M-decreet ontwricht ook buitengewoon lager & secundair onderwijs:
deel 2: buso
B.O. is geen wegwerp- maar een exportproduct waarin leerlingen zich
echt geïncludeerd
Deel 2: Ontwrichting buso
( Onderwijskrant nr 172)
4 Ontwrichting van buso en gevolgen voor buso-leerlingen en bso
4.1 Inleiding: buso en bso quo vadis?
We besteden in dit themanummer
graag ook aandacht aan de gevolgen van het M-decreet voor het buso-onderwijs. We
maken hierbij vooral gebruik van een oproep van een ongeruste directeur van een
buso-school, Paul Deprost.
Als lid van het bestuur van een
Brugse buso-school vrezen ook wij voor de grote gevolgen voor onze buso-school
en nog meer voor de leerlingen die in het buso passend onderwijs krijgen en er
ook intens voorbereid worden op een werkplaats. In welk soort school zullen die
leerlingen straks terecht komen? Vermoedelijk zullen velen van hen straks
starten in 1B en dan achteraf in het bso terecht komen. Dit laatste zal o.i.
ook heel funest zijn voor ons bso. In het huidige beroepsonderwijs zitten nu al
veel probleemleerlingen.
Zo maakten we onlangs in een reportage
van Koppen (3 december) nog kennis met een bso-klas waarin de meeste leerlingen
specifieke beperkingen vertoonden. Als daar straks nog leerlingen met grotere
beperkingen bijkomen, zal de kwaliteit van het bso sterk aangetast worden. Minister
Crevits wil het bso herwaarderen, maar
het zou kunnen dat ze de geschiedenis ingaat als de minister die het bso een
echte mokerslag toediende.
4.2 Open brief van een buso-directeur
Geachte collegas & directies
van andere secundaire scholen. Degenen onder u die de
eindverantwoordelijkheid hebben voor een bso-, tso, of dsbo-school of
-afdeling, zullen zich vermoedelijk zorgen maken met betrekking tot de
mogelijke toevloed van buso-leerlingen vanaf volgend schooljaar. U bent niet alleen
met die ongerustheid. Ook wij, directies van buso-scholen, zitten met veel vragen
rond de effectieve toepassing/uitvoering van het M-decreet. We vrezen vooral
dat de leerlingende dupe zullen zijn van M-decreet-ingrepen in ons
Buso (buitengewoon s.o.) richt
zich naar jongerenvan 13 tot 25 (!) jaar. Voor jongere kinderen van 6t.e.m. 15
jaar is er buitengewoon lager onderwijs(=blo). In die onderwijsvorm bestaat er
ook een type8 (enkel op niveau lager)! Buso-scholen zijn opgericht sinds de wet
Buitengewoon onderwijs,vanaf september 1968. Dit was o.a. op vraag van ouders,
die vonden dat hun zoon/dochter met speciale onderwijsbehoeften beter af was in
een speciale school. Tot vóór 1968 werden leerlingen met een beperking meestal
gewoon achterin de klas gezet, en ging de leerkracht veelal verder met de rest
van de klas
Naar die situatie willen we niet meer terug. Momenteel zijn er ook
ouders die vinden dat hun zoon/dochter met specifieke noden toch terecht kan in
gewone scholen. Dit geldt uiteraard niet voor alle jongeren met specifieke noden.
Maar de overheid ging toch een stuk mee in deze denkrichting, o.a. door
ratificering van een akkoord binnen Welzijn, waarbij elk kind recht heeft op
onderwijs, wat dan door sommigen geïnterpreteerd wordt als recht op gewoon
onderwijs.
Het buitengewoon onderwijs is
ingedeeld in enkele types. Elk type school is speciaal aangepast vooreen
specifieke doelgroep. Zo zijn er buso.-scholen van type 1, die zich richten
naar leerlingen met een beperkte mentale achterstand of leerstoornis (in blobestaat
er voor die laatste doelgroep de type 8-school). Buso-scholen van type 2 zijn
opgericht voor leerlingen met matige tot ernstige mentale beperking.
Buso-scholen van type 3 hebben specialisten in huis om leerlingen met
karakteriële of emotionele stoornis te helpen. Deze drie voornaamste (naar
leerlingenaantallen) types zijn opgericht in de verschillende onderwijsnetten.
