-
Inleiding
Bij Van Halewyck verscheen vorig jaar het
boek 'Bange ouders, Opvoeden zonder
zorgen' van de Engelse professor-socioloog Frank Furedi. De auteur doceert aan de University of Kent,
Canterbury. In deze bijdrage wijden we een uitvoerige bespreking aan dit o.i.
interessante werk. De bespreking betreft alleen de inhoud van het boek. Over de
vormelijke aspecten is ook wel wat te zeggen. Furedi is een 'parafraseur' bij
uitstek - wat de aandacht bij het lezen een beetje ondermijnt. Gelukkig is
Furedi's nieuwe kijk op de opvoedingsproblematiek zo verfrissend dat je zijn
boek in één ruk wil uitlezen.
Naast de
samenvatting en bespreking van het boek vertalen we ook telkens Furedi's
uitspraken i.v.m. de gezinsopvoeding naar analoge situaties i.v.m. het
pedagogisch optreden van de leerkracht. We hebben de indruk dat ook de
leerkrachten al te vaak onzeker en bang gemaakt worden; hun zelfvertrouwen,
gezag en daadkrachtig optreden worden o.i. al te sterk aangetast. Het boek van
Furedi bevat o.i. tal van remedies voor de herwaardering en vooral voor het
aantrekkelijker maken van het lerarenambt.
-
Obsederende zorg van 'bange ouders'
De ouders van
vandaag zijn vooral 'bange ouders'.
De auteur spreekt over hun obsederende zorg om de veiligheid van kinderen en
over paniekerige ouderschap. Dit
heeft tot een herdefiniëring van de opvoeding geleid: "Traditioneel werd een goede opvoeding geassocieerd met het
verzorgen, stimuleren en socialiseren van kinderen. Vandaag betekent het dat je
hun bezigheden op de voet volgt" (p.11). Het meest extreme voorbeeld
hiervan is volgens Furedi een crèche in Londen waar de ouders hun kinderen
thuis of op kantoor via televisiecameras in het klaslokaal kunnen volgen.
Kunnen we ook niet
spreken over een soort obsederende zorg
t.a.v. de leerlingen op school? Vandaag worden de leerlingen door de
leerkrachten en de ouders op de voet gevolgd en niet enkel hun prestaties, maar
ook hun relaties en houdingen worden via allerlei kind- of leerlingvolgsystemen
minutieus vastgelegd.
Waar komt die
obsederende zorg vandaan? Er zijn vooreerst een aantal vaststellingen die niet te rijmen vallen met deze
obsederende zorg. Zo citeert Furedi een bericht uit de European Review of Injury Surveillance and Control waarin
aangetoond wordt dat Britse kinderen bij de
veiligste van Europa zijn (p.12). In zijn boek neemt Furedi ons mee op zijn
zoektocht naar de diepere wortels van het fenomeen van het paniekerige ouderschap (p.14).
-
Deskundigen en media als paniekzaaiers
Furedi richt zijn
pijlen vooreerst op twee grote spelers in het opvoedingsproces, de opdringerige opvoedingsdeskundigen en de
media die voortdurend paniek zaaien. Het zijn zelfs blinde paniekzaaiers.
Zo worden mythes in stand gehouden (vanzelfsprekend om de opvoedingscommercie
draaiende te houden) die allang niet meer met de werkelijkheid stroken. Eén van
de mythes is dat ouders minder tijd met hun kinderen doorbrengen dan vroeger.
De nieuwe culturele normen die verlangen dat kinderen voortdurend in de gaten
worden gehouden, eisen volgens Furedi heel wat tijd van de ouders op. Deze
stelling wordt ondersteund door een onderzoek van de Schotse socioloog Stuart
Waiton, waaruit blijkt dat ouders zoveel tijd aan het controleren van hun
kroost besteden dat er voor de kinderen nog weinig tijd overblijft om alleen te
spelen. Hij spreekt over een gemiddeld speeltijdverlies van één uur per dag
(p.13).
