Bologna-hervorming, flexibilisering: mijlpaal
of schandaal
Bijdrage uit Onderwijskrant 123 november 2002 Raf Feys
Vooraf: onze analyse en waarschuwingen van 2002 bleken ook achteraf vrij adequaat
1
Inleiding: geen echt debat
1.1 Bologna: een
'globaliserende' noodzaak of bedreiging?
De implementatie van de stroomlijnende hogeschoolhervorming was nog
volop in uitvoering, toen in de Bologna-verklaring
van 19 juni 1999, een nieuwe ingrijpende en 'globaliserende' hervorming van het
hoger onderwijs werd aangekondigd. 31 Europese onderwijsministers stelden dat
er één Europese ruimte voor Hoger
Onderwijs moest komen. Na de stroomlijning op Vlaams niveau, streefde men
nu ook naar stroomlijning op Europees niveau. De komst van een nieuwe
onderwijsstructuur, naar Angelsaksisch model bachelors/masters genoemd, werd
even onafwendbaar geacht als een natuurramp of als de strijd tegen de terreur.
Vooral de voorbije twee maanden werd duidelijk dat veel docenten en vele
anderen in Bologna eerder een bedreiging zien voor ons hoger onderwijs dan een
mijlpaal.
Bij het afsluiten van deze bijdrage lees ik in Knack (23 oktober) nog een rake verwoording van de kritiek op
Bologna vanwege Luc Devoldere,
hoofdredacteur van 'Ons Erfdeel'.
Volgens Devoldere is Bologna een
aantasting van de ware opdracht van de universiteit, opgelegd door een soort
Europa dat hij niet lust: "Rector
André Oosterlinck sprak begin oktober bij de opening van het academisch jaar
aan de KULAK. Hij bracht daar in een malgetraiteerd Nederlands het neoliberale,
utilistische credo. Ik wist niet dat het zo erg was.
Onze universiteiten
geraken aangetast door louter markteconomisch denken. Het komt er ook op aan dat
ze zoveel mogelijk studenten uit het binnen- én binnenkort buitenland willen
aantrekken.
Bologna is ook een poging om alle universiteiten te stroomlijnen.
Ik hou daar niet van. Ik ben ervoor om duizend bloemen te laten bloeien.
Een
universiteit moet vooral een vrijhaven zijn, de symbolische top van de kennis-
en cultuurpiramide. Een plek waar vrij -of zo vrij mogelijk- aan overdracht van
kennis en cultuur wordt gedaan. Waar onderzoek en onderwijs hun eigen weg mogen
gaan, zonder dat de eisen van nut en rendement alles bepalen."
1.2 Protest tegen
Bologna-filosofie en improvisatie van Vanderpoorten
Net zoals bij de HOBU-hervorming was er geen tijd en aandacht voor een
grondige discussie. Een discussie was zelfs overbodig: men vertelde ons dat
Bologna nu eenmaal moet van Europa. Europa had beslist en Europa weet wat goed
is voor zijn onderdanen. De Vlaamse beleidsmensen grijpen Bologna aan om
opnieuw het Vlaamse hogeronderwijslandschap grondig te hertekenen. Ze gaan
hierbij o.i. veel verder dan landen als Frankrijk en Duitsland.
Bea Cantillon, directeur van
het Centrum voor Sociaal Beleid, betreurt terecht dat er geen debat gevoerd werd. Zij stelt: "De BaMa-hervorming is de ingrijpendste
omwenteling uit de geschiedenis van ons hoger onderwijs, maar over de inhoud
ervan hoor ik de politici nauwelijks spreken. Er liggen nochtans heel wat
belangrijke vragen op tafel" (Knack,
27 maart 2002, p. 109). Zo vreest Cantillon o.a. dat de minister wel de mond
vol heeft over 'gelijke kansen', maar dat precies Bologna een bedreiging inhoudt voor de kansen van de minder gegoede
studenten. Toch keurde de Vlaamse regering keurde al in juni een voorontwerp
goed.
Dit voorontwerp is onvolledig en is amateuristisch opgesteld. Dit
betekent dat de scholen, docenten en studenten nog steeds al te weinig zicht
krijgen op de vele implicaties van een hervorming die binnenkort al uitgevoerd
moet worden. Improvisatie en onduidelijkheid zijn troef; het zwakke kabinet van
Vanderpoorten is niet in staat Bologna in goede en duidelijke banen te leiden
en het gaat overhaast te werk. Het decreet zou tegen het eind van dit jaar de
zegen van het Vlaams Parlement moeten krijgen. De eigenlijke invoering van de
bachelor-master-structuur is gepland vanaf september 2004; volgens de
Bologna-verklaring moest dit maar in 2010. Maar naast het decreet zouden
intussen nog tal van andere knopen moeten worden doorgehakt. Zo dringen de
universiteiten nog steeds aan op een verlenging van de studieduur tot vijf
jaar.
De meest
fundamentele kritiek luidt dat de Bologna-verklaring een regelrechte
neoliberale aanval op het Europese Hoger Onderwijs betekent: met Bologna zou
het Europese en humanistische universiteitsmodel aan het einde van zijn Latijn
zijn. Verrassend was wel dat onze politici de gevaren van Bologna bijna totaal
negeerden. Op maandag 23 september 2002 verscheen in de kranten een petitie van
129 hogeschooldocenten, getiteld: Het
schandaal van Bologna. De docenten
protesteren tegen de 'improvisatie en
onduidelijkheid' en gewagen zelfs van
'het schandaal van Bologna'. 'Vanderpoorten begrijpt niet dat de docenten
protesteren tegen haar 'mijlpaal'-hervorming.
