Recente
studies: hervorming s.o. gebaseerd op foute uitgangspunten sociale
discriminatie en differentiatie
(tracking) in lagere cyclus ( Raf Feys en Pieter Van Biervliet)
1. Inleiding
De voorbije jaren toonden we in Onderwijskrant geregeld aan dat de hervormingsplannen voor
het secundair onderwijs (vanaf rondetafelconferentie van 2002) gebaseerd waren
op foute uitgangspunten en statistieken over sociale discriminatie,
differentiatie (tracking) in eerste graad, grote schooluitval, veel zittenblijvers
in eerste graad, ... Recentelijk verschenen drie Nederlandse studies die een
aantal van onze analyses bevestigden.
We hebben ook steeds gesteld dat veel studies
over sociale discriminatie ten onrechte geen rekening hielden met de prestaties
van de leerlingen eind lager onderwijs/bij de start van het s.o. In ons Leuvens
grootschalig CSPO-doorstromingsonderzoek van 1969-1970 hielden we daar wel
rekening mee. We stelden toen al bijvoorbeeld vast dat arbeiderskinderen met een behoorlijke
uitslag lager onderwijs vlot doorstroomden naar het s.o. We merken dat de
auteurs van de drie voorliggende studies ervan uitgaan dat men moet rekening
houden met de situatie bij de start van het s.o. De PISA-studies van de OESO en van Hanusek en
CO dat niet doen en daarom leid(d)en ze volgens de Nederlandse
onderzoekers tot foute conclusies.
2 Combinatie van sociale gelijkheid en
effectiviteit dankzij doeltreffende
differentiatie (entrance selection)
We bekijken even de belangrijkste conclusies voor Vlaanderen in de
studie The high performance of Dutch and
Flemish 15-year-old native pupils: explaining country different math scores
between highly stratified educational systems (Tijana Prokic-Breuer &
Jaap Dronkers, Maastricht University, 2012). De basisconclusie voor Vlaanderen luidt: het Vlaams secundair
onderwijs slaagt erin om een grote mate
van sociale gelijkheid (gelijke kansen) te combineren met een hoge
effectiviteit dankzij zijn unieke, gedifferentieerde en stimulerende
onderwijsstructuur. The entrance selection (gematigde
selectie bij start s.o.) by schools is useful to strengthen their ambition and
quality, which influence the performance of their pupils.
We
citeren nu enkele passages en conclusies uit dit onderzoek.
De onderzoekers wilden nagaan hoe het
mogelijk dat Vlaanderen niet enkel een hoge-PISA-score behaalt, maar ook een
hoge mate van sociale gelijkheid (=gelijke kansen; dit laatste is gebleken uit
ander onderzoek van prof. Dronkers en vele anderen).
De onderzoekers gingen uit van de volgende
hypothese. We stellen vast dat het Vlaams onderwijssysteem gelijke kansen
tussen de leerlingen promoot zonder daarbij afbreuk te doen aan de
effectiviteit (b.v. Europese topscore voor PISA-2012-wiskunde). We verwachten dat dit bereikt wordt door het
plaatsen van een groot deel van de leerlingen bij de start van het secundair
onderwijs in een sterkere richtingen - higher track. (Veel leerlingen dus die
kiezen voor sterkere richtingen, de opties Latijn en Moderne Wetenschappen in
de eerste graad). Een uniek kenmerk van het Vlaams onderwijs is dat als gevolg
van de al bij al eerder beperkte selectiviteit bij de start, de meerderheid van de leerlingen wordt
toegestaan to enter highest educational track (= sterke
richtingen).
Dat heel veel leerlingen mogen starten
in richtingen die hoge eisen stellen is
volgens de onderzoekers vrij belangrijk. In sterk selectieve systemen (o.a.
Duitsland) is dit minder het geval. In tegenstelling tot comprehensieve
onderwijssystemen met een gemeenschappelijke lagere cyclus - is het tevens zo dat in Vlaanderen het
bestaan van lagere onderwijsrichtingen (lowest tracks) de mogelijkheid bieden
van downward mobility during secondarye ducation (=tijdige en soepele overgang
naar meer passende opties is mogelijk.)
