Grootschalige scholengroepen leid(d)en
tot afstandelijk bestuur, bureaucratie, vervreemding en ontzieling, geldverspilling,
degradatie leraar en hervormingsdrift. Leren uit
Nederlandse gevolgen van grootschaligheid; Vlaanderen let op uw zaak!
Raf Feys: Lichtjes
bijgewerkte bijdrage uit Onderwijskrant 145 mei 2008: actueler dan ooit!
Inleiding/actualisering
In 2008 schreven we in Onderwijskrant een bijdrage over de nadelige
gevolgen van de schaalvergroting in het Nederlands secundair onderwijs. Ze is
actueler dan ooit. De hervorming van ons hoger
onderwijs in 1995 was in sterke mate een kopie van de hervorming in Nederland.
En al in de beleidsverklaring in 1995-1996 wou het duo Vandenbossche-Monard een
analoge operatie schaalvergroting en enveloppefinanciering voor het s.o.. Dit plan had de stilzwijgende
medewerking van de VVKSO-secretaris-generaal Antoon Boone, maar zonder medeweten van de scholen en schoolbesturen.
Dit plan leidde destijds tot een massaal protest en een massale betoging in
Brussel waaraan ook ACW & CVP participeerden. Enkele scholen stuurden ook
een vlammende protestbrief naar het VSKO.
De Vlaamse beleidsverantwoordelijken verwijzen graag naar het Fins
onderwijs, maar vergeten dat de grootste troef van het Finland precies te maken heeft met de
kleinschaligheid en de zelfstandigheid
van de scholen en leerkrachten.
Onlangs ontvouwde de VSKO-koepel van het katholiek
onderwijs een plan voor de invoering van
grootschalige schoolbesturen. Dit plan
vertoont veel gelijkenis met de
hervorming van ons hoger onderwijs en is nog stukken radicaler dan het
schaalvergrotingsplan dat het trio Vandenbossche-Monard-Dewolf voor het secundair onderwijs wou uitvoeren. De door het VSKO voorgestelde schaalvergrotingsoperatie vertoont heel veel
gelijkenis met hervormingen in Nederland die door de parlementaire
evaluatie-commissie Dijsselbloem en veel waarnemers in 2008 als vrij nefast
bestempeld werden. Het onderwijsnet van
Steden en Gemeenten nam vorig jaar
radicaal afstand van de schaalvergrotingsplannen; het voelde zich in zijn
voortbestaan bedreigd. Door de nauwe band tussen de locale lagere scholen en de
regionale katholieke scholengroepen van basis- en secundair onderwijs, zouden
de lokale gemeentescholen nog moeilijk kunnen concurreren. Enz. Nu het VSKO
zijn plan verder uitwerkte en er nog geen reactie kwam vanwege het ministerie,
zullen de kleinere netten wel noodgedwongen moeten samenwerken om te kunnen
overleven.
Prof. em. Eric Verbiest was zijn
leven lang werkzaam in Nederland. Hij stelde onlangs in Brandpunt (januari
2015) : In Vlaanderen is men bevreesd
voor schaalvergroting, kijkend naar Nederland waar schaalvergroting geen effect
gehad heeft op de kwaliteit van het onderwijs zelf. De parlementaire
onderzoekscommisse-Dijsselbloem en tal van waarnemers legden de voorbije jaren
vrij concreet uit welke de nefaste gevolgen waren van de schaalvergroting in
Nederland. En dat is o.i. ook precies wat de Vlaamse praktijkmensen ook veel
directeurs en bestuurders bekommert. Waarom zouden de gevolgen van de
operatie schaalvergroting in Vlaanderen totaal anders zijn dan deze in
Nederland, en dan deze die we ook bij de schaalvergroting in ons hoger
onderwijs vaststelden? De Nederlandse kritieken stemmen overigens vrij goed
overeen met deze die we ook in Vlaanderen opvangen.
