Grootschalige scholengroepen & schoolbesturen ≠ bestuurlijke
optimalisatie! Territoriumdrang VSKO-kopstukken & voorbijgestreefd centralistisch
bestuursmodel
Pleidooi voor bestuurlijke
vereenvoudiging en meer autonomie voor lokale school en leerkrachten
Redactie-comité Onderwijskrant
(ontwerptekst): kader-artikel uit witboek 'Grootschalige scholengroepen'
1 Grootschalige bedreiging en voorgeschiedenis
VSKO-plan
1.1 VSKO-plan is
aantasting van ziel van de school
Op 8 januari 2015 publiceerde de VSKO-koepel van het katholiek
onderwijs een revolutionair plan voor de
invoering van grootschalige scholengroepen en besturen onder het mom van
bestuurlijke optimalisatie: Naar een
bestuurlijke optimalisering en schaalvergroting in het basis- en secundair
onderwijs. De door het VSKO voorgestelde optimalisatie zou niet leiden tot
optimalisatie, tot vereenvoudiging en
minder planlast, maar vooral tot complicering,
planlast en geldverspilling. Het
centralistisch, hiërarchisch en gecompliceerd bestuurs- en management-model dat
het VSKO wil opleggen is hopeloos voorbijgestreefd en staat haaks op moderne
vormen van management. Het VSKO-plan houdt ook geen rekening met de twee voorwaarden
die het Regeerakkoord aan bestuurlijke optimalisatie verbindt: respect voor de verscheidenheid van het scholenlandschap en in de geest van
het subsidiariteitsprincipe
Een ex-hoofdredacteur van een weekblad die ook sporadisch
in het katholiek weekblad Tertio
publiceert, trok in januari aan de alarmbel. Hij maakt zich grote zorgen over
het VSKO-plan van 8 januari en formuleerde heel scherp en raak waar het in
essentie over gaat. Hij schreef o.a.: Het VSKO nam begin januari de beslissing om
de inrichtende machten en scholen van het katholiek onderwijs te beperken in
hun vrijheid om zichzelf te zijn. Men opteert voor centralisme waarbij de
eigenheid en de eigen accenten vaak verloren gaan in het grotere geheel. Een
massieve herordening dus die de greep van Brussel alleen maar structureel
vergroot. Nu reeds zwichten de scholen onder de oekazes van het officieel
beleid, naast die van de eigen beleidspoot, de Guimardstraat. Alles lijkt boven
op hun kop terecht te komen. Als er machtige regionale structuren zullen
ontstaan die strakker controleerbaar zijn door de Guimardstraat, dan is dit een
signaal naar de scholen. De creativiteit en de vrijheid om eigen pedagogische
inzichten te ontwikkelen, komen dan ook
onder druk te staan. De dwang om bepaalde scholen te sturen en hen aan
algemene beslissingen te onderwerpen, wordt erg groot.
Bovendien gaan de besturen van de scholengroepen opgevuld worden met tal
van specialisten die onderwijs alleen maar kennen van toen ze zelf op de
schoolbanken zaten en die vaak als kille managers en zonder voeling met de
mensen op de werkvloer naar de raden van bestuur komen. Kijk maar naar sommige
nu al vrij grote schoolbesturen. Het kan alleen maar nog erger worden. Ik ben
er dan ook van overtuigd dat de VSKO-raad van bestuur, het laatste stukje
autonomie uit de katholieke scholen aan het pompen is.. Het VSKO legt volgens FC dus niet enkel een grootschalig en
voorbijgestreefd bureaucratisch bestuursmodel op, maar versterkt tegelijk zijn
greep op de scholen vanuit Brussel. Hij bestempelt het VSKO-plan dan ook als
een oekaze-plan.
1.2 Kritiek van
directies katholiek onderwijs
Er kwam ook verzet van directeurs van het katholiek
onderwijs op het VSKO-plan; we besteden er verderop een aparte bijdrage aan.
Een voorsmaakje. De Directiecommissie
Katholiek Basisonderwijs is er niet gerust in en poneerde in februari 2015:
Het hervormingsmodel van het VSKO
bevat geen garanties op voldoende
inspraak in het beleid voor de directeurs van het basisonderwijs. In contacten met directeurs
basisonderwijs ervoeren ook wij weinig enthousiasme voor grootschalige
scholengroepen. Veel directies basisonderwijs
vrezen dat ze zouden versmacht worden binnen de grootschalige
associaties en hiërarchische besturen.