Vanuit Onderwijskrant hebben we er destijds
alles aan gedaan om een debat rond het ontwerp van HOBU-decreet op gang te
brengen; we stuurden ook regelmatig standpunten naar de politici. Met deze
bijdrage willen we het debat rond Bologna stimuleren. We belichten de betekenis
van de Bologna-hervorming en besteden hierbij veel aandacht aan de kritiek. We
hebben wel niet de bedoeling om deze complexe materie exhaustief te behandelen.
-
Bologna-filosofie
2.1 Van Sorbonne-
naar Bologna-verklaring
Tijdens de viering
van 750 jaar Sorbonne werd de Sorbonne-verklaring (25 mei 1998) opgesteld. Het
initiatief daartoe ging uit van de onderwijsministers van Frankrijk, Engeland,
Italië en Duitsland. De verklaring werd ingegeven door de bezorgdheid met
betrekking tot de concurrentiepositie van het Europees Hoger Onderwijs in
vergelijking met die van de VS, Zuid-Oost Azië en Oceanië en met betrekking tot
de toenemende problemen in het hoger onderwijs en het wetenschappelijk
onderzoek in de ondertekenende landen. Later schaarden een aantal andere
landen, waaronder ook België, zich achter de principes uitgetekend in de
Sorbonne-verklaring.
Een jaar na de
Sorbonne-verklaring volgde de zogenaamde Bologna-verklaring op 19 juni 1999.
Deze gemeenschappelijke verklaring van de Europese ministers van Onderwijs is
een continuering en verfijning van de ideeën vervat in de Sorbonne-verklaring.
De Bologna-verklaring werd ondertekend door negenentwintig landen. Deze landen
engageren zich hiermee om -tegen uiterlijk 2010- hun hoger onderwijs te
reorganiseren volgens de principes opgetekend in de Bologna-verklaring.
Het kernbegrip in
de Bologna-verklaring is de creatie van een
Europese hoger onderwijs ruimte. Dat zou nodig zijn om de mobiliteit en de
tewerkstelbaarheid van de Europese burgers te verhogen en de ontwikkeling van
het Europese continent te stimuleren. Men wil vooral de internationale
competitiviteit van het Europese Hoger Onderwijssysteem verhogen. Het
probleem met het Europese Hoger Onderwijs is volgens Bologna de enorme
verscheidenheid van structuren, opleidingen en diplomas. Men moet in Europa
o.a. komen tot een systeem van vergelijkbare, compatibele en leesbare graden
(comparable, compatible en readable degrees). Een grote uitwisseling tussen
landen moet ook mogelijk zijn. De studenten zouden via credits hun eigen menu van vakken en de timing van hun studie zelf
kunnen bepalen; een jaar in Frankrijk studeren, twee in Spanje en dan nog
eentje in Nederland zou zelfs geen probleem zijn.
Een deel van de
EU-landen tekende de verklaring niet en landen die dat wel deden zijn niet per
se van plan om grondig te gaan hervormen zoals dit in Vlaanderen het geval is. Prof. Geert Lernout schreef hierover: "Wat heeft het dan voor zin om vier of
vijf staten gelijk te gaan schakelen?
Waarom wil onze minister dan zo graag
meedoen? In Nederland ligt de reden voor de hand: de vorige minister zag in
Bologna een kans om nog maar eens een besparingsronde te organiseren" (DS,
29 mei 2002).
2.2 Oosterlinck -
CEO KU Leuven - flirt met Bologna
Sommigen zien veel heil in de Bologna-hervorming, vooral de rectoren en
vooral deze van de grote universiteiten die zich via Bologna een groter deel
van de financiële koek willen toe-eigenen en zichzelf beschouwen als de CEO van
een grote onderwijsfabriek. De vurigste pleitbezorger is de rector van de katholieke universiteit-Leuven.
In juli j.l. hoorden we de rector op een proclamatie de
Bologna-hervorming verdedigen als een belangrijke kapitalistische troef: "Bologna
is gestart vanuit een economisch perspectief om ons onderwijs weer competitief
te maken in de wereld. De hervorming heeft economische grondslagen. De
wereldorde is nu eenmaal kapitalistisch en daar kunnen wij als klein land niets
aan veranderen. Het succes van het Westen is gebouwd op een nogal onbeperkte
concurrentie. Kijk naar Rusland: daar bestond geen concurrentie en kunnen ze
zichzelf niet meer voeden" (zie ook interview in De Morgen (7 oktober 2002). In het gesprek achteraf met enkele
professoren onderwijskunde, merkten we wel dat velen zich schaamden voor de
neoliberale en simplistische wijze waarop hun rector de Bologna-filosofie
propageerde en de toekomst van de KU Leuven als superuniversiteit voorstelde.
Veel ouders-oudstudenten in de aula Pieter de Somer zullen zich met mij
afgevraagd hebben waarvoor we in de jaren zestig in Leuven gevochten hebben;
vermoedelijk keerde ook rector De Somer zich in zijn graf. Oosterlinck is een
vurige voorstander van stevige meefinanciering van de universiteiten door het
bedrijfsleven en van een grote betrokkenheid van de universiteit en van de
professoren bij het industrieel weefsel. Oosterlinck stelt dat hij de
professoren zelfs aanmoedigt om ook eens -naar zijn eigen voorbeeld-
bestuursfuncties op te nemen in een bedrijf.
D. Delmartino (o.c.) schrijft in De
Standaard (22 oktober 2002): "De
uitgesproken 'liberale' standpunten van Oosterlinck leverden hem niet alleen
aanhangers op. Critici binnen en buiten het professorenkorps, waarschuwen op te
passen met onafhankelijkheid wanneer je een universiteit als een bedrijf gaat
beschouwen." Delmartino voegt er terloops aan toe dat deze CEO van de
KU Leuven via de betrokkenheid van de universiteit bij de bedrijfswereld
'meervoudig euromiljonair' geworden is. Dit verklaart mede zijn enthousiasme
voor de 'economische' Bologna-ideologie.