Het VSKO-hervormingsplan bestuurlijke
schaalvergroting heeft het enkel over de
vele zegeningen en wekt de indruk dat er een brede consensus, een breed
draagvlak, bestaat. Het doet ons denken aan mei 2012 toen overal verkondigd
werd dat er een breed draagvlak bestond voor het kleurrijk hervormingsplan s.o.
Achteraf bleek dat dit geenszins het geval was. Men slaagde er achteraf ook niet in om de
mooie principes over de brede eerste graad te concretiseren. Zou het massale protest
in 95-96 tegen een minder radicaal hervormingsplan dan toch een maat voor
niets en onverantwoord geweest zijn? We vermoeden dat na een open debat de
meesten zouden beseffen dat de vele nadelen niet opwegen tegen de voordelen en
dat het plan ook niet echt katholiek klinkt naar de kleinere onderwijsnetten
toe, en naar het basisonderwijs toe.
Vooraf enkele
treffende citaten over de nefaste gevolgen in Nederland.
*B. Verkroost schrijft:
-Sinds de fusiegolf in de afgelopen decennia zijn veel als professionele
organisaties georganiseerde scholen opgenomen in grote, complexe
bureaucratische lijnorganisaties.
-Daardoor zijn de gezags- en
machtsverhoudingen ingrijpend veranderd. Professionals, leerkrachten en
directeurs zijn in een afhankelijkheidsrelatie t.o.v. besturen en management terecht
gekomen. -De
beloofde medezeggenschap is in veelal niet meer dan een wassen neus gebleken. -Bestuur en management waren
tevens de stuwende krachten achter de vele haastige onderwijsdidactische en
organisatorische hervormingen geweest terwijl docenten lijdzaam toezagen. (Dat
is precies wat we in Vlaanderen ook meegemaakt hebben als gevolg van de
hervorming van het hoger onderwijs.)
*Jo Kloprogge, directeur Sardes, wijst op de "diepe kloof
die gaapt tussen een florerend management
en een verpieterend lerarencorps. En
als het management de eigen leerkrachten een belemmering
gaat noemen om goed onderwijs te realiseren, zijn we heel ver van huis"
(Didaktief, maart 2005). (Ook de Leuvense rector André Oosterlynck
stelde enkele jaren geleden dat de decanen een belemmering vormden om goed
onderwijs te realiseren.)
* Prof.em. J.D. Imelman schrijft
over de vervreemding en schade op het niveau van de lokale scholengemeenschap: Heilloze, door de overheid bevorderde
schoolconcentraties hebben hiërarchische kringen van management opgeroepen die
navenant minder weten wat goed onderwijs inhoudt. Dit wordt nog versterkt
doordat de schoolmanagers vooral in economische termen denken. Dat levert niet
alleen geknoei op met begrotingen en gesjoemel met aan leerlingen te stellen eisen,
met cijfers en examenresultaten. Het gros van de nieuwe elite van het
management zijn ook pedagogische niet-weters die ook uit de aard van hun
niet-weten ontvankelijk zijn voor de ideologische luchtfietserij.
1. Nefaste revoluties
inzake omvang van bestuur, afstandelijk bestuur, enveloppefinanciering e.d.
In het rapport-Dijsselbloem (2008) en tijdens het erbij aansluitend debat werd veel aandacht besteed aan de
nefaste gevolgen van een van de belangrijkste hervormingen van de voorbije 20
jaar. Ook de invoering van grote en
gedecentraliseerde bestuursvormen samen met de enveloppefinanciering en de
ermee verbonden schaalvergroting, kregen de nodige aandacht. Deze deregulerende hervorming werd het eerst
ingevoerd in het hoger onderwijs en in 1996 in het voortgezet onderwijs. Jarenlang
werden de scholen gestimuleerd en deels ook gedwongen te fuseren door de
invoering van een nieuw bekostigingssysteem, de enveloppefinanciering (lump
sum): één budgettair totaalbedrag waar de schoolbesturen bijna alles mee mogen doen.