De kritiek van de directies basisonderwijs wordt ondersteund door
een belangrijke conclusie in de studie
van de Gentse prof. Geert Devos: Lineaire maatregelen voor alle
schoolbesturen lijken hoe dan ook niet opportuun. Daarvoor zijn er te veel
grote verschillen tussen de besturen en de context waarin deze besturen
opereren. Zo is er ook een groot
verschil tussen basisscholen en secundaire scholen.
Enkele kritieken van directeurs s.o.
op de Codisvergadering van april 2013: In
Nederland en Duitsland komt men terug van de
schaalvergroting. Kunnen we op dit vlak niet leren van onze buurlanden? Wat
verstaat men precies onder een professioneel schoolbestuur? En wordt dat wel
automatisch gerealiseerd door de vorming van een scholenassociatie? In de
praktijk zal die professionalisering wellicht worden geconcretiseerd in de vrijstelling
van bestuurders, maar dat gaat dan ten koste van de betrokkenheid van de andere
bestuurders. Lokaal stelt men de
tendens vast dat kleinere schoolbesturen vlugger aansluiting zoeken bij elkaar,
terwijl een groter schoolbestuur zich eerder afzijdig zal houden. In het onderzoek van de bestaande
scholengemeenschappen stelde ook prof. Geert Devos vast dat er veel meer
fricties optraden tussen directeurs die deel uitmaken van een scholengroep met
één bestuur, dan tussen directies die deel uitmaken van een scholengroep met
meerdere schoolbesturen.
Ook de directeurs katholiek onderwijs
verenigd binnen de DIVO-groep vroegen zich bezorgd af: Wat zal de inbreng van directies binnen de geabsorbeerde schoolbesturen nog kunnen en mogen zijn? Philip Brinckman, directiecomité Jezuïetencollege
Turnhout, poneerde: Voor grote scholengroepen is er bij de achterban geen
draagvlak. De leerkrachten vrezen onduidelijkheid en chaos.
Schoolbesturen van heel wat vrije scholen zijn bezorgd dat hun pedagogisch project
en dus ook de vrije keuze van onderwijs verloren gaat. Bovendien is er
geen wetenschappelijke onderbouw voor grote bestuurlijke entiteiten.
Onderzoeken naar de goede schoolgrootte, zowel uit economisch financieel
als uit pedagogisch oogpunt, verwerpen unaniem supergrote scholengroepen
van duizenden leerlingen. In te grote scholen(groepen) neemt de sociale
cohesie af. Wanneer dit cement afbrokkelt, neemt ook het welbevinden en dus ook
de leermotivatie af. Ook in Nederland komt men terug van de té grote scholengroepen.
Je hoort meer en meer het woord 'defusie'. Ervaring en onderzoek wijzen uit dat
megascholen meer nadelen opleveren dan voordelen, niet alleen economisch, maar
ook pedagogisch.
1.3 Kritiek vanuit
onderzoeksrapporten e.d.
De VKSO-kopstukken Chris Smits en Lieven Boeve vonden
blijkbaar weinig of geen onderzoeksrapporten en standpunten die hun visie op grote scholengroepen
legitimeren. Bijna alle onderwijsexperts concluderen namelijk dat de nadelen van grote
scholengroepen en centralistisch bestuur veel groter zijn dan de voordelen. Dit
was ook de conclusie in het rapport Dijsselbloem van de parlementaire
onderzoekscommissie (2008). In voorliggend witboek zullen we verderop uitvoerig
naar tal van studies en standpunten verwijzen.
In het VVKSO-plan wordt wel terloops de indruk
gewekt dat dit plan wetenschappelijk gesteund wordt door de Gentse professor Geert
Devos. Ze verzwijgen dat Devos meer aandacht besteedt aan de uit de praktijk
gebleken gevaren, dan aan mogelijke zegeningen. In de bijdrage die we over
Devos studie verderop opnemen heeft de professor het uitvoerig over: vervreemding
als gevolg van grootschaligheid, waterhoofdvorming en overhead en de ermee
verbonden geldverspilling, moeilijke bestuurbaarheid; bureaucratisering;
organizations keep people busy; risicos van professionalisering; moeilijke
controle van het bestuur ... In een
andere bijdrage besluit hij ook nog:
According to the iron law of Michels large-scale organization and democracy
are incompatible. Dit zijn precies de nefaste gevolgen die in de vele rapporten en
getuigenissen over grootschalige scholengroepen steeds voorkomen.