De zgn.
opvoedingsdeskundigen gedragen zich volgens Furedi als een soort
'opvoedingspolitie': "Als je je
kinderen onder druk zet om goede resultaten te behalen op school of in de
sportclub, kun je beticht worden van emotionele mishandeling, en als je de
opvoeding van je kinderen aan de leerkrachten overlaat, krijg je het verwijt
dat je de toekomst van je kind verwaarloost. Ouders die het stijgende aanbod raadgevingen in de wind
slaan, worden als hoogst onverantwoordelijke individuen beschouwd"
(p.22).
Ook i.v.m. het
onderwijs zaaien veel deskundigen en media voortdurend paniek. Naar het
voorbeeld van Ellen Key gewagen nog velen over 'zielenmoorden op school'. We lezen dan bv.: "Laevers en zijn Leuvense medewerkers van het CEGO verbazen zich
nog elke dag erover, hoe kinderen het kunnen uithouden in de doorsnee-school
die wat sfeer en discipline betreft niet inspeelt op hun zienswijze en
ontwikkelingsniveau" (De
Standaard, 19 juni 1992). In KLASSE (januari 2000) lezen we: "De leraar geeft nog altijd les als honderd jaar geleden, Ambiorix
staat nog voor klas, Geen enkel onderwijssysteem is zo schools als het onze,
Lachen mag nog altijd niet op school, De school versterkt bestaande waarden,
Leerkrachten wenden de schijn van vrijheid aan om de leerlingen beter te kunnen
controleren
Slechts vier leerkrachten op tien zijn ook opvoeders,
"
-
Premisse: ondeskundige opvoeders
Het uiteindelijke
resultaat van het paniek zaaien is dat ouders zich onbekwaam en onzeker voelen.
Dat is trouwens ook het uitgangspunt van de zgn. opvoedingsdeskundigen. Volgens
Furedi vertrekken studies en publicaties
over opvoeding meestal vanuit de veronderstelling dat ouders ter zake minder
deskundig zijn dan de vaklui. Uit enquêtes blijkt volgens Furedi dat vaklui op
de ouders neerkijken en geen vertrouwen hebben in hun bekwaamheid en in hun
betrokkenheid bij de vorming en opvoeding van hun kinderen. Sommigen houden
zelfs een pleidooi voor een soort ouderschapsdiploma
(p. 22).
Kan men ook hier
niet een parallel maken met de huidige onderwijswereld? Vertrekken veel
onderwijsdeskundigen en beleidsmensen ook niet vanuit de veronderstelling dat
leerkrachten weinig deskundigheid bezitten? Treden sommige onderwijskundigen
ook niet vaak onbedoeld - op als een soort 'onderwijspolitie'?
-
Aantasting daadkracht en zelfvertrouwen
Waarom is respect
voor de deskundigheid, de ervaringskennis of de intuïtieve wijsheid van de
ouders zo belangrijk? Het schitterend antwoord van Furedi op deze vraag luidt: "De professionalisering van het
gezinsleven ontneemt de ouders hun daadkracht omdat de relatie die men tracht
te reguleren niet tot een reeks vaardigheden herleid kan worden. De relatie
tussen een ouder en een kind is er een van kwalitatieve aard en kan niet
verbeterd worden door er een technische formule op toe te passen. Zon
tussenkomst kan echter wel de integriteit van de ouder-kindrelatie aantasten.
Als vaklui inbreuk maken op die relatie ondermijnen ze de autoriteit van de
ouders. En ouders met een zwakke autoriteit kunnen hun kinderen niet met
krachtige hand aanpakken. Professionele inmenging berust op de bureaucratische
overtuiging dat je opvoeden moet leren en bijgevolg ook aangeleerd moet
krijgen. Die ondoordachte aanpak houdt geen rekening met de elementaire
verhouding tussen de menselijke ervaring en het leerproces. In de loop van ons
leven leren we heel wat door ervaring. Zelfverzekerde ouders leren uit
ondervinding. Zulke lessen leer je niet op een cursus opgesteld door experts,
want die scheppen alleen maar een klimaat waarin de ouder zich afhankelijk
tegenover de vakman of vrouw opstelt" (p.24).