Dit is nu eenmaal een Vlaamse realiteit en een historisch gegeven. Soms dus identieke
scholen op enkele km vanelkaar, zeker in grote steden
Een suggestie voor besparing:
over de netten heen denken! Is een reductie van identieke scholen mogelijk? Kan
de maatschappij blijven investeren in schoolinrichtingenvoor grootkeuken, schrijnwerkerij,
metaalbewerking op enkele km van elkaar, die elk slechts ca. 185 dagen op een
kalenderjaar gebruikt worden
Hoe zouden onze inrichtende
machten op een dergelijke ingreep reageren? Naast deze drie types (met de
meeste leerlingen) zijn er ook nog buso- scholen van type 4, type 5 en type 6
en type 7. Om als leerling toegang te krijgen tot het buitengewoon onderwijs,
is een attestering een multidisciplinair
team binnen een C.L.B. Die C.L.B.s zullen dus verder via het
inschrijvingsverslagbepalen naar welk type onderwijs een jongere met specifieke
noden mag gaan. Zonder een attest komt hij of zij niet binnen. Anderzijds zijn deze
attesten niet bindend: zelfs een jongere mét een attest kan toegang krijgen tot
een gewone school: je hoeft als ouder enkel de directeur (en zijn team) te
overtuigen dat je zoon of dochter dit wil proberen of zal aan kunnen
Sommige
ouders verzwijgen daarom bij inschrijving in zon school gewoon dat hun pupil
een attestering door een C.L.B. heeft. Het attest is niet bindend in onze huidige
organisatie van het onderwijs. Er is bij directies een verschil merkbaar inzake
het omgaan met een dergelijke vraag, o.a. eventueel afhankelijkvan het net
waarin deze vraag wordt gesteld
De nieuwe regelgeving laat
scholen mindermogelijkheden om zich te verstoppen achter onvoldoende draagkracht.
Buso-directies vrezen dat meerdere leerlingen misschien wel zullen proberen in
het gewoon onderwijs, daar na één of twee jaar zullen falen en
dan niet meer
terug geraken in een buso-school die momenteel het best aangepast is aan hun
noden, of die momenteel de opleiding aanbiedt die zij verkiezen. Als immers
vele leerlingen uit de buso-scholen vertrekken, zullen die betrokken scholen
(vooral scholen van Opleidingsvorm 3) opleidingen moeten schrappen. De tellingsdatum
van 1 februari van het voorafgaand kalenderjaar bepaalt immers naast je
werkingsmiddelen ook je uren leerkracht
en dus ook het aantal pedagogische eenheden dat je kan oprichten
Na twee jaren leerlingendaling
zal een busoschool van bijvoorbeeld Opleidingsvorm 3 minder opleidingen kunnen
aanbieden. Een buso-school die bijvoorbeeld naast schilder-decorateur ook metselaar
aanbiedt, zou wel eens genoodzaakt zijn deze laatste afdeling (na negatieve
tellingsdatum) te sluiten bij gebrek aan voldoende leerlingen omdat ze bijna
allemaal naar een bso-school gaan proberen. Als die buso-leerlingen dan later
willen terugkeren kan dit niet, of moeten ze bijvoorbeeld hun oorspronkelijke keuze
vergeten en overgaan naar een andere keuze: houtbewerkingof grootkeuken (als of
haar vroegere buso-school. Dit is uiteraard niet ernstig, en ten koste van de
vrije schoolkeuze van die leerlingen, die het al moeilijk hebben een aangepaste
studierichting te vinden die hen interesseert.
Buso-scholen hebben dus enerzijds
een typeaanduiding (die verwijst naar de specifieke noden van de doelgroep waarnaar
ze zich richten), maar ze zijn ook ingedeeld in Opleidingsvormen (O.V. s).Zo
heeft de O.V. 3 school de maatschappelijke taak voor te bereiden tot hulp in
het gewoon arbeidsmilieu. O.V.2-buso-scholen hebben als taak voor te bereiden
op het werken in een beschutte werkplaats.
Buso-scholen die O.V. 1
organiseren, bereiden die doelgroep van jongvolwassenen voor op beschermde woon-
en leefomgeving. Binnen deze opleidingsvorm komen momenteel meer leerlingen
voor in deleeftijdsgroep 20 tot 25 jaar. Binnen de volwassenwerking (onderdeel
van sector Welzijn) zijn er immers de laatste jaren enorme wachtlijsten.