Enveloppefinanciering ging noodzakelijk gepaard met schaalvergroting, met de
vorming van grote scholengemeenschappen en invoering van een grote vrijheid
voor de lokale managers van de scholengroepen.
Waar de centrale overheid zich op bepaalde vlakken ten onrechte terugtrok,
kregen de lokale of regionale
koepels en managers van de mega-scholengroepen het voor het zeggen. Dit
leidde tot een grote lokale
of regionale koepel, tot een groot middenkader van vrijgestelde begeleiders
en coördinatoren allerhande; kortom : tot een grote overhead en tot een enorme geldverspilling.
De operatie schaalvergroting leidde ook tot hiërarchisering en
verzakelijking van het bestuur en ook tot veel willekeur en misbruiken. De
verzelfstandiging van de scholen ging ook ten koste van de kwaliteit en van de
zeggenschap van de leerkrachten. De commissie-Dijsselbloem adviseert vooreerst om
veel meer de menselijke maat te bewaken als het gaat om schaalvergroting. Tijdens
het kamerdebat erkenden de woordvoerders van de politieke partijen dat deze bestuurlijke hervormingen
(schaalvergroting e.d.) veel schade aan het onderwijs berokkenden. In plaats van kleinere scholen en
kleinere scholengroepen het leven onmogelijk te maken, had men ze integendeel
financieel moeten steunen. De meeste politici pleiten nu voor meer kleinschaligheid
en voor het indammen van de macht van de leiders van de grotere scholengroepen
en grootschalige schoolbesturen. Er wordt ook voor defusie gepleit. Een paar
kamerleden stelden wel dat de weg terug
defusie heel moeilijk is. (Later kwam de invoering van de zgn
fusietoets).
De schaalvergroting ging gepaard met de intrede van het vrije marktstelsel
en de marktwerking waarbij de
vrijheid en tegelijk de onderlinge concurrentie en strijd voor de
leerlingen centraal staan. De scholengemeenschappen moesten het gevecht aangaan
voor de leerlingen. Ze gedroegen zich steeds meer volgens het model van de
vrije markt en vrije concurrentie.
In Vlaanderen situeert zich het verschijnsel van de grote scholengroepen
met een uitgebreid bovenschools bestuur en met een grote autonomie vooral op
het niveau van het hoger onderwijs waar de enveloppenfinanciering en de erbij
horende schaalvergroting in 1995 werd ingevoerd. Een quasi kopie trouwens van
de hervorming in Nederland: multisectorale hogescholen, enveloppenfinanciering,
grote autonomie
Ook op andere onderwijsniveaus is er sprake van
schaalvergroting en van vormen van enveloppefinanciering e.d. De overheid en
bepaalde koepels stimuleren nog steeds de schaalvergroting.
We zijn er gelukkig wel in geslaagd
om de in 1995 in de beleidsverklaring aangekondigde
uitbreiding van de HOBU-hervormingsfilosofie naar het secundair onderwijs
een halt toe te roepen.
2. Macht &
vervreemding schoolleiders
We lezen in een SCP-deelrapport: De bestuurlijke veranderingen hadden
ook grote gevolgen voor de
verhoudingen binnen de scholen zelf. Als gevolg van de schaal- en
autonomievergroting kwamen
schoolleiders in het hoger en voortgezet onderwijs verder af te staan van
het primaire leerproces. Hun
leidinggevende taken namen toe. Schoolleiders werden managers, waar zij
vroeger in het voortgezet
onderwijs vaak nog lesgevende taken vervulden en veel meer als primus
inter pares (eersten onder
gelijken) functioneerden. Schoolmanagers kregen al te veel ruimte om
ondoordachte onderwijsvernieuwingen op te leggen. De autonomie was voor de
leraren een schijnautonomie, aldus
SP-kamerlid Jasper van Dijk. Het onderwijsbeleid op schoolniveau is de
afgelopen tien jaar veel zakelijker, afstandelijker en hiërarchischer
geworden. Ook volgens minister Plasterk is de inbreng en beroepseer van
de leraren sterk aangetast. De conclusie van de commissie Renooy Kan over
de herwaardering van de leerkracht luidde: De leerkracht moet opnieuw eigenaar
worden van het onderwijs.