We tonen in onze studie aan dat
de grote deelname aan de higher tracks niet enkel de gelijke kansen
bevordert, maar dat tegelijk de motivatie van de leerlingen om in de sterke
richtingen te blijven hoger is dan de motivatie om in een lagere richting
terecht te komen : We argue that next to
equity benefits related to the bigger size of the highest tracks, the motivation
of students to stay in the highest track is higher than the motivation to exit
from the lowest track; therefore, the educational performance of all pupils can
be increased.
Dronkers en Prokic-Breuer stelden vast dat
hun hypothese grotendeels bevestigd werd in hun onderzoek. De
eindconclusie luidt: The high Flemish
scores can be partly explained by the high curriculum mobility (as indicated by
the highest level of medium entrance selection). The Flemish educational system
has relatively open entrance at each curriculum level in secondary school, but
a high level of internal (downward) curriculum mobility (cascade model) as
well. The not too high but not too low level of entrance selection (trying
to combine the best of two solutions) and the high level of curriculum mobility
within schools and between tracks improve the matching of pupils to their
educational attainment and achievement. This can improve efficient learning and
thus leads to high scores.
Conclusie: Some entrance selection by schools can be useful to
strengthen their ambition and quality, which influence the performance of their pupils.
3 Studie Dronkers: gedifferentieerde lagere cyclus beter dan
gemeenschappelijke
In de recente
bijdrage In wiens voordeel werkt
selectie aan het begin van het voortgezet onderwijs? Een nieuwe benadering van een oude vraag komt de Nederlandse socioloog Jaap
Dronkers eens te meer tot de ondrzoeksconclusie dat een gedifferentieerde
lagere cyclus beter is dan een gemeenschappelijke . De bijdrage verscheen in: Mens en Maatschappij, 90 (1): 5-24, 2015.
Basisconclusie: ons onderzoek laat zien dat
de conclusie van de OESO (2010: 4) dat onderwijsstelsels met weinig
differentiatie (in lagere cyclus s.o.) beter functioneren dan stelsels met veel
differentiatie misleidend is door het ontbreken van gegevens over vroege
prestaties en curricula (ontbrekende variabelen) en door het niet betrekken of
fout interpreteren van schoolkenmerken (onjuiste analyse). (Korthals vond
overigens in haar recent onderzoek
dat leerlingen op scholen die selecteren op eerdere prestaties beter
presteerden, juist in gedifferentieerde onderwijsstelsels: zie punt 4). Dit
betekent dat op empirische gronden
het nut van grootschalige veranderingen
in onderwijsstelsels betwijfeld mag worden. Commentaar: dit betekent ook dat
het Vlaams Masterplan voor de hervorming van het s.o. (gemeenschappelijke eerste graad e.d.)
gebaseerd is op foute uitgangspunten. In Onderwijskrant kwamen we de voorbije
10 jaar op basis ook van andere studies tot dezelfde conclusies).
In gedifferentieerde onderwijsstelsels (zoals
het Nederlandse en Vlaamse) is sociale schoolsegregatie in het voortgezet
onderwijs vooral een bijproduct van de
selectie op grond van vroege prestaties
(= prestaties eind lagere school). Het bestaan van sociale schoolsegregatie is dus
geen voldoende indicatie voor de
conclusie van selectie op grond van ouderlijk
milieu.
Omdat in cross-sectionale data als PISA geen
vroege prestaties van de leerlingen bekend zijn, is het dus niet mogelijk rechtstreeks
een onderscheid te maken tussen selectie
op grond van
vroege prestatie of
op grond van ouderlijk milieu. Korthals (2012, zie
putn 4) maakt indirect wel dit onderscheid door scholen in PISA op te splitsen
in scholen die selecteren op eerdere prestaties en scholen die selecteren op
niet-academische gronden. Zij vond met dit onderscheid dat leerlingen op
scholen die selecteren op eerdere prestaties beter presteerden, juist in
gedifferentieerde onderwijsstelsels. De bevestiging van de eerste hypothese
betekent ook steun aan haar cross-sectionale
analyse met PISA data en een indirecte meting van selectie op
prestaties. (Dronkers en Co komen dut tot resultaten die haaks staan op deze van de PISA-OESO-
studies van Hanusek en Wößmann die ten onrechte geen rekening hielden met de
prestaties van de leerlingen eind lager onderwijs/begin secundair onderwijs.