Leerlingen die vroeger de school verlieten op 18 tot 19 jaar, vinden geen
plaats in een volwassenenvoorziening,en blijven dus op school. Ouders hebben veelal
geen mogelijkheid om hun meerderjarige zoon/dochter overdag op te vangen.
Elke jongere in Vlaanderen heeft
recht op onderwijs tot 25 jaar, dus u kan ze als directeur niet aan de deur
zetten! Dit is reeds jaren een bijkomend probleem: want deze (stilaan grote
groep) leerlingen van 20 tot 25 jaar nemen ondertussen plaatsen in van 13-14
jarigen die willen instromen
De school is immers materieel beperkt tot het
aantal beschikbare lokalen. Een probleem binnen de sector van Welzijn dat dus
een sneeuwbaleffect heeft naar de sector onderwijs toe. Dit probleem deint
verder uit naar blo-scholen. 13 jarige leerlingen die normaal van blo naar buso
zouden overgaan, kunnen niet terecht in een vol verklaarde buso-school en
kunnen(na beslissing klassenraad) één tot twee jaar in het blo blijven
Leerlingen die Opleidingsvorm 3
volgden zullen later bijvoorbeeld werken als hulp bij een schrijnwerker ,een
schilder, een aannemer. Leerlingen met een attest van Opleidingsvorm 2 vinden
werk in de Beschutte Werkplaatsen die verspreid liggen in het Vlaamse land, en
elk toch een soms zeer diverse soort werk binnenhalen. Dit kan
(her-)verpakkingswerk zijn, maar ook lichte constructies of assemblages in metaal
of hout, spuittechnieken met diverse kunststoffen, soldeerwerk met
elektronische componenten etc. Op een Open Bedrijvendag of bij andere gelegenheden
is een bezoek aan een beschutte werkplaats zeker de moeite waard om dit deel
van de arbeidsmarkt te verkennen! Zelfs binnen eenzelfde beschutte werkplaats
is er een diversiteit van werk én werknemers te vinden. De meeste beschutte werkplaatsen
hebben ook ca. 25% werknemers zonder een beperking! Er is ook veel verschil van
regio tot regio! Het beeld bijvoorbeeld van mensen met Syndroom van Down die
wat eenvoudig plooiwerk doen is écht verkeerd!
In veel beschutte werkplaatsen
staan moderne machines, waar o.a. leerlingen uit Opleidingsvorm 2 dan de juiste
grondstoffen in duwen of gieten, zodat de machine daar (onder controle van een
andere werknemer) het eindproduct van maakt. Denk maar aan machines die
zelfstandig houtpaletten in elkaar schieten nadat men er de juiste balkjes in
legde, of machines die verpakkingsmaterialen gieten of spuiten nadat men er
korrels kunststof ingegoten heeft. Ook zijn er opstellingen van lopende
banden waar naast een degelijk tempo uiteraard ook een perfecte afwerking
vereist wordt van de Opleidingsvorm-2- oud-leerling. Daarom dat binnen die
buso-scholen ook (zeker in de eindjaren) extra-murale-beroepsgerichte vakken
georganiseerd worden: de buso-
OV2-leerlingen gaan in
klasverband één of meerdere dagen werken in een beschutte werkplaats.Daar doen
de leerlingen dan ook enkele weken zelfstandige stage. Meestal kunnen ze dan
een vakantiejob in dezelfde beschutte werkplaats aanvatten, die dan ook meestal
resulteert in een vaste baan na het beëindigen van de studies. Het M-decreet
stelt dat iedereen met een IQ van 60 of meer naar het gewone onderwijs kan.
Dit is uiteraard kort door de bocht. Enerzijds is dat I.Q. - cijfer slechts
één element in de inschaling van leerlingen, anderzijds zijn leerlingen met
dergelijk I.Q. niet klaar om bijvoorbeeld (zelfs als hulp) in het gewoon
arbeidsmilieu tewerkgesteld te worden. Welke bedrijfsleider zal het risico
nemen om dergelijke jongere op te nemen? Aan welke ernstige risicos zullen
deze leerlingen blootgesteld worden? We zwijgen dan nog over de sociale
vaardigheden die werkgevers van de werknemers verwachten.