1.4 Alternatief
vanuit moderne organisatiefilosofie & pleidooi voor bestuurlijke
vereenvoudiging
De
VSKO-kopstukken wekken de indruk dat hun complexe, grootschalige en centralistische besturingsfilosofie
beantwoordt aan het ABC van modern management. Niets is minder waar. Hun
organisatiemodel is voorbijgestreefd en
zal de betrokkenheid van de praktijkmensen aantasten. Bij modern en integraal
bestuur, corporate spirit ... wordt de
omvang van de organisatie beperkt en krijgen de praktijkmensen en scholen meer
i.p.v. minder verantwoordelijkheid; het Rijnlandmodel en het subsidiariteitsprincipe
staan weer centraal. Ook in de pers en in de media verschenen de voorbije
maanden veel kritieken op de ouderwetse organisatiefilosofie à la VSKO en veel
bijdragen over alternatief en human management (zie punt 4 en 5).
Het VSKO-model
zou het bestuur alleen maar complexer en afstandelijker maken. Een echte
bestuurlijke optimalisatie zou volgens ons -
en volgens velen - ook prioritair
gericht moeten zijn op het opnieuw vereenvoudigen van het bestuur van een
school: minder reglementen, minder papierwerk en planlast, minder juridisering,
het terug toelaten van een eenvoudige boekhouding, enz. Enkel op die wijze kunnen we het zgn. subsidiariteitsprincipe beter respecteren en de verantwoordelijkheid
weer dichter leggen bij de uitvoerders, de praktijkmensen: plaatselijke school,
directie en bestuur. Enkel zo kunnen we
de betrokkenheid van de praktijkmensen verhogen en het beroep van directeur
meer haalbaar en aantrekkelijk maken. Vooral
in de punten 4 en 5 werken we dit thema uitvoerig uit. We voegen
er nog aan toe: bij een modern
bestuursmodel hoort ook geen dirigistische en machtige centrale koepel, maar een eerder dienende.
Pas na de
invoering van zon humaan en vereenvoudigd bestuursmodel en na de aanscherping van het
subsidiariteitsprincipe, zou duidelijker worden hoe bepaalde vormen van
samenwerking tussen scholen het bestuur zou kunnen optimaliseren. We kunnen
hiervoor ook putten uit de ervaring met de bestaande scholengemeenschappen. Binnen
die scholengemeenschappen hebben we ook geleerd wat we niet moeten
stroomlijnen. Zo hebben we zelf ervaren dat onze technische school die voor
haar leerlingen goede ervaring had met Smartschool niet per se verplicht moest
worden over te schakelen op het door het VVKSO gepropageerde Elov dat
inmiddels ook niet meer gepropageerd wordt.
Ook inzake het debat over bestuurlijke
optimalisatie wil Onderwijskrant zijn
verantwoordelijkheid opnemen. We starten alvast met een witboek bestuurlijke
optimalisatie. Na deze kaderbijdrage nemen we nog heel wat artikels in dit
witboek op.
2. Voorgeschiedenis
VSKO-plan: plan Smet, Regeerakkoord, reacties
uit andere onderwijsnetten
2.1 Reacties op schaalvergrotingsplan
Smet & vanuit andere onderwijsnetten
In de hoorzittingen over het loopbaanpact en de
schaalvergroting begin 2013 en in de reacties op het schaalvergrotingsplan van
minister Smet bleken al heel wat mensen geen voorstander van de voorgestelde
schaalvergroting: onderwijsdeskundigen, vertegenwoordigers
van de lerarenbonden, de koepels van Steden & Gemeenten, het Provinciaal
onderwijs, de kleine onderwijsverstrekkers en de congregaties ... De OVSG- en
GO!-koepels en de Provinciale koepel geloofden niet in de door minister
Smet en de VSKO-kopstukken vooropgestelde zegeningen en wezen ook op de praktische
problemen voor kleinere onderwijsnetten.
Er kwam ook verzet vanuit de onderwijsbonden vooral rond het
lerarenstatuut en het feit dat men de lesopdracht wou veranderen in een
schoolopdracht.