We hebben de indruk
dat ook de daadkracht in het 'pedagogisch'
optreden van de leerkracht sterk kan worden aangetast. Moet een leerkracht
zich bv. bij elke pedagogische tussenkomst afvragen of hij wel de vele
(gekunstelde) regels van de onderhandelingshuishouding
à la Gordon (ik-boodschappen, geen-verlies-methode
). Moet een leerkracht
voortdurend begaan zijn met het momentaan welbevinden en zieleheil van het o zo
kwetsbare kind? Zo'n benadering tast de integriteit van de leerkracht-leerlingrelatie
en het vlot handelen aan. Zulke adviezen maken de leerkracht onzeker, vooral
ook omdat veel adviezen niet overeenkomen met zijn/haar intuïtie en
ervaringswijsheid. Zelfzekere leerkrachten vertrouwen meer op de eigen
ervaringswijsheid. Veel pedagogische lessen en attitudes leer je niet op een cursus opgesteld door een
betweterige expert die een klimaat schept waarin de leerkracht zich afhankelijk
tegenover hem moet opstellen.
De pedagogische
relatie die men tracht te reguleren kan ook niet tot een beperkte reeks
vaardigheden herleid worden. Te sterke professionele inmenging berust vaak ook
op de overtuiging dat het pedagogisch optreden van de leerkracht volledig
aangeleerd moet worden, waarbij weinig rekening wordt gehouden met het feit dat
we in de loop van ons leven heel wat leren door (langdurige) ervaring. We
denken hier ook aan de voorstanders van het zgn. competentieleren in de lerarenopleiding die ook inzake klashouden
alle heil verwachten van een afgebakende reeks competenties en ermee verbonden
modules. Hier houdt men geen rekening
met het feit dat leerkrachten inzake klashouden heel wat door (lange) ervaring
moeten leren. Bovendien is het merkwaardig dat vooral aanhangers van het zgn.
ervaringsleren en van het constructivisme dat soort competentieleren bepleiten.
Kinderen mogen uit hun eigen ervaringen leren; leerkrachten mogen dat niet en
moeten vooral naar de onderwijsdeskundigen luisteren.
Ook in het algemeen
wordt overigens weinig rekening gehouden met de ervaringswijsheid en de
opvattingen van de leerkrachten. Al bijna twee eeuwen vinden bv. bijna alle
onderwijzers dat het werken binnen jaarklassen als leercontext het meest
efficiënt en effectief is; toch merken we dat onderwijskundigen en
beleidsmensen steeds opnieuw die ervaringswijsheid in vraag stellen. We merken
dit opnieuw in de visienota over het basisonderwijs die minister Vanderpoorten
op 24 oktober j.l. verspreidde.
Om misverstanden te
vermijden voegen er nog aan toe dat onderwijzen uiteraard meer is dan opvoeden:
naast het pedagogisch optreden is er ook het didactisch optreden waarvoor het
verwerven van algemene vaardigheden en vakspecifieke kennis heel belangrijk
blijft.
6 Gebrek aan solidariteit onder volwassenen
Furedi wijst
vervolgens op een andere factor die de huidige ouderschapscrisis sterk
beïnvloedt: "Alles draait om het
gebrek aan solidariteit onder volwassenen" (p.37). Socialisatie van
kinderen berust op een breed netwerk van verantwoordelijke volwassenen en juist
dat netwerk bestaat volgens Furedi niet meer. Zelf denken we hier bv. aan een
leerkracht die de speelplaats passeert, twee jongens ziet vechten, maar niet
ingrijpt omdat hij niet 'van toezicht' is. Gelijkaardige situaties doen zich
ook op straat voor. Hoeveel volwassenen voelen zich nog als het ware verplicht
om kinderen die zich in het openbaar misdragen, terecht te wijzen?