De Leuvense rector plaatst de kritische en humanistische functie van de
universiteit tussen haakjes en grijpt Bologna aan om zijn Leuvense universiteit
als superuniversiteit te propageren, tot ergernis van de andere universiteiten
en van veel politici. Prof. Geert Lernout
schrijft hierover: "Oosterlinck heeft
handig de traagheid van de minister en van de andere rectoren gebruikt om via
BaMa en de associaties met de hogescholen van zijn Harvard-aan-de-Dijle de
enige researchuniversiteit van Vlaanderen te maken. Abracadabama: voortaan moet
de overheid alleen nog maar voor wetenschappelijk onderzoek in Leuven betalen.
Hier is toch iemand die weet waarvoor BaMa dient!" (De Morgen, 30 september 2002). VUB-rector Van Camp reageerde in zijn
openingsrede verontwaardigd op de uitspraken van Oosterlinck. Hij wees o.a. op
de gevaren van de ongezonde competitie tussen de universiteiten en op het
gevaar van commercialisering van het onderwijs. Ook rector de Leenheer van de RU Gent deed in De Morgen een uitval naar de KU Leuven. 'Rectoren kruisen de degens over Bologna' blokletterde De Morgen (24 september). Minister
Vanderpoorten gaat er prat op dat ze gesteund wordt door de VLIR, maar binnen
de VLIR is er blijkbaar ook weinig consensus over de hervorming en over het associatie-beleid van Vanderpoorten.
In zijn toespraak bij de opening van het academiejaar pleitte
Oosterlinck ook voor een ander bestuur van de universiteiten naar Amerikaans
model. Momenteel worden de universiteiten bestuurd door gekozen bestuurders,
maar veel van die bestuurders hebben z.i. enkel als verdienste dat ze een
verkiezing kunnen winnen; het Amerikaanse systeem met gecoöpteerde trustees is volgens hem beter (De Standaard, 24 september 2002). De participatiecultuur aan de
universiteiten, een erfenis van mei '68, is blijkbaar op de terugtocht. In de
bijgewoonde proclamatiespreekbeurt
van Oosterlinck merkten we ook wel dat zijn blufpoker mede ingegeven was door
vrees dat het aantal Leuvense studenten in de komende jaren spectaculair zou
kunnen dalen. De blufpoker en brutale uitspraken van Oosterlinck lijken ook een
compensatie voor zijn gebrek aan charisma. De KU Leuven heeft o.i. dringend
nood aan een nieuwe rector die ook meer respect voor de ware opdracht van de
universiteit en voor zijn onderwijzend personeel en de gekozen beleidsorganen
toont.
3 Docenten
buiten spel: 'opstand van de 129'
Er zijn heel wat sceptici die de
Bologna-dikdoenerij niet lusten en deze groep is de voorbije maanden sterk
toegenomen. Er kwam van meetaf aan veel kritiek op Bologna (zie punt 4) en er
waren in Wallonië en in Vlaanderen een aantal betogingen van studenten. Er kwam
wel te weinig reactie vanuit de hoek van de docenten en van de vakbonden.
Minister Vanderpoorten beperkte zich tot
communicatie met de VLIR, de VLOHRA en de VVS-top.
De docenten-veldwerkers werden niet in
het overleg betrokken. Vanderpoorten vond het voldoende om met de VLIR en de
VLOHRA te onderhandelen, maar Bart Haes
schrijft terecht dat deze raden "niet
dezelfde oogmerken hebben als de docenten die hun vak zo grondig en goed
mogelijk willen beoefenen" (DS, 30 september 2002). De minister
onderhandelt met de VLIR en met de VLOHRA maar gezien het afstandelijk bestuur
in de instellingen hoger onderwijs voelen de docenten zich geenszins
vertegenwoordigd binnen de academische raden en nog minder binnen de VLIR en de
VLOHRA. Vanderpoorten die al te graag pretendeert dat ze vooral naar de basis luistert, heeft de docenten hoger
onderwijs volledig buiten de discussie gehouden.
De docenten hoger
onderwijs die bij de HOBU-hervorming vastgesteld hadden dat ze weinig of geen
gehoor kregen bij de beleidsmensen, hielden zich (te) lange tijd op de vlakte.
Er verschenen enkel individuele standpunten. Prof. Geert Lernout deed dit bv. op 29 mei j.l. in De Standaard, maar kreeg geen reactie
van het ministerie. Zelf weten we uit ervaring dat je nooit een reactie krijgt
op kritische bedenkingen. Op maandag 23 september 2002 verscheen in de kranten de oproep van 129 hogeschooldocenten, getiteld: Het
schandaal van Bologna. Deze petitie werd achteraf nog door velen
ondertekend. Zo'n collectieve acties krijgen ook meer gehoor in de media.
Vanuit de politieke
wereld kwam er merkwaardig genoeg geen enkele reactie op de actie van de 129
docenten. We hadden het ook niet verwacht. Toen enkele maanden geleden uit een
evaluatieonderzoek van het HOBU-decreet bleek dat meer dan 70 % van de docenten
ontevreden waren over de HOBU-hervorming (en slechts 10 % tevreden), kwam er
ook geen enkele reactie vanwege de minister en vanwege de politici. (Hogescholen enkele jaren na de fusie",
J.C. Verhoeven, G. Devos e.a. KU Leuven, Vlerick Management School Gent -OBPWO
99.14). Zoals de politici zich destijds vergaloppeerden door bijna kritiekloos
de HOBU-hervorming te omhelzen, zo reageren ze nu ook bij de
BOLOGNA-hervorming. Waar de VLD destijds als oppositiepartij nog wat weerwerk
bood, was dit nu veel minder het geval met de CD&V als oppositiepartij, die
ook wel door de VLD buitenspel werd gezet.