Ook in reacties
buiten de hoorzittingen e.d. viel in
2013-2014 felle kritiek op het schaalvergrotingsplan te beluisteren. Dirk
Van Damme (OESO-kopstuk en ex- chef van het Gemeenschapsonderwijs) stelde
dat enkel het katholieke onderwijsnet profijt kon halen uit de
schaalvergroting. In het Vlaams parlement stelde Marleen Vanderpoorten
dat de voorstellen voor grootschalige scholengroepen niet in de eerste plaats
uitgingen van minister Pascal Smet, maar
van Mieke Van Hecke, directeur-generaal VSKO. Volgens Vanderpoorten waren de
VSKO-kopstukken de echte inspirator van de grootschaligheid en keek
onderwijsminister Smet gewillig toe. Ze bestempelde Mieke van Hecke als de echte
minister. Net als de kleinere onderwijskoepels waarschuwen zij voor de territoriumdrang van de VSKO-kopstukken. Ook een
aantal vertegenwoordigers van het Gemeenschapsonderwijs en van Steden en Gemeenten
zagen in de schaalvergrotingsplannen een poging van het katholiek onderwijs om een quasi
monopolie te verwerven, zijn groot territorium
nog uit te breiden en te betonneren via het overal oprichten van grote
regionale scholengroepen met associaties tussen basisscholen en scholen
secundair onderwijs.
2.2 Rol van VSKO-kopstukken
- Smits en Co, gebrek aan dialoog & inspraak
Tijdens een vergadering van de commissie onderwijs in december 2013 waarin
Smet verweten werd onder één hoedje te spelen met de VSKO-kopstukken Van Hecke
en Smits, reageerde Smet pronkend met de de stelling dat hij erin geslaagd was om de tegenstribbelende mensen die
dichter staan bij God
dan wij te bekeren voor de grootschaligheid. Het zullen wel de VSKO-kopstukken zijn die de
kerkelijke gezagsdragers moesten overtuigen van hun groot gelijk. Zij speelden
in dit verhaal van meet af aan een dubieuze rol, zonder enige inspraak van de
scholen en schoolbesturen - en blijkbaar aanvankelijk ook tegen de zin in van
de kerkelijke overheid. Het initiatief voor het VSKO-plan ging uit van de
secretaris-generaal van het verbond secundair onderwijs met de steun van de
directeur-generaal VSKO momenteel Lieven Boeve en voorheen Mieke Van Hecke.
Het VSKO stelde eind november 2013 voor
het eerst zijn visie officieel voor. Het
ging onmiddellijk om (dictaat)krijtlijnen
waaraan niet veel meer te tornen viel. Met de gekende kritiek en bezorgdheid
van de kleinere onderwijsnetten en de bezorgdheid vanuit de directies
basisonderwijs, werd ook geen rekening gehouden. De hoop dat Lieven Boeve, de
pleitbezorger van de dialoog-school, het plan Smits grondig zou bijsturen,
bleek ijdele hoop. Zelfs onze vraag voor een rustig dialoog-gesprek over dit
plan werd meteen afgewezen en dit niettegenstaande we in het verleden veel
voor de koepel gepresteerd hebben: bij het opstellen van het leerplan wiskunde,
bij het oriënteren en inspireren van de leermethodes voor lezen, rekenen,
wereldoriëntatie ...
2.3 Stilte in verkiezingscampagne
& in Regeerakkoord
Eind november 2013 deelde minister Smet plots mee dat er toch in het
voorjaar 2014 geen decreet zou komen wegens juridische problemen, tijdsgebrek
... en dergelijke. Zijn plan
vedween terug in de lade.
In de verkiezingsdebatten kwam de invoering van de controversiële
grootschalige scholengroepen merkwaardig genoeg nooit ter sprake. Het onderwerp
leek wel taboe. Ook de N-VA zweeg hier zedig over en liet - in tegenstelling met de hervorming van het
s.o.- niet in haar kaarten kijken. Zelf vonden we dat alles eerder
verontrustend. Ook in de beleidsverklaring van minister Crevits vinden we hier
weinig of niets over.
Het Regeerakkoord zelf bevat amper één vage uitspraak over schaalvergroting
en zwijgt in alle talen over de dringende nood aan een decretaal fusie-kader
zoals de fusietoetswet in Nederland. In
de ene zin die in het Regeerakkoord over de bestuurlijke optimalisering
voorkomt, wordt er wel een voorwaarde
aan mogelijke fusies verbonden: mits
respect voor verscheidenheid schoollandschap?