Gebrek aan
solidariteit wordt gevoed door wantrouwen (p.41 e.v.). We leven in een tijd van wantrouwen. Ook de school
is daar het slachtoffer van. Vroeger hadden mensen vertrouwen in de 'meester'
van de klas. Nu is er veel meer wantrouwen. Vroeger ging die solidariteit soms
heel ver, zo ver dat ze vandaag zelfs als lachwekkend overkomt. Ik denk
bijvoorbeeld aan een jongen die straf kreeg, thuiskwam en dezelfde straf nog
eens voor de ouders moest maken. De reactie was misschien overdreven maar was
wel een signaal van solidariteit vanwege de ouders met de 'meester'. Hun
reactie bevestigde het beeld van de leerkracht die traditioneel in loco
parentis handelt.
Keren we nu terug
naar Furedi. Hij stelt dat volwassenen niet meer bereid zijn om een soort
openbare verantwoordelijkheid voor het welzijn van de kinderen op zich te
nemen, ook als het om volslagen vreemden gaat. Dat tekort aan solidariteit
maakt ouders bang: "Als je niet weet
op wie je kunt terugvallen in geval van nood kun je je uiterst kwetsbaar
voelen" (p.47). Het ouderschap is een erg eenzame aangelegenheid
geworden. Ouders reageren onzeker, zelfs paniekerig, wat door
opvoedingsdeskundigen wordt aangegrepen om zich in het gezinsleven te
mengen.
-
Kwetsbare kind en determinerende ouderschap
Furedi trekt ook
heftig van leer tegen de met elkaar verweven mythes van de gedetermineerde kindertijd en het determinerende ouderschap. De idee dat ervaringen uit de vroege
kindertijd de hele verdere ontwikkeling bepalen en dat de ouderlijke invloed
het toekomstige lot van een kind bepaalt, heeft volgens Furedi een grote impact
uitgeoefend op de ouder-kindrelatie. Volgens hem wordt daardoor de veerkracht van het kind zelf sterk
onderschat, wordt de angst bij de ouders aangewakkerd, en wordt het
ouderlijk aandeel in de ontwikkeling van een kind zo sterk overdreven dat
opvoeding een haast onmogelijke opdracht is geworden (p.49)."Ouders worden er constant aan herinnerd dat kinderen
onvoorstelbaar kwetsbaar zijn en voortdurend aandacht behoeven."
Ouders worden telkens op het hart gedrukt dat ze nooit té bezorgd kunnen zijn
voor het welzijn van hun kinderen. Het beeld van het kwetsbare en tere kind vindt volgens Furedi zijn wortels in de
vooronderstelling dat kinderen niet in staat zijn negatieve ervaringen te
verwerken (p.51).
Worden ook
leerkrachten niet voortdurend overstelpt met raadgevingen van
onderwijsdeskundigen om permanent waakzaam te blijven voor het welbevinden van
hun leerlingen? Worden problemen van leerlingen (pesten, stress, agressie,
spijbelen, depressie, vandalisme, leerproblemen
) niet steeds meer
geïnterpreteerd als uitingen van emotionele schade die ze geleden hebben en als
kwalen die vaak door de leerkrachten en de school veroorzaakt zouden zijn (cf.
bijdrage hierover van Raf Feys in
Onderwijskrant nr. 92). Furedi vermeldt
volgend voorbeeld: "Op het congres
van de Britse Professionele Leerkrachtenvereniging in 1999 werd het
examensysteem openlijk afgekeurd omdat het een sadistische prestatiedwang op
kinderen zou uitoefenen" (p.55). Het dogma van het kwetsbare kind komt
ook tot uiting in de overdreven zorg voor het 'welbevinden' van de leerling.
Furedi concludeert:
"Alles wat een andere persoon
ongelukkig kan maken, geldt dan als een aanslag op de emoties" (p.55)
.
Gelukkig bestaat er nauwelijks empirisch bewijsmateriaal voor dat hardnekkig
idee (p.62). In dat verband verwijst Furedi bijvoorbeeld naar de kritieken op
de hechtingstheorieën van John Bowlby en Eric Erikson (p.57 e.v.).
