Bureaucratisering
ten koste van leeropdracht
We
citeren vooreerst uit een opiniestuk van een 40-tal professoren dat in de
Campuskrant van 6.3.2003 verscheen. Tot die groep van 40 opstandige professoren
behoren ook de onderwijskundigen Geert Kelchtermans en Jan Masschelein.
"De ontwikkeling en implementatie van het
onderwijsgebeuren zijn een log administratief apparaat geworden. Het voorlopig
ontwerp van Onderwijsontwikkelingsplan is hiervan een sprekend voorbeeld. De
actielijnen die de kern van het document opmaken (pp.8-18) bevatten nauwelijks
concrete voorstellen maar wel een schrikwekkend aantal adviezen, rapporten of
voorstellen (37 in totaal!) die door de verschillende raden geformuleerd zullen
worden.
Uit de bedrijfswereld kan men leren dat de
K.U.Leuven hiermee een typische managementfout begaat: in tijden van geldtekort
doen instellingen voortdurend de administratie en de administratieve taken
aangroeien zonder dat er daaraan een zichtbare verhoging van de efficiëntie
beantwoordt. Niettegenstaande alle initiatieven besteden docenten niet meer
tijd aan onderwijs of optimalisering, wel aan de administratie ervan.
Dit is een cyclisch proces: in de laatste
jaren besteden alle docenten steeds meer tijd aan administratie, en er zijn ook
steeds meer docenten van wie de taak in grote mate uit administratie bestaat
(bv. programmadirecteurs of leden van de vele werkgroepen en commissies. Een
gedeelte van deze taken wordt opgevangen door nieuw ondersteunend personeel.
Dit personeel is zelf echter de oorzaak van nieuwe administratieve taken: deze
krachten geven geen onderwijs, maar stellen formulieren op die door docenten
ingevuld moeten worden. Bovendien zijn te veel initiatieven projectmatig, en
hebben te veel projecten te weinig opvolging eens de technische ondersteuning
verdwenen is. Ten slotte creëert elk project zijn eigen rapporterings- en
evaluatieplicht." (NvdR: het ergste
is nog niet de sterke toename van het aantal docenten die werken binnen
'staffuncties' en 'centrale diensten', maar wel het feit dat deze
'vrijgestelden' allerhande nieuwe taken en lasten opleggen aan het 'afgeslankt'
onderwijzend personeel. Volgens de zgn. wet van 'Parkinson' neemt het
administratieve kader ook elk jaar toe; op de eigen hogeschool zagen we een
bevestiging van deze wet.)
De professoren stellen verder: "Niet alleen projecten, maar ook
individuen worden voortdurend geëvalueerd. Naast de interne evaluaties,
visitaties, ZAP-evaluaties en JaDe wacht ons binnenkort ook nog de
accreditatie. Behalve dat er disproportioneel veel tijd naar uitgaat, creëren
ze een klimaat van fundamenteel wantrouwen.
De inmiddels beroemd geworden 96
pagina's dikke handleiding van JaDe (Jaarlijkse Docentenevaluatie) heeft
aangegeven welke extreme vormen dit kan aannemen.
De academische overheid
dient de moed te hebben om de administratieve lasten drastisch te verminderen,
ja zelfs bepaalde initiatieven in te trekken.
Onze
energie moeten we in de eerste plaats wijden aan onderwijs en niet langer aan
de administratie ervan: deze heroriëntatie zal in de toekomst de kwaliteit van
het onderwijs aan de K.U.Leuven bepalen.
De nieuwe middelen die het
Departement Onderwijs vrijmaakt, dienen bijna integraal te gaan naar de
aanstelling van onderwijskrachten die effectief onderwijs geven in persoonlijk
contact met de leerlingen."
De groep van 40 professoren stellen vormen van
verregaande bureaucratisering aan de kaak die volledig corresponderen met de
bureaucratisering die het HOBOdecreet binnen de HOBUopleidingen veroorzaakte
en die we in O.Kr. herhaaldelijk bekritiseerden. Met een verwijzing naar C.
Offermans schreven we bv. in maart 2001 (O.Kr. 115): "Hogescholen zijn enorme bureaucratische instellingen geworden,
log en overgeorganiseerd.
Voor alles zijn er commissies en bijzondere
functionarissen, over alles moet eindeloos onderhandeld en vergaderd worden en
veel docenten verhuizen naar het submanagement of het middenkader. De harde
werkelijkheid is dat scholen niet meer in de eerste plaats gericht zijn op het
geven van onderwijs, maar op het instandhouden van zichzelf, dat er steeds meer
geld naar zogenaamde managements- en steeds minder naar zogenaamde
onderwijstaken gaat." Op het symposium van de Oostenrijkse 'Forschungsgesellschaft' (juni 2001)
betoogden veel sprekers dat de traditionele opdracht van de universiteit haaks
stond op de hedendaagse Europese politiek om de universiteiten 'international wettbewerbsfähig' te
maken.
3 Afbouw van participatie en autonomie
De verenigingen van professoren en assistenten
(VVPL en VAP) van de K.U.Leuven protesteerden onlangs samen tegen de nieuwe
ondemocratische structuren van de universiteit. We citeren uit een interview
met de twee voorzitters van deze verenigingen, de professoren Herman Nys en
Bernard Himpens in De Standaard,
29.03.03).
"De
nieuwe associaties van de universiteiten en hogescholen hoeven in hun raad van
beheer geen afgevaardigden van de professoren en het wetenschappelijk personeel
te hebben. Wel vertegenwoordigers van de traditionele vakbonden. Kunt u zich
dit voorstellen?