Maar het Regeerakkoord werkt
die belangrijke voorwaarde niet verder uit. Hopelijk beseffen de beleidsmakers
eindelijk dat er dringend nood is aan een fusietoets-decreet (cf. Nederland) om
een eventuele bestuurlijke optimalisering verantwoord te laten verlopen, met
respect ook voor de belangen van de kleinere onderwijsverstrekkers, enzovoort. Het Regeerakkoord verbindt nog een tweede
voorwaarde aan de bestuurlijke optimalisering. Deze moet gebeuren in de geest van het
subsidiariteitsprincipe. dit betekent dat de verantwoordelijkheid zo dicht
mogelijk bij de uitvoerders moet gelegen
zijn. Dit staat haaks op het VSKO-plan, maar verderop zal blijken dat de
VSKO-kopstukken dat zinnetje totaal anders interpreteren (zie vooral punt 4 en
5).
2.4 Nog steeds
geen fusiekader-decreet: anomie!
Vlaanderen heeft
dringend nood aan een decretaal fusie-kader als voorwaarde voor een ordelijke
en gerechtigde optimalisering van het schoolbestuur. Om de diversiteit in het onderwijslandschap te garanderen stipuleert die wet dat het marktaandeel van fuserende
scholen na fusie in stedelijke gebieden niet meer mag zijn dan 35% en elders
niet meer dan 50%. De wet viseert ook het
behoud van de menselijke maat en het terug herstellen ervan waar die maat in
een aantal mastodontscholengroepen verdwenen was. De fusietoets gaat na of
besturen die willen fuseren een zorgvuldig besluitvormingsproces hebben
doorlopen, waarbij uiteenlopende belangen zijn afgewogen en alle
belanghebbenden - ook de schoolraden - een stem hebben gehad. Bovendien wordt
getoetst of keuzevrijheid voor leerlingen en hun ouders is gewaarborgd.
Bij de fusie-toets houdt men dus ook rekening
met de specifieke omstandigheden van elke individuele situatie. Zo is er een
groot verschil tussen fusies van basisscholen en scholen secundair onderwijs.
Men houdt ook rekening met het marktaandeel van de fuserende besturen in
relatie tot andere schoolbesturen in de regio en met de regio van de vestiging
(stad of platteland). Fusies in het Vlaams secundair en basisonderwijs lijken
ons nog iets delicater omdat we in Vlaanderen te maken hebben met één grote
onderwijsverstrekker naast een aantal kleinere. Ook in Vlaanderen is er
dringend nood aan een fusie-toets-decreet, aan reglementering en toezicht door
de overheid. Indien er in Vlaanderen een fusietoets-decreet had bestaan voor
het hoger onderwijs dan zouden we nooit tot een situatie gekomen zijn waarbij
de Associatie-KU Leuven 75% van de hogeschoolstudenten een bijna monopoliepositie
- kon verwerven.
Voor de VSKO-kopstukken is er geen decretaal fusie-kader nodig. De voorbije
twee jaar pakten ze al uit met een revolutionair scholengroepen-plan en ze
beschouwen hun plan van januari 2015 als definitief. Voor een echt debat en een echte dialoog over
dit plan was er niet de minste ruimte. De VSKO-kopstukken deden ook alsof de
vele kritische rapporten en standpunten over de negatieve gevolgen van
grootschalige scholengroepen en schoolbesturen niet eens bestonden.
3 Grootschalige scholengroepen
& besturen: too big & hierarchic to succeed
3.1 Grootschaligheid,
centralisering en eenheidsworst troef
Op 8 januari 2015 publiceerde het VSKO zijn zogezegd normatief hervormingsplan
met als titel: Naar een bestuurlijke
optimalisering en schaalvergroting in het basis- en secundair onderwijs.
Het gaat in feite om het oprichten van grote scholengroepen met enkele scholen
secundair onderwijs en een groot aantal basisscholen uit de nabije en minder
nabije omgeving. Het VSKO wil 150 regionale
scholengroepen en besturen, regionale associaties tussen secundaire scholen en
basisscholen met een schaalgrootte van 4000 à 8000 leerlingen. Alle
schoolbesturen behoren tot dezelfde vzw. Ook elke basisschool wordt verplicht
te kiezen voor aansluiting bij een scholengroep secundair onderwijs uit de
nabije en vaak ook uit de minder nabije omgeving. Zon associaties zijn uniek. Voor
landelijke basisscholen gelegen tussen twee steden wordt het een moeilijke en
delicate operatie.