Furedi gaat nog
dieper in op de bewering dat opvoeding een overweldigende invloed op de
ontwikkeling van het kind uitoefent (=determinerende ouderschap). Een gevolg
van deze visie is dat de aangeboren
verdedigingsmechanismen van het kind worden onderschat. Furedi geeft een
indrukwekkend lijstje van voorbeelden van de opgeklopte invloed van de
opvoeding. Zo zouden volgende kinderkwalen door een slechte opvoeding
veroorzaakt worden (p.63 e.v.): eetstoornissen, peuterpuberteit, examenstress,
falen op school, depressie, een laag IQ, gewelddadig gedrag, psychologische
schade enz. Ouders krijgen te horen dat alles wat ze in de eerste levens- jaren
doen van doorslaggevend belang is. De tijd dat ouders hun kinderen gewoon
kunnen liefhebben, knuffelen enz., is voorbij. 'Koesteren en stimuleren zijn nu verplichte opvoedingspraktijken,
opgelegd door de nieuwe 'early learning-theorie' (p.67).
Ook hier herkennen
wij parallellen met de onderwijspraktijk. Mogen leerkrachten nog gewoon en spontaan
van hun leerlingen houden? Of moeten ze welbevinden-
en betrokkenheidsschalen hanteren om dat doel te bereiken? Waarom willen
onderwijsdeskundigen leerkrachten vandaag per se uitleggen hoe ze van hun
leerlingen moeten houden? Zien zij echt niet in dat verplichte zorg voor het
welbevinden van de leerling de authentieke uitingen van deze zorg banaliseert?
Verplichte zorg voor het welbevinden is een gekunsteld ritueel
In deze
context hebben we samen met Furedi ook moeite met de artificiële 'emotionele intelligentie' zoals die
door Daniel Goleman in zijn bestseller Emotional
Intelligence wordt beschreven. Volgens Furedi hebben dergelijke boeken
doorgaans weinig om het lijf, zowel theoretisch als empirisch (p.89). We zijn
het daar mee eens.
Rond de dogmas van
de gedetermineerde kindertijd en het determinerende ouderschap is een hele
industrie ontstaan. Furedi schrijft daarover: "Ouders worden belaagd door ondernemers die hun allerhande gadgets
aanprijzen om hun kinderen maximaal te stimuleren" (p.70). In dat
verband denken we zelf ook aan bepaalde 'winkels' in het onderwijswereldje waar
allerlei materiaal wordt aangeprezen om kinderen toch maar de meest
stimulerende omgeving te kunnen bieden: gevoelensdozen, axenrozen
-
Niet meer straffen, enkel belonen?
De deterministische visie op de
ouder-kindrelatie herkent Furedi ook in de manier waarop we kinderen belonen of
straffen. Furedi schrijft (p.82): "De
raadgevers van vandaag verzetten zich tegen alle vormen van straf omdat ze er
dogmatisch van uitgaan dat het probleem zelden bij het kind ligt maar veeleer
bij de opvoeding. Kinderen zijn dus niet stout, ze vragen alleen om aandacht.
En negatief gedrag lossen we op door het te negeren in plaats van het te
bestraffen, want als je je kinderen de aandacht geeft waar ze om vragen, beloon
je hun gedrag".
-
Meer 'qualtiy
time' besteden aan kind?
Paniekerig
ouderschap is niet alleen een symptoom van overdreven bezorgdheid voor het
welzijn van de kinderen maar ook van een diepgewortelde twijfel of men wel over
voldoende tijd beschikt om die taak tot een goed einde te brengen. Voor die
tijd is zelfs een term bedacht: quality time (p.101).
Opvoedingsdeskundigen
prenten ouders in dat ze niet genoeg tijd met hun kinderen kunnen doorbrengen.
Ouders geraken dan in paniek omdat ze de indruk hebben dat in de eerste plaats
de lange werkuren een obstakel vormen. Volgens Furedi is die indruk onterecht.