De scholen die momenteel
gespecialiseerd zijn in type 1 of 8 voor het lager onderwijs zullen nu het basisaanbod
moeten aanbieden aan die leerlingen vanaf IQ 60. Maar die secundaire scholen
zijn momenteel wel opleidingsvorm 3-scholen, dus met als einddoel:
voorbereiding tot (hulp in) het gewone arbeidsmilieu. Hele groepen leerlingen
zullen hier op een verkeerd traject gezet worden, en nadien zal er geen weg
terug naar het buso meer zijn: busoafdelingen zullen ondertussen afgebouwd zijn
door het erg gedaalde leerlingenaantal op tellingsdatum!
Onze ongerustheid reikt nog
verder: momenteel zijn er in buso-scholen heel wat gespecialiseerde
leerkrachten en therapeuten aan het werk. Deze hebben niet allemaal dezelfde
onderwijsbevoegdheid als deze die vereist is in bso- of tso-scholen.Het zomaar
overplaatsen van buso-personeel naar gewone scholen is dus niet
vanzelfsprekend, en gaat zeker niet op voor alle betrokken teamleden van
huidige buso-scholen die hun job zullen verliezen (wegens dat gedaalde aantal
leerlingen). Zoals in elke school zullen het ook de jongste (lees: laatst
bijgekomene) leerkrachten zijn die eerst hun job verliezen. Velen van die jonge
mensen kozen echter in het verleden voor deze specifieke doelgroep, en hebben
zich doorgaans daar ook in bekwaamd via talrijke bijscholingen. Buso-scholen zullen
o.a. door het stelsel van vaste benoeming vooral de oudere leerkrachten
behouden bij de verwachte leerlingendaling. Gelukkig zijn er ook daar
gemotiveerde mensen bij; maar ook enkelen die niet écht voor de huidige
doelgroepen hebben gekozen, of die vroeger kozen voor de toen meer gematigde
problematieken.
Ook in de buso- scholen is de aard
van problematieken waarmee wij te maken krijgen de laatste decennia complexer geworden:
veel leerlingen hebben meerdere problematieken als rugzak mee als ze de
school binnenkomen! De doelgroep waarvoor sommige oudere leerkrachten vroeger
kozen, is er niet meer, maar hun job bleef wel verzekerd binnen dezelfde
school. Spreken de vakbonden hier dezelfdetaal als het gaat over behoud van de
vaste benoemingen? Stof voor een andere discussie
We maken ons verder zorgen over
deze nieuwe doelgroepen: vermoedelijk zullen de buso-scholen vooral die leerlingen
behouden met meervoudige problematieken: een concentratie aan emotionele en/of
karakteriële problematieken die binnen het gewoon onderwijs geen adequate
opvang kunnen verwachten. Die doelgroep is niet evident voor elke huidige
leerkracht, zelfs in een buso-school! We zijn ongerust over het
feel-good-gehalte van de leerkrachten die overblijven in die buso-scholen
die soms gehalveerd worden in aantal leerlingen, en dus ook in personeel. En
wat met de bekwame mensen die afvloeien? Hopelijk vinden ze met hun huidig
bevoegdheidsbewijs werk in een andere school. Maar zullen zij even gemotiveerd
blijven als in hun huidige onderwijsopdracht binnen zeer specifieke buso-scholen?
Gezien de mogelijke
verschuivingen vrezen we dat veel knowhow zal verdwijnen. In de gewone scholen of
omgeving les te geven zoals nu gebeurt in de goede buso-scholen. Kleinere
klasgroepen, aangepaste infrastructuur,
aanspreekbaarheid van meerdere teamleden
We vragen ons ook af hoe
medeleerlingen (én hun mondige ouders) in het gewone onderwijs zullen reageren,
als er in de klas van zoon of dochterlief één of enkele leerlingen met
specifieke noden de lessen volgen. Onze maatschappij denkt nog niet inclusief,
en er zullen reacties komen van te weinig aandacht voor de gewone leerling.
De leerkracht in de klas zal immers héél wat aandacht en didactische aanpassingen
nodig hebben voor de speciale leerlingen in de klas. Ten koste van de
gewone leerling
zullen sommige ouders opperen.