PvdA-kamerlid Staf Depla stelde in dit verband o.a. voor: het
waarborgen van de menselijke
maat waardoor de afstand tussen bestuur en professional kleiner wordt; het
vastleggen dat groepen
vakdocenten een belangrijke stem hebben in beslissingen die hun
professionaliteit raken; de mogelijkheid
om als onderwijspersoneel en school weer uit een scholengroep te treden;
weer bekostiging per
school en vestiging. De macht en opstelling
van schoolbesturen en lokale schoolmanagers is drastisch toegenomen:
door de verantwoordelijkheid voor het beheer van een grote financiële
enveloppe (lump sum) en van een omvangrijke scholengroep, door de daar
mee samenhangende bureaucratisering, door de invoering van de
marktwerking,
Schoolbesturen zijn steeds meer autonome organen,
die de eigen autonomie steeds willen vergroten. Vooral door deze
bestuurlijke veranderingen evolueerde ook het beeld van de leerkracht
als professional en ambtenaar naar het beeld van de modieuze leraar
die zijn waar als werknemer moet verkopen aan de leerling-klanten en dit
binnen een marktgerichte school. In de hier op volgende bijdrage
beschrijft prof. Margo Trappenburg de gevolgen van nieuwe bestuurlijke
context
voor het functioneren van de leerkrachten. Ze beschrijft de evolutie van
het beeld van de traditionele
leraar als professional en ambtenaar naar het beeld van de modieuze leraar die zijn koopwaar als
productiemedewerker moet verkopen aan de leerling-klanten en dit binnen een
marktgerichte school.
Prof.-filosoof Ad Verbrugge stelt
in dit verband: De invloed en positie van de leraren en van de
afzonderlijke scholen binnen de grote scholengemeenschappen is als gevolg van
de schaalvergroting in belangrijke mate overgenomen door lokale onderwijskoepels
en door onderwijsraden, en dat is een hardnekkige structuurdie moet worden
doorbroken om de rol van de leraren en scholen in eer te herstellen.
De lokale scholenkoepels fungeren als gesloten wereldjes en accepteren
weinig inspraak vanwege
de professionals, de leerkrachten. Zij beschouwen zich als de werkgevers en
de leerkrachten worden
vaak gedegradeerd tot werknemers met nog weinig professionele autonomie.
Zo waren het ook
vooral de schoolbesturen die al te vlug het nieuwe leren omarmden. Dat de
vele nieuwe coördinatoren
zich proberen waar te maken, speelt hierbij ook een rol. Bij de strijd om
de macht in klas gaat het niet
enkel om de strijd van de leraars met het ministerie, maar evenzeer om de
strijd van de leraars met de
managers van de grote schoolbesturen, met de raden en met de grote
onderwijsondersteunende
pedagogische centra. Ook binnen het Vlaams hoger onderwijs merkten we dat
de hogeschooldirecties al
te veel macht naar zich toetrokken, waardoor de docenten momenteel veel minder
invloed en professionele autonomie hebben dan vóór de hervorming van het hoger
onderwijs.
B. Verkroost schrijft op de BON-website: Sinds
de fusiegolf in de afgelopen decennia zijn kleine, als
professionele organisaties georganiseerde scholen opgenomen in grote,
complexe bureaucratische lijnorganisaties en zijn de gezags- en
machtsverhoudingen ingrijpend veranderd. Professionals, leerkrachten en
directeurs, zijn in een afhankelijkheidsrelatie
t.o.v. besturen en management terecht gekomen terwijl de medezeggenschap in
veel gevallen niet meer dan een wassen neus is gebleken, Bestuur en management
zijn de stuwende krachten achter onderwijsdidactische en organisatorische hervormingen
geweest terwijl docenten lijdzaam toezagen.