Veel docenten van
de universiteiten en van de hogescholen maken zich grote zorgen over Bologna en
over de wijze waarop Bologna in Vlaanderen gebruikt wordt om het hoger
onderwijs totaal te vertekenen. Zij betreuren dat er over zo'n belangrijke
hervoming geen echt politiek debat gevoerd wordt en dat ook de besturen van de
universiteiten en de hogescholen zelf geen intern debat voeren: "Al te zeer belast door een absurd
vergaderritme hebben ook zij nagelaten om een principiële en inhoudelijke
discussie te voeren over het hoe en het waarom van deze BaMa-hervorming." De
'groep van 129' vroeg uitstel van de hervorming:
*om te kunnen nadenken over de noodzaak van deze hervorming en de wijze
waarop ze in Vlaanderen aangegrepen wordt om het hoger onderwijs te
hervormen;
*om indien de hervormingen noodzakelijk blijken, deze op een meer
ernstige manier te kunnen doorvoeren. Noch het ministerie, noch de VLIR
vaardigde richtlijnen uit voor de concrete hervorming van de opleidingen, maar
intussen moest elke instelling apart maar een hervorming bedenken. Op die wijze
zullen de verschillen tussen de Vlaamse instellingen enkel maar toenemen. Het
ziet er naar uit dat sommige universitaire bachelors enkel maar bachelor in
geschiedenis zullen zijn, terwijl anderen dit bv. zullen combineren met een of
ander taalvak: geschiedenis-Frans, geschiedenis-Engels
4 Negatie van radicale kritiek
Radicale en o.i.
veelal terechte kritiek werd wel van meet af aan geformuleerd. Onze
beleidsmensen, maar ook onze politici en onze media lieten deze fundamentele
kritiek links liggen. We denken bv.
aan het standpunt van ATTAC-RUG (zie Internet) en aan de kritische analyse van Ruben Ramboer, wetenschappelijk medewerker
VUB, getiteld: 'De universiteit aan het
eind van haar Latijn' (zie Internet).
Ook in het
buitenland was de kritiek vrij groot. Op een symposium van de Oostenrijkse 'Forschungsgesellschaft' in juni 2001
was het centrale debatsthema: staat de
traditionele opdracht van de universiteit niet haaks op de huidige Eruropese
politiek om de universiteiten 'international
wettbewerbsfähig' te maken? Veel sprekers waren de meming toegedaan dat
door Bologna e.d. de traditionele opdracht in het gedrang kwam en het
marktdenken primeerde. De referaten verschenen achteraf in boekvorm: Emil Brix, Jürgen Nautz (HG): Universitäten
in der Zivilgesellschaft. Wien: Passagen Verlag, 2002. 192 p. ISBN
3-85165-529-X. We verwijzen ook naar de bijdrage 'Loffensive libérale sur léducation' van Samuel Joshua, professeur en Sciences de
lEducation à lUniversité de Provence, Conférence du mercredi 3 avril 2002
Bayonne (zie Internet).
In een betoog in Vrij Nederland (5 januari 2002) stelde
professor Menno Lievens dat de
overheid het Bildungsideaal liet
varen en dat universiteiten 'waardeloze
onderwijsfabrieken' dreigden te worden; we komen in punt 5 op zijn betoog
terug. Op 26 september j.l. bracht prof.
Koen Raes in De Morgen een
samenvatting van de radicale kritiek op Bologna. We bekijken nu even deze
samenvatting.
In het verhaal van de critici is Bologna niets anders of meer dan de ultieme uitdrukking van de economische
arrogantie van een Europese Commissie, die alles tot problemen van vrije
mededinging reduceert. Hoewel in het Europees verdrag met geen woord wordt
gerept over enigerlei bevoegdheid van de Europese Gemeenschap heeft die
commissie via een interpretatief achterpoortje beslag weten te leggen op het
hele hoger onderwijs. Diplomas behoren immers, aldus de economische logica van
de Commissie, tot goederen waarvoor een markt bestaat, het hoger onderwijs is
de producent van die diplomas en dus mag Europa zich wel degelijk mengen in de
strijd om het concurrentievermogen van het Europees hoger onderwijs te
beschermen en te bevorderen en dat met de hete adem van de Amerikaanse
academische wereld in de nek. Hoewel uit geen enkele studie zou blijken dat het
Europese hoger onderwijs zou achterlopen op het Amerikaanse - integendeel zelfs
- werd daarbij dan maar geopteerd voor een imitatie van de Amerikaanse
academische structuren.
Het zeer
gediversifieerde, landschap van universitair en niet-universitair onderwijs in
Europa wordt nu benaderd als een één te maken academische markt die met gelijkvormigheidsvoorwaarden, eindtermen,
kwaliteits- en accrediteringsnormen
het object van beleid is geworden.
Want, zo leert ons de hele geschiedenis van de Europese eenmaking, om een markt
vrij te maken, is behoorlijk wat overheid en bureaucratie nodig, met als
enige bedoeling economische actoren - bedrijven, commerciële laboratoria,
spin-offs tussen universiteiten en ondernemingen - een veel grotere greep te
geven op het uitreiken van kwaliteitslabels,
Critici van dit
Bologna-verhaal waarschuwen, terecht, voor het gevaar van verdere instrumentalisering en commercialisering
(beroepsgerichtheid) van het hoger onderwijs, het afbouwen van de al zo geringe democratisering (indien
concurrrentievervalsend) en het runnen van universiteiten en hogescholen in louter utilitaire managementstermen,
waarin enkel nog ruimte is voor criteria als rendabiliteit, efficiëntie,
wetenschappelijke en pedagogische output, octrooien, prijzen, labels en
prestige.