Ook de timing van de
aangekondigde wijzigingen baart ons zorgen: hoe zullen de diverse C.L.B.s omgaan
met de nieuwe opdrachten. Zullen alle buso-leerlingen die in aanmerking komen
voor een verandering van school massaal geheroriënteerd worden? Of zal men dit
enkel toepassen op de nieuwe leerlingen die als 12-13 jarige de overstap
maken van de bloschool naar de secundaire scholen? Zal dit per regio of per
C.L.B. anders geïnterpreteerd worden?
Een vrijblijvende rondvraag
voorbije weken bij enkele CLB-directies gaf alvast geen eenduidig antwoord
hierop. En we zijn amper twee maanden voor het tijdstip waarop de regelgeving
van toepassing wordt
Wait and see? Onze ongerustheid gaat dus uit naar de
onzekerheid, naar het aantal leerlingen dat we volgend schooljaar zullen kunnen
helpen. Welke klassen kunnen we behouden, welke moeten we afbouwen. Welke
teamleden verliezenwerking voor volgend schooljaar berekent, komt dichterbij
Nog een bijkomend probleem stelt
zich voor de buso-scholen van het type 7. Dit type 7 was bedoeld voor
leerlingen met een auditieve handicap. In dit type 7 werden de voorbije jaren
ook leerlingen met autisme (A.S.S. = autismespectrumstoornis) ingeschreven: je
kan sommige vormen van ASS inderdaad als een communicatiestoornis omschrijven, vandaar
de - feitelijk oneigenlijke - indeling van leerlingen met autisme binnen type
7. Om dit recht te trekken is er nu beslist om een nieuw type busoscholen op
te richten: type 9. Specifiek voor leerlingen met een vorm van autisme. We noemen
dit daarom autismespectrumstoornissen. Op zich een rare beslissing: enerzijds
wil de overheid minder leerlingen in buso-scholen, anderzijds richten ze een
nieuwe type buso.-scholen in. Eén andere optie ware geweest dat leerlingen met
een autismespectrumstoornis een rugzakje meekregen, ongeacht naar welke
school ze ook zouden gaan
Elke leerling met autisme (die
géén mentale beperking heeft) zal dus vanaf januari 2015 door het C.L.B.
georiënteerd worden naar een buso- school van het type 9. Momenteel bestaat
er echter noggeen enkele school type 9! Vele buso-scholen hebben de aanvraag
gedaan om die vorm van onderwijs op te richten: o.a. omdat ze momenteel al dergelijke
leerlingen op school hebben (die naast ASS ook nog een andere beperking hebben),
en ook omdat ze binnen hun schoolteam reeds specialisten (zowel bijgeschoolde
leerkrachten als therapeuten) in dienst hebben, die zich de voorbije jaren
geregeld hebben bijgeschoold naar dit autisme. De overheid moet echter nog
selecteren welke buso-scholen dat nieuwe type 9 zullen mogen organiseren. Een
eerste ongerustheid luidt: zal elke school die het aanvroeg, dit type krijgen?
Zullen er deze goedkeuring krijgen? Vooral in grootsteden kan dit een ernstige
verschuiving van enkele honderden leerlingen met zich meebrengen: bijvoorbeeld mocht
slechts één van de vrije buso scholen de toestemming krijgen om type 9 op te
richten. De andere buso.-scholen zouden dan vele leerlingen moeten afstaan aan
die éne school. Binnen een grootstad behoren de buso-scholen ook tot
verschillende scholengemeenschappen. Een verschuiving van leerlingen van één
buso-school naar een andere, zal dus ook effecten kunnen hebben op het leerlingenaantal
van de betrokken scholengemeenschappen!
Als enige oplossing bij al deze
onzekerheden is er de zekerheid dat buso-directies én directies van de diverse
vormen van gewoon onderwijs elkaar vinden binnen de scholengemeenschap, en
informatie aan elkaar doorgeven. Eén van de elementen die zeker op het agenda
van de eerstvolgende CODIvergaderingen zal moeten staan is: hoeveel B-klassen zullen
de bso-scholen extra bij oprichten om de eventuele toevloed van
ex-buso-leerlingen op te vangen. Hopelijk is het inschrijvingsdecreet voor iedereen
duidelijk, en zal ook naar ouders gecommuniceerd worden dat er een
maximumcapaciteit vooraf is vastgesteld
Een directievereniging als DIVO kan
hier een ondersteunende rol spelen door gezamenlijk informatie uit heel
Vlaanderen met elkaar te delen. Eventueel kunnen hieruit ook de beleidsmakers
lessen trekken
.