Ook Jo Kloprogge, directeur Sardes, wijst op de "diepe kloof
die gaapt tussen een florerend management
en een verpieterend lerarencorps.
En als het management de eigen
leerkrachten een belemmering
gaat noemen om goed onderwijs te realiseren zijn we heel ver van huis. (Didaktief,
maart 2005). Terloops: voor mensen die ons hoger
onderwijs kennen zijn dit allemaal zaken die zich ook in Vlaanderen voordoen.
Leraar Jan Gommeren getuigt in dit verband: Veel problemen in
ons voortgezet en hoger onderwijs zijn
een gevolg van de grote zelfstandigheid van de grote schoolbesturen. De
besturen, maar vooral de directies-bestuurders, zijn het toen op hun manier
gaan aanpakken. Dus zelf enorme salarissen , premies allerhande), lease-autos
e.d. Ook kwamen er steeds meer hoger betaalde banen en vrijgestelden bij. Het geld
hiervoor kwam van de leraren, een kostenpost waarop je kunt bezuinigen. Die
werden ook minder betaald, vooral de nieuwe instromers. Onbevoegde leraren voor
klas was geen enkel probleem, want die hoefde men minder te betalen. Ook
allerlei instructeurs etc. werden voor weinig geld voor de klas gezet. Waren er
te veel leerlingen met onvoldoendes dan werd je door de directies op het matje geroepen
en werden de cijfers wel aangepast. Oudere leerkrachten mochten (moesten) eerder
stoppen met aanvulling (op het salaris en pensioen) van school. Ze waren te
duur voor de enveloppe en werden buiten gewerkt. (Dat laatste was/is ook het
geval in ons hoger onderwijs). Dijsselbloem stelde
tijdens het Kamerdebat ook dat het parlement de leerkrachten meer moet
beluisteren
door hen rechtstreeks via een peiling te raadplegen. Het is niet voldoende
de belangengroepen te raadplegen.
Over de vervreemding op het niveau van de lokale scholengemeenschap
schrijft prof.J.D.
Imelman: De overheid heeft via wet- en regelgeving het
fantoom van de marktwerking opgeroepen. Heilloze, door de overheid bevorderde
schoolconcentraties hebben hiërarchische kringen van management opgeroepen die
navenant minder weten wat goed onderwijs inhoudt. Dit wordt nog versterkt
doordat de schoolmanagers vooral in economische termen denken. Dat levert niet
alleen geknoei op met begrotingen en gesjoemel met aan leerlingen te stellen eisen,
met cijfers en examenresultaten. Het gros
van de nieuwe elite van het management zijn ook pedagogische niet-weters
die ook uit de aard van
hun niet-weten ontvankelijk zijn voor de ideologische luchtfietserij van
wervend geformuleerde (leer)
psychologieën zoals die van het nieuwe leren en dergelijke pedagogische nitwits:
qua vernieuwingstaal van wanten wetende gedrag- en sociale wetenschappers. (Scholenschemering,
in: Steeds minder leren, uitg. Ijzer, Utrecht, 2005).
Een docent van een grote hogeschool getuigt: Arrogante bestuurders en
managers bepalen, met
hun geldverslindende stafapparaten vol onderwijskundigen, hoe het onderwijs
gemaakt en gebracht
moet worden. Docenten staan buitenspel. In het Hoger Beroepsonderwijs
heerst al jaren dezelfde tunnelvisie op onderwijsvernieuwing als in de
politieke en ambtelijke top, en worden hoogst betwistbare vernieuwingsconcepten
er met dezelfde dwang doorgedrukt. In het middelbaar beroepsonderwijs is het
niet anders. Ook daar spelen bestuurders en staf voor minister of
staatssecretaris. De ministers Deetman,
Wallage, Netelenbos en hun opvolgers zijn niet de enigen die in de
beklaagdenbank moeten
zitten; evenzeer horen daar de oligarchische autocraten van de hogescholen,
ROCS e.d. thuis.