In 1968 werd onze universiteit gedemocratiseerd. Het beheer
ligt sindsdien bij verkozen vertegenwoordigers van de universitaire
gemeenschap. Dat was ook de beste garantie voor de onafhankelijkheid van de
universiteit. In de associaties universiteit-hogescholen die men nu opricht,
komt er een nieuwe oligarchie van associatiebestuurders aan de top; de
klassieke vakbonden worden nog wel opgenomen in het bestuur maar geen verkozen
vertegenwoordigers van professoren en wetenschappelijk personeel meer. Dat is
toch ondenkbaar.
Herman
Nys en Bernard Himpens merken ook 'almaar meer een bedrijfsmatige aanpak die
geen aandacht heeft voor het universitasconcept'. Van hun rector, André
Oosterlynck is geweten dat hij een voorstander is van een 'sterk professioneel
management' van universiteit en associatie.
"
De kritiek van VVPL en VAP sluit aan bij onze
analyse van de Bolognahervorming en
van de K.U.Leuvenassociatie in Onderwijskrant nr. 123 (november 2002) en bij
de ervaringen van het HOBU. We schreven in Onderwijskrant
o.a. dat de mastodontassociatie K.U.Leuven niet democratisch bestuurbaar is,
dat de hogescholen een groot deel van hun autonomie verliezen (cf.
samenstelling van algemene raad) en dat rector Oosterlinck het bestaande
participatief bestuur van de K.U.Leuven (waarvoor velen van ons in mei '68 gestreden
hebben) zou afbouwen.
We stippen in dit verband ook nog aan dat
rector De Leenheer van de R.U.Gent de
associaties met de K.U.Leuven onlangs als 'kruisparticipaties
met alle hogescholen en dus quasi fusies', bestempelde waardoor allerhande
beslissingen aan de hogescholen kunnen worden opgedrongen (DS, 6.2.03). Het
verwondert ons dat de VVPL en de VAP zo laat reageren op de gevaren van Bologna
en vooral ook op de hervormingen die onder de mom van Bologna worden ingevoerd.
In de Bologna-verklaring wordt met geen woord gerept over schaalvergroting,
rationalisatie, associaties tussen hogescholen en universiteiten, nieuwe
bestuursvormen e.d. Nederland bv. voert dergelijke associaties niet in. We
begrijpen ook niet dat de hogeschoolbesturen zich zo gedwee de Leuvense
kruisparticipatiestructuur (en algemene raad) lieten opleggen. In de associatie
met de RUG blijven de vier instellingen bestaan en kan ook aan de kleinste
partner geen belangrijke beslissing opgedrongen worden. De katholieke Van
Artevelde-hogeschool die aansloot bij de RUG beschikt dus over veel meer
autonomie dan deze die aasloten bij de KUL.
We lazen ook nog een opiniebijdrage waarin prof. J. Vanhees, directeur hogeschool
Limburg, wijst op de gevaren van de Bolognahervorming: 'Structuurdecreet Hoger Onderwijs offert te veel zekerheden op'
(DM,1.04.03). Zijn conclusie luidt: "De
herstructurering die in het decreet wordt uitgetekend, is zo fundamenteel dat
overhaasting in de besluitvorming wellicht tot de vergissing van de 21ste eeuw
zal leiden". Prof. Vanhees stelt vooreerst dat in onze buurlanden geen
sprake is van een verplichte associatie tussen hogescholen en universiteit. Hij
begrijpt ook niet waarom 'ééncyclusopleidingen' in de associatie-operatie
werden meegesleurd.
"Morgen
2 april wordt het structuurdecreet ter goedkeuring voorgelegd aan het
Vlaams parlement. Door een aantal amendementen m.b.t. de associatievorming
worden de instellingen officieel verplicht toe te treden tot een associatie en
een aantal bevoegdheden over te dragen. Het gaat dus niet enkel om samenwerking
maar om een operatie die in het uiterste geval en sommigen zeggen dat dat op
korte termijn een feit zal zijn om fusie. De inhoud en de draagwijdte van
deze amendementen is niet bekend bij alle betrokkenen. Zelfs de Vlhora (Vlaamse
hogescholenraad) vindt het niet nodig hierover de algemeen directeurs van alle
hogescholen te raadplegen.
Het
verplicht en overhaast toetreden tot een associatie is voor een aantal
hogeschoolbesturen een risicovolle onderneming. De partners van een associatie
storten zich verplicht en onvoorbereid in een financieel avontuur. Welke
garanties bv. heeft een instelling die een zuinig beleid voerde in het
verleden, dat zij (en haar personeel) niet de rekening van de partners zal
meebetalen?" We begrijpen ook niet dat de
CD&V het decreet beloofde goed te keuren in ruil voor een paar borden
regionale lindensoep. Er zijn bv. nu al te veel faculteiten pedagogiek, waarom
moet er in Kortrijk en eventueel in Antwerpen nog een paar bijkomen?
Terloops: de bemoeienissen van de associatie K.U.Leuven gaan ook
inhoudelijk heel ver. Twee voorbeelden. De associatie bemoeit zich nu ook al
met de vraag of de naam van het vak 'godsdienst' binnen onze lerarenopleiding
al dan niet moet omgezet worden in de naam 'zedenleer'; rector Oosterlinck zou
aansturen op de term 'zedenleer'. Vertegenwoordigers van de K.U.Leuven waren
enkele jaren geleden onze tegenstanders in de strijd voor het behoud van de
regentenopleiding. Nu kunnen ze via de associatiestructuur in sterke mate het
standpunt omtrent de toekomst van de regentaten meebepalen. Zullen de vroegere
belagers van het regentaat nu plots onze partners worden?