Het VSKO wil binnen elke scholengroep ook een sterk gecentraliseerd en
afstandelijk bestuur dat praktisch alle macht naar zich toetrekt. Dit alles
betekent een gigantische schaalvergrotings - en stroomlijningsoperatie: stroomlijning en eenheidsworst voor de sterk
verschillende secundaire scholen (b.v. aso, vti, hotelschool) en een nog
grotere stroomlijning tussen basisscholen en secundaire. Een stroomlijning ook tussen scholen met
sterk uiteenlopende culturen. Dit laatste gaat regelrecht in tegen de belangrijke eindconclusie in de studie van de Gentse prof. Geert Devos. Devos concludeerde: Lineaire
maatregelen voor àlle schoolbesturen lijken hoe dan ook niet opportuun.
Daarvoor zijn er te veel grote verschillen tussen de besturen en de context
waarin deze besturen opereren (Gevaren
en kansen van bestuurlijke schaalvergroting, UGent, 2014). Het VSKO-plan is duidelijk gebaseerd op
het principe van one size fits all, één en hetzelfde model voor al die sterk verschillende scholen en
schoolculturen. Zon integratie zal veel problemen veroorzaken en leiden tot
aantasting van de eigen schoolcultuur. Een centrale gedachte in de Nederlandse fusietoets-wet luidt precies ook
dat men moet rekening houden met de grote verschillen tussen scholen en de
context waarin ze opereren.
3.2 Vlaanderen straks koploper
inzake grootschaligheid?
Binnen elke scholengroep zou het dus gaan om een
omvangrijk aantal scholen. Vlaanderen zou zo koploper worden inzake
grootschalige scholengroepen en centralistische schoolbesturen. Nederland staat
bekend als een land met een aantal grote scholengroepen, maar niettegenstaande
een aantal mastodontscholen met b.v. 40.000 leerlingen bestaan er nog steeds
1200 schoolbesturen. De grote scholengroepen
situeren zich vooral op het niveau van het middelbaar beroepsonderwijs
(ROCs) met een groot aantal opleidingen; er bestaan ook nog veel kleine
schoolbesturen met 1 of enkele scholen.
3.3 Minder bestuurlijke efficiëntie,
gedegradeerde directeurs, geldverspilling ...
Bij het onderzoek naar de
bestuurbaarheid van scholengemeenschappen stelde prof. Devos vast dat directeurs van grote
scholengemeenschappen signaleren dat het niet evident is om in vergaderingen
overleg te plegen met 15 of 20 scholen. De mogelijkheid tot onderlinge
interactie is beperkt en de besluitvorming wordt bemoeilijkt. Ook blijkt het
behoorlijk complex te worden om de middelenverdeling te berekenen en te
verdelen over de verschillende scholen heen (Devos et al., 2010). Volgens het VSKO-plan zouden de regionale
scholengroepen straks nog veel meer scholen tellen en zowel van het secundair
als van het basisonderwijs. Binnen de bestuursvergadering
van onze scholengemeenschap met een 8-tal secundaire scholen stellen we ook
vast dat de onderlinge interactie en de eigen inbreng heel beperkt is.
Onderhandelen met zoveel partners is heel moeilijk en de belangen b.v. van een
hotelschool of vti zijn heel anders dan deze van een aso-school.
Volgens VSKO moet de bestuurlijke schaalvergroting er vooral toe leiden dat
de directeurs zich meer kunnen inlaten met hun pedagogische taak. In de
praktijk merken we echter precies het omgekeerde. Prof. Eric Verbiest getuigde
op een VVKBaO-studiedag dat ook de ervaringen in Nederland met schaalvergroting
veelal een omgekeerd effect sorteren (Forum, december 2013, p. 8).
We citeren even: In functie van het takenpakket van de directeur was er
inderdaad de verwachting
dat de bestuurlijke schaalvergroting voor de directeur een taakverlichting
zou meebrengen. Zo zou de
directeur zich vooral op het kernproces van het onderwijs kunnen richten:
het onderwijsleerproces.
Maar bij het realiseren van de bestuurlijke schaalvergroting liep het
evenwel mis. In de praktijk
blijkt dat nogal wat grote schoolbesturen zelf voor planlast en werkdruk
bij de schooldirecteurs zorgen.
3.4 Fusies zonder
respect voor verscheidenheid schoollandschap?
Het Regeerakkoord stelt terecht dat bij bestuurlijke optimalisatie het respect
voor de verscheidenheid van het schoollandschap gegarandeerd moet worden. Precies
omdat de fusies in Nederland tot veel misbruiken en nefaste effecten leidden en
veel scholen tegen elkaar in het harnas joegen, voerde Nederland een paar jaar
geleden de Fusie-toets-Wet in. In punt 2 stelden
we al dat die wet monopolievorming wil
voorkomen en diversiteit en menselijke maat wil waarborgen. Die wet
stipuleert o.a. dat het marktaandeel van
fuserende scholen na fusie in stedelijke gebieden niet meer mag zijn dan 35% en
elders niet meer dan 50%.
