Terechte bezorgdheid in
commissie onderwijs 2 juli omtrent
taalbeheersing van leerlingen
Inleiding
Een aantal leden van de commissie
onderwijs maken zich terecht zorgen over het taalonderwijs en over de nieuwe
eindtermen die opgesteld zullen worden. Centrale bekommernis: Minister zult u bij de herziening van de eindtermen
voldoende inzetten op het versterken van de kennis en beheersing van het
Nederlands? Op welke manier ziet u dat?
Mijns inziens zijn we jaren geleden
o.a. in de fout gegaan door zaken als zinsleer te schrappen uit het programma
van de lagere school
Vanuit de bezorgdheid omtrent de
niveaudaling in het onderwijs - en in
het bijzonder binnen de taalvakken lanceerden
we met Onderwijskrant begin 2007 de
O-ZON-campagne (O-ZON= Onderwijs Zonder ONtscholing; zie O-ZON-witboek
Onderwijskrant nr. 140 op www.onderwijskrant.be en www.ozon.be. We stelden dat niveaudaling en ontscholing
leid(d)en tot onderbenutting van talenten en dat de sociaal en/of cognitief
benadeelde leerlingen hier nog het meest de dupe van zijn. De O-ZON- campagne
kende enorm veel bijval. De voorbije jaren bleek ook uit een aantal enquêtes
dat de overgrote meerderheid van de leerkrachten, docenten en professoren, de
niveaudaling en de O-ZON-campagne onderschreven. Sinds 2007 blijft Onderwijskrant geregeld
waarschuwen voor de niveaudaling. Zo publiceerden we ook een witboek over de
uitholling van het taalonderwijs (Onderwijskrant nr. 135,
www.onderwijskrant.be).
Maar in 2007 ontkenden minister
Vandenbroucke, enkele parlementsleden, de kopstukken
van de onderwijsnetten (o.a. Chris Smits, secretrais-generaal VSKO), enkele professoren-neerlandici, Klasse, het tijdschrift
Nova et Vetera (VVKSO-september 2007)
in alle toonaarden dat er sprake kon
zijn van niveaudaling. In de commissie onderwijs van 11 januari 2007 deden Ludo
Sannen en Dirk Decock (Spa-Spirit) hun
uiterste best om de commissieleden te overtuigen van het ongelijk van O-ZON. De
Cock bestempelde de O-ZON-campagne als nefast en gevaarlijk en betreurde dat ze
zoveel aandacht had gekregen in de pers. Sannen en De Cock riepen de
commissieleden zelfs op om het volgens
hen nefaste en gevaarlijke O-ZON-debat
te doen ophouden.
Verslag van debat in commissie onderwijs
Vera Celis (N-VA): Uit onze vroegere tijd zult u zich wel herinneren
dat taalbeheersing een zeer belangrijk gegeven is. Een recent artikel in De
Morgen en Het Laatste Nieuws begon met Waar hangt de alarmbel, zodat ik er
eens hard aan kan trekken? Het waren de woorden van een ongeruste lector over
het lage taalniveau van zijn studenten tijdens de examens.
De problematiek is zeker niet
nieuw. Leerkrachten van zowel het secundair onderwijs als het hoger onderwijs
merken al langer dat hun leerlingen en studenten het vaak moeilijker hebben om
zich juist uit te drukken, zowel in de geschreven als in de gesproken taal. Het
is immers een grote bezorgdheid dat het gemiddelde geletterdheidsniveau van
jongeren met een diploma secundair onderwijs naar beneden gaat. Uit de meest
recente PIAAC-resultaten bleek zelfs dat 25 procent van de laagst presterende
jongeren met een diploma secundair onderwijs op hetzelfde geletterdheidsniveau
presteert dat men zou mogen verwachten na de eerste graad van het secundair
onderwijs.
Er worden verschillende oorzaken
aangehaald voor deze problematiek. Professor taalkunde Cuvelier gaf in het
artikel aan dat studenten zich vaak niet voldoende kunnen uitdrukken omdat ze
niet genoeg woordenschat hebben of omdat ze de vaste uitdrukkingen amper
kennen. Anderen zoeken het ook bij de attitude van de studenten. Professor
Delarue gaf aan dat studenten vaak niet beseffen dat men op een examen niet
dezelfde taal moet gebruiken als tijdens een Facebookgesprek met vrienden. De
KU Leuven organiseert daarom sinds enkele jaren een taalscreening voor
eerstejaarsstudenten waarbij ze feedback krijgen over hun taalniveau. Wie
slecht scoort op deze test, doet het gemiddeld minder goed tijdens de examens.
