegen veel meer op gericht een eigen plaats te veroveren in de
samenleving.
Daardoor tweede verschilpunt is die postmoderne
identiteit ook zeer vluchtig. Gezien het erop aankomt een plaats te hebben in
de maatschappelijke werkelijkheid, waarvan gesteld wordt dat ze voortdurend en
razendsnel verandert, bestaat dat zelfbehoud eigenlijk in niets anders dan
ervoor te zorgen dat je een punt bent in het netwerk van sociale relaties. Het
essentiële ligt in het aangesloten zijn op het netwerk en dus niet in de inhoud
van dat punt. Paradoxaal genoeg kun je stellen dat de hedendaagse identiteit
erin bestaat geen identiteit meer te hebben, maar juist in staat te zijn op de
gepaste wijze de telkens nieuwe tekens te leren hanteren: je moet er voor
zorgen in de mode te zijn. Het accent dat onderwijs legt op leren leren sluit
ten nauwste aan bij dergelijke identiteit.
10 Reflectie vanuit professioneel standpunt
Professionele identiteit is dus niet hetzelfde als de
spontane persoonlijke identiteit, in die zin dat je professionele handelen niet
noodzakelijk samenvalt met wat je als privé-persoon zou doen. Toch heeft het
beroep als geheel met de persoonlijke identiteit te maken: de professionele
identiteit maakt deel uit van het beeld van jezelf dat je aan de anderen wil
laten verschijnen. Het feit dat je een beroep uitoefent, betekent dat je dat
beroep de moeite waard vindt, maatschappelijk aanvaardbaar acht, humaan vindt.
Door je beroep treed je in de openbaarheid, neem je een maatschappelijke
verantwoordelijkheid op die het individuele narcisme overstijgt (9). Juist
omwille van die maatschappelijke verantwoordelijkheid is elk beroep kritisch
bevraagbaar, voorwerp van kritische reflectie en moet in iedere opleiding ruime
aandacht worden besteed aan reflectie.
Dat geldt voor elk beroep maar in nog duidelijker mate
voor 'sociale' beroepen als leraar, sociaal assistent
De sociaal werker de
naam zegt het zelf werkt immers aan de socialiteit. Dat betekent meteen dat
hij ervan overtuigd is dat die socialiteit niet af is, dat zijn handelen ertoe
doet. Wellicht denkt de hedendaagse leerkracht, maatschappelijk werker
niet
langer dat de samenleving zonder meer maakbaar is, maar hij kan er niet
onderuit dat zijn handelen wel degelijk ingrijpt in de samenleving en dat hij
daarbij meer verantwoordelijkheid heeft dan het louter uitvoeren van een door
die samenleving vooropgesteld programma. Daarom moet hij wel kritisch zijn, dat
wil zeggen oordelen over mogelijkheden en waarden.
Daartoe moet hij in de eerste plaats in staat zijn
enige afstand te nemen van zijn eigen onmiddellijke identiteit om zich op een
professioneel standpunt te plaatsen. Uiteraard moet hij ook over voldoende
methoden, technieken en vaardigheden beschikken om op een efficiënte manier in
het sociaal veld te opereren. Maar dat
alles blijft leeg zonder voldoende kennis van en inzicht in mens en
maatschappij, in de sociale werkelijkheid.
11 Reflectie vereist basiskennis
Deze sociale werkelijkheid en de bewustwording ervan
in de kennis is altijd ingebed in een traditie. Niemand begint ooit helemaal
opnieuw, iedereen is altijd al gevormd door de traditie, die hem in staat stelt
te reflecteren. Re-flecteren is letterlijk: zich terugbuigen over, of nog: alle
denken is na-denken, is zich terugbuigen over het al gedachte. Een opleiding
voor leraar, maatschappelijk werker
moet dus in eerste instantie een
opleiding zijn in de traditie van het onderwijs, resp. het sociaal werk en in
de eveneens in de traditie ingebedde context van die beroepen.
Reflectie vereist dus in de eerste plaats stevige
kennis, kennis van de sociale realiteit voor de toekomstige maatschappelijk
werker, kennis van de realiteit van het onderwijs voor de aspirant-leerkracht
Die kennis wordt gegeven in een aantal theoretische (algemeen vormende) vakken.
Uiteraard levert ook de praktijkervaring stevige kennis op, die juist
aanleiding geeft tot reflectie mede mogelijk gemaakt door de theoretische
vakken. De verhouding tussen theorie en praktijk wordt dus veel te beperkt
beschouwd als we de praktijk alleen maar zouden zien als puur technische
toepassing van de theorie, waardoor de leerkracht, de maatschappelijk werker
zou worden gedegradeerd tot louter uitvoerder van een van bovenaf
vooropgestelde taak. Veeleer is het ene bevraging van het andere.
Hierbij is een belangrijk gegeven dat die kennis
alleen kan worden verworven door kennisoverdracht.