De grote fusies die de VSKO-kopstukken
willen opleggen zijn duidelijk in strijd met het respect voor de verscheidenheid van het schoollandschap en met
de (Nederlandse) fusietoets. Het katholiek secundair onderwijs telt niet minder
dan 70 % van de leerlingen. Door de fusies zou dit net een bijna
monopolie-positie kunnen verwerven, net als dit het geval is met de
Associatie-KU Leuven voor het hoger onderwijs. (Nog dit: na de uitvoering van
het VSKO-fusieplan zou b.v. ook een
wenselijke regionale samenwerking tussen VTI-scholen hogere cyclus van
verschillende onderwijsnetten veel moeilijker worden. Velen denken nochtans dat
dit voor de VTI-scholen en voor de samenwerking met het bedrijfsleven heel
belangrijk zou zijn. Zo merken we ook dat de associaties in het hoger onderwijs
de wenselijke samenwerking/fusie van opleidingen voor b.v. industrieel
ingenieur van de twee/drie onderwijsnetten onmogelijk maken.)
3.5 Optimalisering met respect voor subsidiariteitsbeginsel
In
Regeerakkoorduitspraak lezen we dat bestuurlijke optimalisering ook
enkel kan mits respect voor het subsidiariteitsbeginsel. Dit beginsel stelt dat de beslissingsbevoegdheid
op het laagst mogelijke niveau moet liggen. Dit
staat o.i. haaks op het VSKO-plan
dat de beslissingsbevoegdheid van de scholen, directies en besturen in sterke
mate wil inperken. Prof. Dolf Van den Berg betreurde onlangs nog: In het (klassieke) Rijnlandse model worden de bevoegdheden in het
onderwijs zo laag mogelijk in de organisatie neergelegd en staat het primaire
(onderwijs)proces centraal. Binnen het grootschalige Engelse model kent het
topmanagement zich steeds meer vrijheidsgraden
toe en worden de vrijheidsgraden van de medewerkers op de werkvloer steeds verder ingeperkt (Onderwijsinnovatie: geen verzegelde lippen
meer, 2010.). Van den Berg maakt
zich grote zorgen omtrent grote scholengroepen en de gestage complicering van
de directietaken. De Nederlandse (organisatie)professor Edith Hooge poneert: Als de organisatie en de omgeving te complex zijn geworden en de menselijke
maat in het geding is, verliezen onderwijsbestuurders de aansluiting met de
hoofdrolspelers van onderwijs. En dan speelt het fundamentele risico van
'too-big-to succeed'.
In Scandinavische landen als Finland staan nog steeds de kleinschaligheid
en het subsidiariteitsbeginsel centraal.
Men stelt vast dat de betrokkenheid van de directeurs, leerkrachten en
plaatselijke gemeenschap er veel groter is dan in landen met grote
scholen(groepen) en een afstandelijk bestuur. In veel Finse scholen geven de
directeurs zelf nog een aantal lessen. Ook in veel van onze basisscholen en secundaire scholen is er nog relatief veel kleinschaligheid en
autonomie, betrokkenheid van de praktijkmensen en bestuursverantwoordelijkheid
van de directeurs. Dit is een
belangrijke troef en kracht van veel
katholieke scholen. Hiervoor werden ze vaak ook benijd vanwege directeurs en
leerkrachten uit andere onderwijsnetten. Jammer genoeg werden de opdrachten van
een directeur als gevolg van te veel reglementering, invoering van dubbele boekhouding e.d. al te sterk
verzwaard en bemoeilijkt. Zo konden ze ook steeds minder tijd besteden aan de
pedagogische leiding. We zouden prioriteit moeten verlenen aan het
vereenvoudigen van de opdrachten van de directeurs i.p.v. er een aantal te
delegeren naar een superdirectie. Ervaring met grote scholengroepen in
Nederland en in ons hoger onderwijs wijzen overigens uit dat de directeurs in
zon constellatie nog minder tijd voor de pedagogische leiding overhouden. De VSKO-kopstukken willen jammer genoeg
inzake bestuur de verkeerde richting uit, haaks op het streven naar meer
zelfstandigheid voor de scholen, leerkrachten, directeurs en lokale besturen.