Een student die een voldoende hoog taalniveau bezit aan het begin van zijn
opleiding, vergroot daarmee zijn kansen in het hoger onderwijs.
De Vlaamse Onderwijsraad (Vlor)
riep in een advies van 18 december 2014 nog op voor een versterking van het
geletterdheidsonderwijs in het leerplichtonderwijs omdat de verwachtingen op
het vlak van geletterdheid in onze maatschappij voortdurend stijgen, terwijl
het niveau spijtig genoeg daalt. Een voldoende taalbeheersing is trouwens ook
een van de voorwaarden voor een volwaardige participatie op de arbeidsmarkt en
aan onze maatschappij. Minister, wat zijn uw indrukken bij de berichten vanuit
het werkveld dat de taalvaardigheid van onze leerlingen en studenten erop
achteruitgaat? Wat zijn daarvan volgens u de oorzaken? Zult u bij de herziening van de eindtermen
voldoende inzetten op het versterken van de kennis en beheersing van het
Nederlands? Op welke manier ziet u dat?
In uw beleidsnota kondigde u aan
het Plan Geletterdheid te willen evalueren in 2016. Kunt u een tussentijdse
stand van zaken geven met betrekking tot uw inspanningen om de geletterdheid
bij jongeren te verhogen? Welke maatregelen zult u nemen? Plant u nog andere
maatregelen om het taalniveau van onze leerlingen en studenten te verhogen?
Mevrouw Brusseel (Open-VLD): Die
taalbeheersing van scholieren en studenten is al lang een bezorgdheid van mij.
Ik vrees dat die de voorbije jaren is achteruitgegaan. Ik denk dat we niet bang
mogen zijn om daarover te praten. Je zou nogal snel kunnen worden gebrandmerkt
als iemand die altijd verwijst naar de goede oude tijd. Dat is helemaal niet
wat ik wil doen. Net zoals ik
voorstander ben van het in stand houden van bepaalde opleidingen omdat ze voor
kwaliteit en diversiteit zorgen in de academische wereld, vind ik ook dat een
goede taalbeheersing ontzettend belangrijk is, ook voor wie het hoger onderwijs
moet aanvangen. Als je als 18-jarige geen verhandeling kunt schrijven met een
aantal meervoudige samengestelde zinnen of als je die zinnen niet kunt begrijpen
wanneer je een tekst leest, dan hebben we een probleem. Goed kunnen
argumenteren is een vaardigheid die je nodig hebt in tal van beroepen en
situaties doorheen heel je leven als jongere en als volwassene. Sterk in het
leven staan is ook sterk ter taal zijn.
Mijns inziens zijn we jaren
geleden in de fout gegaan door zaken als zinsleer te schrappen uit het
programma van de lagere school. De lagere school is de plaats bij uitstek waar
je je als leerling gemakkelijk nieuwe en abstracte zaken eigen kunt maken. Je
leert het op een manier aangepast aan je leeftijd. Je gebruikt kleurtjes en
maakt heel veel oefeningen. Je bouwt op van eenvoudig naar moeilijk, en daar
wordt tijd voor genomen. Dat is eruit gevallen. In het lager middelbaar zijn de
oefeningen ook zeer eenvoudig, maar moet je ze continu herhalen, zowel in het
vak Frans als in het vak Nederlands. Diegenen die Latijn studeren, hebben een
voetje voor. Het zijn straks de enige leerlingen die nog zullen weten wat een
samengestelde zin is en die ze correct zullen kunnen formuleren en analyseren.
Al diegenen die mij komen zeggen
dat Latijn en Grieks elitair zijn, stuur ik wandelen met die argumenten. Je
kunt veel zeggen over de vaardigheden die je moet opdoen op school. Je kunt
eindeloze lijsten van eindtermen maken, maar goed kunnen lezen, begrijpend
lezen en schrijven, is voor mij essentieel als je aan om het even welke
opleiding hoger onderwijs wilt beginnen. Minister, dat was mijn pleidooi om
daarvan de komende jaren keihard werk te maken.