Hij toont dat aan door een simpele vergelijking met de lange werkuren van een
halve eeuw geleden. Zijn conclusie is eerder: tijdnood is niet de oorzaak maar
een symptoom van de paniekerigheid bij de ouders (p.102). Het heeft volgens hem
veel meer te maken met de verwachting van de maatschappij dat ouders zoveel
tijd aan hun kinderen moeten besteden. De paradox is nu dat uit recente
sociologische studies blijkt dat de huidige generatie ouders juist meer bezig
is met de opvoeding van de kinderen dan ooit tevoren (p.105).
-
Verwarrend identiteitsbesef
Paniekerig
ouderschap heeft uiteindelijk veel te maken met het feit dat volwassenen hun
eigen angsten op de ervaringen van de kinderen projecteren. In feite is dat de
centrale stelling van het hele boek van Furedi. Succesvol ouderschap is voor de
identiteit van volwassen mensen immens belangrijk geworden. Men moet daarin
slagen. Immers, identiteit is vandaag een allesbehalve evidente zaak.
Identiteit betekent zekerheid en die is er niet meer. Het identiteitsbesef
van vele mensen vervaagt omdat ze in een tijd van wankele relaties leven, omdat
de idee van een vaste baan voor hen ook al een illusie is gebleken
Iemand die
zichzelf niet herkent in het werk of zich geïsoleerd voelt en weinig contact
heeft, verliest ook een zeker identiteitsbesef. Furedi redeneert verder: "De uitholling van de volwassen
identiteit brengt een ongekende belangstelling voor het kind met zich mee (
).
Moeders en vaders kunnen hun baan kwijtraken (
) Minnaars en echtgenoten komen
en gaan (
). Maar wat er ook met de relaties tussen volwassenen gebeurt, onze
zoon of dochter zal altijd ons kind zijn. Kinderen zorgen voor bestendigheid in
een vluchtige wereld. Daarom gaan ouders ook zoveel van zichzelf in hun
kinderen investeren" (p.125-127).
Maar ook hier is er
opnieuw sprake van een paradoxaal gegeven. Tegenover de allesoverheersende
emotionele aandacht voor het eigen kind staat heel vaak een grote onverschilligheid tegenover kinderen
in het algemeen (p.127). Vele ouders die trots zijn op hun eigen kind en er
alles voor doen, tonen weinig verantwoordelijkheid voor andermans kinderen.
Denk maar aan een speelplein waar een ander kind van de schommel valt en niet
wordt geholpen terwijl het eigen kind in dezelfde situatie direct alle aandacht
krijgt.
Emotionele
investering staat gelijk met een behoefte aan zelfbevestiging via de eigen
kinderen. Andermans kinderen heeft men daarvoor niet nodig. Het zijn de eigen
kinderen die ouders een houvast bieden. De relatie met de eigen kinderen
bepaalt de identiteit van de ouders. Ouders willen zichzelf in hun kinderen
herkennen. Furedi geeft daarvan schitterende voorbeelden zoals die van
aanstaande ouders die een naam voor hun kind zoeken. In vele gevallen grijpen
ze die gelegenheid aan om iets over zichzelf te zeggen. Een hippe naam laat
bijvoorbeeld vermoeden dat de ouders dat ook zijn (p.114). Maar, als ouders
zich zo geheel en al aan hun kinderen geven, wordt ook de angst om die relatie
te verliezen, groter en groter.
-
'Rechten van het
kind'
en ondermijning van gezag
Het angstig gedrag
van ouders wordt bovendien nog eens versterkt door allerlei culturele tendensen
die sinds de jaren zestig en de institutionalisering van de jeugdcultuur het
ouderlijk gezag in vraag stellen. Vele ouders voelen zich daardoor niet goed in
hun rol als verantwoordelijke volwassenen en klampen zich vast aan een
jeugdige identiteit: "Ze houden vol
dat ze nog veel moeten leren en volgen schaamteloos de modegrillen van de
jongere generatie" (p.131).