Nu de tweede hypothese bevestigd is, betekent
dit dat prestaties op 15- jarige leeftijd geen gevolg zijn van het ouderlijk
milieu van de leerlingen, sociale of intellectuele schoolsegregatie, maar van
vaardigheid aan de eind van het basisonderwijs en
het gevolgde onderwijstype. Cross-nationale data als PISA meten het
gevolgde curriculum en vroege prestaties niet of slecht, waardoor het lijkt dat
verschillen in leerprestaties veroorzaakt worden door ouderlijk milieu of
sociale schoolsegregatie.
Nu ook de derde hypothese bevestigd is,
betekent dit dat er in onderwijstypen waarin de selectie nog niet voltooid is
het effect van ouderlijk milieu op latere prestaties inderdaad groter is, ook
als men rekening houdt met vroege prestaties en schoolsegregatie.
Tegelijkertijd is het effect van vroege prestaties in alle enkelvoudige
onderwijstypen ongeveer even groot. Dunnes oorspronkelijke resultaat (2010)
dat in onderwijsstelsels met weinig differentiatie het intra-school effect van
ouderlijk milieu groter is dan in gedifferentieerde onderwijsstelsels, wordt
door deze bevestiging van de derde hypothese ondersteund.
De bevestiging van alle drie hypothesen
betekent dat de uitkomsten van het drie-niveau model (systeem, school,
leerling) een betere beschrijving geeft van de werking van de onderwijsstelsels
dan het conventionele twee- niveau model (systeem-leerling). Ook laat dit zien
dat de sociale school- segregatie in hoofdzaak een bijproduct kan zijn van de
selectie op vroege prestaties. Het laat ook zien dat de conclusie van de OECD
(2010: 4) dat onderwijsstelsels met weinig differentiatie beter functioneren
dan stelsels met veel differentiatie misleidend is door het ontbreken van
gegevens over vroege prestaties en curricula (ontbrekende variabelen) en door
het niet betrekken of fout interpreteren van schoolkenmerken (onjuiste
analyse).
Deze toetsing van het drie-niveau model met
longitudinale data zonder ontbrekende variabelen betreft uitsluitend Nederland.
Deze toetsing kan ook uitgevoerd worden in andere landen waarin middenscholen
en meervoudige schooltypen (gedeeltelijk) zijn
ingevoerd. Op dit
moment zijn verschillende groepen
onderzoekers (Esser & Relikowski; Dronkers & Skopek) bezig deze
toetsing van het drie-niveau model op longitudinale Duitse data uit te voeren.
De eerste uitkomsten daarvan bevestigen deze studie met Nederlandse data.
Wat betekent dit voor de vraag over selectie
aan het begin van het voortgezet onderwijs? Gegeven de uitkomsten van deze
analyse en het analyse model waarop het gebaseerd is, is het antwoord dat geen
enkel onderwijsstelsel in het voordeel is van alle leerlingen ongeacht hun
ouderlijk milieu en vroege prestaties. Vroege selectie is in het voordeel van
leerlingen met hoge
vroege prestaties, ongeacht
hun ouderlijk milieu.
De CPNer Markus Bakker had dus gelijk toen hij in het debat over de
contourennota de regering verweet dat zij het gymnasium (aso) afschafte nu
arbeiderskinderen daar eindelijk naar toe konden.
. De VVDster Van Someren-Downer had gelijk
met het verwijt dat de middenschool tot een socialistische eenheidsworst zou
leiden, want de prestaties op meervoudige combinaties van onderwijs- typen
(zoals de middenschool) zijn lager dan op enkelvoudige onderwijs- typen.
Het betekent ook dat de conclusie van de OESO
(2010: 4) dat middenschool-stelsels (gemeenschappelijke lagere cyclus) het best
zijn, niet juist is: door het ontbreken van informatie over vroege prestaties
zijn de OESO-analyses fout (een te belangrijke variabele vroege prestaties
ontbreekt, waardoor alle parameters fout kunnen zijn). Dit verklaart dan ook
waarom analyses die wel rekening houden met het belang van vroege prestaties
bij de toelating voor scholen (Korthals, 2012) heel andere uitkomsten met
betrekking tot onderwijsstelsels vinden. Deze uitkomsten betekenen niet dat
hiermee het debat volledig is afgesloten.
Maar het betekent wel dat op
empirische gronden het nut van grootschalige veranderingen in onderwijsstelsels
(cf. Vlaams Masterplan) betwijfeld mag worden.