Minister Hilde Crevits : Collegas, dank u voor deze schitterende
vraag. Op de laatste rij zit er trouwens een echte neerlandicus, wiens oogjes
sprankelen bij het horen van de vragen. De commissiesecretaris sprankelt ook,
want hij zegt dat er in het parlement vaak vragen met dt-fouten worden
ingediend. Ik had deze week ook geantwoord op een tweet. Voor mij was het
allemaal vrij duidelijk. Ik maak in principe geen dt-fouten. De mensen lieten
mij weten dat ik een dt-fout had gemaakt. Dat was heel shaky. Ik had echter
helemaal geen fout gemaakt. De meerderheid dacht dat ik wel een fout had
gemaakt. Toen dacht ik bij mezelf: gelukkig staat er donderdag een vraag om
uitleg over dat onderwerp geagendeerd, want het is toch wel triestig gesteld. Het
doet wel vreemd, hoor, als je weet dat je gelijk hebt en ze commentaar geven
dat je een dt-fout hebt gemaakt.
Een goede taalbeheersing is
relevant. Vaststellingen zoals de resultaten van PIAAC, waaruit blijkt dat 9
procent of 1 op 11 van de jongeren in Vlaanderen tussen 16 en 24 jaar moeite
heeft met een eenvoudige taalopdracht, zijn zorgwekkend, ook al weten we dat
onze jongeren het, als we het internationaal vergelijken, zo slecht nog niet
doen.
Uit de resultaten van PISA en de
recente peilingen zijn er indicaties dat de talige competenties erop
achteruitgaan. Wat hiervan de oorzaken zijn, is niet zo eenduidig vast te
stellen. Ik geef er een paar.Zo kan de zeer heterogene instroom in het hoger
onderwijs daarvan voor een stuk een verklaring zijn. Ook de sterk gewijzigde beeldcultuur waarin
onze jongeren nu opgroeien, kan een verklaring zijn. Onderzoek toont aan dat
eerstejaarsstudenten meer moeite hebben met het kritisch verwerken van
informatie en met helder communiceren. Hun boodschap structureren en het juiste
taalregister hanteren, vormen ongelooflijk, maar waar meer dan spelling
belangrijke werkpunten. Chat en sms, formats waarin kinderen en jongeren
talloze keren per dag hun boodschap gieten, geven hun een grote vrijheid om de
spreektaal op een eigen manier weer te geven, los van de klassieke conventies
qua spelling en syntaxis. Jongeren staan vandaag een stuk sterker dan de vorige
generaties, vooral dan in spreekdurf en in de taalvaardigheid in minder formele
contexten. Dan dreigt natuurlijk het andere wat ondergesneeuwd te raken.
U vraagt of ik een aantal
aanzetten zie bij de herziening van de eindtermen. Nogmaals: ik denk dat we
hier een fantastisch debat zullen voeren. Ik zal de nodige informatie bezorgen
om de eindtermen te actualiseren en om, mevrouw Brusseel, te bepalen wat er
moet worden versterkt.Momenteel werkt mijn administratie aan een aantal
documenten ter ondersteuning van het debat en ook binnen de Vlor is een
werkgroep bezig een oriënterend advies voor te bereiden. U zult hierover na de
zomer zeker meer vernemen. Ook hier is natuurlijk de vraag: wat schrappen we
uit de eindtermen?
Mijn administratie zal inderdaad
in 2016 de acties van het Plan Geletterdheid evalueren. Mijn administratie
start reeds met de voorbereiding ervan in het najaar van 2015. Daarvoor heeft
de projectleider van het plan, in samenwerking met mijn administratie, een
monitoringsinstrument uitgewerkt. Het Plan Geletterdheid kent zijn oorsprong in
de basiseducatie. Het merendeel van de acties die vanuit het beleidsdomein
Onderwijs worden genomen, zijn initiatieven uit het volwassenenonderwijs.
Jongvolwassenen zijn hierbij een belangrijke doelgroep. Uit cijfers van de
basiseducatie blijkt trouwens dat de groep van jongvolwassenen die een beroep
doen op de basiseducatie, steeds toeneemt. Het overgrote deel daarvan zijn
anderstaligen. In totaal zijn er 48 acties opgenomen in het Plan Geletterdheid.