Naast de sterke toename van de macht van de lokale bestuurders, is er ook
de toename van de macht
van de nieuwe centrale raden die deze bestuurders vertegenwoordigen- zoals
de V.O.-raad voor het
voortgezet onderwijs en H.B.O.-raad voor het hoger onderwijs.
Aleid Truijens, bekend onderwijsredacteur Volkskrant,
schreef hieromtrent op 4 maart j.l.: De ontwerpers
van het huidige onderwijs minachten inspirerende leerkrachten. Sjoerd
Slagter, voorzitter van
de VO-raad (de koepelorganisatie voor het voortgezet onderwijs), noemde hen
onlangs kennismonopolisten, mensen die gestolde traditie overdragen. Volgens
Slagter met een leraar een kennismakelaar zijn die de leerlingen helpt hun
leervraag te beantwoorden. Zijn taak wordt nauw omschreven door het
schoolbestuur. Scholen weten wat goed is voor de leerling, zegt Slagter. Schoolbestuurders
weten dat m.i. niet. De voorheen gehate macht uit Zoetermeer verschoof
naar koepels als Slagters VO-raad, die niet de leraren, maar het
management vertegenwoordigen.
Docenten hadden de vernieuwingen maar te pikken, vakbonden bogen soepel
mee. In plaats van verantwoording af te leggen voor zijn rol in dit drama, onderschreef
Slagter de conclusies van de commissie Dijsselbloem. Hij wil nog meer macht voor de schoolleiders en de VO-raad. (Zwanenzang
van
een kennismonopolist, de Volkskrant,
4.03.08.)
3. Grootschaligheid = geldverspilling i.p.v. besparing
We vermeldden al even in punt 1 dat mega-scholengroepen het voor het zeggen
kregen en dat leidde tot een grote lokale/regionale bestuurskoepel en tot een
uitgebreid middenkader van vrijgestelde begeleiders en coördinatoren
allerhande; kortom : tot een grote overhead en tot enorm veel geldverspilling.
Duizenden managers in te-grote-schoolbesturen doen nu mee met het
modieuze fabrieks- en marktdenken dat de scholen hebben overgenomen. Grote scholengemeenschappen
werden wel als meer efficiënt gepropageerd, meer mooie spullen voor minder geld
bij gezamenlijke aankopen e.d. Het viel
totaal anders uit: de schaalvergroting leidde tot een enorme
geldverspilling. Verbrugge en Bergen (BON)
beklemtonen dat het enveloppesysteem waarmee de besturen een grote vrijheid
hebben om hun centen te besteden, stimuleerde tot het installeren van uitgebreide bestuurlijke koepels, tot een
aanzienlijke overhead en jammer genoeg ook tot beleidsopties die de
inhoudelijke kwaliteit van het onderwijs sterk aantasten: onderinvestering in
leerkrachten, verlagen van eisen aan leerlingen, aantrekken van leerkrachten
met lagere diplomas in hogere cyclus s.o. en in hogescholen, overinvestering in
gebouwen, dienstwagen voor algemeen directeur en andere bestuurders (zoals ook
in onze Vlaamse hogescholen), enz.
Prof. Margo Trappenburg omschreef de
geldverspilling die gepaard ging met de
invoering van grote scholengroepen met
een grote gemeenschappelijke pot geld, ook als volgt: De publieke sector van vroeger oogde sober. Klaslokalen, personeelskamertjes
op de basisschool, collegezalen en
docentenkamers aan de universiteit waren niet vergelijkbaar met de prachtige
panden en werkruimten waar het particuliere bedrijfsleven zich ophield. Dat
getuigde van een zuinig gebruik van belastingsgeld. In een marktgerichte
omgeving van de grote scholengroepen en met ambitieuze en goed betaalde bestuurders
was die zuinigheid (van de vroegere
directeurs en bestuurders van kleine scholen) blijkbaar niet vol te houden.