Al deze kennis is immers slechts via een lange traditie tot stand gekomen en
het is ondenkbaar dat elke student op zichzelf en enkel vanuit zichzelf
spontaan de hele geschiedenis van de mensheid zou herhalen (10). De student komt om te leren wat hij nog niet
weet, om een vorming te krijgen die hij nog niet heeft. Hem die vorming
ontzeggen zou misdadig zijn en alleen maar de maatschappelijke
kansenongelijkheid bevorderen. Dit betekent geen wantrouwen in de mogelijkheden
van de student en ook geen miskenning van de bagage die hij al heeft, maar legt
alleszins sterk de nadruk op het feit dat het aanbod vanuit de opleiding komt en
zeer degelijk moet zijn. In tegenstelling
tot een naïef Rousseauïsme stel ik enkel dat cultuur alleen kan door
cultuuroverdracht, dat de cultuur niet de bron is van alle kwaad en de natuur
daarentegen niet de hoedster is van de ongerepte goedheid.
Dat betekent niet dat de doceermethode de
alleenzaligmakende zou zijn, hoe efficiënt ze verder ook mag zijn. Wel willen
we opmerken dat het doceren veelal karikaturaal voorgesteld wordt in het cliché
van de mummelende prof die bij het voorlezen van zijn cursus net iets later dan
zijn studenten in slaap valt. We moeten er uiteraard naar streven die kennis
doorleefd te maken, te laten ervaren dat ze wel degelijk betekenis heeft voor
de realiteit; hiervoor zijn geëigende methodieken beschikbaar. Maar nooit zal
je eromheen kunnen dat studeren en zich
vormen inspanning kost en een bereidheid zich open te stellen voor wat van
buiten komt. Als een belangrijke attitude van een leraar, resp. sociaal
werker erin bestaat respect op te brengen voor de andersheid van de andere,
luisterbereid te zijn voor het verhaal van de leerling/cliënt, dan wordt die
attitude ook mede gestalte gegeven in de eis dat studenten zich eerst de
inspanning getroosten de aangeboden kennis te doorgronden alvorens te komen tot
een kritische vraagstelling of het spuien van een eigen mening. Het brede
persoonsvormende karakter van de zuivere kennisoverdracht is hiermee
overduidelijk.
12 Ervaringsgericht leren en/of overdracht
van kennis
Ook het modieuze ervaringsgericht leren is eigenlijk
even autoritair als de uitdrukkelijke kennisoverdracht, alleen heeft het
misschien de neiging die autoriteit te verhullen. Ervaringsgericht leren zal
uiteraard nooit zo naïef zijn te veronderstellen dat iemand puur uit zijn
ervaringen leert, puur door zijn eigen redeneervermogen tot de juiste
theoretische of morele inzichten komt. Ervaring is immers altijd
voorgestructureerd door maar daarom nog niet te herleiden tot - een
theoretisch kader: er bestaat geen naakte ervaring. Het is dan ook de plicht
van de opleiding dat kader aan te reiken, anders bevestigt die ervaring alleen
maar het reeds aanwezige theoretisch kader van de man in de straat. Er is niets
tegen de vooroordelen van de man in de straat iedereen is immers ook man in
de straat maar uiteraard is het bijna misdadig dat een opleiding zich daartoe
zou beperken.
Dit pleidooi om bewust
de nadruk te leggen op de overdracht van kennis houdt ook in dat ik afstand
neem van de tegenwoordige mythe over de razendsnelle veranderingen van kennis.
Die mythe maakt immers elke kennisoverdracht ijdel: kennis is altijd al
verouderd en de overdracht ervan is altijd al te laat.
We ontkennen niet dat er af en toe iets verandert in
onze kennis en dat die verandering niet altijd oude wijn in nieuwe zakken
betekent en nemen aan dat een opleiding nooit in staat zal zijn voldoende
kennis mee te geven voor de rest van de beroepsloopbaan. Dit belet niet dat het
nog altijd mogelijk en uiterst noodzakelijk is een breed pakket basiskennis mee
te geven, die niet zo onderhevig is aan voortdurende verandering. Die inleiding in die basiskennis is
bovendien de allereerste voorwaarde om toegang te krijgen tot nieuwe kennis of
om enigszins wegwijs te geraken in het overweldigend aanbod aan informatie.
Speciale nadruk op leren leren als afzonderlijke competentie is dan ook
overbodig. Ik sta nog altijd verbaasd over de contradictie dat de
kennismaatschappij waarin we leven wordt ingeroepen als argument om
kennisonderricht naar het achterplan te verschuiven. Mijns inziens is dat
contradictorisch pleidooi echter nauw verwant met een enge economische
opvatting over kennis. Kennis biedt er geen inzicht in de werkelijkheid en is
er ook niet persoonsvormend, verschaft geen stevige identiteit, maar verschijnt
als een economisch goed, ee
|