Een mooi voorbeeld van zon actie die specifiek gericht is op jongeren, is de
samenwerking tussen de centra voor basiseducatie en de scholen basisonderwijs
en secundair onderwijs, ter ondersteuning van laaggeletterde ouders waarvan de
kinderen schoollopen in het leerplichtonderwijs. Het Plan Geletterdheid doelt
evenwel niet enkel op het verhogen van de taalcompetenties van de jongeren en
volwassenen. Geletterdheid impliceert ook het kunnen omgaan met cijfers en
grafische gegevens, en het kunnen gebruiken van ICT.Zoals elk jaar vindt in
september de Week van de Geletterdheid plaats. Dit is een mediacampagne waarmee
we niet alleen het brede publiek, maar ook leerkrachten en beleidsmensen willen
sensibiliseren.
Zoals ik ook in mijn beleidsnota
aangeef, zet ik in op een talenbeleid. Scholen worden geacht én een taalbeleid
én een taalvakkenbeleid te voeren. Taalbeleid staat voor het beleidsmatig
omgaan met taal, bijvoorbeeld taalgericht werken in alle vakken, aandacht voor
taal in toetsen en examens. Taalvakkenbeleid slaat op het taalvak zelf:
bijvoorbeeld het vak Frans in het lager onderwijs met zijn leerplannen, zijn
eindtermen, zijn handboeken. Iemand zei dat in bepaalde scholen geen punten
voor spelling bij bijvoorbeeld het examen aardrijkskunde kunnen worden
afgetrokken. Dat klopt blijkbaar niet helemaal. Het ligt niet vast in de
regelgeving. Het is dus een keuze die wordt gemaakt. Het is niet de overheid
die de remmende factor is. Ik vind het wel belangrijk dat in elk vak de
aandacht op taal wordt gevestigd.
Tussen 2009 en 2014 legden de
doorlichtingen van de onderwijsinspectie de focus onder andere op de
organisatorische en inhoudelijke kwaliteit van het talenbeleid van de school.
Uit dat onderzoek blijkt dat er op een aantal aspecten positieve vooruitgang
werd geboekt, zoals bijvoorbeeld bij de doelgerichtheid en de beleidsmatige
afspraken in functie van het talenbeleid. Toch blijft er ook nog werk aan de
winkel, vooral als het gaat over de opvolging van de doeltreffendheid van het
talenbeleid en op vlak van taalgericht vakonderwijs. Bovendien is uit de
doorlichtingen afgelopen jaren gebleken dat niet alle scholen al een
schoolbreed gedragen en actief talenbeleid voeren om de kennis van het
Nederlands en vreemde talen bij hun leerlingen te versterken. We moeten
proberen om iedereen mee in het taalbad te trekken.
Ten slotte vermeld ik nog dat ook
in het hoger onderwijs aan taalvaardigheid wordt gewerkt. Recent bracht de
Taalunie hierover nog een advies uit Vaart met taalvaardigheid, waarin
bijvoorbeeld het taalbeleid van de hogeschool Odisee als goed voorbeeld wordt
genoemd. Ook in het debat rond oriëntering naar het hoger onderwijs is er
aandacht voor taalvaardigheid. Als de niet-bindende instapproef er komt, willen
we daarin ook focussen op taal. Ik heb begrepen dat dit breed gedragen is in
dit parlement.
* Mevrouw Vera Celis (N-VA)
Minister, ik voel me, wat
taalgeletterdheid betreft, een uitstervende diersoort. Als wij destijds één
fout maakten in onze voorbereiding of op het bord, dan was de onvoldoende
onverbiddelijk daar, hoe goed de les pedagogisch en inhoudelijk ook was. Ik heb
de indruk dat het nu de andere richting uitgaat. U geeft ook aan dat door de
sociale media en Facebook er een sterke achteruitgang in taalcorrectheid is
gekomen.
Ik denk dat kinderen ook te
weinig lezen.
De arbeidsmarkt stelt steeds hogere eisen op het vlak van
taalbeheersing en taalvaardigheid. Tussen 1998 en 2009 steeg het aantal jobs
voor werkenden met een hoog niveau voor geletterdheid met meer dan 20 procent.
Het aantal jobs voor mensen met een lagere geletterdheid daalde met 15 procent.
Het is dus zeer belangrijk dat eraan wordt gewerkt. Minister, samen met u kijk
ik uit naar de aanpassing van de eindtermen, want het zal al een zeer goede
stap in de juiste richting zijn.
*Mevrouw Ann Brusseel (Open Vld)
Minister, ik dank u voor uw antwoord.De projecten die u hebt
vermeld, zijn belangrijk, zeker ook het werken aan de geletterdheid van ouders.