4 Selectie
op basis van talent bij begin s.o. en minder heterogene klassen = goed voor de leerresultaten & PISA-scores
In Nieuws Onderzoeksresultaten van 12 juni
j.l. troffen we volgend e voorstelling aan van recent onderzoek van Roxanne
Korthals
Het indelen van leerlingen in verschillende
onderwijsniveaus in het voortgezet onderwijs heeft een positief effect op de
leerresultaten, mits de selectie plaatsvindt op basis van talent. Dit blijkt
uit onderzoek van Roxanne Korthals, die op 18 juni promoveert aan de
Universiteit Maastricht. En bij twijfelgevallen hoort dit kind thuis op het
havo of het vwo (=aso)? is het beter dat die leerlingen op het vwo (= aso) terechtkomen. Korthals baseerde haar studie op 185.000 leerlingen
afkomstig uit 31 vergelijkbare landen binnen de PISA-studie 2009. In haar studie luidt de basisconclusie: Prior performance can be an important proxy for student ability when
students are to be places in tracks on ability. Therefore, schools can use
entrance requirements on prior performance to help them decide student track
placement.
Het is een steeds terugkerende discussie:
leidt het indelen van leerlingen in homogene onderwijsniveaus in het voortgezet
onderwijs tot ongelijkheid? Zeker als de selectie van leerlingen vroeg
plaatsvindt, zoals in Nederland, zou dat de ongelijkheid bevorderen, zo wordt
vaak gedacht. Uit het onderzoek van Korthals blijkt dat het indelen van
leerlingen op onderwijsniveau een positieve invloed heeft op de leerresultaten,
mits er geselecteerd wordt op talent. Dat betekent ook dat resultaten behaald
op de basisschool bepalen op welke school een kind terechtkomt en niet
bijvoorbeeld vooral zijn herkomst. Een tweede voorwaarde is dat een land meer
dan drie onderwijsniveaus aanbiedt, zoals Nederland. Deze twee condities zorgen ervoor dat de klassen vrij homogeen zijn en
dat kan positief uitwerken, aldus Korthals.
Commentaar: ook in Vlaanderen zijn er in de eerste graad
meerdere onderwijsniveaus. Zelf hebben we steeds gesteld dat er in onze eerste
graad eerder nood is aan meer dan aan minder differentiatie. In die context
stelden we meer differentiatie voor binnen brede optie 'moderne wetenschappen'
die door 50% van de leerlingen gekozen wordt. (In die zin staat eigenlijk ook
de invoering in een aantal scholen van nieuwe opties in de eerste graad als
STEM en CLIL haaks op de doelstellingen van het Masterplan. )
Korthals stelde tegelijk vast dat de invloed
van het opleidingsniveau van de ouders
op de PISA-scores minder direct/groot is in landen waar bij het begin van het
voortgezet onderwijs geselecteerd wordt op basis van talent, zoals in Nederland.
(NvdR: de correlatie met het opleidingsniveau van de ouders een weerspiegeling
ook van de cognitieve aanleg - is
uiteraard altijd vrij hoog in landen die al lange tijd sociale doorstroming via
het onderwijs kennen.)
Soms zijn er twijfelgevallen: hoort deze
leerling thuis op het havo, of toch op het vwo? Korthals onderzoek wijst uit
dat deze twijfelgevallen beter af zijn als ze in een hoger onderwijsniveau
worden geplaatst. Leerlingen die op het
vwo worden geplaatst in plaats van op het havo scoren hoger op IQ en
leesvaardigheden en zijn er meer van overtuigd dat ze hun diploma halen. Voor
wiskunde en motivatie maakt het niet uit of deze leerlingen op het vwo of havo
zitten. Dat betekent niet dat alle leerlingen voor de zekerheid maar in een
hogere schoolvorm moeten worden geplaatst. Het gaat echt om de leerlingen die
op de grens van havo/vwo zitten.
De onderzoekster toont verder ook aan dat
PISA-studies van Hanusek e.d. fout zijn omdat ze o.a. geen rekening houden met
het prestatieniveau van de leerlingen bij de start van het secundair onderwijs
. Ook wij formuleren die kritiek al vele jaren in Onderwijskrant.
R.A. Korthals, Tracking Students in Secondary Education: Consequences
for Student Performance and Inequality. ROA, Maastricht
University, 2015.