De aloude
Bildungsidealen academische vrijheid incluis - zullen moeten wijken voor
een geüniformiseerd en gestandaardiseerd
hoger onderwijs, waarin het liefst overal gebruik wordt gemaakt van
dezelfde (top)handboeken, hetzelfde leerplan, dezelfde evaluatiecriteria.
Kritisch onderwijs
moet wijken voor nuttig onderwijs, academische onafhankelijkheid voor
academische dienstbaarheid, fundamenteel wetenschappelijk onderzoek voor
beleids- of bedrijfsondersteunend onderzoek.
Dit verhaal valt niet van tafel
te vegen als doemdenkerij.
Er is ook de
sociale component. Zal de driejarige universitaire bachelor niet leiden tot het
nog verder verminderen van de algemeen vormende vakken in de eerste jaren en
zal hij, vooral, niet met zich meebrengen dat minder jongeren uit minder
kapitaalkrachtige gezinnen nog de masteropleiding volgen omdat ze nu toch een
diploma hebben?
(Koen Raes, Bologna
of Canossa, thats the question, De
Morgen, 26 September 2002). Velen
vrezen dat de economische krachten de groep studenten die een wetenschappelijk
diploma verwerven wil beperken en dat ze verkiezen dat het grootste deel van de
studenten nu een professionele en korte opleiding zouden volgen (3 jaar).
Terloops: in het
verdere betoog van Koen Raes was het hierbij wel niet echt duidelijk in welke
mate hij deze kritieken al dan niet onderschreef. We ergerden ons vooral aan de
hautaine en moraliserende toon waarop moraalfilosoof Koen Raes het initiatief van de 129 collega's laatdunkend als te
weinig fundamenteel en als laattijdig beschreef. Zijn eigen kritieken worden
overigens ook door de groep van 129
onderschreven. Raes zei er ook niet bij waarom hij zelf niet tijdig een actie
ondernam. Dit had wellicht te maken met het feit dat zijn vriend - professor Dirk Van Damme - mede verantwoordelijk
is voor het uitstippelen van de Bologna-hervorming. Van Damme is momenteel
voorzitter van de VLIR en werd door minister Vanderpoorten aangesteld om de
Bolognaverklaring in een wet te vertalen. Ook voor Van Damme is de
Bologna-hervorming een reactie op een onvermijdelijk geachte onderwijsmarkt.
Wel probeert hij zijn medewerking hieraan goed te praten door te stellen dat
het beter is de markt zelf vorm te geven teneinde de eigenheid van de Europese
universiteit te bewaren. Volgens velen werkt hij gewoon mee aan de afbraak van
de Europese universiteit.
Recentelijk wees
ook COC-voorzitter Eric Dolfen op de
gevaren van de Europese bemoeienissen met het onderwijs. Hij schreef: "Hier is sprake van een onmiskenbaar
democratisch deficit. Nationale ministers, ook die van onderwijs, maken op
aangeven van Europa samen afspraken die ze op het nationale vlak, onder de vlag
van Europa doordrukken, zonder enige democratische controle, laat staan
inspraak van het sociale middenveld, de vakorganisaties. Als men Europa zijn
ding laat doen, dan wordt onderwijs al snel een louter economisch geïnspireerde
bedoening. Het is de vraag of de vakbonden in hun strategie niet moeten
bijsturen en bijvoorbeeld aandacht voor de internationale ontwikkelingen op het
vlak van onderwijs veel sterker dan voorheen in hun werking en structuur moeten
integreren" (Brandpunt, oktober 2002, p. 40). Dolfen vreest dat het
onderwijs het slachtoffer wordt van de evolutie naar meer commercialisering en
liberalisering.
Wellicht beseft de
COC-voorzitter dat zijn vakbond in het kader van Bologna te weinig inspanning
deed om een kritisch debat rond deze materie op te zetten. De COC stelt
(verontschuldigend?) dat zij niet mocht participeren binnen de werkgroep die
het structuurdecreet uitwerkte; de vakbonden werden niet betrokken bij de
totstandkoming van het Bologna-akkoord, noch bij de concrete uitwerking van de
Vlaamse vertaling ervan in het Structuurdecreet. Het recente bilan dat de
COC-hoger onderwijs van haar inbreng inzake Bologna voorlegt, lijkt ons echter
heel pover (Hoger onderwijs: bedenkingen
bij recente opniniestukken, Brandpunt
-oktober 2002). Dat de verantwoordelijken van COC-hoger onderwijs expliciet
schrijven dat ze niet zullen ingaan op de argumenten van de 'groep van 129 docenten' (nu al meer dan
200) om aldus 'polemiek te vermijden'
is veelzeggend. De tamme opstelling van het COC doet ons denken aan de
opstelling van de COC t.a.v. de HOBU-hervorming; ook dan werd de kritiek van
veel docenten en militanten gewoon genegeerd en ging de COC al te vlug akkoord
met de HOBU-basisprincipes (bv. enveloppenfinanciering). In de voorbije
COC-jaargangen werd achteraf wel veel -en terecht- gekankerd over de nefaste
gevolgen van het HOBU-decreet. Hierbij roepen we de COC-vakbond op om zich
vooralsnog kritischer op te stellen ten aanzien van de Bologna-hervorming. In Brandpunt van mei-juni 2002 liet Johan Rottiers een aantal kritische
geluiden horen, maar die horen we veel minder in de recente bilan-bijlage en in
de principiële weigering om in te gaan op de argumenten van 'de groep van 129'. De C.O.C dreigt
opnieuw de boot te missen.
5
BaMa-structuur en professionalisering van universiteit
5.1 BaMa: 'begin van overzichtelijkheid, einde van
helderheid?'