Als ouders veel lezen, lezen kinderen ook en halen ze goede resultaten op
school. Het allerbelangrijkste lijkt mij wat in de leerplannen komt, hoe men
het in de klas aanpakt en wat het talenbeleid van de school is. Als u stelt dat
daar nog werk aan is, dan moeten we dat met zn allen in deze commissie steunen
en regelmatig nagaan of er schot in de zaak komt.
Wat mevrouw Celis vertelde over
de bibliotheek, is zeer belangrijk. De voorbije maanden hebben we af en toe
gediscussieerd over bibliotheken in de Vlaamse gemeenten. Het kan niet
voldoende worden onderstreept hoe belangrijk dat is. We moeten vertrouwen
hebben in onze lokale besturen dat zou ik van mijn fractieleider nooit mogen
ontkennen. Ik zal dat dan ook niet doen. Ik weet bijvoorbeeld dat er gemeenten
zijn en ik ga nu eens heel stout zijn, want ik ben als enige blauwe hier
zoals bijvoorbeeld Oostende, die toch snoeien in het budget van de bibliotheek.
Projecten voor anderstalige ouders en anderstalige kinderen werden
teruggeschroefd terwijl het eigenlijk succesvolle projecten waren. Er werd
nogmaals gesneden in het personeelsbestand. Dat is heel erg spijtig. We kunnen
die regie wel uit handen geven, maar bibliotheken zijn toch heel erg
belangrijk.
We moeten waakzaam zijn, niet
alleen als volksvertegenwoordigers, maar ook als politici die de lokale
besturen wat kennen en de mensen wat kunnen aanporren. Ook Mechelen heeft
onvoldoende openingsuren voor de bibliotheek. Ik wil wel dat de bibliotheken
overal voldoende open zijn, dat de meisjes of de jongens die als enigen uit een
groep zeggen dat ze graag lezen, wel worden bediend en niet worden beschouwd
als een minderheid waar we niet meteen van wakker moeten liggen. Die kinderen
kunnen hun leeftijdgenootjes misschien enthousiasmeren voor de lectuur.
*Koen Daniëls (N-VA) Mevrouw
Celis heeft het belang van goede taal al in de verf gezet. Minister, ik ben
blij dat u hebt gezegd dat het geen regel is of dat de inspectie scholen niet
evalueert op het feit dat ze alsnog zouden evalueren op taal bij andere vakken
dan het Nederlands. Op dit moment is het in Vlaanderen common sense dat men
bij bijvoorbeeld het examen geschiedenis geen punten mag aftrekken wanneer
leerlingen geen aandacht hebben voor de taal. Leerlingen vroegen aan mij altijd
of ik punten aftrok voor dt-fouten. Als het antwoord neen was, lazen ze het
examen gewoon niet meer na. Minister, wat u hier hebt gezegd, is zeer
belangrijk.
Wat mevrouw Brusseel heeft gezegd
over Latijn, is cruciaal. Het is krankzinnig dat jongeren die een andere taal
studeren, beter in staat zijn om een Nederlandse tekst te ontleden dan zij die
Nederlands krijgen. Als je verder studeert, moet je een tekst kunnen analyseren
en op zoek gaan naar gidswoorden, naar verbanden, naar opsommingen. Bij het
aanleren van Latijn leer je dit. Bij het bepalen van de eindtermen, moeten we
toch zeker luisteren naar de leerkrachten Nederlands en ook andere, die zeggen
dat leerlingen niet meer kunnen lezen en niet meer kunnen zoeken naar die
gidswoorden.
Ik wil ook wijzen op de screening
bij de overgang van het kleuter- naar het lager onderwijs en van het lager naar
het secundair onderwijs, ingeschreven in OD XXIV. Die screening moet zorgvuldig
gebeuren. We moeten oppassen dat we geen kringredenering maken. Als we een
kringredenering maken en als we de eindtermen voor taal die nu al een beetje
te laag liggen toetsen, dan gaan we zeggen dat die leerlingen oké zijn. Maar
uit het onderzoek dat mevrouw Celis aanhaalde, blijkt dat we kritischer moeten
zijn en dat we een tandje bij moeten steken. De screening is cruciaal, maar ze
moet met de juiste doelen en middelen gebeuren om de problemen bloot te
leggen.
|