Leerlingen, ouders en studenten die een vergelijkend warenonderzoek doen,
moeten een goede eerste indruk krijgen van de school/scholengroep waar ze
terechtkomen. Het is voor bestuurders lonend en ambitieus om fors te investeren in de buitenkant
van hun organisatie. De besturen
hielden tegelijk minder centen over om te investeren in leraars en in de
kwaliteit van het onderwijs. Ook in ons hoger onderwijs worden we hiermee
geconfronteerd. Overal verrezen luxueuze en peperdure campussen en paleizen
voor de koepels van de hogescholen-
betaald met royale trekkingsrechten en met leningen op een heel lange
termijn die nu als gevolg van de lage inflatie bijna niet betaalbaar meer
zijn. Dit laatste leidt ook tot verdere fusies tussen hogescholen. Volgens academiejaar zullen honderden
docenten worden afgedankt mede als gevolg van de geldverspilling en
kapitaalrisicos van de voorbije jaren.
Hoe meer leerlingen men liet slagen, hoe groter de enveloppe: het niveau
van de eisen werd zo verlaagd. Hoe minder leerkrachten men inzet en hoe lager
hun diploma, hoe beter voor de kas. Zo schakelde men steeds meer regenten
(i.p.v. licentiaten) in voor de hogere cyclus voortgezet onderwijs: een vorm
van nefaste downgrading. Ook in ons hoger onderwijs doet zich het
verschijnsel van het creëren van lagere en goedkopere onderwijsfuncties voor. Veel
niet bevoegde en goedkopere leraars in
de hogere leerjaren van het voortgezet onderwijs.) De enveloppefinanciering leidde
ook tot het verschijnsel van de zgn. ophokuren, de vele uren waarop leerlingen geen les
kregen; in het hoger onderwijs was dit nog meer het geval. Hiertegen betoogden
de scholieren en het LAKS geregeld. Ook in het Vlaams hoger onderwijs wordt ook
dit jaar opnieuw sterk aangedrongen op het sterk verminderen van het aantal
les- en contacturen. Het enveloppebekostigingssysteem, de schoolmastodonten en
hun grootschalig bestuurssysteem zouden eigenlijk weer teruggeschroefd moeten worden, maar
gemakkelijk is dat niet. Terugkeren naar het juiste pad is altijd vrij
moeilijk; defusie is nog een stuk moeilijker dan fusie. Vooral tijdens het
kamerdebat formuleerden een aantal kamerleden wel concrete voorstellen.
4. Wildgroei, concurrentie
en aantasting van nationaal beleid
De verzelfstandigingshype van de voorbije decennia leidde ertoe dat de
overheid ook taken afstootte die
centraal geregeld moeten worden (= lege nest syndroom). De grote autonomie
van de multisectorale
hogescholen en van de lokale scholengroepen voortgezet onderwijs,
bemoeilijkte het voeren van
een gemeenschappelijk, nationaal beleid. In het kamerdebat werd
herhaaldelijk gesteld dat
het centraal beleid en het parlement meer de algemene belangen van het
onderwijs en van de leerkrachten veilig moet stellen. PvdA-er Staf Depla drukte
het zo uit: De overheid moet niet gaan meevoetballen in klas en de
professionals in de weg lopen, maar de politiek blijft verantwoordelijk
voor de
spelregels en de competitie en voor het bewaken van de kwaliteit. De introductie van de enveloppefinanciering, veel lokale autonomie en het
vrije markt-principe betekenden dus ookdat
de overheid zich steeds meer aan haar maatschappelijke
verantwoordelijkheid begon te onttrekken. Het onderwijs is een
openbare dienst en dit betekent in principe dat de overheid verantwoordelijk is
voor het garanderen van het maatschappelijk belang van het onderwijs en van de
belangen van alle leerlingen en leerkrachten.