De ondermijning van
het gezag gaat gepaard met overtrokken
aandacht voor de rechten en de autonomie van de kinderen en zo verliezen de
ouders de greep op hun kinderen. Ouders krijgen vrijwel geen publieke steun bij
het uitoefenen van hun ouderlijk gezag: "Overal
om ons heen worden de ouders in een ongunstig daglicht gesteld. In de populaire
cultuur en de media worden ze afgeschilderd als vastgeroeste klunzen die geen
benul hebben van wat hun kinderen bezig houdt. Daartegenover worden kinderen
voorgesteld als verstandige, door de wol geverfde en inventieve wezens "
(p.133). We merken b.v. dat ook Ankie Vandekerckhove en haar kinderrechtencommissariaat
het gezag te sterk in vraag stellen en de ouders al te graag culpabiliseren.
Wordt ook van de
leerkracht niet verwacht dat hij vooral een vriend en een leuke speelmakker is in plaats van een
gezagsvol scheidsrechter? Zoals ouders door deskundigen worden aangemoedigd om
opener en speelser met hun kinderen om te gaan, zo stellen ook veel
onderwijsdeskundigen dat gezag in de klas het best door middel van spel en
vriendschap wordt uitgeoefend en is er geen plaats meer voor discipline en
gehoorzaamheid. Leerkrachten krijgen ook weinig steun van buitenaf om een
zekere mate van discipline in stand te houden. In plaats van te bevestigen dat
kinderen baat hebben bij een gestructureerde, gedisciplineerde aanpak worden
leerkrachten die kordaat optreden en durven straffen vaak voorgesteld als te
streng, autoritair, onbuigzaam, en wordt straffen zelfs als een vorm van
mishandeling aangezien.
-
Vlucht uit de volwassenheid: kidults
socialisatie in het gedrang
De
identiteitscrisis van de volwassenen en het bijzondere morele aanzien dat de
kinderen genieten, hebben een cultureel proces op gang gebracht dat volgens
Furedi het best te omschrijven valt als een 'vlucht
uit de volwassenheid' (p.134). Het resultaat is zelfs dat sommige ouders
echt zoveel mogelijk op hun kinderen willen lijken: ze hebben dezelfde voorkeur
voor muziek, ze gaan samen naar de discotheek
In de Amerikaanse reclamewereld
heeft men zelfs een speciale naam voor het groeiende aantal Peter Pan-volwassenen gevonden: de kidults (p.134). Deze evolutie heeft
natuurlijk belangrijke implicaties voor de uitoefening van het ouderlijk gezag.
In het slechtste
geval zullen ouders die zich als kinderen gedragen, niet meer over het nodige
gezag beschikken om hun functie als ouder te kunnen vervullen. Over die functie
is Furedi duidelijk: "De toekomst
van elke gemeenschap staat of valt met de geslaagde socialisatie van haar
kinderen. De opvoeding is daartoe het belangrijkste middel. Maar als ouders
zich zoals hun kinderen proberen te gedragen, wordt het eindpunt van de
socialisatie verre van duidelijk" (p.136).
-
Misprijzen
voor opvoeders en tegenstrijdige adviezen
Als we kinderen op
dezelfde manier als volwassenen benaderen, dan komen de kinderen zelf serieus
in de problemen. Volgens Furedi kunnen kinderen inderdaad ooit de gelijken van
volwassenen worden. Maar vóór het zover is, mag men ze onder geen beding
behandelen alsof ze al volwassen zijn: "De
hele opvoeding is gesteund op het onderscheid tussen het vooruitzicht volwassen
te worden en de volgroeidheid zelf" (p.141). We leven echter in een
klimaat waar dat onderscheid alsmaar moeilijker te maken is. Furedi vat alles
goed samen in één zin: "Alsmaar
minder wordt openlijk hulde gebracht aan de wijze ouder" (p.159). In
de huidige cultuur krijgen ouders vaak te maken met misprijzen. Daardoor
beginnen ze aan zichzelf te twijfelen en onderwerpen ze zich aan de
verwachtingen en opvattingen van de professionele autoriteiten.
Volgens Furedi
weten deze deskundigen het zelf niet altijd beter en ze tasten vaak evenzeer in
het duister als de ouders zelf. Ouders zijn zich daarvan onvoldoende bewust: "Al te vaak worden meningen,
speculaties en vooroordelen voorgesteld als een gezaghebbend advies. Praktisch
elk opvoedingsprobleem voeding, quality time, televisie kijken, vroeg leren,,
discipline enzovoort is onderhevig aan tegenstrijdig advies. Vaklui
veranderen regelmatig van mening" (p.170).