Het eigenaarschap van het onderwijs zou nog meer in de handen moeten komen van
de praktijkmensen i.p.v. minder.
Het subsidiariteitsbeginsel staat
ook haaks op het streven van de VSKO-kopstukken om steeds meer macht en vrijheden aan de centrale koepel toe te kennen en de
koepel als een soort holding te beschouwen. Bij de recente hiërarchische en
verticale herstructurering van de koepel zelf werd het verbond voor het basisonderwijs ook
gewoon afgeschaft. Ook binnen de koepel krijgen we een minder horizontaal en
meer centralistisch bestuursmodel.
3.6 Kostenplaatje en incentives
Het VSKO beseft dat het nieuwe bestuursmodel en
de betaling van professionele bestuurders heel wat centen zal kosten. Naast
extra centen van de overheid, wil het VSKO die centen ook halen uit een ander
gebruik van de subsidies en uit het feit
dat volgens hen de grootschaligheid veel efficiëntiewinst zal opleveren.
Onderzoekers van het Nederlands adviesbureau Berenschot stelden
echter een paar jaar geleden vast
dat uit hun onderzoek van grootschalige scholengroepen in Nederland bleek dat
er geen bestuurlijke
schaalvoordelen en efficiëntiewinsten optraden en dat de (bestuurlijke)
overhead-efficiency niet hoger, maar zelfs lager is (Rapport: Wie heeft de
overhead gezien?, zie Internet). Schaalvergroting
zorgde dus niet voor meer bestuurlijke efficiëntie en besparingen,
integendeel. We citeren even: In
grote scholengroepen wordt altijd een bovenlaag (koepel, overhead) gecreëerd
waar veel geld naar toe gaat ten koste van het lesgebeuren, aldus de
onderzoekers. Erger nog dan de grotere bestuurlijke omvang is de
wijze waarop bestuurd wordt het afstandelijk bestuur, en dus ook minder
betrokkenheid bij de organisatie, al te vaak onbeschaamd graaien aan de top. (NvdR:
als de financiële pot omvangrijk wordt, krijg je vlugger nodeloze luxe-uitgaven
en graaien aan de top.)
Het VSKO stelt verder dat de totale omkaderings- en werkingsmiddelen
voortaan rechtstreeks toegekend zullen worden aan het overkoepelend bestuur dat
hier dan flexibel gebruik kan van maken voor de centrale werking. De Directiecommissie
Katholiek Basisonderwijs maakt zich hier in haar schrijven van februari j.l
grote zorgen over. We lezen: Aangezien de beleidsmedewerkers (voor het
professioneel bestuur ) vandaag in onvoldoende mate aanwezig zijn in het
basisonderwijs, wordt de poort opengezet om lestijden, punten en
werkingstoelagen in te zetten om die structuur uit te bouwen (om die
vrijgestelde professionele bestuurders e.d. te betalen. ) Daardoor verarmen de basisscholen voor een tweede keer.
Op de info-sessie over het VSKO-plan gewaagde Chris Smits zelfs van het omzetten van
omkaderingsmiddelen in werkingsmiddelen. Bij de hervorming van het hoger
onderwijs heeft zon operatie geleid tot een aanzienlijke afname van het aantal
lesgevers. Nog dit: wat die extra centen vanwege de overheid betreft moeten we
ons ook geen illusies maken; er zal in de toekomst eerder sprake zijn van
verdere besparingen en minder centen.
4 Centralistisch & complicerend
bestuursmodel versus subsidiariteitsprincipe
en integraal management
4.1 Centralistisch en complicerend bestuursmodel
De
VSKO-kopstukken opteren voor een centralistisch en verticaal
bestuursmodel. De bevoegheid van de Raad van Bestuur is allesomvattend.
We lezen: De Raad van bestuur zet de
pedagogische krijtlijnen uit, zorgt voor de eerder beheersmatige aspecten, en
stimuleert/ondersteunt de onderwijskundige werking van de scholen. De vzw werkt
vanuit één duidelijke missie, staat ook in voor het beheer van de middelen
(omkadering, werking, infrastructuurmiddelen), en voor het werkgeverschap van
alle personeelsleden van de betrokken scholen. Verder wil het plan ook professionele en
betaalde bestuurders invoeren, naast de vrijwilligers: De complexiteit van beheer en bestuur maakt het vandaag immers
noodzakelijk om voor de diverse aspecten gespecialiseerde deskundigheid in huis
te halen. De professionele bestuurders zijn dus meer deelspecialisten dan
generalisten.
|