De ministers ondertekenden de Bologna-verklaring zonder inspraak vooraf
van het hoger onderwijs en zonder reflectie bv. op de grote gevolgen voor de
identiteit van onze universiteiten (en HOBU-opleidingen van het lange type) die
totaal gewijzigd zou moeten worden. De ministers aanvaardden de
(Angelsaksische) BaMa-structuur om de diploma's in Europa vergelijkbaar te
maken.
De BaMa-structuur is principieel opgebouwd uit twee cycli die
respectievelijk leiden tot het diploma van bachelor (letterlijk: gezel) en
master. Het zijn benamingen die stammen uit het middeleeuwse ambachtssysteem.
Een leerling in het secundair kan dus
achteraf gezel worden en nog later meester. De eerste cyclus moet een
diploma uitreiken dat rechtstreeks toegang geeft tot de Europese beroepsmarkt
en kent de bachelorgraad toe; hij moet minimum drie jaar in beslag nemen. De
tweede cyclus leidt tot de master-graad.
Die BaMa-structuur zou meer eenheid moeten scheppen in het Europese
onderwijs -net zoals in Amerika en Engeland. In een goed gedocumenteerd
standpunt in NRC-Handelsblad en in De Standaard (16 september 2002)
schrijven Hans Steketee en Marc Chavannes echter dat de
verschillen tussen de hogescholen en universiteiten nergens groter zijn dan in
de Verenigde Staten en Engeland, de bakermat van het bachelor-mastersysteem.
Zij schrijven dat het 'lopendebandmodel' in die Angelsaksische landen steeds
meer kritiek oogst en illustreren uitvoerig de grote niveauverschillen in
Amerika en Engeland. Zij concluderen: "Als
de ervaring met een stelsel van bachelor- en masterdiploma's in de Verenigde
Staten en het Verenigd Koninkrijk iets leert, is het wel dat een begin van
overzichtelijkheid ook het einde van helderheid is. Europese landen die
overgaan op het zogenoemde BaMastelsel - in de hoop dat transparantie en
vergelijkbaarheid het leven gaan vereenvoudigen - hadden zich de moeite kunnen
besparen." Prof. Geert Lernout
(UIA) schrijft: "De beoogde
vergelijkbaarheid situeert zich in een Europese context waarin mijn overhemd na
een halve eeuw Europese samenwerking nog altijd een andere maat heeft in
Italië. Hoe kan men doen alsof dit over vergelijkbaarheid gaat als daarenboven
de diploma's ook nog een andere inhoud hebben. Als iemand bv. in Leiden
Nederlands of in Oxford Engels heeft gestudeerd, dan kunnen we die geen diploma Germaanse geven, omdat je daar bij
ons twee talen voor moet studeren. En aan dat probleem wordt niets gedaan"
(De Morgen, 30 september).
De meeste faculteiten vinden dat een master-opleiding twee jaar moet
bedragen i.p.v. de 1 jaar die Vanderpoorten voorlopig toestaat. We vermoeden
dat het uiteindelijk toch twee jaar zal worden en dat de HOBU-opleidingen de
dupe zullen zijn van het verhoogde kostenplaatje.
5.2 Tweecycli-opleidingen (HOBU) verliezen
zelfstandigheid en identiteit
Onze tweecycli-opleidingen aan de
hogescholen moeten -anders dan in Nederland- tot master-opleidingen
omgebouwd worden, maar daarvoor moeten ze onderbouwd zijn met het wetenschappelijk onderzoek en dit in
samenspraak met de universiteit. Daarom worden de hogescholen nu verplicht een
associatie aan te gaan met een universiteit. De associatie-constructie is
bedacht door de vroegere kabinetsmedewerker Marc
Luwel en vanuit de belangen van de universiteiten. De vertegenwoordigers
van de hogescholen werden heel weinig bij het opstellen van de
herstructureringsplannen betrokken.
Velen uiten terechte kritiek op de academiseringsdwang van de
twee-cycli-beroepsopleidingen. Prof. Koen
Raes stelt: "Fundamenteel
wetenschappelijk onderzoek hoort enkel thuis bij de universiteiten, waarin het
onderwijs alleen door (ten minste) gedoctoreerden kan worden verschaft. Een nog
verdere versnippering van het wetenschappelijk onderzoek, zoals in de zgn.
'academisering van hogescholen' wordt voorgesteld, moet worden vermeden".
Anderen stellen dat zelfs in veel universitaire faculteiten het
wetenschappelijk onderzoek weinig betekent; vaak zijn er ook al te weinig
centen en manschappen voor.
In 'Het schandaal van Bologna'
lezen we in deze context "Binnen de
meeste van de huidige Vlaamse hogescholen is er nauwelijks of geen plaats voor
onderzoek. Het gros van de docenten is dermate zwaar belast met onderwijstaken,
dat ze zelfs in het weekend geen vrije uren overhouden om aan onderzoek te
doen. De geplande onderwijshervorming, die terecht onlosmakelijk verbonden
wordt met BaMa, zal dat alleen maar verergeren.
De hardwerkende docenten
dreigen nog harder te moeten werken". Ook de HOBU-hervorming leidde er
al toe dat de docenten harder moeten werken en nog weinig tijd overhouden voor
eigen lectuur en bijscholing. We menen ook dat door de enge beschrijving van
(positief) wetenschappelijk onderzoek de bijdrage van de hogescholen in de
vooruitgang van de (wetenschappelijke) kennis niet eens erkend wordt.