Furedi hekelt de
professionele inmenging waarbij ouders op hun plaats worden gezet als onkundige
amateurs. Hij hekelt de vele vaklui die op zijn minst een bevoordeelde positie
voor zichzelf als deskundigen opeisen en ervoor zorgen dat ouders van hen
afhankelijk worden: Hun expertise is zeker niet op wetenschap en onderzoek
gebaseerd, en evenmin op praktische ervaring. Veel professionele opvoedkundigen
blijken allesbehalve voorbeeldige ouders die de kneepjes kennen (p.183).
Worden ook
leerkrachten niet vaak geconfronteerd met misprijzen en met tegenstrijdig
adviezen? En zijn veel adviezen ook niet eerder op speculatie en morele
uitgangspunten gebaseerd dan op wetenschappelijk inzicht? Zien we ook in het
onderwijs niet een opeenvolging van nieuwe modes en rages in zeer korte tijd?
-
Herstel zelfvertrouwen van opvoeders
Furedi nodigt de
ouders uit om opnieuw in hun rol als opvoeder te geloven. Dat zelfvertrouwen is
nodig, anders kunnen ouders geen gezag uitoefenen. Als ouders het gezag delen
met mensen die beweren betere opvoeders te zijn, dan zal hun positie
verzwakken: "Je kunt als ouder geen
deel van je gezag afstaan zonder dat je eigen gezag aangetast wordt"
(p.189).
De opvoedkundige
wetenschap zelf schiet tekort. Dat komt omdat opvoeden niet kan aangeleerd
worden als een reeks vaardigheden. Opvoeden kan niet aangeleerd worden omdat
het grotendeels op een persoonlijke verhouding berust en in relaties leert men
vooral uit ervaring. Advies vaak goedbedoeld haalt weinig uit aangezien
elke relatie iets unieks bevat dat alleen de betrokkenen kunnen begrijpen: "We leren door de ervaring van vreugde
en pijn, plezier en ontgoocheling in onze omgang met een persoon die iets voor
ons betekent" (p.190).
Ook op het vlak van
het onderwijs moet o.i. dringend iets gedaan worden aan het herstel van het
zelfvertrouwen en van het gezag van de leerkrachten. Dit lijkt ons een ook veel
dringerder opdracht voor minister Vanderpoorten, dan het sleutelen aan een
participatiedecreet.
-
Minder politisering van de
opvoeding
Furedi houdt ook
een pleidooi om de opvoeding aan de invloed van de politiek en overheid te
onttrekken. Want ook in de politieke besluitvorming is bijvoorbeeld het
determinerende ouderschap de dominerende ideologie geworden. Als voorbeeld
geeft Furedi een initiatief van de Britse regering in de lente van 2000 om
moeders die borstvoeding geven, financieel aan te moedigen. Borstvoeding zou de
opvoeding van de kinderen ten goede komen
(p.197). We denken voor Vlaanderen
bv. aan de recente campagne van het kinderrechtencommissariaat om de ouders en
hun kinderen een onderhandelingshuishouding aan te praten.
Politieke
inmenging, bemoeizucht vanwege kinderrechtencommissaris Ankie Vandekerckhove
zijn veelal schadelijk omdat ze de ouders nog meer zeggenschap ontnemen en 'veronzekeren', terwijl het de bedoeling
zou moeten zijn dat ouders hun zelfvertrouwen terugwinnen. Politieke inmenging
in de gezinsopvoeding is een gevaarlijke onderneming; het gaat hier overigens
om menselijke relaties die specifiek en persoonlijk zijn; politieke
besluitvorming is per definitie algemeen van aard is. Gelukkig vindt Furedi
steeds meer medestanders, waaronder ook verantwoordelijke publieke figuren, die
de Britse regering oproepen het gezinsbeleid met een stevige dosis nederigheid
aan te pakken.