De afzonderlijke scholen moeten in dezelfde richting kijken en rekening
houden met het algemeen belang. Door de uitbesteding en vemarkting van publieke
taken en door de de verzelfstandigingshype stond de overheid steeds meer taken
af aan de autonome scholen die eigenlijk centraal geregeld moeten worden. Het
ministerie wentelde zijn begrotingsonzekerheid en het probleem van de
onderwijsbekostiging af op de financieel zelfstandig gemaakte ondernemende scholen
(fabrieken). De centrale programmatie van weleer viel ook weg en dit leidde al
vlug tot wildgroei en grote onderlinge concurrentie. Dit leidde ook in het
Vlaams hoger onderwijs tot wildgroei e.d.
De overheid en de inspectie verwaarloosden ook de externe niveaubewaking.
Op bepaalde domeinen zou de overheid zich minder moeten moeien, maar op andere domeinen
stond ze te veel taken af.
Prof. Ad Verbrugge voorzitter BON ziet het zo: Door de
terugtredende overheid zijn er allemaal
Grote en zelfstandige onderwijs-partijen ontstaan die zich centraal maar
moeilijk laten sturen. Het gevoel van een gemeenschappelijk belang is weg en de
onderlinge samenhang is zoek. Het is nu elk voor zich en een knokken voor de
eigen brokken. We zien dan ook dat de verschillende zelfstandig
opererende
sectoren vaak met de beschuldigende vinger naar elkaar wijzen. De overheid
moet vervolgens met al
deze klagende en naar elkaar verwijzende partijen afspraken maken. Maar
iedere nieuwe regel of
prestatiecontract kan verkeerd uitpakken als die niet voortkomt uit
geestesverwantschap en het gevoel
van een gemeenschappelijk belang.
Ook docent en publicist Ton van Haperen schrijft dat precies het
tekort aan centrale regels en de grote
autonomie van de grote scholengroepen tot wildgroei leidden, maar eveneens tot
oeverloze disputen en belangenconflicten. In een opiniestuk stelt Van Haperen: Het
voortdurende gesteggel tussen een overheid op afstand, schoolbesturen,
directies, vakbonden, leerlingen en leraren het vreet energie en leidt tot
een burn-out van het onderwijs.
Elke vorm van spanning, hoe klein ook,
resulteert in een machtsspel, dat werkt als een lucifer die een vreugdevuur van
ijdelheden doet ontbranden. Bestuurders, schoolleiders, vakbondsbonzen en
deskundigen springen voor cameras en vliegen elkaar gepassioneerd in de haren.
De enige die een einde kan maken
aan deze machiavellistische spelletjes is de landelijke politiek. De overheid moet
zich dan ook niet zomaar terugtrekken, maar moet op bepaalde gebieden robuust
ingrijpen. Enkel de staat kan zich boven het gekrakeel plaatsen en een
nationaal moment van herstel vastleggen.
De ervaringen uit het
verleden leren bovendien hoe het anders en beter kan (Omdat het onderwijs
lokaal zijn problemen niet kan oplossen, moet de overheid robuust optreden, NRC,
16 februari). De overheid zou ook
opnieuw haar verantwoordelijkheid op het vlak van de programmatie en planificatie
moeten opnemen, o.m. om wildgroei te voorkomen.
Op het vlak van de Vlaamse hogescholen stellen we precies hetzelfde vast.
De wildgroei is daar een van
de gevolgen van. Sinds het hogeschooldecreet zijn bijvoorbeeld het aantal
regentaten lichamelijke opleiding bijna verdubbeld en overal kwamen er nieuwe regentaatsrichtingen
bij. De inhoudelijke verschillen tussen dezelfde opleidingen nemen ook steeds verder
toe, samen met de strijd voor de studenten. Vroeger was er centrale
planificatie. Door de hervorming van het hoger onderwijs en de invoering van de
vrije markt stimuleerde de
|