Paul Deprost:17de schooljaar
Algemeen Directeurin een buso-school van het type 2 met Opleidingsvormen1 en 2
(Waterkant).
4.2 Getuigenis van buso-leraar Johan Van Holderbeke op website DS (6
sept.)
Wat is inclusie. Momenteel wordt
het door de meeste mensen, de goegemeente (en ook door de beleidsmakers)
verstaan als alles zo gewoon mogelijk. Kinderen met een beperking moeten
allemaal zo veel mogelijk in het gewone onderwijs zitten. Volwassenen met een
verstandelijke handicap moeten allemaal in een huis in de rij wonen
Maar is dat wel echt inclusie? Ik
ben overigens de overtuiging toegedaan dat het M-decreet een nauwelijks verholen
besparingsoperatie is. Alleen al de nadruk die beleidsmakers leggen op het feit
dat het niet zo is maakt me achterdochtig. Ik hanteer een andere definitie van
inclusie. Een
inclusieve maatschappij is een
gemeenschap waar iedereen een eigen en gewaardeerde plaats heeft. Als het dan
gaat over kinderen en onderwijs, dan kan dat in het gewone onderwijs zijn voor
kinderen met een beperking. De waardering slaat dan op het feit dat er inderdaad
voldoende ondersteuning moet zijn. Want bij elk kind moet het uitgangspunt zijn
dat krijgen die het best (perfect?) bij zijn mogelijkheden en beperkingen aansluit.
En dat kan ook in het buitengewoon onderwijs zijn. De keuze zou niet mogen zijn
buitengewoon of gewoon onderwijs, maar de keuze zou moeten gaan tussen de
verschillende plaatsen waar het kind/de jongere onderwijs vindt dat best bij
zijn mogelijkheden aansluit en daarbij rekening houdt met zijn beperkingen.
Op dat gebied heeft de wetgever nog veel werk.
Ik ben het eens met je en alle anderen die zeggen dat een voorwaarde om
kinderen met een beperking in het gewone onderwijs de juiste ondersteuning te
kunnen geven een verhoging van de middelen is. Maar ik durf ook stellen dat er
nooit voldoende middelen zullen of kunnen zijn om alle kinderen daar een voldoende
ondersteuning te geven, zowel om hun mogelijkheden te ontwikkelen als om hen
gelukkig te kunnen maken in het gewone onderwijs. Maar zelfs indien er
onbeperkte middelen zouden zijn, dan zou het nog blijken dat voor een deel van
de kinderen/jongeren het buitengewoon onderwijs de beste oplossing is .De
cruciale vraag is altijd dezelfde geweest. Ze is nog altijd dezelfde en zal
altijd dezelfde blijven. Zijn we als gemeenschap, als maatschappij bereid om te
zoeken wat de beste manier is om mensen met een beperking te ondersteunen, en
om voldoende middelen te geven voor die ondersteuning?
4.3 Getuigenis van lerares Britt
Ik ben leerkracht logistiek in
het buso onderwijs. Onze leerlingen zijn gewoon om maximum met 9 in een klas te
zitten; veel drukte kunnen ze niet aan. Wij kunnen ze heel apart begeleiden
omdat we ook maar 9 leerlingen per klas hebben. Het grootste deel van onze
afgestudeerde leerlingen vinden ook direct werk, meestal op hun laatste
stageplaats, maar dit is te wijten aan het harde werk en de inzet van de
leerkracht die de stages regelt en controleert. Wij hebben de kans om heel
regelmatig mee te gaan naar stageplaatsen en bij te sturen waar nodig, extra
lessen te geven bij eventuele problemen,... Dit zie ik echt niet gebeuren
in het gewoon onderwijs. De
dingen die wij op school soms meemaken kunnen ze niet aan op een gewone school
b.v. tafels en stoelen die plotseling door de klas worden gegooid omdat een
leerling het krijgt, een leerling die door de gang loopt met een mes,
regelmatig gevechten op de speelplaats of in de klas enz
. Wij zijn daarvoor
opgeleid en laat ons toch ons werk doen.
|