5.3 Beroeps- i.p.v. academisch onderwijs!
Voor de universitaire opleidingen is de afstemming op de
Bologna-verklaring een nog groter probleem. Minister Vanderpoorten wil de
opleidingen niet verlengen; dit betekent dat bv. de opleiding tot licentiaat
Germaanse talen moet worden opgesplitst in 3 jaar bachelor en dan nog slechts 1
jaar master. De bachelor-cyclus mag ook niet langer meer 'academisch' zijn,
maar moet een voldoende beroepsgericht karakter vertonen en een afgerond pakket
aanbieden. Er zal een scriptie vereist zijn voor het bachelor-diploma, maar
waarschijnlijk ook voor de éénjarige master-opleiding.
Hoe zal de toekomstige universitaire
lerarenopleiding eruit zien? De vertegenwoordigers van de universiteiten
vragen een master-opleiding van 2 jaar, maar Vanderpoorten vindt dat het moet
kunnen in 1 jaar. Verder wil Vanderpoorten de afgestudeerden van de academische
lerarenopleidingen ook geen mastertitel toekennen. Dit alles stuit op veel
protest vanwege de universiteiten. We vrezen ook dat straks de betere studenten
een master-titel zullen ambiëren en dat nog minder universitairen voor het
leraarsberoep zullen kiezen.
De huidige academische 'kandidaturen' zijn ook strijdig met het
bachelor-model binnen de Bologna-hervorming. De bachelor-fase moet nu immers
beroepsvormend zijn, een afgerond geheel aanbieden en toegang verstrekken tot
de arbeidsmarkt. De toekomstige kandidaturen zullen tenderen in de richting van
hoger beroepsonderwijs; voor meer algemene en academische vorming zal weinig
ruimte overblijven. Prof. Koen Raes verzet zich tegen de professionalisering
van de kandidaturen. Hij schrijft: "We hebben principiële bezwaren tegen
de vereiste dat ook een universitaire, driejarige, bachelor een
beroepsfinaliteit zou moeten hebben" (De Morgen, 26 september).
Prof. Menno Lievens (Utrecht)
schetste een nog somberder beeld van de universiteit
na Bologna. Lievens nam aanstoot aan minister Hermans die net als minister
Vanderpoorten beweerde dat Bologna het ideale aangrijpingspunt was om het
hogeronderwijslandschap totaal te hertekenen. Lievens schrijft o.a.: "Nederland was trots op zijn ingenieurs
die overal ter wereld breed inzetbaar waren; op zijn juristen die verder keken
dan de portemonnee van hun cliënt dik was, omdat ze algemeen verdiepende vakken
hadden gevolgd; op zijn classici die vanzelfsprekend zowel Grieks als Latijn,
zowel taal- als letterkunde hadden gestudeerd. Daar konden die domme, want veel
te vroeg gespecialiseerde Amerikanen nog een puntje aan zuigen! Deze ouderwetse
universiteit was op Duitse leest geschoeid.
De student werd onderwezen in
vakken waarvoor hij het nut tijdens zijn studie niet onmiddellijk inzag, zoal de
vergelijkende anatomie binnen de geneeskunde, maar later vaak wel.
Wat
krijgen we hiervoor in de plaats?
Vanaf 1 september volgend jaar hebben we
een universitaire instelling waar middelbare scholieren zich kunnen aanmelden
om een vakkenpakket te volgen dat ze voor een groot deel zelf mogen
samenstellen. Nadat ze drie jaar in deze onderwijssupermarkt hebben gewinkeld,
krijgen ze een certificaat waarop staat vermeld wat ze in hun karretje hebben
liggen. Met dit diploma gaan ze de maatschappij in, want de optimist die denkt
dat alle studenten doorgaan met een Masters-opleiding heeft niet gekeken naar
de Verenigde Staten en Engeland. Daar volgt alleen de minderheid die kiest voor
een academische carrière zo'n opleiding. Hier stuiten we dan ook op de voornaamste
reden van de BaMa-structuur. Het is een bezuinigingsmaatregel.
Het
universitaire certificaat zal geen enkele garantie meer bieden dat de
afgestudeerde ook iets kan" (Vrij Nederland, 5 jan. 2002). We
verwijzen hier ook naar de al vermelde bijdrage van Ruben Ramboer met als sprekende titel: 'De universiteit aan het eind van haar Latijn?' (zie Internet).
5.4 Bedreiging voor PHO en regentaat?
Voor het driejarig PHO (en
voor de andere 1-cylus-opleidingen) schept het BaMa-systeem structureel weinig
problemen: de opleiding is gespreid over 3 jaar en is beroepsgericht. Voor de
lerarenopleidingen zal het gevaar eerder komen van de internationale
accrediteringscommissie die eventueel weinig waardering zal tonen voor de
specifieke Vlaamse opleidingsfilosofie, ook al scoren ons basisonderwijs en de
lagere cyclus secundair beter dan in het buitenland. Onze kleuternormaalschool
en ons regentaat zijn vrij unieke opleidingen en ook onze onderwijzersopleiding
verschilt sterk van deze in het buitenland. De vrees voor de toekomst en voor
de accrediteringscommissie is het grootst bij de docenten van de
kleuternormaalscholen.
De Bologna-hervorming en het invoeren van beroepsgerichte kandidaturen
werden ook onmiddellijk aangegrepen om een alternatief voor de regentaten te
bepleiten. In het rapport 'Evaluatie van
de lerarenopleidingen' stelden topambtenaren als Adé en Monard de
universitaire academische opleiding met Bachelor-Master-structuur (3 + 1) als
een interessant alternatief voor het huidige regentaat voor. Ook de universitaire
lerarenopleiding van de V.U. Brussel stelde onomwonden voor "alle opleidingen in de algemeen
vormende vakken toe te wijzen aan academische opleidingen, en dit voor de drie
graden van het secundair onderwijs" (Persoon en Gemeenschap, december 2001, p. 60). Binnen de
BaMa-Bolognastructuur vinden ze dat zelfs een evidentie. (Ook de rest van het
PHO zou volgens hen het best universitair worden.) De V.U. Brussel staat niet
alleen met haar opvatting. De strijd voor het voortbestaan van het regentaat en
van het PHO was opnieuw begonnen.
Het kan verkeren. Vanaf 1991 verkondigden de topambtenaren G. Monard en
J. Adé en veel vertegenwoordigers van de academische lerarenopleidingen dat de
normaalschool en het regentaat dringend geacademiseerd moesten worden. Monard
sprak van upgrading en er werd vaak verwezen naar de hervorming van het
normaalonderwijs in Frankrijk (IUFM) waarbij in de eerste fase de studenten een
academische en algemene opleiding krijgen en waarbij de professionalisering
(specifieke lerarenopleiding) pas in de tweede fase start. Vroeger werd gepleit
voor het academiseren van de normaalscholen, nu moeten de universiteiten hun
kandidaturen beroepsgericht maken.
Eddy Daniëls, hoofdredacteur Imediair,
stelde zelfs dat in de geest van Bologna de huidige kandidaturen zullen
evolueren naar een soort praktijkgerichte regentaatsopleiding (Imediair, 19 december 2001). Het kan
verkeren. In Onderwijskracht hebben
we destijds (februari 1992)de poging om de beroepsgerichte normaalscholen te
academiseren een contradictio in terminis
genoemd; tegelijk pleitten we voor het behoud van het academisch karakter van
de universiteiten.
6
Stroomlijning, accreditering, modularisering en flexibilisering
Het nastreven van een geüniformeerde, geglobaliseerde ruimte voor hoger
onderwijs in Europa heeft ook als gevolg dat er een systeem van Europese
erkenning of accreditering van de opleidingen van undergraduate en graduate
niveau nodig is. De accreditering zal moeten gebeuren door een
interinstitutioneel orgaan op Europees niveau.
Als men verder nog vereist dat de opleidingsonderdelen gestroomlijnd
worden zodat een student een aantal modules in het buitenland kan volgen, dan
krijgen we een smakeloze eenheidsworst.
De cultuur binnen het Vlaamse onderwijs is ook anders dan in veel Europese
landen en dit verklaart mede waarom we in landenvergelijkend onderzoek beter
scoren.
Het HOBU-decreet leidde al tot een vorm van globalisering en
standaardisering. Na de smeltkroes van de hogeschoollegeringen, krijgen we nu
de smeltkroes van euro-legeringen. Naast de uitwisselbaarheid van de euro's,
streeft Europa nu ook de onderlinge uitwisselbaarheid van onderwijsmodules na.
Wil men onderwijswarenhuizen waar de studenten steeds dezelfde geaccrediteerde of witte europroducten
zullen kunnen kopen? Wie de nodige euro-module-scores kan voorleggen, krijgt
dan zijn diploma.
Prof. Willy Wielemans schrijft: Zo'n
creditsysteem draagt ertoe bij dat de tot op heden gewaardeerde opvatting van
een samenhangend curriculum wordt uitgehold. Kennis en kunde worden optelbaar.
Onderwijsmodules worden versierd met kwantificeerbare punten die internationaal
worden erkend. Credits zijn als munten die verhandelbaar zijn op een
economische markt van tijdelijk inzetbare competenties. Zij fungeren als het nieuwe
geld (de kennis-Euro) waarmee gediplomeerden zich inkopen op een markt van
hiërarchisch geordende beroepen. Een stelsel van permanente vorming produceert
het besef dat de opgenomen kennis en vaardigheden steeds opnieuw onvoldoende
zijn. Dit besef wordt belangrijker dan de zekerheid over de verworven kennis en
kunde. De dominerende attitude die dit nieuwe levensgevoel overkoepelt, is
flexibiliteit'. Het is een attitude die haar legitimatie ontleend aan het beeld
van de hedendaagse 'normale' mens'. .
De modulaire compositie en organisatie
van het curriculum komen tegemoet aan de vereiste flexibiliteit op de
arbeidsmarkt. Het klinkt ook vooruitstrevend wanneer scholen kunnen uitpakken
met een probleemgestuurde opvatting van opvoeding en onderwijs (IVO, mei 2001).
Ook Ruben Ramboer (VUB, o.c.,
zie internet) wijst op de grote gevaren van het creditsysteem. Hij schrijft: "De
gevolgen zijn ingrijpend. Dat de logische samenhang, de coherentie en de
interdisciplinariteit van het curriculum daaronder te lijden heeft, is evident.
De fragmentering knipt de band tussen de vakgebieden door. Samen met de
geeuwhonger naar kwaliteit is van een kritische, algemene en onderzoeksgedreven
vorming nog weinig sprake. Onderwijs dat overwegend kant en klare typetjes aflevert
voor de arbeidsmarkt, creëert individuen als de protagonisten in Brave New
World. Van democratisering is evenmin nog sprake. Voor 'kwaliteit' zal de
student diep in de buidel moeten tasten en in de markt krijgt alleen de
eigenaar van een goed gevulde portefeuille zijn goesting. Daarnaast maakt de
fragmentering door de individualisering van het leerproces, een
studiegemeenschap, met haar folklore maar ook met haar kritische functie ten
aanzien van beleid en met haar vertegenwoordiging in de universitaire bestuursorganen,
onmogelijk".
De opstellers van 'Het schandaal
van Bologna' wijzen nog op een ander pervers effect van de invoering van
het creditsysteem. Ze schrijven: "Door
de invoering van het creditsysteem zullen studenten niet langer per jaar
gedelibereerd worden, maar pas wanneer ze al hun studiepunten verzameld hebben.
Dit zal als pervers neveneffect hebben dat rijkere studenten hun studie ov
|